Besluit van 4 juli 2007, houdende regels aangaande de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Besluit OM-afdoening)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 3 april 2007, directie Wetgeving, nr. 5476193/07/6,

Gelet op de artikelen 257b, 257d, vierde lid, en 572, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en de artikelen 22e, 22k, 74, vijfde lid, en 77ff, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

Voorts gelet op de artikelen 1, onderdeel a, 2, tweede lid, 4, derde lid, 9, eerste lid, en 13, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, artikel 126 van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 23 mei 2007, nr.W03.07.0090/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 29 juni 2007, directie Wetgeving, nr. 5491696/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I. DEFINITIEBEPALINGEN

Artikel 1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: het Wetboek van Strafvordering;

b. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

c. Centraal Justitieel Incassobureau: het Centraal Justitieel Incassobureau, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau.

HOOFDSTUK II. STRAFBESCHIKKINGEN ALGEMEEN

Artikel 2.1

  • 1. Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft tot taak degene die bevoegd is de strafbeschikking uit te vaardigen te ondersteunen bij diens daarop betrekking hebbende taken.

  • 2. Het Centraal Justitieel Incassobureau verricht de werkzaamheden die Onze Minister of het openbaar ministerie van hem in verband met de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taken verlangen.

  • 3. Degene die de strafbeschikking uitvaardigt, verstrekt aan het Centraal Justitieel Incassobureau de gegevens die het behoeft in verband met de uitvoering van dit artikel.

Artikel 2.2

  • 1. Van elke uitreiking in persoon of toezending van het afschrift van de strafbeschikking wordt overeenkomstig dit artikel in daarvoor bestemde landelijke geautomatiseerde registers aantekening gehouden door degene die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd.

  • 2. In geval van uitreiking in persoon aan de verdachte, wordt aantekening gehouden van in ieder geval de volgende gegevens:

    a. de datum van uitreiking;

    b. de plaats en het adres van uitreiking;

    c. de naam van de verdachte aan wie wordt uitgereikt;

    d. indien de verdachte een rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een doelvermogen, of een rederij is, en het afschrift van de strafbeschikking wordt uitgereikt aan de bestuurder van de rechtspersoon, de aansprakelijke vennoot, de bestuurder van een doelvermogen, de boekhouder of het lid van een rederij, dan wel aan de persoon die gemachtigd is het afschrift in ontvangst te nemen: de naam van de desbetreffende persoon.

  • 3. In geval van toezending wordt aantekening gehouden van in ieder geval de volgende gegevens:

    a. de datum van toezending;

    b. de naam van de verdachte aan wie het afschrift wordt toegezonden, de naam van de benadeelde partij aan wie het afschrift wordt toegezonden en de naam van de bij de officier van justitie bekende rechtstreeks belanghebbende aan wie het afschrift wordt toegezonden;

    c. het adres of de adressen waarnaar het afschrift wordt toegezonden;

    d. of de toezending per gewone dan wel per aangetekende brief geschiedt;

    e. de datum van ontvangst van het afschrift.

HOOFDSTUK III. DE STRAFBESCHIKKING IN DE ZIN VAN ARTIKEL 257B VAN DE WET

Artikel 3.1

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. strafbeschikkingsbevoegdheid: de bevoegdheid een strafbeschikking uit te vaardigen, bedoeld in artikel 257b van de wet;

    b. bevoegde ambtenaar: de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 3.2.

    c. hoofdofficier van justitie: officier van justitie, hoofd van het arrondissementsparket, het functioneel parket of het landelijk parket;

    d. buitengewoon opsporingsambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van de wet;

    e. toezichthouder: toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

    f. direct toezichthouder: direct toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

  • 2. Als korpschef in de zin van dit hoofdstuk wordt aangemerkt met betrekking tot

    a. de ambtenaren, bedoeld in artikel 3.2, eerste en tweede lid: de korpschef van het politiekorps waarbij zij in dienst zijn, dan wel hun praktijkstage vervullen;

    b. de ambtenaren werkzaam bij de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 3.2, eerste en derde lid:

    1. voor de toepassing van artikel 3.4: de betrokken districtscommandant;

    2. voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk: de commandant van de Koninklijke marechaussee;

    c. de ambtenaren, bedoeld in artikel 3.2, vierde lid: het hoofd van de organisatie waarbij zij werkzaam zijn.

Artikel 3.2

  • 1. Voor de in artikel 3.3, onderdeel a, aangewezen zaken wordt de strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de hulpofficieren van justitie, bedoeld in artikel 154, onderdelen a en b, van de wet, alsmede aan de hulpofficieren van justitie, bedoeld in artikel 154, onderdeel c, van de wet, voor zover het betreft de brigadecommandanten en de afdelingscommandanten en de adjudant-onderofficier en de opperwachtmeesters die als hun vervanger zijn aangewezen, voor zolang zij als zodanig optreden, alsmede de adjudant-onderofficier en de opperwachtmeesters, ingedeeld bij de centrale recherche Koninklijke marechaussee en de recherchegroepen.

  • 2. Voor de in artikel 3.3, onderdeel b, aangewezen zaken wordt de strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder b, van de wet, alsmede aan de ambtenaren die een basisopleiding volgen aan de Politieacademie, uitsluitend gedurende hun praktijkstage bij een politiekorps.

  • 3. Voor de in artikel 3.3, onderdelen b en c, aangewezen zaken wordt strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder c, van de wet, voor de gevallen waarin deze militairen zijn belast met de uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b tot en met f, van de Politiewet 1993.

  • 4. Voor de in artikel 3.3, onderdeel b, aangewezen zaken wordt strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan:

    a. de buitengewoon opsporingsambtenaren van de inspectie Verkeer en Waterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, voor zover zij bevoegd zijn tot de opsporing van die zaken;

    b. de buitengewoon opsporingsambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor zover zij bevoegd zijn tot de opsporing van die zaken;

    c. de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente, voor zover zij bevoegd zijn tot de opsporing van die zaken.

Artikel 3.3

Als zaken waarin de strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend worden aangewezen:

a. de zaken, aangeduid in de bijlage van dit besluit en zoals nader omschreven in de richtlijnen, gesteld door het openbaar ministerie, die de ontdekking betreffen van een misdrijf, omschreven in artikel 310 of 321 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit de toe-eigening betreft van goederen met een waarde van ten hoogste € 120 uit een winkel, voor zover de verdachte de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;

b. de zaken welke betreffen de op heterdaad of met een technisch hulpmiddel door de bevoegde ambtenaar ontdekte overtredingen, aangeduid in de bijlage van dit besluit, voor zover de verdachte hetzij behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in de bijlage van dit besluit is vermeld, hetzij, in het geval bedoeld in artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de eigenaar of houder is van het motorrijtuig waarmee het feit is begaan;

c. de op heterdaad of met een technisch hulpmiddel ontdekte verkeersovertredingen, aangeduid in de bijlage van dit besluit en strafbaar gesteld bij artikel 169 van het Wetboek van Militair Strafrecht juncto de Verkeersregeling defensie voor zover de verdachte militair is en hetzij behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in de bijlage van dit besluit is vermeld, hetzij, in het geval bedoeld in artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de eigenaar of houder is van het motorrijtuig waarmee het feit is begaan en de overtreding is begaan op een militair terrein met een voertuig dat niet bij de krijgsmacht in gebruik is.

Artikel 3.4

  • 1. De hoofdofficier van justitie kan de strafbeschikkingsbevoegdheid van een bevoegde ambtenaar tot nader bericht intrekken indien de taakvervulling van deze ambtenaar zulks naar zijn oordeel vordert. Alvorens een beschikking als bedoeld in de eerste zin te geven, hoort de hoofdofficier van justitie de betrokken korpschef.

  • 2. De korpschef draagt zorg voor de uitvoering van de beschikking.

  • 3. De hoofdofficier van justitie geeft zijn nader bericht slechts na hernieuwd overleg.

  • 4. Van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op een buitengewoon opsporingsambtenaar, wordt een afschrift gezonden aan de direct toezichthouder van de ambtenaar. Indien de hoofdofficier van justitie niet de toezichthouder van de ambtenaar is, wordt tevens een afschrift gezonden aan de toezichthouder.

Artikel 3.5

  • 1. De hoofdofficier van justitie kan bepalen dat naar zijn oordeel het belang van een goede rechtsbedeling vordert dat in bepaalde gebieden of op bepaalde openbare wegen binnen het arrondissement of in bepaalde zaken door de bevoegde ambtenaren geen gebruik wordt gemaakt van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

  • 2. Alvorens een besluit als in het eerste lid bedoeld te nemen, hoort de hoofdofficier van justitie de betrokken korpschef. Dit horen kan achterwege blijven, indien de hoofdofficier van justitie het nodig oordeelt dat in het gehele arrondissement in bepaalde zaken door de bevoegde ambtenaren geen gebruik wordt gemaakt van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

  • 3. De betrokken korpschef draagt zorg voor de uitvoering van het besluit, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien het besluit, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op buitengewoon opsporingsambtenaren wordt een afschrift gezonden aan de betrokken direct toezichthouder. Indien de hoofdofficier van justitie niet de toezichthouder van de ambtenaren is, wordt tevens een afschrift gezonden aan de toezichthouder.

Artikel 3.6

  • 1. Het openbaar ministerie vaardigt richtlijnen uit waarin ten aanzien van elk feit waarvoor de bevoegde ambtenaar een strafbeschikking kan uitvaardigen de hoogte van de daarin op te leggen geldboete wordt bepaald. Deze richtlijnen worden in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 2. De bevoegde ambtenaar wordt in het bezit gesteld van een lijst met de feiten waarvoor de strafbeschikking kan worden uitgevaardigd en met de bedragen van de geldboeten die daarin kunnen worden opgelegd. Desgevraagd verleent hij aan de betrokken persoon inzage in deze lijst.

Artikel 3.7

  • 1. De bevoegde ambtenaar houdt aantekening van elke zaak waarin hij van zijn strafbeschikkingsbevoegdheid gebruik maakt.

  • 2. De hoofdofficier van justitie wint periodiek rapport in van de korpschefs van de regionale politiekorpsen over de wijze waarop de onder hen ressorterende in het arrondissement hun dienst uitoefenende ambtenaren gebruik hebben gemaakt van de verleende strafbeschikkingsbevoegdheid. De korpschefs zenden hun rapporten in door tussenkomst van de betrokken korpsbeheerder.

  • 3. Het hoofd van het landelijk parket, bedoeld in artikel 137, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wint periodiek rapport in van de korpschef van het Korps landelijke politiediensten over de wijze waarop de onder deze ressorterende ambtenaren gebruik hebben gemaakt van de verleende strafbeschikkingsbevoegdheid. De korpschef zendt zijn rapport in door tussenkomst van de korpsbeheerder.

HOOFDSTUK IV. WIJZIGING VAN ENKELE BESLUITEN

Artikel 4.1

Het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «vonnissen of arresten houdende de veroordeling tot een geldboete» wordt vervangen door: geldboeten die bij vonnis of arrest dan wel in een strafbeschikking zijn opgelegd.

2. Aan het slot wordt een zin toegevoegd, die luidt: Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft voorts tot taak de bevoegde ambtenaren, bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit OM-afdoening, te ondersteunen bij hun taken met betrekking tot de betaling van gelden als bedoeld in artikel 3a.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede zin, wordt «door het Centraal Justitieel Incassobureau» telkens vervangen door: door het openbaar ministerie of door het Centraal Justitieel Incassobureau.

2. In het tweede, derde en vierde lid wordt «de veroordeelde» vervangen door: de persoon aan wie de geldboete is opgelegd.

3. In het derde lid wordt «In het geval de rechter ingevolge artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht of ingeval het openbaar ministerie ingevolge artikel 561, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een betaling in termijnen heeft toegestaan,» vervangen door: In het geval ingevolge artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 561, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een betaling in termijnen is toegestaan,.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 3a
  • 1. In geval krachtens artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering een strafbeschikking zal worden uitgevaardigd kan betaling van de geldboete in bijzondere gevallen eveneens geschieden op een plaats die is aangewezen door de bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 3.1 van het Besluit OM-afdoening. Betaling geschiedt in dat geval binnen een dag na die waarop het strafbare feit is ontdekt.

  • 2. Als plaats van betaling, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts aangewezen een politiebureau of douanekantoor of, indien de bevoegde ambtenaar een militair van de Koninklijke marechaussee is, een brigadebureau of de betrokken doorlaatpost, dan wel een tijdelijke plaats van betaling, ingesteld door of vanwege de betrokken korpschef, bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit OM-afdoening.

  • 3. Artikel 3.7, tweede en derde lid, van het Besluit OM-afdoening is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Door of vanwege de korpschef, bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit OM-afdoening, worden ambtenaren aangewezen die zijn belast met de inning van gelden die overeenkomstig het eerste lid worden betaald.

  • 5. De met inning belaste ambtenaar wordt in het bezit gesteld van een lijst met feiten als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Besluit OM-afdoening. Desgevraagd verleent hij degene die betaalt inzage in deze lijst.

D

In artikel 5 wordt «artikel 3, eerste lid, tweede volzin,» telkens vervangen door: artikel 3, eerste lid, tweede zin,.

E

In artikel 5 wordt na «artikel 3, eerste lid, tweede zin,» telkens toegevoegd: en 3a, eerste lid,

F

In de artikelen 5, eerste lid, 6, 7, eerste lid, en 9a vervalt: bij rechterlijke uitspraak.

G

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «politiekorps» wordt toegevoegd: of van het Korps landelijke politiediensten.

2. Aan het slot wordt een zin toegevoegd, die luidt: Wat de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaren betreft wordt de in de eerste zin bedoelde opgave gedaan door de betrokken korpschefs in de zin van artikel 3.1 van het Besluit OM-afdoening.

H

Onder vernummering van artikel 9a tot artikel 9b wordt in paragraaf 3 na artikel 9 een artikel toegevoegd, dat luidt:

Artikel 9a

In het geval de bevoegdheid van artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering wordt uitgeoefend gedurende de periode dat ingevolge Hoofdstuk IX van de Politiewet 1993 bijstand wordt verleend, geschiedt de betaling, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, op de wijze van het politiekorps waaraan bijstand wordt verleend, en geschieden de afrekening, verantwoording en controle van de ontvangen gelden door dat politiekorps.

I

In artikel 12 wordt «geldboetevonnissen» vervangen door: geldboeten.

Artikel 4.2

Het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5 wordt «de veroordeelde» telkens vervangen door: de persoon aan wie de desbetreffende maatregel is opgelegd.

B

In de artikelen 7, eerste lid, 8 en 9, eerste lid vervalt: bij rechterlijke uitspraak.

Artikel 4.3

Het Besluit tenuitvoerlegging taakstraffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel f, komt te luiden:

f. taakgestrafte: degene aan wie een taakstraf is opgelegd;

B

Artikel 9, eerste lid, eerste zin, komt te luiden: Nadat de reclassering of de raad een afschrift van de rechterlijke uitspraak of van de strafbeschikking van het openbaar ministerie of door tussenkomst van het Centraal Justitieel Incassobureau heeft ontvangen, draagt de reclassering onderscheidenlijk de raad er zorg voor dat de taakstraf in overeenstemming met de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 4.4

Het Besluit justitiële gegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt, onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot onderdelen b tot en met d, onderdeel b.

B

In artikel 3, onderdeel a, wordt «de beslissing inzake de totstandkoming van een transactie» vervangen door: de beslissing tot uitvaardiging van een strafbeschikking waarin uitsluitend een geldboete wordt opgelegd.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5
  • 1. Als justitiële gegevens worden aangemerkt de strafbeschikkingen uitgevaardigd op grond van artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2. Artikel 7, eerste lid, onderdelen c en h, is van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 7, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. indien over het feit bij strafbeschikking is beslist:

1°. de datum waarop de strafbeschikking is uitgevaardigd;

2°. de opgelegde straffen, maatregelen en aanwijzingen;

3°. de datum waarop de strafbeschikking onherroepelijk is geworden;

4°. de datum waarop de strafbeschikking volledig ten uitvoer is gelegd;

5°. de aanduiding dat de strafbeschikking kan worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in de artikelen 10, 11 of 12 van de wet alsmede de datum waarop dat gegeven niet langer als zodanig kan worden aangemerkt;.

E

Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b vervalt in artikel 22 onderdeel b.

Artikel 4.5

Onder verlettering van de onderdelen a tot en met l tot b tot en met m wordt in artikel 2, eerste lid, van het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket, een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

a. het uitvaardigen van een strafbeschikking waarin een taakstraf wordt opgelegd waarvan de duur honderdtwintig uren overstijgt;.

Artikel 4.6

In artikel 18, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt «het stellen van een of meer voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging» vervangen door: het uitvaardigen van een strafbeschikking.

Artikel 4.7

Artikel 12 van het Transactiebesluit milieudelicten komt te luiden:

Artikel 12

In afwijking van artikel 3.2, vierde lid, onderdeel c, van het Besluit OM-afdoening wordt geen strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente Beverwijk, Castricum, Heemskerk, Veere, Velzen of Vlissingen voorzover het de zaken, vermeld onder de nummers H 002 tot en met H 106, betreft.

Artikel 4.8

Het Transactiebesluit 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

De paragraafindeling vervalt.

B

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: het Wetboek van Strafrecht;

b. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

c. Centraal Justitieel Incassobureau: het Centraal Justitieel Incassobureau, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau.

C

De bijlage, bedoeld in artikel 3, vervalt.

D

De artikelen 2 tot en met 16 en 18 vervallen.

E

Onder vernummering van artikel 17 tot artikel 5 worden na artikel 1 drie artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 2
  • 1. Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft tot taak het openbaar ministerie te ondersteunen bij zijn taken met betrekking tot de inning van de gelden, voortvloeiend uit het gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 74 van de wet.

  • 2. Het Centraal Justitieel Incassobureau verricht de werkzaamheden die Onze Minister of het openbaar ministerie van hem in verband met de uitoefening van hun taken verlangen.

  • 3. De ambtenaren van het openbaar ministerie verstrekken het Centraal Justitieel Incassobureau de gegevens die het behoeft in verband met de uitvoering van dit artikel.

  • 4. De betaling van de geldsom geschiedt binnen zes weken vanaf de dagtekening van de acceptgiro die de betrokkene van het CJIB ontvangt, dan wel binnen een door het openbaar ministerie bepaalde andere termijn. In bijzondere gevallen kan de betaling geschieden op een door het openbaar ministerie aan te wijzen plaats, dan wel aan een door het openbaar ministerie aan te wijzen persoon.

Artikel 3
  • 1. Degene die betaalt, maakt daarbij op een door het Centraal Justitieel Incassobureau aan te geven wijze melding van de zaak waarop de betaling betrekking heeft.

  • 2. Indien de zaak waarop betaling van een geldsom ter voorkoming van strafvervolging betrekking heeft, niet is vermeld op de wijze, bedoeld in het eerste lid, kan het Centraal Justitieel Incassobureau het aan hem betaalde bedrag terugstorten op de rekening waarvan het bedrag afkomstig is, of anderszins het bedrag terugbetalen aan de persoon die heeft betaald.

Artikel 4
  • 1. Het hoofd van de Directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Justitie draagt zorg voor de opening van een of meer bankrekeningen van het Centraal Justitieel Incassobureau die uitsluitend zijn bestemd voor de betaling van gelden, voortvloeiend uit het gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 74 van de wet.

  • 2. De directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau is belast met het beheer van de rekeningen. Hij draagt er zorg voor dat de ontvangen gelden periodiek worden overgemaakt op een daartoe bestemde bankrekening van het Ministerie van Justitie.

  • 3. Onze Minister stelt nadere voorschriften vast omtrent het beheer van de in het eerste lid bedoelde bankrekeningen en de in verband daarmee te voeren administratie.

HOOFDSTUK V. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1

  • 1. In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van de Wet OM-afdoening voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door dit besluit gewijzigd worden of vervallen, van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van dit besluit.

  • 2. In strafzaken waarin voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig artikel 59 van het Wetboek van Militair Strafrecht, blijven de artikelen die door dit besluit gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van dit besluit.

Artikel 5.2

  • 1. De artikelen van de hoofdstukken I, II en V van dit besluit, alsmede de artikelen van hoofdstuk IV van dit besluit, met uitzondering van de artikelen 4.1, onderdelen A, tweede lid, C, E, G en H, 4.4, onderdeel C, 4.7 en 4.8, treden in werking op het tijdstip waarop de Wet OM-afdoening in werking treedt.

  • 2. De artikelen van hoofdstuk III, de daarop gebaseerde bijlage, artikel 4.1, onderdelen A, tweede lid, C, E, G en H, artikel 4.4, onderdeel C, en de artikelen 4.7 en 4.8 van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 5.3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit OM-afdoening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 juli 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zeventiende juli 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Besluit OM-afdoening

   

Feit

Artikel

Categorie

   

Afdeling A. Verkeer te land

  
      
   

Categorie-indeling B:

  
      
   

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

  
   

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

  
   

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

  
   

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

  
   

5 – Voetgangers;

  
   

6 – Overige weggebruikers;

  
   

7 – Schippers;

  
   

8 – Een ieder.

  
      
   

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

  
      
   

Nummers K 006 – K 175: Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)

  
      
   

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl krachtens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

9 lid 8 WVW 1994

 

K

006

a

– het rijbewijs is ingenomen

 

1/2

   

als bestuurder van een motorrijtuig rijden, terwijl het kentekenbewijs is ingevorderd

36 lid 3 sub c WVW 1994

 

K

020

a

– na deugdelijk herstel

 

1/2/3

   

als bestuurder beneden de 16 jaar een motorrijtuig besturen, zijnde (de vermelde tarieven bij deze feitcodes dienen gehalveerd en op hele €os naar boven afgerond te worden)

110 lid 1 WVW 1994 jo. artikel 5 sub b RR

 

K

070

a

– een bromfiets

 

3

K

070

b

– een gehandicaptenvoertuig

 

4

K

070

c

– een landbouwtrekker

 

1

K

070

d

– een motorrijtuig met beperkte snelheid (niet zijnde een stoom- of motorwals)

 

1

K

145

b

als bestuurder handelen in strijd met het in de ontheffing verbonden voorschrift betreffende de begeleiding

150 lid 2 WVW 1994

1

K

160

a

als bestuurder, die in overtreding wordt bevonden van een bij of krachtens de WVW 1994 vastgesteld voorschrift, de gegeven bevelen niet opvolgen

160 lid 6 WVW 1994

1/2/3/4/6

K

160

b

als bestuurder van een voertuig die, in het kader van beroepsgoederenvervoer of personenvervoer, in overtreding wordt bevonden van een bij of krachtens de WVW 1994 vastgesteld voorschrift, betreffende het vervoer van lading of personen, de gegeven bevelen niet opvolgen

160 lid 6 WVW 1994

1

      
   

Nummers S 005 – S 020: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

  
      
   

Categorie-indeling C: (maximum snelheid)

  
      
   

1 – motorvoertuigen (uitgezonderd categorie 2: vrachtauto's, autobussen en motorvoertuigen met aanhangwagen) en brommobielen;

  
   

2 – vrachtauto's, autobussen en motorvoertuigen met aanhangwagen;

  
   

3 – bromfietsen, snorfietsen en gehandicaptenvoertuigen met motor;

  
   

4 – land- of bosbouwtrekkers en motorvoertuigen met beperkte snelheid.

  
      
   

Hoofdstuk 2. Verkeersregels

  
      
   

VIII. Maximum snelheid

  
      
   

a. Algemeen

  
   

als bestuurder niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. De gedraging/overtreding is geconstateerd met behulp van het Videocontrole systeem (VCS) – bij snelheden van meer dan 80 km/h en tot en met 100 km/h, waarbij de onderlinge afstand tussen de voertuigen overeenkomt met een tijd

19 RVV 1990

 

S

015

a

– vanaf 0,5 seconde tot en met 0,4 seconde

 

1/2

S

015

b

– van minder dan 0,4 seconde tot en met 0,3 seconde

 

1/2

S

015

c

– van minder dan 0,3 seconde tot en met 0,2 seconde

 

1/2

S

015

d

– van minder dan 0,2 seconde

 

1/2

   

als bestuurder niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. De gedraging/overtreding is geconstateerd met behulp van het Videocontrole systeem (VCS) – bij snelheden van meer dan 100 km/h tot en met 120 km/h. waarbij de onderlinge afstand tussen de voertuigen overeenkomt met een tijd

19 RVV 1990

 

S

020

a

– vanaf 0,5 seconde tot en met 0,4 seconde

 

1/2

S

020

b

– van minder dan 0,4 seconde tot en met 0,3 seconde

 

1/2

S

020

c

– van minder dan 0,3 seconde tot en met 0,2 seconde

 

1

      
   

Nummers R 301 – R 630: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

  
      
   

Categorie-indeling B:

  
      
   

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

  
   

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

  
   

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

  
   

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

  
   

5 – Voetgangers;

  
   

6 – Overige weggebruikers;

  
   

7 – Schippers;

  
   

8 – Een ieder.

  
      
   

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

  
      
   

Hoofdstuk 2. Verkeersregels

  
      
   

XI. Het plaatsen van fietsen en bromfietsen

  

R

412

 

een (brom)fiets plaatsen anders dan op het trottoir, voetpad, in de berm of door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen

27 RVV 1990

3/4

      
   

Hoofdstuk 3. Verkeerstekens

  
      
   

II. Verkeersborden

  

R

587

 

een (brom)fiets plaatsen in strijd met bord E3 (verbod (brom)fietsen te plaatsen)

62 jo. bord E3 RVV 1990

3/4

      
   

Hoofdstuk 4. Aanwijzingen

  
      
   

I. Verplichtingen weggebruikers

  
      
   

als weggebruiker niet

  

R

627

a

– opvolgen van de in de Bijlage II vastgestelde aanwijzing om te stoppen, gegeven door daartoe bevoegde en als zodanig kenbare verkeersbrigadiers

82 lid 1 jo. 82 lid 3 ivm Bijlage II RVV 1990

1/2/3/4/6

R

627

b

– stoppen voor een stopteken dat bestaat uit een bord F10 van Bijlage I van het RVV 1990, dan wel een rode lamp, dan wel een rode vlag, gegeven door een begeleider van een railvoertuig

82 lid 4 RVV 1990

1/2/3/4/5/6

   

als weggebruiker niet opvolgen van de in de Bijlage II RVV 1990 vastgestelde aanwijzingen

  

R

630

b

– gegeven door daartoe bevoegde en als zodanig kenbare verkeersregelaar

82 lid 1 ivm Bijlage II RVV 1990

1/2/3/4/5/6

      
   

Nummers K 800 – K 825: Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM 1993)

  
      

K

800

 

rijonderricht geven zonder in het bezit te zijn van het vereiste certificaat (particulier)

7 lid 1 WRM 1993

8

   

rijonderricht geven terwijl het certificaat

  

K

810

a

– niet geldig is voor het rijonderricht dat wordt gegeven

7 lid 2 onder a WRM 1993

8

K

810

b

– niet voldoet aan de vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering

7 lid 2 onder b WRM 1993

8

K

810

c

– niet behoorlijk leesbaar is

7 lid 2 onder c WRM 1993

8

   

als houder niet (tijdig) inleveren van een ongeldig verklaard certificaat voor

  

K

815

a

– rijonderricht

15 lid 4 WRM 1993

8

K

815

b

– vakbekwaamheid

22 lid 5 WRM 1993

8

K

820

 

het certificaat niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven

24 WRM 1993

8

K

825

 

het instructeursbewijs, dan wel het bewijs van ontheffing niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven

28 WRM 1993

8

      
   

Nummers N 004 – P 600: Voertuigreglement (VR)

  
      
   

Categorie-indeling A: (voertuigreglement)

  
      
   

2 – personenauto's;

  
   

3 – bedrijfsauto's;

  
   

4 – motorfietsen;

  
   

5 – driewielige motorrijtuigen;

  
   

6 – bromfietsen;

  
   

7 – motorrijtuigen met beperkte snelheid;

  
   

8 – land- of bosbouwtrekkers;

  
   

9 – fietsen;

  
   

10 – gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een verbrandingsmotor of een elektromotor en voorzien van een gesloten carrosserie;

  
   

11 – gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een elektromotor en niet voorzien van een gesloten carrosserie;

  
   

12 – aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg achter personenauto's, bedrijfsauto's en driewielige motorrijtuigen;

  
   

13 – aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg achter personenauto's, bedrijfsauto's en driewielige motorrijtuigen;

  
   

14 – aanhangwagens achter landbouw- of bosbouwtrekkers en achter motorrijtuigen met beperkte snelheid;

  
   

15 – aanhangwagens achter motorfietsen (15a) of bromfietsen (15b);

  
   

16 – aanhangwagens achter fietsen op twee wielen;

  
   

17 – wagens.

  
      
   

Noot Voertuigreglement (VR):

  
      
   

– De feiten met betrekking tot het VR zijn in 16 categorieën onderverdeeld en zijn genummerd van 2 t/m 17. Deze categorie-indeling komt overeen met de indeling van het VR.

  
   

– Indien bij artikel een * staat vermeld, dan dient dit teken vervangen te worden door het nummer van de categorie, waarop de feitcode betrekking heeft, om het op die categorie betrekking hebbende artikel van het Voertuigreglement te verkrijgen.

  
   

– Bij categorie 15 kan het trekkende voertuig verschillend zijn (motor of bromfiets). Voor deze voertuigen gelden verschillende tarieven. Achter de categorie aanduiding moet daarom voor de motorfiets een A en voor de bromfiets een B worden vermeld.

  
   

categorie: 15A – motorfiets

  
   

categorie: 15B – bromfiets.

  
   

– Op de kennisgeving/aankondiging moet een nadere toelichting op het feit worden vermeld, omdat de bepalingen van het VR in algemene feitomschrijvingen zijn weergegeven.

  
   

– De feiten die betrekking hebben op de massa of de last onder wiel of as gelden uitsluitend voor particulieren. Indien sprake is van beroepsmatig vervoer is de Wet op de economische delicten van toepassing. Zie hiervoor de feitcodeseries E 850 t/m E 856

  
      
   

Als bestuurder van een voertuig rijden terwijl:

  
      
   

4 – Krachtoverbrenging

  

N

150

b

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de na 31-12-1987 in gebruik genomen bedrijfsauto, met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg niet is voorzien van een snelheidsbegrenzer

5.3.15 lid 2 VR

3

N

150

ba

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de na 31-12-2004 in gebruik genomen bedrijfsauto, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg doch niet meer dan 12.000 kg, niet is voorzien van een snelheidsbegrenzer

5.3.15 lid 2 VR

3

N

150

bb

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de na 30-09-2001 doch voor 01-01-2005 in gebruik genomen bedrijfsauto met een dieselmotor, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg doch niet meer dan 12.000 kg, niet is voorzien van een snelheidsbegrenzer

5.3.15 lid 2 VR

3

N

150

c

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de na 31-12-1987 in gebruik genomen bus met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg niet is voorzien van een snelheidsbegrenzer

5.3.15 lid 2 VR

3

N

150

ca

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de na 01-01-2005 in gebruik genomen bus, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, niet is voorzien van een snelheidsbegrenzer

5.3.15 lid 2 VR

3

N

150

cb

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de na 30-09-2001 doch voor 01-01-2005 in gebruik genomen bus met een dieselmotor, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 10.000 kg, niet is voorzien van een snelheidsbegrenzer

5.3.15 lid 2 VR

3

N

150

d

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de snelheidsbegrenzer niet aan de eisen voldoet. (bedrijfsauto bestemd voor het vervoer van goederen niet meer dan 90 km/h en een bus maximaal 100 km/h)

5.3.15 lid 3 VR

3

      
   

8 – Reminrichting

  
   

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (categorie 12: toegestane maximum massa minder dan 3500 kg) de vermindering bedraagt

5.*.38 VR

 

N

381

d

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

2/4/5/12

N

381

e

– meer dan 2,0 m/s2

 

2/4/5/12

   

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (categorie 12: toegestane maximum massa 3500 kg of meer) de vermindering bedraagt

5.*.38 VR

 

N

381

g

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

3/12

N

381

h

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

3/12

N

381

i

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

3/12

N

381

j

– meer dan 2,0 m/s2

 

3/12

      
   

1 – Afmetingen en massa's

  
      
   

Lengte samenstel (onbeladen), c.q. indien geen sprake is van uitstekende lading

  
   

de maximum lengte van het samenstel van voertuigen wordt overschreden, met een overschrijding

5.18.11 VR

 

P

111

c

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

2/3/5/7/8

P

111

d

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

2/3/5/7/8

      
   

Lengte; uitstekende lading voorzijde

  
   

de lading van het voertuig of samenstel van voertuigen, niet zijnde een samenstel van kermis- of circusvoertuigen met inbegrip van in lengte ondeelbare lading meer dan 3,5 m voor het hart van het stuurwiel uitsteekt

5.18.13 VR

 

P

130

p

– van meer dan 0,50 m t/m 0,75 m

 

2/3/5

P

130

q

– van meer dan 0,75 m t/m 1,00 m

 

2/3/5

   

de lading van een beladen samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, dat wordt gebruikt voor het vervoer van voertuigen, langer dan 20,75 m

5.18.13 VR

 

P

130

k

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

3/12

P

130

l

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

3/12

      
   

Lengte; uitstekende lading achterzijde

  
   

de lading meer dan de toegestane lengte achter (de achterste as van) het voertuig uitsteekt en/of de vereiste stootbalk, voor het na 01-01-1996 in gebruik genomen voertuig, meer dan 0,60 m van de uiterste achterzijde is aangebracht (categorie 12 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.12 VR

 

P

121

c

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

3/12

P

121

d

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

3/12

      
   

Lengte; ondeelbare lading

  
   

de lading meer dan de toegestane lengte achter (de achterste as van) het voertuig uitsteekt (categorie 12 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.13 VR

 

P

131

c

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

3/12

P

131

d

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

3/12

      
   

Breedte; ondeelbare lading

  
   

het voertuig met inbegrip van de ondeelbare lading de maximum breedte overschrijdt, een overschrijding (cat 5 voor 01-11-1997)

5.18.14 lid 2 VR

 

P

142

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

3/5/12/13

      
   

Lading

  
   

de som van de aslasten van de aangekoppelde middenasaanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg meer bedraagt dan1,5 maal de som van aslasten van het trekkend motorrijtuig

5.18.31 VR

 

P

310

c

– meer dan 50 %

 

12

P

310

d

– meer dan 75 %

 

12

      
   

3 – Reminrichting

  
   

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 VR

 

P

350

d

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

2/4/5

P

350

e

– meer dan 2,0 m/s2

 

2/4/5

   

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 VR

 

P

350

g

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

3

P

350

h

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

3

P

350

i

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

3

P

350

j

– meer dan 2,0 m/s2

 

3

   

de remvertraging van het samenstel niet voldoet aan die van het trekkend voertuig, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 2 VR

 

P

351

d

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

7/8

P

351

e

– meer dan 2,0 m/s2

 

7/8

      
   

Afdeling B. Verkeer te water

  
      
   

Categorie-indeling E (scheepvaartwetgeving)

  
      
   

1 – (gezagvoerder) schipper;

  
   

2 – bestuurder;

  
   

3 – bemanningslid;

  
   

4 – waterskier;

  
   

5 – werkgever;

  
   

6 – exploitant;

  
   

7 – eigenaar of houder;

  
   

8 – een ieder.

  
      
   

NB Categorie bemanningslid of een ieder geldt in voorkomend geval mede voor een bemanningslid of ieder ander persoon die tijdelijk zelfstandig koers en snelheid schip bepaalt (1.03 lid 3 BPR/RPR)

  
      
   

Nummers W 500 – W 530 W 065 – W 182: Binnenvaartpolitiereglement (BPR), Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (BABS), Scheepvaartreglement Eemsmonding (SRE), Plaatselijk geldende verordeningen (Pl.V)

  
      
   

Snelle motorboten

  
   

als schipper van een snelle motorboot aan de scheepvaart deelnemen zonder dat, dan wel als eigenaar of houder er niet mede zorg voor heeft gedragen dat

  

W

500

a

– de snelle motorboot is geregistreerd

8.01 lid 1 jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

b

– de snelle motorboot ten name van de huidige eigenaar is geregistreerd

8.01 lid 1 jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

c

– het registratiebewijs aan boord van de snelle motorboot is

8.01 lid 2 jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

d

– de snelle motorboot is voorzien van het registratieteken

8.02 lid 1 jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

e

– het registratieteken op de voorgeschreven wijze op de snelle motorboot is aangebracht

8.02 lid 1 jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

f

– de snelle motorboot, is voorzien van het in verband met de constructie voorgeschreven registratieteken van 100 x 60 x 15 mm

8.02 lid 2 jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

g

– de snelle motorboot, op de juiste wijze is voorzien van het in verband met de constructie voorgeschreven registratieteken van 100 x 60 x 15 mm

8.02 lid 2 jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

h

– bij de snelle motorboot de afgewerkte gassen door een behoorlijk geluiddempende voorziening worden afgevoerd

8.03 aanhef en onder sub b jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

i

– de snelle motorboot niet is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen (dodemansknop)

8.03 aanhef en onder sub d jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

W

500

j

– aan boord van de snelle motorboot een deugdelijk brandblusapparaat is

8.03 aanhef en onder sub f jo. 8.04 cq 1.02 lid 2 BPR

1/7

   

als schipper van een snelle motorboot aan de scheepvaart deelnemen zonder dat, dan wel als eigenaar of houder er niet mede zorg voor heeft gedragen dat een reddingsvest onder handbereik is voor ieder der opvarenden aan boord van de snelle motorboot

8.03 aanhef en onder sub e jo. 1.02 lid 2 en 8.04 BPR

 

W

501

a

– één ontbreekt

 

1/7

W

501

b

– twee ontbreken

 

1/7

W

501

c

– drie ontbreken

 

1/7

W

501

d

– vier ontbreken

 

1/7

W

501

e

– vijf of meer ontbreken

 

1/7

W

514

 

als bestuurder van een snelle motorboot, die qua constructie niet veilig staande kan worden bestuurd, tijdens het varen niet zijn gezeten op de voor hem bestemde zitplaats

8.05 lid 1 aanhef en onder a jo.8.05 lid 4 BPR

2

W

516

 

als bestuurder van een snelle motorboot deze, niet vanaf een gesloten binnenbesturing, staande besturen zonder een reddingsvest te dragen

8.05 lid 5 BPR

2

W

518

 

als bestuurder van een snelle motorboot varen zonder gebruik te maken van de dodemansknop

8.05 lid 1 aanhef en onder b jo. 8.03 onder d BPR

2

W

528

 

waterskiën, doen waterskiën of op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik te maken, waar c.q. wanneer dat verboden is

8.06 lid 2 jo. 1.02 lid 2 BPR

1/2/4/8

W

529

a

als bestuurder van een snelle motorboot zich zodanig gedragen dat hinder of gevaar voor andere gebruikers van het vaarwater wordt veroorzaakt

8.05 lid 1 aanhef en onder c BPR

2

W

529

b

als waterskiër of persoon die op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik maakt, zich zodanig gedragen, dat gevaar of hinder voor andere gebruikers van de vaarweg kan worden veroorzaakt (asociaal gedrag)

8.06 lid 4 BPR

4/8

W

530

 

als bestuurder van een snelle motorboot één of meer waterskiërs of personen, die op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik maken, voortbewegen zonder zich bij te laten staan door een medeopvarende van tenminste 15 jaar oud als uitkijk

8.06 lid 3 BPR

2

      
   

Snelheidsovertredingen

  
   

als schipper van een snelle motorboot sneller varen dan 20 km/h, waar dat verboden is en wel met een overschrijding

8.06 lid 1 BPR

 

W

065

a

– tot 6 km/h

 

1

W

065

b

– van 6 tot 15 km/h

 

1

W

065

c

– van 15 tot 25 km/h

 

1

   

als schipper van een klein schip sneller varen dan toegestaan, en wel met een overschrijding

5.01 BPR ivm verkeersteken B6 of bekendmaking 13 BABS

 

W

075

a

– tot 6 km/h

 

1

W

075

b

– van 6 tot 15 km/h

 

1

W

075

c

– van 15 tot 25 km/h

 

1

      
   

Overige

  

W

150

 

als schipper van een genoemd schip varen terwijl het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam en tenminste 16 jaar oud persoon

1.09 lid 1 aanhef en onder b BPR

1

W

152

 

als schipper van een snelle motorboot varen terwijl het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam en tenminste 18 jaar oud persoon

1.09 lid 1 aanhef en onder a BPR

1

W

156

 

geen bijgewerkt exemplaar van het Binnenvaartpolitiereglement aan boord aanwezig hebben

1.11 lid 1 BPR

1

   

bij het meren of verhalen gebruik maken van

  

W

158

a

– verkeerstekens

1.13 lid 1 jo. 1.02 lid 2 en/of 5 onder b BPR

1/8

W

158

b

– andere voorwerpen dan die daarvoor bestemd zijn

7.04 lid 3 jo. 1.02 lid 2 en/of 5 onder b BPR

1/8

W

160

a

varen met een zeilplank op een voor de doorgaande vaart bestemt gedeelte van een in de bijlage 16 van het BPR opgenomen vaarweg

9.05 lid 1 BPR

1/8

W

160

b

varen met een door vlieger voortbewogen zeilplank

9.05 lid 2 BPR

1/8

W

162

 

als schipper van een zeilplank, daarmee varen in een gedeelte van de vaarweg waar dit verboden is

PL.V

1

   

als schipper deelnemen aan de scheepvaart terwijl de voorgeschreven kentekens niet zijn aangebracht, te weten op een

  

W

164

a

– groot schip

2.01 lid 1 jo. 1.02 lid 2 en/of 5 onder a BPR

1/6

W

164

b

– klein schip

2.01 lid 1 jo. 1.02 lid 2 en/of 5 onder a BPR

1/6

   

als schipper deelnemen aan de scheepvaart terwijl de voorgeschreven kentekens niet op de voorgeschreven wijze zijn aangebracht, te weten op een

  

W

166

a

– groot schip

2.01 lid 1 jo. 1.02 lid 2 en/of 5 onder a BPR

1/6

W

166

b

– klein schip

2.01 lid 1 jo. 1.02 lid 2 en/of 5 onder a BPR

1/6

W

170

 

als schipper varen in strijd met een duidelijk zichtbaar geplaatst en voor hem geldend verbodsteken als bedoeld onder A.1 van de bijlage 7 van het BPR

6.08 aanhef en onder a BPR

1

W

180

 

als persoon die zwemt dan wel die op andere wijze watersport zonder schip bedrijft niet voldoende afstand houden van varend schip, varend drijvend voorwerp of drijvend werktuig in bedrijf

8.08 lid 1 BPR

8

W

181

a

zwemmen, watersport zonder schip of onderwatersport bedrijven bij wachtplaats, of in onmiddellijke nabijheid van een brug , een sluis of een stuw

8.08 lid 2 aanhef en onder a BPR

8

W

181

b

zwemmen, watersport zonder schip of onderwatersport bedrijven in een gedeelte van de vaarweg bestemd voor doorgaande scheepvaart

8.08 lid 2 aanhef en onder b BPR

8

W

181

c

zwemmen, watersport zonder schip of onderwatersport bedrijven in de route van een veerpont

8.08 lid 2 aanhef en onder c BPR

8

W

181

d

zwemmen, watersport zonder schip of onderwatersport bedrijven in een haven of nabij de ingang daarvan

8.08 lid 2 aanhef en onder d BPR

8

W

181

e

zwemmen, watersport zonder schip of onderwatersport bedrijven in de nabijheid van een meergelegenheid

8.08 lid 2 aanhef en onder e BPR

8

W

181

f

zwemmen, watersport zonder schip of onderwatersport bedrijven in gebied dat is aangewezen voor snelvaren of waterskiën

8.08 lid 2 aanhef en onder f BPR

8

W

181

g

zwemmen, watersport zonder schip of onderwatersport bedrijven in een door een bevoegde autoriteit aangewezen verboden gebied

8.08 lid 2 aanhef en onder g BPR

8

W

182

a

in het vaarwater van de Eemsmonding waterskiën of varen met waterscooters

22 lid 1 SRE

1/8

W

182

b

in de Eemsmonding varen met zeilplank in het vaarwater of buiten het vaarwater op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wateroppervlakken

22 lid 3 SRE

1/8

W

182

c

's nachts, bij beperkt zicht of gedurende de door de bevoegde autoriteit vastgestelde tijd waterskiën of varen met waterscooter of zeilplank op de vrijgegeven wateroppervlakken van de Eemsmonding

22 lid 4 SRE

1/8

      
   

Nummers W 300 – W 310: Binnenschepenwet (BSW), Rijnvaartpolitiereglement 1995 (RPR), Binnenvaartpolitiereglement (BPR)

  
      
   

als schipper van een schip op binnenwateren varen zonder in het bezit te zijn van een geldig

46 jo. 16 BSW

 

W

300

b

– klein vaarbewijs

 

1

   

als schipper niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven

  

W

305

a

– een geldig certificaat van onderzoek of een het certificaat van onderzoek vervangend document

52a, lid 1 aanhef en onder a BSW

1

W

305

b

– een geldig vaarbewijs of een het vaarbewijs vervangend document

52a, lid 1 aanhef en onder b BSW

1

W

305

c

– een geldige meetbrief

52a, lid 1 aanhef en onder c BSW

1

   

niet op eerste vordering de vereiste bescheiden en documenten overleggen

1.10 lid 4 RPR/BPR

 

W

310

a

– één document

 

1/3/8

W

310

b

– twee documenten

 

1/3/8

W

310

c

– drie documenten

 

1/3/8

W

310

d

– vier documenten

 

1/3/8

W

310

e

– vijf documenten

 

1/3/8

      
   

Nummers W 601- W 619 W 701 – W 711: Binnenvaartpolitiereglement (BPR), Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (BABS), Rijnvaartpolitiereglement 1995 (RPR), Scheepvaartreglement voor het kanaal van Gent naar Terneuzen (SRKGT), Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas (SRGM), Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 (SRW), Scheepvaartreglement Eemsmonding (SRE)

  
      
   

Verkeerstekens. Bijlage 7 BPR

  
      
   

A. Verbodstekens

  

W

601

a

met een schip in- uit- of doorvaren waar dat verboden is (verkeersteken A.1)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.1 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

601

b

met een schip varen waar dat verboden is (verkeersteken A.1 a) (uitgezonderd klein schip, zonder motor)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.1a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

602

a

met een groot schip het verbod voorbijlopen negeren (verkeersteken A.2)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.2 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

602

b

met een klein schip het verbod voorbijlopen negeren (verkeersteken A.2)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.2 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

603

 

met een samenstel het verbod voorbijlopen voor samenstellen onderling negeren (verkeersteken A.3) (nvt als één van beide een duwstel is dat kleiner is dan 110 x 12 m)

5.01 BPR/RPR en 51 SRKGT alle jo. verkeersteken A.3 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

604

a

met een groot schip het verbod ontmoeten en voorbijlopen bij engte negeren (verkeersteken A.4)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.4 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

604

b

met een klein schip het verbod ontmoeten en voorbijlopen bij engte negeren (verkeersteken A.4)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.4 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

605

a

met een schip het verbod ligplaats te nemen (ankeren en meren) aan de zijde van de vaarweg waar bord is geplaatst negeren (verkeersteken A.5)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.5 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

605

b

met een schip het verbod ligplaats te nemen (ankeren en meren) binnen de in meters aangegeven breedte te rekenen vanaf het bord negeren (verkeersteken A.5.1)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.5.1 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

606

 

met een schip verbod te ankeren negeren of negeren verbod ankers, kabels en kettingen laten slepen aan de zijde van de vaarweg waar bord is geplaatst (verkeersteken A.6)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.6 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

607

 

met een schip het verbod te meren negeren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (verkeersteken A.7)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.7 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

608

 

met een schip verbod te keren negeren (verkeersteken A.8)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.8 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

609

 

met een schip het verbod hinderlijke waterbeweging te veroorzaken negeren (verkeersteken A.9)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.9 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

610

 

met een schip verbod buiten de aangegeven begrenzing te varen negeren (verkeersteken A.10)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.10 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

611

a

met een schip het verbod in-, uit- of doorvaren negeren (wordt aanstonds toegestaan) (verkeersteken A.11)

5.01 BPR/RPR en 51 SRKGT alle jo. verkeersteken A.11 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

611

b

met een schip het verbod doorvaren negeren, terwijl stilhouden redelijkerwijs mogelijk was (verkeersteken A.11.1)

5.01 BPR/RPR en 51 SRKGT alle jo. verkeersteken A.11.1 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

612

 

met een motorschip het verbod voor motorschepen negeren (verkeersteken A.12)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.12 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

613

 

met een klein schip verbod voor kleine schepen negeren (verkeersteken A.13)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.13 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

614

 

met een schip verbod te waterskiën negeren (verkeersteken A.14)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.14 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

615

 

met een zeilschip verbod voor zeilschepen negeren (verkeersteken A.15)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.15 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

616

 

met een door spierkracht voorbewogen schip het verbod voor door spierkracht voortbewogen schepen negeren (verkeersteken A.16)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.16 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

617

 

met een zeilplank het verbod voor zeilplanken negeren (verkeersteken A.17)

5.01 BPR/RPR/SRGM en 51SRKGT alle jo. verkeersteken A.17 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

618

 

met een snelle motorboot het verbod einde van het vaarweggedeelte waar door snelle motorboten zonder beperking van de snelheid mag worden gevaren negeren (verkeersteken A.18)

5.01 BPR/ SRGM beide jo. verkeersteken A.18 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

619

 

met een waterscooter het verbod voor waterscooters negeren (verkeersteken A.19)

5.01 BPR/ RPR beide jo. verkeersteken A.19 cq bekendmaking 13 BABS

1/8

      
   

B. Gebodstekens en -regels

  

W

701

a

met een schip de verplichting te varen in de richting aangegeven door de pijl negeren (verkeersteken B.1a)

6.12/5.01 BPR/ RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B.1a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

701

b

met een schip de verplichting te varen in de richting aangegeven door de pijl negeren (verkeersteken B.1b)

6.12/5.01 BPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B.1b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

702

a

met een groot schip de verplichting zich naar de bakboordszijde van het vaarwater te begeven negeren (verkeersteken B.2a)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 2a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

702

b

met een groot schip de verplichting zich naar de stuurboordszijde van het vaarwater te begeven negeren (verkeersteken B.2b)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 2b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

702

c

met een klein schip de verplichting zich naar de bakboordszijde van het vaarwater te begeven negeren (verkeersteken B.2a)

6.12/5.01 BPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 2a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

702

d

met een klein schip de verplichting zich naar de stuurboordszijde van het vaarwater te begeven negeren (verkeersteken B.2b)

6.12/5.01 BPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 2b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

703

a

met een groot schip de verplichting de bakboordszijde van het vaarwater te houden negeren (verkeersteken B.3a)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 3a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

703

b

met een groot schip de verplichting de stuurboordszijde van het vaarwater te houden negeren (verkeersteken B.3b)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 3b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

703

c

met een klein schip de verplichting de bakboordszijde van het vaarwater te houden negeren (verkeersteken B.3a)

6.12/5.01 BPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 3a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

703

d

met een klein schip de verplichting de stuurboordszijde van het vaarwater te houden negeren (verkeersteken B.3b)

6.12/5.01 BPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle jo. verkeersteken B. 3b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

703

e

met een schip bij slecht zicht niet zo veel mogelijk aan de stuurboordszijde van het vaarwater varen

6.30 lid 2 BPR, 9.11 RPR, 6.30 lid 6 SRGM

1/3/8

W

703

f

met een klein schip niet zoveel mogelijk aan stuurboordszijde van het vaarwater varen op een aangegeven vaarweg van bijlage 15 onder a BPR

9.04 lid 2 jo. bijlage 15 onder a BPR

1/3/8

W

703

g

met een afvarend schip vóór het invaren van het boventoeleidingskanaal van de sluizen bij Grave en Limmel niet zo dicht mogelijk langs de rechteroever varen

11.01 lid 1 tweede volzin BPR

1/3/8

W

703

h

met een afvarend schip vóór het invaren van de boventoeleidingskanalen van de sluizen bij Roermond, Belfeld en Sambeek alsmede bij het bevaren van het boventoeleidingskanaal van de sluizen bij Roermond niet zo dicht mogelijk langs de linkeroever varen

11.01 lid 1 eerste volzin BPR

1/3/8

W

703

i

met een schip dat in het kanaal van Gent naar Terneuzen vaart en de richting ervan volgt, niet zo dicht als veilig en uitvoerbaar is, de oever van het kanaal aan stuurboordzijde houden

9 lid 1 SRKGT

1

W

703

k

met een schip dat in een vaargeul vaart en de richting ervan volgt niet, zo dicht als veilig en uitvoerbaar is, de rand van de vaargeul aan stuurboordszijde houden (Westerschelde)

9 lid 1 SRW

1

W

703

l

met een schip met een lengte van 12 m of meer dat stroomopwaarts van het Oude Hoofd van Walsoorden buiten de vaargeul vaart en de richting ervan volgt niet, zo dicht als veilig en uitvoerbaar is, stuurboordswal houden

9 lid 2 SRW

1

W

703

m

zich met een schip met een lengte van minder dan 12 m, niet uit de hoofdvaargeul verwijderd houden, terwijl dit veilig en uitvoerbaar is (stroomopwaarts van het Oude Hoofd van Walsoorden of in de Sardijngeul en het Oostgat tussen de parallel van het licht «Noorderhoofd» en de parallel van het licht «Leugenaar»)

9 lid 3 SRW

1

W

703

o

met een schip in het vaarwater van de Eemsmonding niet zoveel mogelijk aan de rechterzijde varen

15 lid 1 SRE

1

W

704

a

met een groot schip de verplichting het vaarwater over te steken naar bakboord negeren (verkeersteken B.4a)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGMT jo. verkeersteken B.4a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

704

b

met een groot schip de verplichting het vaarwater over te steken naar stuurboord negeren (verkeersteken B.4b)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGMT jo. verkeersteken B.4b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

704

c

met een klein schip de verplichting het vaarwater over te steken naar bakboord negeren (verkeersteken B.4a)

6.12/5.01 BPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM jo. verkeersteken B.4a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

704

d

met een klein schip de verplichting het vaarwater over te steken naar stuurboord negeren (verkeersteken B.4b)

6.12/5.01 BPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM jo. verkeersteken B.4b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

705

 

met een schip de verplichting vóór het bord stil te houden onder bepaalde omstandigheden negeren (verkeersteken B.5)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM jo. verkeersteken B.5 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

   

met een groot schip geen gevolg geven aan de verplichting om de vaarsnelheid te beperken zoals is aangegeven door middel van verkeersteken B.6 (in km/h); overschrijding

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM jo. verkeersteken B.6

 

W

706

a

– tot 2 km/h

 

1/3/8

W

706

b

– van 2 tot 3 km/h

 

1/3/8

W

706

c

– van 3 tot 4 km/h

 

1/3/8

W

706

d

– van 4 tot 5 km/h

 

1/3/8

W

706

e

– met meer dan 5 km/h

 

1/3/8

   

met een groot schip geen gevolg geven aan de verplichting de vaarsnelheid te beperken zoals is aangegeven (in km/h); overschrijding

5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM alle ivm bekendmaking 13 BABS

 

W

706

g

– tot 2 km/h

 

1/3/8

W

706

h

– van 2 tot 3 km/h

 

1/3/8

W

706

i

– van 3 tot 4 km/h

 

1/3/8

W

706

k

– van 4 tot 5 km/h

 

1/3/8

W

706

l

– met meer dan 5 km/h

 

1/3/8

W

707

 

met een schip de verplichting een geluidssein te geven negeren (verkeersteken B.7)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM jo. verkeersteken B.7 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

708

 

met een schip de verplichting bijzonder op te letten negeren (verkeersteken B.8)

6.12/5.01 BPR/RPR, 51 SRKGT, 5.01 SRGM jo. verkeersteken B.8 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

709

a

met een schip in strijd met verkeersteken B. 9a het hoofdvaarwater opvaren of oversteken, waardoor schepen op het hoofdvaarwater worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen

5.01 BPR, 51 SRKGT beide jo. verkeersteken B.9a cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

709

b

met een schip in strijd met verkeersteken B. 9b het hoofdvaarwater opvaren of oversteken, waardoor schepen op het hoofdvaarwater worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen

5.01 BPR, 51 SRKGT beide jo. verkeersteken B.9b cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

709

c

met een schip in strijd met verkeersteken B. 9a het hoofdvaarwater opvaren of oversteken, waardoor schepen op het hoofdvaarwater worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen (NB 6.02 RPR: geldt niet voor grote schepen t.o.v. kleine schepen of slepen en gekoppelde samenstellen die uit kleine schepen bestaan)

6.16/5.01 RPR jo. verkeersteken B.9 a

1/3/8

W

709

d

met een schip in strijd met verkeersteken B. 9b het hoofdvaarwater opvaren of oversteken, waardoor schepen op het hoofdvaarwater worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen (NB 6.02 RPR: geldt niet voor grote schepen t.o.v. kleine schepen of slepen en gekoppelde samenstellen die uit kleine schepen bestaan)

6.16/5.01 RPR jo. verkeersteken B.9b

1/3/8

W

710

 

met een schip geen gevolg gegeven aan de verplichting om koers en snelheid te wijzigen ten behoeve van uitvarende schepen (verkeersteken B.10)

5.01 BPR, 51 SRKGT beide jo. verkeersteken B.10 cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

W

711

 

met een schip de verplichting gebruik te maken van marifoon overeenkomstig de daartoe bij algemene regeling vastgestelde voorschriften negeren (verkeersteken B.11(a/b))

5.01 BPR/ RPR, 51 SRKGT alle jo. verkeersteken B.11(a/b) cq bekendmaking 13 BABS

1/3/8

      
   

Nummers W 420 – W 485: Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart (WVBB), het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart (BVBB), Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR), Rijnvaartpolitiereglement 1995 (RPR), Arbeidstijdenbesluit vervoer (ATBvv)

  
      
   

Wisseling van de exploitatiewijze

  
   

als gezagvoerend schipper of als werkgever niet heeft nageleefd dat ieder bemanningslid bij een wisseling of herhaling van de exploitatiewijze de volledige rusttijd in acht heeft genomen (per bemanningslid)

16 jo. 5 WVBB jo. 5 en 7 BVBB jo. par. 5.5 ATBvv/23.07 ROSR

 

W

420

a

– 1 uur

 

1/5

W

420

b

– 2 uren

 

1/5

W

420

c

– 3 uren

 

1/5

W

420

d

– 4 uren

 

1/5

      
   

Exploitatiewijze A1

  
   

als gezagvoerend schipper of als werkgever niet heeft nageleefd dat ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen (per bemanningslid)

16 jo. 5 WVBB jo. 5 BVBB jo. par. 5.5:3 ATBvv/23.06 lid 1 ROSR

 

W

425

a

– 1 uur

 

1/5

W

425

b

– 2 uren

 

1/5

W

425

c

– 3 uren

 

1/5

W

425

d

– 4 uren

 

1/5

   

als gezagvoerend schipper of als werkgever niet heeft nageleefd dat de vaart tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt onderbroken, met (geen overschrijding van de vaar-/rusttijd)

16 jo. 5 WVBB jo.10 lid 1 BVBB/23.05 lid 3 ROSR

 

W

435

a

– 1 uur

 

1/5

W

435

b

– 2 uren

 

1/5

W

435

c

– 3 uren

 

1/5

W

435

d

– 4 uren

 

1/5

      
   

Exploitatiewijze A2

  
   

als gezagvoerend schipper of als werkgever niet heeft nageleefd dat ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen (per bemanningslid)

16 jo. 5 WVBB jo. 5 BVBB jo. par. 5.5:4 ATBvv/23.06 lid 2 ROSR

 

W

440

a

– 1 uur

 

1/5

W

440

b

– 2 uren

 

1/5

W

440

c

– 3 uren

 

1/5

W

440

d

– 4 uren

 

1/5

   

als gezagvoerend schipper of als werkgever niet heeft nageleefd dat de vaart tussen 23.00 uur en 05.00 uur wordt onderbroken, met (geen overschrijding van de vaar-/rusttijd)

16 jo. 5 WVBB jo.10 lid 2 BVBB/23.05 lid 3 ROSR

 

W

445

a

– 1 uur

 

1/5

W

445

b

– 2 uren

 

1/5

W

445

c

– 3 uren

 

1/5

W

445

d

– 4 uren

 

1/5

      
   

Exploitatiewijze B

  
   

als gezagvoerend schipper of als werkgever niet heeft nageleefd dat ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen (per bemanningslid)

16 jo. 5 WVBB jo. 5 BVBB jo. par. 5.5:5 ATBvv/23.06 lid 3 ROSR

 

W

450

a

– 1 uur

 

1/5

W

450

b

– 2 uren

 

1/5

W

450

c

– 3 uren

 

1/5

W

450

d

– 4 uren

 

1/5

      
   

Minimumbemanning

  
   

als gezagvoerend schipper varen terwijl of als werkgever niet heeft nageleefd dat, tijdens de vaart de minimumbemanning zich voortdurend aan boord bevindt, bij het ontbreken van

16 jo. 5 WVBB jo.15 lid 1 jo. 12 t/m 14 BVBB/23.01 ROSR

 

W

455

a

– 1 bemanningslid

 

1/5

W

455

b

– 2 bemanningsleden

 

1/5

      
   

Bescheiden

  
   

als gezagvoerend schipper dan wel als werkgever niet heeft nageleefd dat de schipper in het bezit is van een groot patent, een vaarbewijs, dan wel een bewijs van bekwaamheid voor de binnenvaart, te weten

  

W

460

a

– binnenvaart

16 jo. 5 WVBB jo.18 lid 1 aanhef en onder a BVBB/23.04 lid 5 ROSR

1/5

W

460

b

– zeescheepvaart op binnenwateren

16 jo. 5 WVBB jo. 18 lid 1 aanhef en onder a jo. 29 aanhef en onder b BVBB/20.02 lid 2 ivm 23.04 lid 5 ROSR

1/5

W

465

 

als gezagvoerend schipper, werkgever dan wel als bemanningslid niet heeft nageleefd dat het bemanningslid in het bezit is van een dienstboekje

16 jo. 5 WVBB jo. 24 lid 1 BVBB/23.04 lid 2 ROSR

1/3/5

W

470

 

als gezagvoerend schipper geen zorg hebben gedragen dat een vaartijdenboek aan boord van het schip aanwezig is

16 jo. 5 WVBB jo. 25 BVBB/23.08 lid 1 ROSR

1

W

472

 

als gezagvoerend schipper tijdens de vaart het vaartijdenboek niet in de stuurhut aanwezig hebben

16 jo. 5 WVBB jo. 27 lid 5 BVBB/23.08 lid 1 ROSR

1

   

als gezagvoerend schipper het vaartijdenboek niet dan wel niet op de juiste wijze bijhouden over een periode van

16 jo. 5 WVBB jo. 27 lid 1, 2 en 3 BVBB/23.08 ROSR

 

W

475

a

– 1 dag

 

1

W

475

b

– 2 dagen

 

1

W

475

c

– 3 dagen

 

1

W

481

 

als gezagvoerend schipper het vorige ongeldig verklaarde vaartijdenboek niet, gedurende 6 maanden nadat daarin de laatste aantekening is gesteld, aan boord bewaren

16 jo. 5 WVBB jo. 27 lid 6 BVBB/23.08 lid 3 ROSR

1

W

482

 

als gezagvoerend schipper niet de registraties van de tachograaf in chronologische volgorde aan boord bewaren, gedurende 6 maanden na de laatste aantekening daarop

16 jo. 5 WVBB jo. 11 BVBB/23.08 lid 5 ROSR

1

      
   

Afdeling C. Milieu

  
      
   

Categorie-indeling B:

  
      
   

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

  
   

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

  
   

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

  
   

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

  
   

5 – Voetgangers;

  
   

6 – Overige weggebruikers;

  
   

7 – Schippers;

  
   

8 – Een ieder.

  
      
   

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

  
      
   

Nummers H 002 – H 103 H 520 – H 528: Wet Milieubeheer (Wm), Wet Bodembescherming (WBB), Wet verontreiniging oppervlakte wateren (WVO), de Model-Algemene plaatselijke verordening of Modelafvalstoffenverordening (Pl. V)

  
      
   

Afvalstoffen

  
      
   

Aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

  

H

002

 

huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aanbieden, terwijl men geen gebruiker van het perceel is

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

003

a

de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanbieden aan anderen dan de aangewezen inzameldienst of inzamelaar

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

004

 

huishoudelijke afvalstoffen anders aanbieden dan via het aangewezen of verstrekte inzamelmiddel

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

005

 

andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via inzamelmiddel aanbieden, dan waarvoor het is bestemd

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

006

 

huishoudelijke afvalstoffen niet op de voorgeschreven wijze aanbieden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

007

 

afvalstoffen via het voor dat perceel toegewezen inzamelmiddel aanbieden, terwijl men niet de gebruiker van dat perceel is

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

008

 

via een inzamelvoorziening voor groep percelen of op wijkniveau andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanbieden, dan de categorie waarvoor de inzamelvoorziening bestemd is

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

009

 

huishoudelijke afvalstoffen niet op de voorgeschreven wijzen via een inzamelvoorziening voor groep percelen of op wijkniveau aanbieden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

010

 

via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanbieden, dan de categorie waarvoor het brengdepot bestemd is

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

011

 

huishoudelijke afvalstoffen niet op de voorgeschreven wijzen via brengdepot op lokaal of regionaal niveau aanbieden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

012

 

categorieën huishoudelijke afvalstoffen, die zonder inzamelmiddel moeten worden aangeboden, niet op de voorgeschreven wijze ter inzameling aanbieden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

013

 

huishoudelijke afvalstoffen op andere dan de vastgestelde dagen en tijden ter inzameling aanbieden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

      
   

Aanbieden van andere dan huishoudelijke afvalstoffen

  

H

014

 

andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst aanbieden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

015

 

de door het College aangewezen categorieën van afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen, niet op de voorgeschreven wijze ter inzameling aanbieden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

      
   

Doorzoeken van afvalstoffen

  

H

016

 

afvalstoffen die ter inzameling gereed staan doorzoeken en verspreiden

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

      
   

Handelingen verrichten met huishoudelijk afval, waardoor verontreiniging kan ontstaan

  

H

017

 

andere afvalstoffen dan straatafval achterlaten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

020

 

afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig laden, lossen, vervoeren of andere werkzaamheden verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

022

 

straatafval achterlaten in de openbare ruimte zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

096

 

als particulier een afvalstof, stof of voorwerp buiten een daarvoor bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op of in de bodem brengen, storten, houden, achterlaten of anderszins plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

   

als particulier handelingen verrichten met betrekking tot een hoeveelheid niet gevaarlijk afval, waardoor de bodem kan worden verontreinigd of aangetast zonder maatregelen te nemen die verontreiniging of aantasting te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken

13 WBB

 

H

102

a

– tot en met 1m3

 

8

H

102

b

– tussen 1m3 en tot en met 2m3

 

8

H

102

c

– tussen 2m3 en tot en met 3m3

 

8

      
   

Verbranden van afval

  

H

101

 

als particulier verbranden van afval waardoor de bodem kan worden verontreinigd of aangetast

13 WBB en 10.2 Wm

8

      
   

Huishoudelijk afval in riolering

  

H

099

 

als particulier zich van afvalwater of afvalstoffen ontdoen door deze anders dan vanuit een inrichting te laten weglopen in een rioolput

10.30 lid 1 Wm

8

      
   

Huishoudelijk afval in oppervlaktewateren door particulier (in niet kwetsbaar gebied)

  
   

als particulier zonder vergunning minder schadelijke stoffen al dan niet met behulp van een werk in oppervlakte wateren brengen, te weten

1 lid 1 en 3 WVO

 

H

098

a

– het weggooien van klein consumptieafval

 

8

H

098

b

– het weggooien van overig, niet gevaarlijk afval (inclusief vloeibaar)

 

8

H

098

c

– het weggooien van kleine hoeveelheid gevaarlijk afval (inclusief vloeibaar)

 

8

H

110

 

als particulier vanaf een woonboot, al dan niet met behulp van een werk, incidenteel lozen van huishoudelijk afvalwater

1 lid 1 en 3 WVO

8

      
   

Wrakken

  

H

019

 

afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer opslaan of opgeslagen hebben

PL.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

H

107

 

een voertuigwrak plaatsen of aanwezig hebben op de weg

Pl.V

8

H

109

 

zich als eigenaar of kentekenhouder ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken

Pl.V jo. 10.23 lid 1 Wm

8

      
   

Handelingen verrichten waardoor de bodem kan worden verontreinigd

  

H

100

 

als particulier handelingen verrichten, met betrekking tot een voertuig, waardoor de bodem wordt/kan worden verontreinigd of aangetast zonder maatregelen te nemen die verontreiniging of aantasting voorkomen, beperken of ongedaan te maken

13 WBB

8

      
   

Diverse handelingen

  

H

103

 

niet voldoen aan de lozingsvoorschriften gesteld bij of krachtens het lozingsbesluit open teelt en veehouderij

4, 5 en 19 LBOTV

8

H

520

 

zonder vergunning met behulp van een werk een geringe omvang van minder schadelijke stoffen brengen in oppervlaktewateren in niet kwetsbare gebieden

1 lid 1 WVO

8

   

zonder vergunning minder schadelijke stoffen anders dan met behulp van een werk in oppervlakte wateren brengen

1 lid 3 WVO

 

H

522

a

– incidentele lozing van geringe omvang in niet kwetsbare gebieden, particulier anders dan woning

 

8

H

522

b

– incidentele lozing van geringe omvang in niet kwetsbare gebieden, kleine rechtspersoon

 

8

H

522

c

– incidentele lozing van geringe omvang in niet kwetsbare gebieden, grote rechtspersoon

 

8

H

522

d

– door particulier weggooien van klein consumptieafval in kwetsbaar gebied

 

8

H

522

e

– door particulier weggooien van klein consumptieafval in niet kwetsbaar gebied

 

8

H

522

f

– weggooien van overig afval (inclusief vloeibaar) in niet kwetsbaar gebied door particulier

 

8

H

522

g

– weggooien van overig afval (inclusief vloeibaar) in niet kwetsbaar gebied door kleine rechtspersoon

 

8

H

522

h

– weggooien van overig afval (inclusief vloeibaar) in niet kwetsbaar gebied door grote rechtspersoon

 

8

H

524

 

niet melden door de vergunninghouder aan wie gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven van elke aan hem verrichte afgifte aan het bevoegde gezag

9a WVO

8

   

handelen in strijd met een aan een vergunning verbonden voorschrift

30a WVO

 

H

526

a

– niet melden van een calamiteit van relatief geringe omvang door kleine rechtspersoon

 

8

H

526

b

– niet melden van een calamiteit van relatief geringe omvang door grote rechtspersoon

 

8

H

526

c

– overtreden van een administratief voorschrift, zoals melden rechtsopvolging, rapportageplicht, kleine rechtspersoon

 

8

H

526

d

– overtreden van een administratief voorschrift, zoals melden rechtsopvolging, rapportageplicht, grote rechtspersoon

 

8

   

niet voldoen aan de lozingsvoorschriften gesteld bij of krachtens

  

H

528

a

– lozingenbesluit WVO bodemsanering en proefbronnering

15 LWVOBP

8

H

528

b

– bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming

19 BBO/ 18 lid 2 BBO/ 21 lid 2 BBO

8

H

528

c

– lozingsbesluit vaste objecten

14 t/m 24 en 28 LBVO

8

      
   

Nummers H 630 – H 670: Visserijwet 1963 (ViW) Besluit verbod gebruik van levende aasvis (BLVA), Reglement voor de Binnenvisserij 1985 (RB), Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 (RMGT), Reglement zee- en kustvisserij 1977 (RZK) en Beschikking visserij visserijzone zeegebied en kustwateren (BVVZK)

  
      
   

Noot: De op de visserijwet betrekking hebben feitcodes zijn uitsluitend van toepassing op door particulieren gepleegde overtredingen. Indien sprake is van beroepsmatig handelen dan moet proces-verbaal worden opgemaakt

  
      
   

Kustvisserij

  
      
   

Documenten

  
   

de kustvisserij uitoefenen zonder schriftelijke vergunning van de rechthebbende op het visrecht van dat water, met

7 lid 1 ViW

 

H

630

a

– meer dan twee hengels

 

8

   

de kustvisserij uitoefenen of plegen uit te oefenen en niet op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage afgeven

55 lid 1 sub b ViW

 

H

632

a

– de vergunning (meer dan twee hengels)

 

8

H

632

b

– de vergunning (bij overige toegestane vistuigen)

 

8

      
   

Binnenvisserij

  
      
   

Documenten

  
   

de binnenvisserij uitoefenen zonder een geldige sportvisakte te kunnen tonen, met

10 lid 1 jo. 10 lid 2 sub a ViW

 

H

640

a

– één of twee hengel(s)

 

8

H

640

b

– één peur

 

8

   

de binnenvisserij uitoefenen zonder een geldige grote visakte te kunnen tonen, met

10 lid 1 jo. 10 lid 2 sub b ViW

 

H

642

a

– meer dan twee hengels

 

8

H

642

b

– andere toegestane vistuigen

 

8

   

de binnenvisserij uitoefenen zonder schriftelijke vergunning van de rechthebbende op het visrecht van dat water, met

21 lid 1 ViW

 

H

644

a

– één of twee hengel(s)

 

8

H

644

b

– één peur

 

8

H

644

c

– meer dan twee hengels

 

8

H

644

d

– andere toegestane vistuigen

 

8

   

de binnenvisserij uitoefenen of plegen uit te oefenen en niet op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage afgeven

55 lid 1 sub b ViW

 

H

646

a

– de sportvisakte en/of de vergunning (bij één of twee hengel(s))

 

8

H

646

b

– de sportvisakte, de grote visakte en/of de vergunning (bij één peur of bij meer dan twee hengels)

 

8

H

646

c

– de grote visakte en/of de vergunning (bij andere toegestane vistuigen)

 

8

H

646

d

– de huurovereenkomsten en andere bescheiden

 

8

      
   

Vistuigen

  
   

vissen met een toegestaan vistuig dat niet aan de vereiste voorwaarden voldoet, bij

4 RB

 

H

650

a

– 1 of 2 toegestane vistuigen

 

8

      
   

Gesloten tijden (visserij)

  
   

vissen in de periode van 1 april tot en met 31 mei met

  

H

652

a

– een hengel geaasd met in die periode verboden aas

6 lid 1 a RB

8

H

652

b

– een staand net

6 lid 1 e RB

8

H

654

 

vissen tijdens de door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vastgestelde periode, in een door hem aangewezen water

6 lid 3 RB

8

H

656

 

vissen tussen twee uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang

7 RB

8

      
   

IJsselmeer

  

H

658

a

in het IJsselmeer vissen zonder voorzien te zijn van een vergunning van Onze Minister geldende voor de visserij, welke wordt uitgeoefend

8 lid 1 RB

8

      
   

Stuw/vispassage

  

H

660

 

vissen in de Neder-Rijn, de Maas, de Lek of de Overijsselsche Vecht binnen een afstand van 75 m stroomafwaarts van een stuw, in een bij een stuw aangebrachte vispassage of binnen een straal van 25 m voor de bovenmond van deze vispassage

9 RB

8

      
   

Voorhanden hebben

  
   

een vistuig voorhanden hebben op of in de nabijheid van enig binnenwater

10 lid 1 RB

 

H

662

a

– terwijl het gebruik van dat vistuig in het betrokken water of op dat moment verboden is

 

8

H

662

b

– te weten één of twee hengel(s), terwijl men niet bevoegd (akte) of gerechtigd (vergunning) is in dat water te vissen

 

8

H

662

c

– te weten één peur of meer dan twee hengels, terwijl men niet bevoegd of gerechtigd is in dat water te vissen

 

8

H

662

d

– te weten een ander toegestaan vistuig, terwijl men niet bevoegd of gerechtigd is in dat water te vissen

 

8

      
   

Levend aas

  

H

664

 

bij het vissen in kust- of binnenwater levende vis als aas gebruiken

2c lid 2 ViW jo 2 BVLA

8

      
   

Geluidhinder

  
      
   

Nummers H 200 – H 205: Wetboek van strafrecht (WvSr), Plaatselijke verordeningen (Pl.V)

  
      

H

200

 

rumoer of burengerucht verwekken waardoor de nachtrust kan worden verstoord

431 WvSr

8

H

205

 

als particulier met toestellen of geluidsapparaten dan wel op andere wijze handelingen verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toelaten dat deze handelingen worden verricht

Pl.V

8

      
   

Nummers H 300 – H 330: Plaatselijke verordeningen (Pl.V)

  
      

H

300

 

zonder daartoe bevoegd te zijn zich bevinden buiten wegen of paden, die liggen in/op voor publiek toegankelijke parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken dan wel in/tussen aanplantingen, bloemperken, heester- of struikgewassen, die op of aan de weg liggen

Pl.V

8

H

305

 

zonder daartoe bevoegd te zijn schade toebrengen aan bomen, heesters, bloemen of grasperken in een park, een bos of op andere dergelijke plaatsen

Pl.V

8

H

310

 

met een voertuig rijden door een park/plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook

Pl.V

1/2/3/4/6

H

311

 

met een voertuig rijden (crossen) door een park/ plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook

Pl.V

1/2/3/4/6

H

315

 

roken in bos, duin dan wel andere dergelijke gebieden op tijd en plaats waarop dit niet is toegestaan

Pl.V

8

H

320

 

in de openlucht vuur aanleggen, stoken of hebben

Pl.V

8

   

als eigenaar of houder van een hond er niet voor zorgen dat deze hond zich niet van uitwerpselen ontdoet

Pl.V

 

H

325

a

– op een weggedeelte (mede) bestemd voor voetgangers

 

8

H

325

b

– op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide

 

8

H

325

c

– op een andere dan door het College aangewezen plaats

 

8

H

330

 

met een pleziervaartuig varen in/door rietkragen, biezen of ander opstaand gewas dan wel een pleziervaartuig daar afmeren

Pl.V

8

      
   

Nummer H 710: Wet op de openluchtrecreatie (WodO)

  
      

H

710

 

voor recreatief nachtverblijf kampeermiddelen plaatsen of geplaatst houden, buiten kampeerterreinen waarvoor een vergunning, vrijstelling of ontheffing is verleend

15 lid 1 WodO

8

      
   

Afdeling D. Wetboek van strafrecht

  
   

Categorie-indeling B:

  
      
   

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

  
   

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

  
   

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

  
   

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

  
   

5 – Voetgangers;

  
   

6 – Overige weggebruikers;

  
   

7 – Schippers;

  
   

8 – Een ieder.

  
      
   

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

  
      
   

Nummers D 505 – D 537: Boek 3 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

  
      

D

530

 

zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden

453 WvSr

8

D

515

 

door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij in de basisadministratie persoonsgegevens als ingezetene staat ingeschreven, of woon- of verblijfplaats opgeven

435, onder 4 WvSr

8

D

535

i

– op grond die bezaaid, bepoot of beplant is, of ter bezaaiing, bepoting of beplanting is gereedgemaakt

 

1/2/3/4/5/6/8

D

535

j

– gedurende de maanden mei tot en met oktober op enig wei- of hooiland

 

1/2/3/4/5/6/8

D

537

 

zonder daartoe gerechtigd te zijn zich te bevinden op eens anders grond, waarvan de toegang hem op voor hem blijkbare wijze verboden is

461 WvSr

1/2/3/4/5/6/7/8

      
   

Afdeling E. Bijzondere wetten

  
      
   

Categorie-indeling B:

  
      
   

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

  
   

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

  
   

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

  
   

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

  
   

5 – Voetgangers;

  
   

6 – Overige weggebruikers;

  
   

7 – Schippers;

  
   

8 – Een ieder.

  
      
   

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

  
      
   

Nummers E 100 – E 162: Wet personenvervoer 2000 (Wp2000), Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000), Spoorwegwet (Spww) en Algemeen Reglement Vervoer (ARV), Reglement Dienst Hoofd en Lokaalspoorwegen (RDHL)

  
      
   

Vervoerder/bestuurder

  
      
   

Noot:

  
   

1. Categorie 8 betreft bij deze feitcodeserie de vervoerder

  
   

2. Indien de verdachte onder een andere categorie valt dan bij de betreffende feitcode is aangegeven en deze is normadressaat volgens de Wp 2000 dan moet proces-verbaal worden opgemaakt

  

E

105

b

met een bus of auto meer personen vervoeren dan wel deze bus of auto voor ander vervoer gebruiken dan blijkens het kentekenbewijs is toegestaan.

81 lid 2 Bp 2000

1

E

105

c

openbaar vervoer met een bus, besloten busvervoer of taxivervoer of openbaar vervoer met een auto verrichten zonder aanduiding als bedoeld in artikel 29 derde lid en/of 28 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 op het kentekenbewijs

80 lid 1 Bp 2000

8

   

geen geldig vergunningbewijs aanwezig hebben in bus of auto waarmee openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer wordt verricht, te weten

5a lid 1 Wp 2000

 

E

106

a

– door hiervoor als bestuurder geen zorg te dragen

 

1

E

106

b

– door hiervoor als vervoerder geen zorg te dragen

 

8

   

in de auto waarmee taxivervoer wordt verricht geen voor de reiziger zichtbaar vergunningbewijs aanwezig hebben, te weten

5a lid 2 Wp 2000

 

E

107

a

– door hiervoor als bestuurder geen zorg te dragen

 

1

E

107

b

– door hiervoor als vervoerder geen zorg te dragen

 

8

E

108

 

als vervoerder die taxivervoer verricht in of op de auto, waarmee taxivervoer wordt verricht, dan wel anderszins niet duidelijk kenbaar maken op welke wijze een klacht als bedoeld in de Wet Personenvervoer kan worden ingediend en op welke wijze deze wordt behandeld.

72a Bp 2000

8

E

110

a

een bestuurder met het besturen van een bus belasten die niet in het bezit is van een niet ouder dan vijf jaar zijnde geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat hij geen lichamelijke of geestelijke afwijkingen heeft welke hem zouden beletten een bus naar behoren te besturen en dat hij beschikt over voldoende gehoor- en gezichtsvermogen

74 lid 1 Bp 2000

8

   

als bestuurder van een bus

74 lid 3 Bp 2000

 

E

111

a

– geen geneeskundige verklaring bij zich hebben

 

1

E

111

b

– niet in het bezit zijn van een geneeskundige verklaring

 

1

E

112

 

als vervoerder taxivervoer heeft verricht zonder er voor zorg te dragen dat terstond voor aanvang en na beëindiging van de rit volledig en naar waarheid een controledocument (rittenstaat) wordt ingevuld

127 lid 1 onderdeel d Bp 2000

8

E

113

a

als bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht niet in het bezit zijn van een geldige, behoorlijk leesbare chauffeurspas

75 lid 3 Bp 2000

1

E

113

aa

een bestuurder belasten met het besturen van een auto, waarmee taxivervoer wordt verricht, zonder dat die bestuurder in het bezit is van een geldige, behoorlijk leesbare chauffeurspas of chauffeurspas onder beperkingen

75 lid 1 en 2 Bp 2000

8

   

als bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht

75 lid 3 Bp 2000

 

E

113

b

– de chauffeurspas niet bij zich hebben

 

1

E

113

c

– de chauffeurspas niet voor de reiziger zichtbaar aanwezig houden in de auto

 

1

E

114

 

als vervoerder ten tijde van het aanbieden van het taxivervoer het te hanteren tarief niet duidelijk leesbaar tonen zowel aan de buitenzijde van als binnen in de auto waarmee dat vervoer wordt verricht

73 Bp 2000

8

E

115

 

in een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, geen taxameter aanwezig hebben die zichtbaar voor de reiziger de vervoerprijs overeenkomstig de kenbaar gemaakte tarieven aangeeft

127 lid 1a Bp 2000

8

E

116

 

de taxameter voldoet niet aan de regels die bij en krachtens de IJkwet zijn gesteld

127 lid 1b Bp 2000

8

E

117

 

taxivervoer verrichten zonder de in de auto aanwezige taxameter te gebruiken

127 lid 1c Bp 2000

1

      
   

Een ieder

  
   

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door het verhinderen of belemmeren van

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1a Bp 2000

 

E

120

a

– de bediening en het gebruik van voorzieningen

 

8

E

120

b

– de bediening en het gebruik van een vervoermiddel

 

8

E

120

c

– de taakuitoefening van het personeel van de vervoerder

 

8

   

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door voorzieningen te gebruiken

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1b Bp 2000

 

E

121

a

– op een tijdstip waarop deze niet voor gebruik beschikbaar zijn

 

8

E

121

b

– op een andere dan de daarvoor bestemde wijze

 

8

E

121

c

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door misbruik te maken van voorzieningen

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1b Bp 2000

8

   

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door een vervoermiddel te gebruiken

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1b Bp 2000

 

E

122

a

– op een tijdstip waarop deze niet voor gebruik beschikbaar is

 

8

E

122

b

– op een andere dan de daarvoor bestemde wijze

 

8

E

123

 

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door stoffen of voorwerpen uit een vervoermiddel te werpen

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1c Bp 2000

8

   

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door zich

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1d Bp 2000

 

E

124

a

– in kennelijke staat van dronkenschap te bevinden

 

8

E

124

b

– onder kennelijke invloed van verdovende middelen te bevinden

 

8

E

125

a

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door te roken in, een gedeelte van, een vervoermiddel, waarvan de vervoerder heeft aangegeven dat dit niet is toegestaan

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1i Bp 2000

8

E

125

b

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door te roken in, een gedeelte van, een station, waarvan de vervoerder heeft aangegeven dat dit niet is toegestaan

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1i Bp 2000

8

E

126

 

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door zich te bevinden op een, gedeelte van een, station of halte op een tijdstip dat deze gesloten dan wel niet toegankelijk is

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1j Bp 2000

8

E

127

 

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door zich op een station of halte te begeven langs een andere dan de daarvoor bestemde weg

72 Wp 2000 jo. 52, lid 1k Bp 2000

8

E

128

 

niet opvolgen van de aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang, die door of vanwege de vervoerder duidelijk kenbaar zijn gemaakt

73 Wp 2000

8

   

de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang verstoren door

72 Wp 2000 jo. 52,

 

E

129

a

– zodanig geluid voort te brengen dat anderen daarvan hinder ondervinden

lid 1e Bp 2000

8

E

129

b

– het uitoefenen van een beroep, bedrijf of het aanbieden van diensten

lid 1f Bp 2000

8

E

129

c

– het tentoonstellen van voorwerpen, maken van reclame of propaganda

lid 1g Bp 2000

8

E

129

d

– het verspreiden van drukwerken (uitsluitend handelsreclame)

lid 1g Bp 2000

8

E

129

f

– hinder gevaar, verontreiniging of beschadiging te veroorzaken of te kunnen veroorzaken door dieren, stoffen of voorwerpen in een vervoermiddel mee te nemen

lid 1h Bp 2000

8

E

129

g

– het op andere wijze veroorzaken of kunnen veroorzaken van hinder, gevaar, verontreiniging of beschadiging

lid 1l Bp 2000

8

E

138

 

het niet opvolgen van de aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang, die door of vanwege de spoorweg duidelijk kenbaar zijn gemaakt

7 ARV

8

E

145

 

op of langs de spoorweg rijden of lopen

43 jo. 63 Spww

8

E

146

 

paarden, vee of andere dieren op of langs de spoorweg te drijven of te laten lopen

44 jo. 63 Spww

8

E

149

 

zich op of langs gedeelten van een hoofdspoorweg, met uitzondering van een perron, die niet zijn gelegen in een gelijkvloerse kruising met een weg of in een voor het openbaar verkeer openstaande weg, bevinden of daarop of daarlangs dieren drijven of laten lopen

22 lid 1 onderdeel c Spww (nieuw)

8

      
   

Nummer E 320: Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)

  
      

E

320

a

niet voldoen aan vordering van toezichthouder

34 lid 1, onderdeel a WAHV

8

E

320

b

onjuiste gegevens opgeven, na vordering van toezichthouder

34 lid 1, onderdeel b WAHV

8

E

320

c

niet voldoen aan de vordering van de officier van justitie het rijbewijs op een bepaalde tijd en aangewezen plaats in te leveren

34 lid 1, onderdeel c WAHV

8

      
   

Nummers E 801 – E 837: Vreemdelingenwet 2000 (VrW2000) en Vreemdelingenbesluit 2000 (VB2000)

  
      

E

801

 

als vreemdeling die Nederland in- of uitreist zich niet begeven langs een doorlaatpost, binnen de tijd dat deze is opengesteld, en zich niet aldaar vervoegen bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking

4.4 lid 1 VB 2000

8

E

803

 

zich op of nabij een plaats bevinden, waar een grensdoorlaatpost is gevestigd, zonder zich te houden aan de aldaar door de ambtenaren, belast met de grensbewaking, in het belang van de uitoefening van hun taak gegeven aanwijzingen

4.6 VB 2000

8

E

805

a

als gezagvoerder van een zeeschip bij het binnenvaren van Nederland niet onmiddellijk aan een ambtenaar belast met de grensbewaking een bemanningslijst in tweevoud afgeven

4.11 lid 1a VB 2000

8

E

805

b

als gezagvoerder van een zeeschip bij het binnenvaren van Nederland niet onmiddellijk schriftelijk opgave verstrekken aan het hoofd van een grensdoorlaatpost omtrent alle overige zich bij binnenkomst in Nederland aan boord van zijn schip bevindende personen

4.11 lid 1b VB 2000

8

E

805

c

niet onmiddellijk opgave doen van de aanwezigheid van verstekelingen

4.11 lid 5 VB 2000

8

   

als gezagvoerder van een Nederland binnengevaren zeeschip gedurende de tijd dat zijn schip zich in Nederland bevindt niet voldoen aan de verplichting

  

E

807

a

– het exemplaar van de bemanningslijst hetwelk hem na controle door de ambtenaar, belast met de grensbewaking, terug is gegeven, onder zijn berusting te houden en desgevorderd onmiddellijk ter inzage te geven aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen

4.12 sub a VB 2000

8

E

807

b

– onmiddellijk kennis te geven aan een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen van elke aanmonstering van een vreemdeling of van elke uit oogpunt van grensbewaking of vreemdelingentoezicht van belang zijnde afwezigheid van een vreemdeling die tot de bemanning van zijn schip behoort

4.12 sub b VB 2000

8

E

807

c

– tijdig kennis te geven aan een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen van het voornemen tot afmonstering van een vreemdeling die lid is van de bemanning van zijn schip

4.12.sub c VB 2000

8

E

808

 

als gezagvoerder van een zeeschip niet tijdig van het voorgenomen vertrek van zijn schip uit Nederland kennis te geven aan het hoofd van de grensdoorlaatpost

4.13 lid 1 VB 2000

8

   

als vreemdeling niet op vordering van de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling verblijft, namens de Minister van Justitie, binnen de in de vordering aangegeven tijd

  

E

817

a

– de gevraagde gegevens te verstrekken

4.38 lid 1 VB 2000

8

E

817

b

– de gevraagde gegevens in persoon te verstrekken

4.38 lid 2 VB 2000

8

   

als vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, niet onmiddellijk van zijn aanwezigheid mededeling doen aan de korpschef van de gemeente waar hij verblijft

4.39 VB jo. 108 VrW 2000

 

E

822

a

– gedurende een illegaal verblijf van 1 tot 15 dagen

 

8

E

822

b

– gedurende een illegaal verblijf van 15 dagen tot 3 maanden

 

8

E

822

c

– gedurende een illegaal verblijf van 3 tot 6 maanden

 

8

E

822

d

– gedurende een illegaal verblijf van 6 maanden tot 1 jaar

 

8

E

822

e

– gedurende een illegaal verblijf van 1 jaar tot 2 jaar

 

8

E

822

f

– gedurende een illegaal verblijf langer dan 2 jaar

 

8

E

825

 

als vreemdeling aan wie het krachtens artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 is toegestaan in Nederland te verblijven en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf langer dan drie maanden, zich niet binnen drie dagen na zijn binnenkomst in Nederland in persoon melden bij de korpschef van de gemeente waar hij verblijft

4.47 VB 2000

8

E

827

 

als vreemdeling te zijner identificatie op vordering van een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, niet een goedgelijkende pasfoto ter beschikking stellen of vingerafdrukken van zich laten nemen indien daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat

4.45 VB 2000

8

E

830

 

als vreemdeling aan wie het krachtens artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 is toegestaan in Nederland te verblijven en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, zich niet binnen drie dagen na zijn binnenkomst in Nederland in persoon melden bij de korpschef van de gemeente waar hij verblijft

4.48 VB 2000

8

E

832

 

als vreemdeling die houder is van een visum of een document voor grensoverschrijding waarin door de daartoe bevoegde autoriteit een aantekening is gesteld omtrent aanmelding bij een vreemdelingendienst in Nederland, zich niet binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aanmeldt bij de korpschef van de in deze aantekening vermelde gemeente

4.49 VB 2000

8

E

834

 

als vreemdeling die naar Nederland is gekomen om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip, zich niet binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aanmeldt bij de korpschef van de gemeente waar hij werk zoekt

4.50 VB 2000

8

   

niet voldoen aan de verplichting tot wekelijkse aanmelding bij de korpschef van de gemeente van verblijf, behoudens door deze verleende ontheffing

  

E

836

a

– als vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, in afwachting van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting

4.51 lid 1 sub a VB 2000

8

E

836

b

– als vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f, g of h van de Vreemdelingenwet 2000

4.51 lid 1 sub b VB 2000

8

      
   

Afdeling F. Overige overtredingen

  
      
   

Categorie-indeling B:

  
      
   

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

  
   

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

  
   

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

  
   

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

  
   

5 – Voetgangers;

  
   

6 – Overige weggebruikers;

  
   

7 – Schippers;

  
   

8 – Een ieder.

  
      
   

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

  
      
   

Nummers F 050 – F 310: Plaatselijk geldende verordeningen (Pl.V)

  
      
   

zonder vergunning van de burgemeester

Pl.V

 

F

070

a

– op of aan de weg een evenement, feest of wedstrijd te geven of te houden

 

8

F

070

b

– een georganiseerde dropping houden of daaraan deelnemen op een ander terrein dan een daarvoor bestemd sportterrein

 

8

F

095

 

zonder vergunning op of aan de weg als dienstverlener optreden of zijn diensten als zodanig aanbieden

Pl.V

8

F

100

 

als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids voor publiek optreden op of aan door de burgemeester aangewezen (gedeelte van een) weg, waar dit niet is toegestaan

Pl.V

8

F

105

 

als houder van een horecabedrijf, dit voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven, buiten de vastgestelde openingstijden

Pl.V

8

F

111

 

op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek verspreiden dan wel openlijk aanbieden, aanbevelen of bekendmaken

Pl.V

8

F

114

 

de weg of op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of soortgelijk ander onderkomen als slaapplaats gebruiken

Pl.V

8

F

117

 

met een voertuig dat niet is voorzien van rubberbanden rijden over de berm, de glooiing en de zijkant van de weg

Pl.V

1/2/3/4/6

F

118

 

op de weg (binnen een door het College aangewezen gebied) te skaten of te skateboarden

Pl.V

8

   

op of aan de weg

Pl.V

 

F

120

a

– klimmen of zich bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, heining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair

 

8

F

120

b

– zodanig op te houden waardoor voor weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodige overlast of hinder wordt veroorzaakt

 

8

F

121

a

op de weg (binnen een door de het College aangewezen gebied) alcoholhoudende drank nuttigen

Pl.V

8

F

121

b

op de weg (binnen een door het College aangewezen gebied) aangebroken flessen, blikjes e.d. met alcoholhoudende drank bij zich hebben

Pl.V

8

   

zonder redelijk doel

Pl.V

 

F

125

a

– zich in een portiek of poort op houden of in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw zitten of te liggen

 

8

F

125

b

– zich anders dan als bewoner of gebruiker van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen of van publiek toegankelijke gebouwen bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte

 

8

   

(in of op) een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke ruimte

Pl.V

 

F

130

a

– zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze ophouden

 

8

F

130

b

– verontreinigen

 

8

F

130

c

– voor een ander doel bezigen dan waarvoor de ruimte bestemd is

 

8

F

131

 

op of aan de weg een fiets, snorfiets of bromfiets plaatsen of laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, waardoor de doorgang wordt versperd, dan wel in strijd met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of portiek

Pl.V

8

F

133

 

een motorvoertuig, bromfiets of fiets op of aan de weg laten staan, anders dan deugdelijk afgesloten of onder behoorlijk toezicht

Pl.V

8

F

135

 

zich met een fiets of bromfiets bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden, welke publiek trekt

Pl.V

8

F

136

 

zich met een winkelwagentje op of aan de weg bevinden op meer dan de toegestane afstand van het bedrijf dat het winkelwagentje ter beschikking heeft gesteld

Pl.V

8

F

140

a

zich in de nabijheid van een persoon, gebouw, woonwagen of woonschip ophouden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een zich daarin bevindende persoon te bespieden

Pl.V

8

F

140

b

een persoon in een gebouw, woonwagen of woonschip door middel van een verrekijker bespieden

Pl.V

8

   

als eigenaar of houder van een hond, deze laten verblijven of laten lopen

Pl.V

 

F

145

a

– op een weg gelegen binnen de bebouwde kom zonder dat de hond is aangelijnd

 

8

F

145

b

– op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of andere door het College aangewezen plaats

 

8

F

145

c

– op een weg zonder dat de hond is voorzien van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder van de hond duidelijk doet kennen

 

8

F

145

d

– op een weg zonder een deugdelijk middel dat is bestemd voor het verwijderen van uitwerpselen bij zich te dragen en/of dit middel niet op eerste vordering tonen aan de met het toezicht belaste ambtenaar

 

8

F

151

 

als degene die één of meer dieren onder zijn hoede heeft, niet door voorzorgsmaatregelen die van hem mogen worden verwacht, voorkomen dat deze dieren voor de omgeving hinderlijk zijn

Pl.V

8

F

155

 

als rechthebbende er niet voor zorgen dat zodanige maatregelen worden getroffen dat het vee/pluimvee in een aan een weg liggend weiland of terrein, die weg niet kan bereiken

Pl.V

8

   

de weg niet (doen) reinigen na een verontreiniging ontstaan bij het laden, lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen of bij andere werkzaamheden

Pl.V

 

F

180

a

– terstond, bij gevaar voor de verkeersveiligheid of bij gevaar voor beschadiging van het wegdek

 

8

F

180

b

– in overige gevallen, (iedere dag) na het beëindigen van de werkzaamheden

 

8

F

185

 

binnen de bebouwde kom buiten een daarvoor bestemde inrichting/plaats op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte doen

Pl.V

8

F

190

 

een geparkeerd voertuig op een aangewezen weg of weggedeelte, waar dit niet is toegestaan, te koop aanbieden of verhandelen

Pl.V

8

F

195

 

een defect voertuig op een weg parkeren, langer dan de vastgestelde termijn

Pl.V

8

F

205

 

een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen, aanhangwagen of ander dergelijk voertuig op een aangewezen weg waar dit niet is toegestaan, langer dan de vastgestelde termijn te doen of laten staan

Pl.V

8

F

210

 

een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op een weg parkeren met als doel handelsreclame te maken

Pl.V

8

   

een recreatiegebied gebruiken in strijd met de bepalingen geldend voor dat gebied

Pl.V

 

F

212

a

– door het parkeren of aanwezig hebben van een voertuig of vaartuig

 

1/2/3/4/6/7/8

F

212

b

– anders dan tot doel van dagrecreatie

 

8

F

212

c

– door met geluid voortbrengende apparatuur overlast te veroorzaken

 

8

F

212

d

– door te graven of te spitten of doen graven of spitten op buiten het strand, de zandhelling, speelkuilen of zandbakken gelegen gedeelten

 

8

F

212

e

– door anders dan in de aanwezige afvalbakken wegwerpen, neerleggen en/of achterlaten van afval, vuilnis, resten van levensmiddelen, papier, blikken, flessen of verpakkingsmateriaal

 

8

F

212

f

– door een afvalmand, -bak of soortgelijk voorwerp op andere wijze te gebruiken dan tot het deponeren van klein afval

 

8

F

212

g

– door zich als eigenaar of houder van een hond zich met die hond in een vastgestelde periode bevinden buiten een aangewezen gebied, waar het verblijf van de hond is toegestaan

 

8

F

214

 

een voertuig met stankverspreidende stoffen parkeren daar waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast (kunnen) ondervinden

Pl.V

8

F

216

 

een voertuig parkeren of enig ander voorwerp plaatsen of laten staan op een weggedeelte waarvan door het bevoegde gezag is bekend gemaakt dat dit niet is toegestaan op de in die bekendmaking genoemde dagen en tijden (markt, evenement, kermis enz)

Pl.V

1/2/3/4/6/8

F

235

 

met of voor een vaartuig een ligplaats innemen, hebben of beschikbaar stellen op een gedeelte van een openbaar water waar dit niet is toegestaan

Pl.V

7/8

F

236

a

het zonder ontheffing van het College varen, doen of laten varen met enig vaartuig

Pl.V

7/8

F

237

a

het varen, doen of laten varen zonder dat de ontheffing in het vaartuig aanwezig is of zonder dat de corresponderende sticker op de juiste wijze is bevestigd

Pl.V

7/8

F

240

 

als bader of zwemmer in openbaar water zich zodanig gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden

Pl.V

8

F

245

 

zich zonder redelijk doel aan, op, of in een vaartuig in openbaar water vasthouden, klimmen, begeven of bevinden

Pl.V

8

   

zich in/op voor publiek toegankelijke natuurgebieden, bossen, parken, plantsoenen of recreatieterreinen bevinden ten aanzien waarvan door het bevoegde gezag is verklaard dat het gebruik van een motorvoertuig, bromfiets, fiets, rij- of trekdier overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden, te weten

Pl.V

 

F

250

a

– met die vervoermiddelen in gesloten tijd of gesloten gebied

 

1/2/3/4/6

F

250

b

– met een motorvoertuig, bromfiets, fiets of paard buiten de (onverharde) wegen of gemarkeerde paden

 

1/2/3/4/6

F

250

c

– met een rij- of trekdier buiten de daarvoor bestemde paden

 

6

   

met een motorrijtuig gebruik maken van een weg in strijd met de verordening tot het bevorderen van ongestoord wetenschappelijk onderzoek van de RadioSterrenWacht (storingsvrije zone), te weten

Pl.V

 

F

260

a

– rijdend

 

1/2/3/6

F

260

b

– parkeren dan wel laten staan

 

1/2/3/6

      
   

Afdeling G. Misdrijven

  
      
   

Categorie-indeling B:

  
      
   

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

  
   

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

  
   

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

  
   

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

  
   

5 – Voetgangers;

  
   

6 – Overige weggebruikers;

  
   

7 – Schippers;

  
   

8 – Een ieder.

  
      
   

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

  
      
   

Nummers G 050 – G 100: Boek 2 Wetboek van Strafrecht (WvSr)

  
      
   

goederen uit een winkel/vanaf een benzinestation wegnemen/toe-eigenen waarde van het ontvreemde goed

310/321 WvSr

 

G

100

a

– t/m € 50

 

8

G

100

b

– meer dan € 50 en t/m € 120

 

8

NOTA VAN TOELICHTING

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening) (Stb. 330) introduceert in het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) een regeling betreffende het buitengerechtelijk afdoen van strafbare feiten door middel van een strafbeschikking. Dit besluit bevat de uitvoeringsregels die noodzakelijk zijn om deze wettelijke regeling, voor zover het gaat om de door de officier van justitie (artikel 257a Sv) en door opsporingsambtenaren (artikel 257b Sv) uitgevaardigde strafbeschikkingen, te kunnen invoeren. De door de officier van justitie op grond van artikel 257a Sv uitgevaardigde strafbeschikking wordt in deze nota van toelichting aangeduid als OM-strafbeschikking; de door de politie op grond van artikel 257b Sv uitgevaardigde strafbeschikking wordt hierna politiestrafbeschikking genoemd.

Het besluit behelst drie hoofdonderwerpen. In de eerste plaats stelt het besluit krachtens artikel 257d Sv regels over de wijze waarop aantekening moet worden gehouden van de uitreiking en toezending van het afschrift van de strafbeschikking. In de tweede plaats wordt in dit besluit op grond van artikel 257b Sv de politiestrafbeschikking genormeerd. De gestelde regels bestaan in aan het Transactiebesluit 1994 ontleende voorschriften die zijn aangepast aan de strafbeschikking. In de derde plaats worden in dit besluit enkele andere besluiten aangepast aan de strafbeschikking. De belangrijkste aanpassing betreft het op artikel 572 Sv gebaseerde Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen. Dat besluit zag alleen op de tenuitvoerlegging van bij rechterlijke uitspraak opgelegde geldboeten. De wijziging houdt in dat dat besluit ook regels gaat bevatten over de tenuitvoerlegging van bij strafbeschikking opgelegde geldboeten.

Deze drie hoofdonderdelen van dit besluit worden in de paragrafen 4, 5 en 6 nader toegelicht. Daaraan voorafgaand wordt aandacht geschonken aan de voorbereiding van het besluit en aan over het concept van het besluit uitgebrachte adviezen (paragraaf 2), aan de gefaseerde invoering van de strafbeschikking en aan de uitvoeringsregelgeving die op een later moment tot stand zal worden gebracht (paragraaf 3).

2. Voorbereiding en adviezen

Tijdens de voorbereiding van dit besluit is intensief overleg gevoerd met het openbaar ministerie (verder: OM), het Centraal Justitieel Incassobureau (verder: CJIB) en de politie. Over het op basis van deze voorbereiding tot stand gekomen concept van dit besluit zijn adviezen ontvangen van het College van procureurs-generaal, het CJIB, de Raad van Hoofdcommissarissen, de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten en het College bescherming persoonsgegevens. Het besluit is in deze adviezen overwegend positief ontvangen. In deze nota van toelichting wordt op de adviezen ingegaan op de plaatsen waar het onderwerp, waarop de in de adviezen gemaakte opmerkingen betrekking hebben, aan de orde is.

3. Fasering

De inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening is op dit moment voorzien uiterlijk eind 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 30 800 VI/29 271, nr. 29). Het OM start op de datum van inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening met enkele zaakstromen. Op dit moment ligt het in het voornemen de delicten rijden onder invloed (artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994) en het onverzekerd rijden (artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) met een strafbeschikking af te doen. De andere delicten blijven voorshands afgedaan worden met een transactie. Daarnaast ligt het in het voornemen om de politiestrafbeschikking zes maanden na de OM-strafbeschikking van start te laten gaan (naar verwachting medio 2008). Daarvoor bestaat een aantal redenen. Binnen een termijn van zes maanden zal de OM-strafbeschikking – het uitvaardigen, behandelen van het verzet en het tenuitvoerleggen daarvan – alle automatiseringskanalen hebben doorlopen. Het ligt in de rede de grote aantallen politiestrafbeschikkingen pas deze kanalen in te sturen als deze kanalen naar tevredenheid functioneren.

De fase waarin de politiestrafbeschikking wordt doorgevoerd betreft niet alleen de op grond van artikel 257b Sv uitgevaardigde strafbeschikking, maar ook de door de politie aangeleverde feitgecodeerde zaken waarin namens het OM door het CJIB op grond van artikel 257a Sv een strafbeschikking wordt uitgevaardigd. Dat betekent dat in die fase ook het aantal zaken waarin in plaats van een OM-transactie een OM-strafbeschikking wordt uitgevaardigd, toeneemt, doordat de feitgecodeerde OM-zaken aan het rijden onder invloed en het onverzekerd rijden worden toegevoegd.

Vanwege de aldus omschreven fasering van OM-strafbeschikking en politiestrafbeschikking is, mede naar aanleiding van het advies van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak om ook wat betreft de uitvoeringsregelgeving in een sluitende overgangsregeling te voorzien, in dit besluit een gedifferentieerde inwerkingtredingsbepaling opgenomen. Gelijktijdig met de Wet OM-afdoening zullen de artikelen van dit besluit die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de Wet OM-afdoening, in werking treden. Op een later moment treden de artikelen die alleen op de politiestrafbeschikking betrekking hebben in werking. Tot aan dat moment blijft de politie op basis van het Transactiebesluit 1994 transacties aanbieden. Wat betreft de OM-strafbeschikking regelen beleidsregels van het OM, zo kan in reactie op het advies van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak worden opgemerkt, welke zaken in de opeenvolgende fasen met een OM-strafbeschikking en welke met een OM-transactie zullen worden afgedaan (vgl. Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, blz. 88).

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak merkt op dat zich de situatie lijkt te gaan voordoen waarin een strafbaar feit gelijktijdig verschillende afdoeningswijzen kent: een feit kan worden vervolgd door een politiestrafbeschikking, door een OM-strafbeschikking of door een dagvaarding. Zij acht dit met het oog op de rechtszekerheid onwenselijk. Opmerking verdient dat de drie genoemde afdoeningsvormen voortbouwen op de thans reeds bestaande modaliteiten van de politietransactie, de OM-transactie, en dagvaarding die nauwgezet op elkaar zijn afgestemd in vooral (de bijlage van) het Transactiebesluit 1994 en de mede daarop gebaseerde beleidsregels van het OM, die wat betreft de toepassing door de politie in praktische zin zijn neergeslagen in de «combibon» en het daarbij behorende feitcodeboekje. Deze afstemming wordt onder de Wet OM-afdoening voortgezet door het voorliggende besluit, door aan de OM-afdoening aangepaste beleidsregels van het OM, en door de gewijzigde combibon.

De regeling die door de Wet OM-afdoening in het Wetboek van Strafvordering is doorgevoerd, kent enkele andere artikelen krachtens welke regels kunnen worden gesteld. Zo geeft artikel 257h Sv de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur (verder: AMvB) te kunnen bepalen dat bepaalde categorieën van strafbeschikkingen ter zake van misdrijven openbaar worden gemaakt. Artikel 257ba Sv biedt de grondslag voor het bij AMvB kunnen verlenen van de bevoegdheid een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen aan personen en lichamen die met een publieke taak zijn belast. Artikel 576a Sv geeft de basis om bij AMvB de grondslag te kunnen bepalen waarop geldbedragen, die zijn verkregen uit de tenuitvoerlegging van geldboeten, geheel of gedeeltelijk ten goede komen aan een bestuursorgaan.

Dit besluit bevat geen regels met betrekking tot deze onderwerpen. De reden daarvoor is dat bij de voorbereiding van de implementatie van de Wet OM-afdoening is gebleken dat het wenselijk is eerst een besluit te maken dat de regels geeft die voor een goed functioneren van de wettelijke regeling onontbeerlijk zijn. In afzonderlijke trajecten wordt bezien hoe invulling kan worden gegeven aan de andere onderwerpen.

De introductie van de bestuurlijke strafbeschikking en het toekennen van een tegemoetkoming in de handhavingskosten vergen een beleidsplan dat inmiddels in voorbereiding is genomen. Als dat plan gereed is, kan de voorbereiding van een krachtens de artikelen 257ba en 576a Sv te stellen AMvB worden gestart. De gedachten gaan er daarbij op dit moment naar uit die AMvB de vorm te geven van een wijziging van het nu voorliggende besluit, door daaraan een hoofdstuk over de bestuurlijke strafbeschikking toe te voegen. Intussen zullen de bestuursorganen die thans bevoegd zijn een bestuurlijke transactie aan te bieden – dat zijn de in het Transactiebesluit milieudelicten aangewezen bestuursorganen, de waterschappen die op grond van de Waterschapswet transactiebevoegd zijn, en het bestuur der belastingen dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bevoegd is een transactie aan te bieden voor fiscale delicten – deze bevoegdheid behouden, totdat deze wordt omgezet in de bevoegdheid een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen.

Voorts kan een regeling inzake het openbaar maken van categorieën van strafbeschikkingen in dit besluit voorshands achterwege blijven, omdat bij de start van de OM-strafbeschikking de eerste periode louter en alleen enkele categorieën van bulkzaken met een strafbeschikking worden afgedaan. Deze strafbeschikkingen komen bij lange na niet in de buurt van de criteria waarbij voor de invulling van deze regeling te zijner tijd aansluiting zal worden gezocht: de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties. Om deze reden kan de regeling inzake de actieve openbaarmaking in een latere fase aan dit besluit worden toegevoegd.

In de nadere memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat aan de Wet OM-afdoening ten grondslag ligt, is toegezegd dat zal worden bezien op welke wijze in het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket in het algemeen kan worden voorzien in een transparant mandateringssysteem van bevoegdheden van de officier van justitie, waaronder begrepen de bevoegdheid een strafbeschikking uit te vaardigen (Kamerstukken I 2005/06, 29 849, E, blz. 10). Deze wijzigingen, die op basis van een onderzoek naar de mandateringspraktijk in voorbereiding zullen worden genomen, zullen worden neergelegd in een afzonderlijk traject. Van meet af aan is in de stukken op de Wet OM-afdoening aangegeven dat het in een strafbeschikking opleggen van een taakstraf die de duur van honderdtwintig uur overstijgt, wordt voorbehouden aan de officier van justitie zelf (zie onder andere Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, blz. 26). Vooruitlopend op de vormgeving van een algemeen mandateringssysteem van officiersbevoegdheden wordt in dit wijzigingsbesluit een mandaatverbod voor het in een strafbeschikking opleggen van taakstraffen van meer dan honderdtwintig uur, doorgevoerd.

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft begrip voor de keuze om de Wet OM-afdoening gefaseerd door te voeren, en waardeert de keuze om eerst alleen rijden onder invloed en onverzekerd rijden met een strafbeschikking af te doen, positief. Met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak kan worden vastgesteld dat het om juridisch eenvoudige zaken gaat die een goed beeld kunnen geven van de problemen die zich in de praktijk kunnen voordoen, omdat het rijbewijs daarbij op het spel kan komen te staan.

Ook het College van procureurs-generaal onderschrijft in zijn advies de hiervoor beschreven fasering. Het College wijst erop dat een aantal onderwerpen, zoals het openbaar maken van categorieën van strafbeschikkingen, thans nog niet hoeven te worden uitgewerkt in het besluit, nu bij de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening de eerste tijd slechts voor de hiervoor genoemde twee delicten een strafbeschikking zal worden uitgevaardigd. Het College wijst er daarbij op dat de gefaseerde implementatie van de Wet OM-afdoening ruimte geeft ook de daartoe benodigde regelgeving gefaseerd in te voeren, waarbij tegelijkertijd rekening gehouden kan worden met de in de praktijk opgedane ervaringen. Tenslotte merkt het College op dat de fasering van het implementatietraject het OM de gelegenheid biedt om zijn eigen beleidsregels gefaseerd in te voeren. Deze overwegingen van het College worden dezerzijds onderschreven. Zo is ervaring opdoen met de politiestrafbeschikking van belang van de toekomstige implementatie van de bestuurlijke strafbeschikking.

De Nederlandse Orde van Advocaten geeft er de voorkeur aan alle hiervoor genoemde, nog tot stand te brengen, uitvoeringsregelgeving samen met dit besluit gezamenlijk te behandelen en beoordelen. Alleen zo kan, aldus de Orde, worden beoordeeld of de wijze van uitvoering van de wet verantwoord is. Deze opvatting van de Orde wordt, vanwege de hiervoor weergegeven overwegingen, niet gedeeld. Daarbij wordt opgemerkt dat de verschillende uitvoeringsregelingen die nog zullen worden getroffen zich zeer wel afzonderlijk laten beoordelen.

4. Registreren uitreiking en toezending afschrift strafbeschikking

Het eerste hoofdonderwerp van dit besluit is, als gezegd, het registreren van gegevens met betrekking tot het uitreiken en toezenden van het afschrift van de strafbeschikking. Op grond van artikel 257d, vierde lid, Sv moet van elke uitreiking of toezending van het afschrift van de strafbeschikking aantekening worden gehouden op een wijze die bij AMvB wordt bepaald. Aan deze wettelijke bepaling is in dit besluit invulling gegeven in artikel 2.2 waarin is bepaald welke gegevens door degene die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd in ieder geval moeten worden geregistreerd.

Bij de voorbereiding van de implementatie van de Wet-OM-afdoening is besloten dat het register wordt ingebouwd in de bedrijfsprocessystemen van het OM en het CJIB.

De regeling aangaande het registreren van gegevens over het uitreiken en toezenden geldt niet alleen voor de OM-strafbeschikking, maar ook voor de politiestrafbeschikking. Zoals in paragraaf 5.2 nog uiteen zal worden gezet, zal de politie gaan werken met een aankondiging van de politiestrafbeschikking. De politiestrafbeschikking zelf wordt vervolgens namens de politie uitgevaardigd door het CJIB. Het afschrift van die strafbeschikking wordt uitgereikt of toegezonden. Daarvan wordt namens de politie door het CJIB aantekening gehouden in het register van het CJIB. Overigens zal de politie op grond van artikel 3.7 van dit besluit ook aantekening houden van de uitreiking van de aankondiging van de politiestrafbeschikking, dan wel van het in of aan het motorrijtuig achterlaten daarvan.

In de geautomatiseerde systemen van het OM en het CJIB zal niet alleen van het uitreiken en toezenden van het afschrift van de strafbeschikking aantekening worden gehouden, maar ook zullen daarin de strafbeschikkingen zelf worden geregistreerd, alsmede gegevens met betrekking tot het daartegen gedane verzet. Met het College bescherming persoonsgegevens kan worden vastgesteld dat deze onderwerpen raken aan het uitreiken en toezenden van strafbeschikkingen, en aan het registreren daarvan. Anders dan het College meent, kunnen over deze onderwerpen in dit besluit geen regels worden gegeven, omdat de Wet OM-afdoening daarvoor geen wettelijke grondslag biedt. Er is voorts geen aanleiding om erin te voorzien dat in dit besluit op dit punt een nadere regeling kan worden opgenomen. Aan het advies van het College om aan het verband tussen enerzijds dit besluit en anderzijds de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het daarop gebaseerde Besluit justitiële gegevens aandacht te schenken, is in de artikelsgewijze toelichting op artikel 4.4 gevolg gegeven. Hoewel de wijze van registreren van de strafbeschikkingen en het daartegen gedane verzet niet nader in het voorliggende besluit wordt genormeerd, is het niettemin wenselijk op deze plaats kort aan te geven hoe deze gegevens zullen worden geregistreerd, en hoe de modellen van de verschillende strafbeschikkingen zullen worden vormgegeven.

Wat betreft de strafbeschikkingen worden de gegevens die daarin krachtens artikel 257a, vierde lid, onderdelen a tot en met e, Sv moeten worden opgenomen, geregistreerd. Het betreft

– de naam en het van de verdachte bekende adres;

– een opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, eerste en tweede lid, Sv dan wel een korte omschrijving van de gedraging ter zake waarvan de strafbeschikking wordt uitgevaardigd, alsmede de tijd waarop en de plaats waar deze gedraging werd verricht;

– het strafbare feit dat deze gedraging oplevert;

– de opgelegde straffen, maatregelen en aanwijzingen;

– de dag waarop zij is uitgevaardigd.

Wat betreft het verzet geldt dat op grond van artikel 257e, zesde lid, Sv in ieder geval aantekening wordt gehouden van de datum en het tijdstip waarop het verzet wordt gedaan, de plaats waar het verzet wordt gedaan, door wie het verzet wordt gedaan, of het verzet mondeling dan wel schriftelijk is gedaan, de akte van verzet, in voorkomende gevallen: de akte van intrekking van het verzet en, tenslotte, de beslissing op het verzet, welke beslissing kan zijn de intrekking van de strafbeschikking, de wijziging van de strafbeschikking, en/of het brengen van de zaak voor de strafrechter.

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak vraagt aandacht voor een zorgvuldige totstandkoming van het model van de politiestrafbeschikking en kan zich voorstellen dat voor dat model aansluiting wordt gezocht bij de achterkant van een dagvaarding waarop ten behoeve van de verdachte de standaardvoorschriften en -regelingen staan vermeld. Daarover kan worden opgemerkt dat bij de voorbereiding van de implementatie van de Wet OM-afdoening alle modellen van de verschillende strafbeschikkingen, ook die van de OM-strafbeschikking zelf, in nauwe samenwerking worden uitgewerkt door OM en CJIB, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van door de Raad voor de Rechtspraak geleverde rechterlijke inbreng. Bij de uitwerking wordt aangesloten bij de verschillende modellen van de op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: WAHV) uitgevaardigde beschikkingen, en van op grond van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) aangeboden transacties. Deze thans in de praktijk veelvuldig gebruikte modellen worden omgebouwd naar modellen voor de strafbeschikking waarbij de verdachte vanzelfsprekend, evenals bij dagvaardingen het geval is, op zijn rechten attent wordt gemaakt. Zo wordt op het model van de strafbeschikking, in lijn met het bepaalde in artikel 257a, vierde lid, onderdelen f en g, Sv, aangegeven op welke wijze verzet kan worden gedaan tegen de strafbeschikking, en op welke wijze de strafbeschikking ten uitvoer wordt gelegd.

5. De politiestrafbeschikking

5.1. Inleiding

Het tweede hoofdonderwerp van dit besluit is de omvorming van de politietransactie in de politiestrafbeschikking. Uitgangspunt daarbij is – in lijn met het advies van de Raad van Hoofdcommissarissen – dat de feitelijke werkwijze van de politie met betrekking tot het zelf buitengerechtelijk afdoen van strafbare feiten zoveel mogelijk dezelfde blijft. Om die reden wordt het Transactiebesluit 1994, waarin de regeling van de politietransactie is vervat, technisch omgezet in een regeling voor de politiestrafbeschikking. Vier zaken verdienen daarbij de aandacht.

Ten eerste is de kern van het politiewerk – het uitreiken van aankondigingen van de strafbeschikking – grotendeels in de wet genormeerd. Onderdelen van het Transactiebesluit 1994 die op die kern betrekking hebben, hoeven daarom niet in dit besluit te worden overgenomen. Daarop wordt in paragraaf 5.2 en in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan.

Ten tweede bestaat het Transactiebesluit 1994 grosso modo uit twee onderdelen. Het ene onderdeel bevat regels over de uitoefening van de bevoegdheid van opsporingsambtenaren om zelf strafbare feiten buitengerechtelijk af te doen, alsmede over het toezicht daarop. Het andere onderdeel betreft de inning van de geldbedragen. Het eerste onderdeel van het Transactiebesluit 1994 is in technisch aangepaste vorm neergelegd in hoofdstuk III van dit besluit. Het tweede onderdeel is in aangepaste vorm neergelegd in een wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen, welke wijziging is vervat in hoofdstuk IV van dit besluit. Uitgangspunt van de Wet OM-afdoening is namelijk dat geldboeten zoveel mogelijk op uniforme wijze ten uitvoer worden gelegd, ongeacht of ze in een rechterlijke uitspraak of in een strafbeschikking, waaronder begrepen de politiestrafbeschikking, zijn opgelegd. Op het eerste onderdeel wordt in de artikelsgewijze toelichting ingegaan, op het tweede onderdeel in paragraaf 5.3.

Ten derde bevat het Transactiebesluit 1994 ook enkele regels die betrekking hebben op het innen van geldbedragen die voortspruiten uit door het OM zelf aangeboden transacties. Deze regels gaan eveneens op in de in hoofdstuk IV van dit besluit vervatte wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen. Ook hier is het uitgangspunt dat geldboeten zoveel mogelijk op uniforme wijze ten uitvoer worden gelegd, ongeacht of ze in een rechterlijke uitspraak of in een OM-strafbeschikking zijn opgelegd. Dit komt in de artikelsgewijze toelichting op artikel 4.1 aan bod.

Ten vierde komt in paragraaf 5.4 de lijst met feiten aan bod waarvoor een politiestrafbeschikking kan worden uitgevaardigd.

Als bijlage bij de nota van toelichting is een transponeringstabel gevoegd, waaruit kan worden afgeleid op welke plaatsen in de wet- en regelgeving de artikelen en artikelleden van het Transactiebesluit 1994 in omgezette vorm zijn terug te vinden.

5.2. De aankondiging van de politiestrafbeschikking

De kern van het werk dat de opsporingsambtenaren verrichten bij het aanbieden van politietransacties is genormeerd in artikel 8 van het Transactiebesluit 1994. Dat artikel wordt niet in dit besluit verwerkt, omdat deze normering al in de regeling van de OM-afdoening in het Wetboek van Strafvordering zelf is neergelegd. Artikel 8, eerste lid, van het Transactiebesluit 1994 voorziet erin dat de bevoegde opsporingsambtenaar aan degene aan wie hij een transactie aanbiedt, een kennisgeving daarvan doet toekomen. De kennisgeving in kwestie wordt onder het regime van de OM-afdoening een aankondiging. Tijdens de voorbereiding van de implementatie van de Wet OM-afdoening is gebleken dat het wenselijk is dat opsporingsambtenaren uitsluitend gaan werken met een aankondiging van de politiestrafbeschikking, en dus niet zelf een politiestrafbeschikking uitvaardigen. Dat sluit aan bij de huidige transactiepraktijk waarin de opsporingsambtenaar eveneens met een kennisgeving werkt in plaats van met een transactie. Het sluit voorts aan bij de praktijk van de WAHV waarbij door de opsporingsambtenaar ook met een aankondiging wordt gewerkt in plaats van met een WAHV-beschikking. In de praktijk verenigen al deze soorten aankondigingen en kennisgevingen zich in de handzame «combibon», waarin door de opsporingsambtenaar wordt aangekruist van welk soort afdoening sprake is. Het «schrijven» gebeurt handmatig, en veelal op straat. Het zou onwenselijk zijn als de op straat geschreven «bon» meteen de status van een formele politiestrafbeschikking zou toekomen. Het proces wordt daarom zo ingericht dat de opsporingsambtenaar een aankondiging aan de verdachte uitreikt dan wel in of aan het motorrijtuig achterlaat. Deze regeling is voorzien in artikel 257c, vierde lid, Sv. Een afschrift van de aankondiging wordt daarna naar het CJIB verzonden. Het CJIB vaardigt vervolgens namens de opsporingsambtenaar de politiestrafbeschikking uit. Deze procedure laat ruimte om kleine verschrijvingen, waarvan niet steeds kan worden voorkomen dat zij zich vooral bij het schrijven op straat voordoen, kunnen worden hersteld in de vervolgens uit te vaardigen politiestrafbeschikking. Ook biedt dit een oplossing in geval een aankondiging, aan het motorrijtuig achtergelaten, door weersomstandigheden minder goed leesbaar is geworden.

Een verandering ten opzichte van de procedure van artikel 8, eerste lid, van het Transactiebesluit 1994 is dat de regeling van de OM-afdoening in het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de mogelijkheid dat de opsporingsambtenaar een aankondiging aan de verdachte toezendt. In gevallen waarin toezending aan de orde is, kan deze toezending maar beter meteen het afschrift van de politiestrafbeschikking zelf betreffen. In dat geval stuurt de politie de zaak in bij het CJIB dat vervolgens namens de politie de strafbeschikking aan de verdachte toezendt.

Uit een en ander volgt dat ook artikel 8, tweede lid, van het Transactiebesluit 1994 – «Indien de verdachte wordt staandegehouden, wordt de kennisgeving aanstonds aan hem uitgereikt. In andere gevallen wordt de kennisgeving achtergelaten op het voertuig waarmee het feit werd begaan, dan wel zo spoedig mogelijk aan de betrokken persoon toegezonden. In het geval bedoeld in artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vindt de toezending niet later plaats dan drie maanden na de dag waarop het strafbare feit werd begaan.» – niet hoeft te worden overgenomen.

Artikel 8, derde lid, van het Transactiebesluit 1994 – «Onze Minister stelt het formulier van de kennisgeving vast, dan wel de eisen waaraan een formulier van kennisgeving moet voldoen» – hoeft niet te worden overgenomen, omdat artikel 257c, vierde lid, derde zin, Sv daarin al voorziet. Het model van de aankondiging wordt neergelegd in een ministeriële regeling.

5.3. De inning

Zoals gezegd worden de bepalingen over de inning van de geldbedragen die uit de politietransactie voortspruiten, overgeheveld naar het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen zoals dat door het voorliggende besluit wordt gewijzigd.

De wet laat toe dat directe betaling plaatsheeft naar aanleiding van een aankondiging van de strafbeschikking. Dat betekent dat de verdachte al heeft voldaan aan de nog uit te vaardigen politiestrafbeschikking. Bij het uitvaardigen van de politiestrafbeschikking zal de verdachte er vanzelfsprekend op attent worden gemaakt dat hij al heeft betaald. Deze vorm van voorafgaande vrijwillige betaling heeft op grond van artikel 257e, eerste lid, derde zin, Sv tot gevolg dat de verdachte zijn recht op verzet tegen de later volgende politiestrafbeschikking verspeelt. De verdachte zal ten tijde van de uitreiking van de aankondiging wel op de hoogte moeten komen van de omstandigheid dat hij door vrijwillige betaling afstand doet van het recht verzet te doen. Daarom zal de aankondiging een zin bevatten waarin de verdachte op dat rechtsgevolg attent wordt gemaakt. Het bij ministeriële regeling vast te stellen model van de aankondiging voorziet daar in. De Nederlandse Orde van Advocaten wijst er in haar advies op dat de regel dat geen verzet openstaat voor de verdachte die vrijwillig voldoet aan de strafbeschikking, in die zin verschilt van de regeling in de WAHV, dat zekerheidstelling op grond van artikel 11 WAHV juist een voorwaarde is om bij de kantonrechter in beroep te kunnen komen tegen de beslissing van de officier van justitie. De Orde adviseert in het model van de aankondiging van de strafbeschikking duidelijk tot uitdrukking te brengen dat de rechtsgevolgen van direct betalen op de desbetreffende aankondiging afwijken van de rechtsgevolgen die in artikel 11 WAHV zijn bedoeld. Voor misverstanden op dit door de Orde aangedragen punt hoeft niet te worden gevreesd. Dat betalen afstand van verzet inhoudt, zal op het model van de aankondiging van de strafbeschikking duidelijk tot uitdrukking worden gebracht. Tevens zal erin worden voorzien dat de ambtenaar die de aankondiging uitreikt de verdachte ook mondeling op het rechtsgevolg van directe betaling zal wijzen.

Er kan in dit verband op gewezen worden dat, in lijn met het Transactiebesluit 1994, directe betaling alleen in bijzondere gevallen plaatsheeft. Er kan alleen direct worden betaald op een plaats die door de opsporingsambtenaar die de aankondiging uitreikt, wordt aangegeven. Die plaats is doorgaans alleen een politiebureau. Er kan daar alleen direct worden betaald aan ambtenaren die door de korpschef met inning zijn belast. De voorziene regeling laat de politie ruimte de gevallen van directe betaling te beperken. Op dit moment bestaat het voornemen bij de implementatie van de politiestrafbeschikking slechts directe betaling toe te laten bij personen zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

5.4. De feitenlijst

Als bijlage bij dit besluit is een lijst met feiten gevoegd waarvoor een politiestrafbeschikking kan worden uitgevaardigd. Deze bijlage is, zoals de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak opmerkt, dezelfde als die is gevoegd bij het Transactiebesluit 1994 (zie het Besluit van 25 augustus 2005 tot wijziging van het Transactiebesluit 1994, Stb. 500). De feiten op de lijst worden periodiek aangepast, tezamen met de feiten en tarieven die gelden op basis van de WAHV. Bij die gelegenheid wordt ook de bijlage bij het Besluit OM-afdoening geactualiseerd.

6. Wijziging van enkele besluiten

Het derde hoofdonderwerp van dit besluit betreft wijziging van enkele besluiten. De belangrijkste wijziging betreft – het kwam hiervoor al aan bod – het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen. Uitgangspunt bij de tenuitvoerlegging van strafbeschikkingen waarin een geldboete is opgelegd, is dat de tenuitvoerlegging op in beginsel dezelfde manier plaatsvindt als het geval is bij rechterlijke uitspraken die een veroordeling tot een geldboete inhouden. Daarom is bij de Wet OM-afdoening artikel 572, eerste lid, Sv in die zin aangepast, dat het ook ziet op bij strafbeschikking opgelegde geldboeten. Het tweede lid bepaalt dat bij of krachtens AMvB voorschriften worden gegeven over de plaats en wijze van betaling van de geldboete, de betalingstermijn, de verantwoording van de ontvangen gelden, en over de kosten van verhaal, waaronder de invorderingskosten. Deze voorschriften zijn neergelegd in het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen. Dat besluit dient mede op de strafbeschikking betrekking te hebben. Daarom verandert het voorliggende besluit de naam van dat besluit in: Besluit tenuitvoerlegging geldboeten. Dit leidt tot een vermindering van het aantal regels, omdat de voorschriften uit het Transactiebesluit 1994 die betrekking hebben op de inning en betaling van de geldbedragen die in de politietransactie of OM-transactie zijn opgenomen, in het algemeen kunnen worden geacht te zijn opgegaan in de min of meer gelijkluidende voorschriften in het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen die door het voorliggende besluit worden veranderd in voorschriften aangaande de tenuitvoerlegging van geldboeten. Wel wordt het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten uitgebreid met aan het Transactiebesluit 1994 ontleende bepalingen over directe betaling. In reactie op een daarover gestelde vraag in het advies van het CJIB kan worden opgemerkt, dat in het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten geen regels hoeven te worden opgenomen over de tenuitvoerlegging van de in artikel 578b Sv voorziene gijzeling, omdat de tenuitvoerlegging van de gijzeling wordt geregeld in de Penitentiaire beginselenwet (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, blz. 81).

Voorts wordt een aantal andere besluiten aan de OM-afdoening aangepast. Het betreft het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen, het Besluit tenuitvoerlegging taakstraffen, het Besluit justitiële gegevens, en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Deze wijzigingen zullen artikelsgewijs worden toegelicht. Ook wordt het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket gewijzigd. Deze wijziging is toegelicht in paragraaf 3.

De omvorming van de transactie in een strafbeschikking vergt, tenslotte, wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Rijksbesluit uitvoeringsbepalingen militair straf- en tuchtrecht. Deze wijzigingen worden in een ander traject voorzien.

7. Financiële paragraaf

Dit besluit bevat uitvoeringsregelgeving van de Wet OM-afdoening. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel dat tot die wet leidde, is een inschatting gemaakt van de eenmalige implementatiekosten, die zijn gemoeid met de invoering van de Wet OM-afdoening. Op dit moment worden deze kosten geschat op € 13,5 miljoen in plaats van de aanvankelijke raming van € 10 miljoen. Het grootste deel van dit bedrag, circa € 11 miljoen, bestaat uit de aanpassing van de automatiseringssystemen bij het CJIB, het OM en de politie. Deze kosten worden voornamelijk gemaakt in 2006 en 2007. Daarnaast bestaan de kosten voornamelijk uit opleidings- en communicatiekosten. De voor de in paragraaf 3 omschreven gefaseerde invoering benodigde middelen zijn, beginnend in 2005, gefinancierd uit de Justitiebegroting, grotendeel door toepassing van de mogelijkheden van intertemporele compensatie.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2.1

Het CJIB heeft de taak het OM en de politie te ondersteunen bij hun taken met betrekking tot het uitvaardigen van strafbeschikkingen. Deze taken betreffen, zoals het CJIB in zijn advies opmerkt, het namens het OM of de politie toezenden van de strafbeschikkingen en het registreren daarvan als bedoeld in artikel 2.2. De taken van het CJIB met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de strafbeschikkingen worden neergelegd in het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten, het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen en het Besluit tenuitvoerlegging taakstraffen.

Het CJIB merkt in zijn advies op dat het ook een ondersteunende taak zal krijgen bij het innen van de geldbedragen die voortvloeien uit de in een strafbeschikking gegeven aanwijzing om een geldbedrag aan de staat te voldoen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e Sr voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel, of om een geldsom te storten in het schadefonds geweldsmisdrijven (artikel 257a, derde lid, onderdelen c en d, Sv). Het CJIB heeft reeds thans een ondersteunende taak als het gaat om de in artikel 74, tweede lid, Sr genoemde transactievoorwaarden, die in artikel 257a, derde lid, Sv in aanwijzingen zijn «vertaald». Deze taak is vastgelegd in artikel 15a, eerste lid, van het Transactiebesluit 1994. Het ligt in de rede dat het CJIB onder de OM-afdoening de bestaande taken met betrekking tot de bedoelde transactievoorwaarden behoudt wat betreft de aanwijzingen die van deze voorwaarden de equivalent zijn. Het CJIB stelt in zijn advies terecht vast dat dit een taakstellende bepaling vergt. Omdat het in een strafbeschikking geven van aanwijzingen pas in een latere fase van de implementatie van de OM-strafbeschikking aan de orde is, kunnen de benodigde regels met betrekking tot deze taak in een ander traject worden voorzien.

Artikel 2.2

Het artikel is toegelicht in paragraaf 4. In aanvulling daarop moet over het eerste lid worden opgemerkt dat, zoals het College van procureurs-generaal in zijn advies aangeeft, de verantwoordelijkheid voor het registreren van de uitreiking en toezending van het afschrift van de strafbeschikking berust bij degene die de strafbeschikking – formeel – heeft uitgevaardigd. Voor op grond van artikel 257a Sv uitgevaardigde strafbeschikkingen is dat de officier van justitie. Dat geldt niet alleen voor de strafbeschikkingen die door de officier van justitie zelf, of namens hem een parketmedewerker, worden uitgereikt of toegezonden, maar ook voor strafbeschikkingen die in naam van de officier van justitie door het CJIB worden toezonden. In dat laatste geval wordt de registratie van de toezendingen door het CJIB uitgevoerd. Voor op grond van artikel 257b Sv uitgevaardigde strafbeschikkingen is de politie verantwoordelijk. In de praktijk zullen politiestrafbeschikkingen uitsluitend namens de politie door het CJIB worden verzonden en zal het CJIB de registratie van de toezending namens de politie voor zijn rekening nemen. In zoverre wordt, zoals in paragraaf 5.2 nader werd toegelicht, in lijn met het advies van de Raad van Hoofdcommissarissen, voortgebouwd op de bestaande praktijk van de politietransactie. Met het CJIB kan worden vastgesteld dat het CJIB in de hiervoor beschreven gevallen de te registreren gegevens feitelijk beheert. De verantwoordelijkheid van het CJIB voor dat beheer vloeit voort uit artikel 2.1, eerste lid. In reactie op een opmerking van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak kan erop worden gewezen dat de verantwoordelijkheid van het OM wat betreft door het CJIB namens hem uitgevaardigde strafbeschikkingen door artikel 2.1, tweede lid, wordt beheerst. Het tweede en derde lid regelen de gegevens die moeten worden geregistreerd. Uitgangspunt daarbij is dat alle in artikel 257d Sv genoemde gegevens in voorkomende gevallen worden geregistreerd. Dat wetsartikel bepaalt in welke gevallen en op welke wijze het afschrift van de strafbeschikking wordt uitgereikt of toegezonden. Het bevat bijvoorbeeld het voorschrift dat het afschrift zo veel mogelijk in persoon aan de verdachte wordt uitgereikt. Artikel 2.2 van dit besluit bepaalt slechts welke gegevens dan moeten worden geregistreerd. Het maakt daarbij in het voetspoor van artikel 257d Sv onderscheid tussen gegevens die in geval van uitreiking in persoon en in geval van toezending moeten worden geregistreerd.

Het tweede lid heeft betrekking op uitreiking in persoon. Aan dat begrip komt dezelfde betekenis toe als in artikel 257d, eerste lid, Sv. Daaronder valt dus ook de weigering van de verdachte om het afschrift van de strafbeschikking in ontvangst te nemen (artikel 257d, eerste lid, tweede zin, Sv). Het tweede lid, onderdeel d, voorziet, in geval de verdachte een rechtspersoon of een daarmee gelijkgestelde entiteit is, in registratie van de naam van de bestuurder van de rechtspersoon, de aansprakelijke vennoot, de bestuurder van een doelvermogen, de boekhouder of het lid van een rederij, dan wel de persoon die gemachtigd is het afschrift in ontvangst te nemen. De reden daarvoor is dat artikel 257d, derde lid, tweede zin, Sv bepaalt dat het afschrift wordt geacht in persoon aan de verdachte rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde entiteit te zijn uitgereikt, indien het afschrift feitelijk aan de genoemde natuurlijke personen is overhandigd. Dat neemt niet weg dat naast registratie van de naam van deze vertegenwoordigende natuurlijke persoon, ook de naam van de verdachte rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde entiteit op grond van het tweede lid, onderdeel c, moet worden geregistreerd.

Het derde lid heeft betrekking op de toezending van het afschrift. Het maakt in de aanhef geen onderscheid tussen de personen aan wie het afschrift wordt toegezonden. De reden is dat afschriften van strafbeschikkingen niet alleen aan verdachten worden toegezonden, maar in voorkomende gevallen ook aan de benadeelde partij of de rechtstreeks belanghebbende.

Het derde lid, onderdeel a, betreft de datum van verzending van het afschrift van de strafbeschikking. Zoals het CJIB schrijft in zijn advies kan onder de datum van toezending worden verstaan de datum van dagtekening van de strafbeschikking. Daaraan doet niet af dat de strafbeschikking in verband met afspraken tussen het CJIB en de drukker feitelijk enkele dagen eerder kan zijn verzonden, aangezien dit niet nadelig is voor de verdachte.

Het derde lid, onderdeel c, schrijft registratie voor van het adres of de adressen waaraan het afschrift wordt toegezonden. Voor deze algemene formulering is gekozen om daarmee alle gevallen te dekken die in artikel 257d Sv zijn voorzien. Het gaat daarbij om de volgende gevallen. Op grond van artikel 257d, tweede lid, Sv dient het afschrift van de strafbeschikking aan het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres van de verdachte te worden toegezonden. Het desbetreffende adres moet op basis van het derde lid, onderdeel c, worden geregistreerd. Alleen als de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoongegevens dient het afschrift op grond van artikel 257d, tweede lid, Sv aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte te worden toegezonden. Geeft de verdachte bij zijn eerste verhoor een ander adres op, dan dient het afschrift tevens aan dat adres te worden toegezonden. In dat geval worden op grond van het derde lid, onderdeel c, dus twee adressen geregistreerd, aangezien het afschrift naar twee adressen moet worden gezonden. Op grond van artikel 257d, derde lid, Sv dient, indien de verdachte een rechtspersoon of een daarmee gelijkgestelde entiteit is, het afschrift aan het van de verdachte bekende adres te worden toegezonden. Dat artikellid bepaalt welke adressen als zodanig worden aangemerkt. Wordt het afschrift aan een van de daar genoemde adressen toegezonden, dan dient dat adres te worden geregistreerd. Indien een bestuurder, aansprakelijke vennoot of de boekhouder of een lid van de rederij bij zijn eerste verhoor een ander adres heeft opgegeven, wordt tevens een afschrift aan dat adres toegezonden. In dat geval moeten twee adressen worden geregistreerd. Artikel 257d, vijfde lid, Sv voorziet in toezending van het afschrift aan de benadeelde partij en aan de rechtstreeks belanghebbende die de officier van justitie bekend is. Ook hun adres moet worden geregistreerd.

Het derde lid, onderdeel d, is opgenomen omdat artikel 257d, vierde lid, tweede zin, Sv toezending van het afschrift per aangetekende brief voorschrijft bij strafbeschikkingen die betalingsverplichtingen inhouden uit hoofde van geldboete of schadevergoedingsmaatregel die afzonderlijk of gezamenlijk meer belopen dan € 2000.

Op grond van het derde lid, onderdeel e, wordt de datum van ontvangst geregistreerd. Dit onderdeel is, zo kan in antwoord op een vraag van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak met betrekking tot de praktische invulling van dit voorschrift voorop worden gesteld, opgenomen, omdat het moment waarop het afschrift van de toegezonden strafbeschikking in ontvangst wordt genomen relevant kan zijn voor het berekenen van het moment waarop de strafbeschikking onherroepelijk wordt. Daarbij moet worden benadrukt dat uit het enkele bekend zijn van de datum van ontvangst van de toegezonden strafbeschikking niet mag worden afgeleid dat de verdachte met de strafbeschikking bekend is, tenzij dit op een of andere wijze –additioneel – is gebleken. Het CJIB vraagt in zijn advies of dit onderdeel alleen betrekking heeft op verzending van het afschrift per aangetekende brief. Daarover kan worden opgemerkt dat de datum van ontvangst bij toegezonden afschriften van de strafbeschikking doorgaans alleen bekend zal worden indien het afschrift per aangetekende brief is verzonden. Maar dat hoeft niet: in uitzonderlijke gevallen zal de datum van ontvangst ook bekend kunnen worden bij strafbeschikkingen waarvan het afschrift per gewone brief is verzonden, bijvoorbeeld als de verdachte eigener beweging contact opneemt met vragen over de strafbeschikking, en daarbij laat weten op welke dag hij het afschrift heeft ontvangen. Zoals het College van procureurs-generaal in zijn advies opmerkt, hoeft het adres van ontvangst alleen te worden geregistreerd als bekend is dat en wanneer het afschrift op dat adres in ontvangst is genomen, hetgeen doorgaans alleen het geval zal zijn bij toezending per aangetekende brief.

De Nederlandse Orde van Advocaten mist in het artikel een voorziening voor het bewaren van het fysieke bewijs van uitreiking en een regeling voor een eenvoudige toegang voor geadresseerden tot hetgeen is geregistreerd. Voor het in het besluit treffen van zulke voorzieningen bestaat op grond van het navolgende geen aanleiding. Noch de wet (artikel 589 Sv) noch de daarop gebaseerde regelgeving bevat ten aanzien van de – zwaardere – procedure van betekening van gerechtelijke mededelingen voorschriften over het bewaren van de akte van uitreiking. Voorts kan worden aangestipt dat artikel 257d Sv geen recht toekent om kennis te nemen van de wijze waarop het afschrift is uitgereikt of toegezonden. Dit is evenmin voorzien bij de akte van uitreiking die is voorgeschreven in geval van de, in vergelijking met de procedure van de strafbeschikking zwaardere, procedure van betekening van gerechtelijke mededelingen (artikel 589 Sv). Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de verdachte aan wie het afschrift van de strafbeschikking is uitgereikt of toegezonden, daarin kan lezen wat de verzetstermijn is; artikel 257a, vierde lid, onderdelen e en f, Sv schrijft voor dat de strafbeschikking vermeldt op welke dag zij is uitgevaardigd en op welke wijze verzet kan worden gedaan. De verdachte heeft in zoverre geen rechtens relevant belang bij het inzien van het register.

Artikel 3.1

Dit artikel is grotendeels ontleend aan artikel 1 van het Transactiebesluit 1994. Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Transactiebesluit 1994 is overgenomen in artikel 1.1 van dit besluit. In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Transactiebesluit 1994 wordt hoofdofficier van justitie gedefinieerd als het hoofd van het arrondissementsparket. Daaraan zijn in het eerste lid, onderdeel c, toegevoegd het hoofd van het landelijk parket en het hoofd van het functioneel parket. Wat betreft het hoofd van het functioneel parket wordt vooruitgelopen op wijzigingen die door de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten (Stb. 2006, 285) worden doorgevoerd in de Wet op de rechterlijke organisatie.

Artikel 3.2

Dit artikel is overgenomen uit artikel 2 Transactiebesluit 1994. Wat betreft het tweede lid verdient opmerking dat de Politieacademie de rechtsopvolger is van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie. Wat betreft de in het vierde lid, onderdeel a, genoemde Inspectie Verkeer en Waterstaat is uit het Transactiebesluit 1994 niet overgenomen dat het de Divisie Vervoer is waarvan de buitengewoon opsporingsambtenaren de bevoegdheid toekomt, aangezien bij die inspectie niet meer een onderscheid naar divisies wordt gemaakt. Zie daarover nader de nota van toelichting bij het Besluit van 16 augustus 2006 tot wijziging van drie besluiten in verband met een wijziging in de benaming van de inspectiefunctie binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Stb. 409.

Artikel 2, vijfde lid, van het Transactiebesluit 1994 is opgegaan in het vierde lid, onderdeel c. Daarbij is op verzoek van het College van procureurs-generaal een wijziging van technische aard doorgevoerd. Evenals bij de in het vierde lid, onderdelen a en b, genoemde buitengewoon opsporingsambtenaren van de Algemene Inspectiedienst en de Inspectie Verkeer en Waterstaat het geval is, worden de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente bevoegd een strafbeschikking uit te vaardigen voor alle in de bijlage bij het Besluit OM-afdoening genoemde feiten waarvoor zij blijkens de hun verleende akte van opsporing opsporingsbevoegd zijn.

Artikel 3.3

Dit artikel correspondeert met artikel 3 van het Transactiebesluit 1994. Niet overgenomen zijn de in artikel 3, onderdeel b, van het Transactiebesluit 1994 opgenomen woorden «de leeftijd van twaalf jaren bereikt heeft». De reden is dat de strafbeschikking, anders dan de transactie, een daad van vervolging is. Personen onder de twaalf jaar kunnen ingevolge artikel 486 Sv niet worden vervolgd. In deze beperking is dus al in de wet voorzien, en deze geldt vanzelfsprekend ook voor vervolging door middel van een politiestrafbeschikking.

Zoals de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak opmerkt, is het wenselijk dat de bevoegdheid een politiestrafbeschikking uit te vaardigen, nader in beleidsregels van het OM wordt genormeerd met het oog op de uniforme toepassing van de bevoegdheid. Daartoe zullen de bestaande beleidsregels van het OM voor de politietransactie technisch worden aangepast aan de politiestrafbeschikking. Voor eenvoudige diefstallen en eenvoudige gevallen van verduistering is dat de «Aanwijzing politietransactie inzake eenvoudige diefstal en -verduistering». Voor de overtredingen betreft dit de «Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijving voor misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften». De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak meent dat eenvoudige diefstallen en eenvoudige gevallen van verduistering in geval van recidive nimmer met een politiestrafbeschikking mogen worden afgedaan en geeft aan, in deze gevallen een voorkeur te hebben voor rechterlijke afdoening. In reactie daarop kan worden gewezen op de Aanwijzing politietransactie inzake eenvoudige diefstal en -verduistering. In deze aanwijzing is de uitoefening van de bevoegdheid voor deze misdrijven een politietransactie aan te bieden aan verschillende beperkingen onderworpen, waaronder de beperking dat geen sprake mag zijn van recidive of mededaderschap. Het ligt in het voornemen deze beperkingen bij de technische omzetting van de beleidsregels van het OM te handhaven. Beleidsregels van het OM bepalen in welke van de besproken gevallen rechterlijke afdoening en in welke gevallen buitengerechtelijke afdoening door het OM (door een OM-transactie of door een OM-strafbeschikking) is geïndiceerd.

Artikel 3.4

Dit artikel is ontleend aan artikel 4 van het Transactiebesluit 1994. Artikel 4, eerste lid, eerste zin, van het Transactiebesluit 1994 bepaalt dat de hoofdofficier van justitie kan bepalen dat naar zijn oordeel de taakvervulling van een bevoegde ambtenaar vordert dat die ambtenaar tot nader bericht «geen gebruik zal maken» van de verleende transactiebevoegdheid. Ten opzichte van dat artikellid is in het eerste lid verduidelijkt dat de hoofdofficier van justitie de strafbeschikkingsbevoegdheid van een bevoegde ambtenaar kan «intrekken». Daardoor wordt beter uitgedrukt dat deze ambtenaar onbevoegd wordt een strafbeschikking uit te vaardigen. Deze terminologie sluit aan bij de tekst van artikel 257b, vierde lid, Sv waarin wordt gesproken over de «intrekking» van de aanwijzing van een opsporingsambtenaar.

De inhoud van artikel 4, tweede lid, van het Transactiebesluit 1994 is in artikel 3.4 omwille van de duidelijkheid opgesplitst en in twee afzonderlijke artikelleden (het tweede en derde lid) opgenomen.

Artikel 3.5

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5 van het Transactiebesluit 1994.

Artikel 3.6

Dit artikel is ontleend aan artikel 9 van het Transactiebesluit 1994. In het eerste lid is bepaald dat in richtlijnen van het OM per feit waarvoor een politiestrafbeschikking kan worden uitgevaardigd de hoogte van de daarin op te leggen geldboete wordt bepaald. Daaruit volgt, in lijn met artikel 9, eerste lid, van het Transactiebesluit 1994, dat de ambtenaar die bevoegd is een politiestrafbeschikking uit te vaardigen daarin geen ander geldboetebedrag mag opleggen dan door het OM is vastgesteld. Dat in de politiestrafbeschikking geen andere sanctie dan een geldboete kan worden opgelegd, volgt reeds uit artikel 257b Sv.

Niet overgenomen is artikel 9, tweede lid, van het Transactiebesluit 1994. Dat artikellid is verwerkt in de wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen (artikel 4.1, onderdeel E, van dit besluit).

De in artikel 9, derde lid, van het Transactiebesluit 1994 opgenomen regel – de ambtenaar moet een boekje met feiten en tarieven ter hand worden gesteld – is in het tweede lid van dit artikel alleen overgenomen voor zover het de opsporingsambtenaar betreft die bevoegd is een politiestrafbeschikking uit te vaardigen. Dat zo een boekje ook ter hand moet worden gesteld aan de met inning belaste ambtenaar is overgenomen in de wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen (artikel 4.1, onderdeel C, van dit besluit).

Artikel 3.7

Dit artikel is ontleend aan artikel 10 van het Transactiebesluit 1994. In het eerste lid is niet overgenomen artikel 10, eerste lid, tweede zin, van het Transactiebesluit 1994 («Tevens wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, aantekening gehouden van de voldoening aan de gestelde voorwaarde.»). Deze bepaling is verwerkt in de wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen (artikel 4.1, onderdeel C, van dit besluit). Niet overgenomen is artikel 10, tweede lid, van het Transactiebesluit 1994 («De aantekeningen worden, uiterlijk binnen een jaar nadat zij zijn opgemaakt, desverlangd getoond aan de ambtenaren van het openbaar ministerie in het arrondissement waar de opsporingsambtenaren hun dienst hebben uitgeoefend»). Om praktische redenen verdient het de voorkeur de bewaartermijn te bepalen in beleidsregels van het OM. Het OM kan daarbij een langere termijn bepalen dan de thans in het Transactiebesluit 1994 bepaalde termijn van een jaar. De reden daarvoor is dat, zoals het CJIB stelt in zijn advies, de bewaartermijn van een jaar bij de politiestrafbeschikking te kort zou kunnen zijn. Zolang de politiestrafbeschikking nog niet geheel ten uitvoer is gelegd, geeft artikel 255a Sv het OM de bevoegdheid om – vanzelfsprekend binnen de ook voor strafbeschikkingen geldende executieverjaringstermijn van artikel 76 Sr – alsnog tot dagvaarden over te gaan. Indien de aantekeningen na een jaar niet meer zijn bewaard, kan op basis van die aantekeningen geen proces-verbaal meer worden opgemaakt door de opsporingsambtenaar in kwestie, hetgeen de vervolging voor de strafrechter zou kunnen bemoeilijken.

Artikel 4.1

Onderdeel A

Dit onderdeel bevat een wijziging van artikel 1 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen. Daarin wordt tot uitdrukking gebracht dat het CJIB ook bij de tenuitvoerlegging van bij strafbeschikking opgelegde geldboeten een ondersteunende taak heeft. De aan artikel 1 toegevoegde tweede zin correspondeert met de artikelen 7a, eerste lid, en 15a, vijfde lid, van het Transactiebesluit 1994. Daardoor wordt buiten twijfel gesteld dat het CJIB ook tot taak heeft het ondersteunen van de opsporingsambtenaren die directe betalingen verwerken met betrekking tot in een politiestrafbeschikking opgelegde geldboeten. De artikelen 7a, tweede lid, en 15a, tweede lid, van het Transactiebesluit 1994 komen al overeen met artikel 2 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen. Dit vergt geen afzonderlijke wijziging.

Onderdeel B

In dit onderdeel is artikel 3 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen aangepast aan de omstandigheid dat de geldboete, waarvan in dat artikel de betaling is geregeld, ook kan zijn opgelegd in een strafbeschikking. Artikel 6, eerste lid, van het Transactiebesluit 1994 gaat op in artikel 3, eerste lid, eerste zin, van het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten. Dat artikellid heeft namelijk ook betrekking op betaling door storting op een girorekening van het CJIB van bij politiestrafbeschikking opgelegde geldboeten. Aan artikel 3, eerste lid, tweede zin, van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen is de regel uit artikel 15a, vijfde lid, van het Transactiebesluit 1994 toegevoegd dat ook het OM de plaats waar of de persoon aan wie moet worden betaald, in bijzondere gevallen kan aanwijzen. Het gaat daarbij vooral om de uitzonderingsgevallen waarin direct wordt betaald op de zogeheten TOM-zitting of bijvoorbeeld bij evenementen op een mobiel betaalkantoor. De door het OM aan te wijzen persoon kan ook de opsporingsambtenaar zijn die krachtens artikel 3a, vierde lid, wordt aangewezen als te zijn belast met de inning van in een politiestrafbeschikking op te leggen geldboeten. Direct betalen op een plaats of aan een persoon door het CJIB aangewezen, betreft thans, zoals het CJIB in zijn advies aangeeft, de betaling van een in een vonnis of arrest opgelegde geldboete na aanhouding met het oog op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Het CJIB geeft aan dat het ook de betaling van de geldboete in geval de betrokkene in het kader van de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking wordt gegijzeld op het politiebureau, als een bijzonder geval zal aanmerken.

De artikelen 7 en 15a, vierde lid, van het Transactiebesluit 1994 zijn verdisconteerd in artikel 3, tweede lid, van het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten. In aansluiting op het uitgangspunt dat geldboeten zoveel mogelijk op uniforme wijze ten uitvoer worden gelegd ongeacht of zij in een strafbeschikking dan wel in een rechterlijke uitspraak zijn opgelegd, is de betalingstermijn van bij rechterlijke uitspraken en strafbeschikkingen opgelegde geldboeten uniform vastgesteld op de termijn die al voor rechterlijke uitspraken gold: dertig dagen na de dagtekening van de door het CJIB uitgestuurde acceptgirokaart (de «ola»). Het CJIB stelt in zijn advies voor, wat betreft toegezonden strafbeschikkingen de betaling binnen dertig dagen na de dagtekening van de acceptgiro – die gelijktijdig met de strafbeschikking wordt verzonden – te vervangen door betaling binnen twee weken nadat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, zoals voorzien in artikel 23, eerste lid, WAHV. In reactie daarop wordt opgemerkt dat toegezonden strafbeschikkingen, anders dan in de WAHV het geval is, op grond van artikel 257g, eerste lid, Sv ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als zij nog niet onherroepelijk zijn. Om die reden wordt de betalingstermijn van dertig dagen na dagtekening van de acceptgiro gehandhaafd.

Op grond van artikel 7, eerste en tweede lid, van het Transactiebesluit 1994 geldt, in geval van storting op de bankrekening van het CJIB, voor de politietransactie een termijn van zes weken na de dag waarop het feit werd begaan, dan wel, indien de politietransactie is aangeboden aan de kentekenhouder op de voet van artikel 181 van de Wegenverkeerswet 1994, een termijn van zes weken na de dag waarop de transactie is aangeboden. De termijn van dertig dagen na ontvangst van de acceptgiro kan daarvoor zonder problemen in de plaats worden gesteld.

Op grond van artikel 7, eerste en tweede lid, van het Transactiebesluit 1994 gelden afzonderlijke termijnen voor directe betaling. Zie onderdeel C.

Artikel 15a, vierde lid, van het Transactiebesluit 1994 bevat, wat betreft de OM-transactie, de bevoegdheid van het OM een andere termijn te bepalen. Dit onderdeel hoeft niet te worden overgenomen, omdat de wet al voorziet in het bepalen van een betalingstermijn in de strafbeschikking. Bovendien kan het OM op grond van artikel 561, derde lid, Sv uitstel van betaling verlenen.

Onderdeel C

Dit onderdeel introduceert in het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen een artikel 3a dat betrekking heeft op directe betaling aan opsporingsambtenaren in geval een politiestrafbeschikking zal worden uitgevaardigd. Hieronder wordt artikel 3a per artikellid toegelicht.

Het eerste lid, eerste zin, is ontleend aan artikel 6, tweede lid, van het Transactiebesluit 1994. Het betreft, zoals het CJIB in zijn advies opmerkt, betaling op een aankondiging van de later toe te zenden politiestrafbeschikking. De formulering sluit aan bij die van artikel 257c, vierde lid, Sv.

Het eerste lid, tweede zin, betreft de termijn waarbinnen direct moet worden betaald. Op grond van artikel 7, eerste en tweede lid, van het Transactiebesluit 1994 geldt, in geval van directe betaling, voor de politietransactie een termijn van twee weken na de dag waarop het feit werd begaan, dan wel, indien de politietransactie is aangeboden aan de kentekenhouder op de voet van artikel 181 van de Wegenverkeerswet 1994, een termijn van twee weken na de dag waarop de politietransactie is aangeboden. Wat betreft de (aankondiging van de) politiestrafbeschikking is de termijn gesteld op een dag na die waarop het feit is ontdekt. Voor de kentekenhouder hoeft geen afzonderlijke termijn te worden bepaald, omdat het moment van uitreiking of het in of aan het motorrijtuig achterlaten van de aankondiging doorgaans zal samenvallen met het moment van ontdekking van het strafbare feit. De reden voor het verkorten van de termijn van contante betaling is dat het, zoals het CJIB in zijn advies stelt, onwenselijk zou zijn als met het versturen van de politiestrafbeschikking standaard twee weken zou moeten worden gewacht met het oog op de mogelijkheid dat de verdachte op de veertiende dag alsnog contant op het politiebureau betaalt. De verkorte termijn zal praktisch gezien tot gevolg hebben dat de verdachte ofwel uiterlijk de volgende dag op het politiebureau betaalt ofwel de acceptgiro van het CJIB moet afwachten.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 6, derde lid, van het Transactiebesluit 1994. Bij een tijdelijke plaats van betaling die wordt aangewezen door de korpschef valt bijvoorbeeld te denken aan een mobiel betaalkantoor dat wordt opgezet bij bepaalde evenementen.

Het derde lid is ontleend aan artikel 10, derde en vierde lid, van het Transactiebesluit 1994 en heeft betrekking op periodieke rapportage met betrekking tot het direct innen op basis van dit artikel.

Het vierde lid is ontleend aan artikel 12, eerste lid, van het Transactiebesluit 1994.

Het vijfde lid is overgenomen uit artikel 9, derde lid, van het Transactiebesluit 1994. Ook de met inning belaste ambtenaar die de directe betaling in gevallen waarin deze is toegelaten in ontvangst neemt, en die niet is de opsporingsambtenaar die de aankondiging van de politiestrafbeschikking heeft uitgereikt, moet een boekje met feiten en tarieven ter hand worden gesteld dat hij aan degene die betaalt, desgevraagd toont.

Aan het slot van dit onderdeel verdient nog te worden opgemerkt dat artikel 4 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen ongewijzigd kan blijven, aangezien het met dit artikel corresponderende artikel 6, vierde en vijfde lid, en artikel 15a, vijfde lid, van het Transactiebesluit 1994 daarin is verdisconteerd. In artikel 6, vierde lid, van het Transactiebesluit 1994 is bepaald dat de «bevoegde ambtenaar» de instantie is die bepaalt op welke wijze melding moet worden gemaakt van de zaak. Het ligt voor de hand dat het CJIB ook bij de in een strafbeschikking opgelegde geldboete de instantie is die bepaalt op welke wijze melding moet worden gemaakt van de zaak waarop de betaling betrekking heeft. Het CJIB geeft in zijn advies in overweging een bepaling toe te voegen op grond waarvan het CJIB betalingen mag weigeren die overduidelijk zijn bedoeld om het proces te frustreren, zoals het verrichten van een groot aantal deelbetalingen van elk een of twee eurocent. Dit onderdeel van het advies van het CJIB zal worden betrokken in een ander traject.

Onderdelen D en E

Deze onderdelen bevatten een technische aanpassing in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen. Daardoor is het artikel ook van toepassing op het uitreiken van een betalingsbewijs, op het houden van aantekening van de inning en op het bewaren van deze aantekeningen in geval van directe betaling in de bijzondere gevallen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, tweede zin, van het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten, alsmede in de bijzondere gevallen als voorzien in artikel 3a, eerste lid, van het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten. De wijzigingen in artikel 5 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen zijn over twee onderdelen verdeeld om de reden dat de bepalingen over de politiestrafbeschikking op een later moment in werking zullen treden (zie paragraaf 3 en de artikelsgewijze toelichting op artikel 5.2).

Onderdeel F

Dit onderdeel past enkele artikelen van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen aan aan de omstandigheid dat de geldboete ook in een strafbeschikking kan worden opgelegd. Wat betreft artikel 6 van dat besluit kan worden opgemerkt dat de inhoud van de artikelen 7a, derde lid, 13 en 15a, derde lid, van het Transactiebesluit 1994 daarin al is verwerkt. Het is daarom niet nodig deze artikelleden afzonderlijk over te nemen. De artikelen 7 en 8, derde lid, van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen voorzien al in de inhoud van artikel 11 van het Transactiebesluit 1994. Artikel 8 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen voorziet voorts in de inhoud van artikel 12, tweede, derde en vierde lid, van het Transactiebesluit 1994.

Onderdeel G

In dit onderdeel wordt artikel 9 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen in overeenstemming gebracht met artikel 14 van het Transactiebesluit 1994. De toegevoegde tweede zin ziet op de bevoegdheid van de Koninklijke marechaussee en van enkele buitengewoon opsporingsambtenaren een politiestrafbeschikking uit te vaardigen.

Onderdeel H

Dit onderdeel voegt aan het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten een met artikel 15 van het Transactiebesluit 1994 corresponderende, en aan de politiestrafbeschikking aangepaste, bepaling toe. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het artikel duidelijker te formuleren.

Onderdeel I

De wijziging in de citeertitel is toegelicht in paragraaf 6. De wijziging heeft tot gevolg dat in de ministeriële regelingen die naar het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen verwijzen, de citeertitel moet worden aangepast.

Artikel 4.2

Omdat de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 257a, tweede lid, onderdeel d, Sv ook in een strafbeschikking kan worden opgelegd, zijn de artikelen van het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen ontdaan van hun verwijzingen naar het in een rechterlijke uitspraak opgelegd zijn van die maatregel. De ontnemingsmaatregel kan niet worden opgelegd in een strafbeschikking.

Artikel 4.3

Het Besluit tenuitvoerlegging taakstraffen wordt in lijn met artikel 257a, tweede lid, onderdeel a, Sv en artikel 77f, eerste lid, onderdeel b, Sr in die zin aangepast dat de voorschriften voor het bij wege van transactievoorwaarde verrichten van onbetaalde arbeid of het volgen van een leerproject worden omgezet in voorschriften voor het verrichten van een in een strafbeschikking opgelegde taakstraf.

Artikel 4.4

Het Besluit justitiële gegevens merkt transacties aan als justitiële gegevens. Dit artikel strekt ertoe daar strafbeschikkingen voor in de plaats te stellen. Vooropgesteld kan daarbij worden dat de strafbeschikking die door de officier van justitie wordt uitgevaardigd, net zoals de transactie (en de beslissing tot niet vervolging of tot niet verdere vervolging), valt onder de in dat besluit gehanteerde term «beslissing tot afdoening van de zaak door het openbaar ministerie». In zoverre behoeft het Besluit justitiële gegevens geen wijziging. Transacties die na de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening worden aangeboden, blijven overigens op grond van artikel 5.1 van dit besluit als justitiële gegevens worden geregistreerd.

Het College bescherming persoonsgegevens vraagt in zijn advies aandacht te schenken aan de relatie tussen de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, het Besluit justitiële gegevens en het Besluit OM-afdoening. Het wijst op het onderscheid tussen justitiële gegevens en strafvorderlijke gegevens en op het feit dat de Minister van Justitie verantwoordelijk is voor de verwerking van justitiële gegevens, terwijl het OM verantwoordelijk is voor de verwerking van strafvorderlijke gegevens. Het College gaat er daarbij van uit dat de in paragraaf 4 bedoelde gegevens over de strafbeschikking justitiële gegevens zijn die worden verwerkt door het OM. Omdat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ziet op verwerking van strafvorderlijke gegevens door het OM en niet op verwerking van justitiële gegevens door het OM, zou het besluit op gespannen voet staan met de systematiek van die wet.

In reactie daarop kan voorop worden gesteld, dat de wijzigingen die dit artikel aanbrengt in het Besluit justitiële gegevens rechtstreeks voortvloeien uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die daartoe door de Wet OM-afdoening is gewijzigd (vgl. Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, blz. 86). Justitiële gegevens zijn op grond van artikel 1, onderdeel a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens de gegevens die in het Besluit justitiële gegevens als zodanig zijn aangewezen. Omdat deze gegevens bij de justitiële documentatie worden aangeleverd door de in artikel 10 van het Besluit justitiële gegevens genoemde instanties, waaronder – vooral – het OM en het CJIB, staan deze gegevens per definitie ook op enigerlei wijze geregistreerd bij de instanties waarvan deze gegevens afkomstig zijn. Dat enkele feit maakt deze instanties niet verantwoordelijk voor de verwerking van de door hen aangeleverde gegevens in de justitiële documentatie of voor het uit die documentatie verstrekken van de gegevens. Gegevens die door deze instanties worden geregistreerd, kúnnen gegevens zijn ten aanzien waarvan in de wet- en regelgeving expliciet wordt voorgeschreven dat daarvan aantekening moet worden gehouden. Indien en voor zover die gegevens in het Besluit justitiële gegevens tevens als justitiële gegevens worden aangemerkt, worden zij aan de ambtenaren van de justitiële documentatie verstrekt. Dit betekent dat artikel 2.2 van het voorliggende besluit niet meebrengt dat, voor zover de gegevens waarvan op grond van dat artikel aantekening moet worden gehouden tévens in het Besluit justitiële gegevens als justitiële gegevens worden aangemerkt, het OM verantwoordelijk wordt voor het verwerken van deze gegevens als justitiële gegevens. Hieruit volgt dat het voorliggende besluit de structuur en verantwoordelijkheidsverdeling die in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens zijn neergelegd, geheel onverlet laat.

Onderdeel A

In dit onderdeel wordt de definitie van de transactie uit het Besluit justitiële gegevens verwijderd. Opneming van een definitie van een strafbeschikking is niet nodig. Waarin in de afzonderlijke artikelen van het gewijzigde Besluit justitiële gegevens wordt gesproken over een strafbeschikking is daarbij steeds aangegeven of volgt uit de context om welke soort strafbeschikkingen het gaat.

Onderdeel B

Dit onderdeel bewerkstelligt dat door het OM ter zake van overtredingen uitgevaardigde strafbeschikkingen waarin een geldboete is opgelegd van minder dan € 100, niet als justitieel gegeven worden geregistreerd, net zoals thans bij transacties het geval is. Het woord «uitsluitend» beoogt zeker te stellen dat als het OM in de strafbeschikking naast een geldboete van minder dan € 100 ook nog een andere sanctie heeft opgelegd, de strafbeschikking wel wordt geregistreerd. Dat is wenselijk omdat in een strafbeschikking verschillende straffen en maatregelen kunnen worden opgelegd en de strafbeschikking voorts verschillende aanwijzingen kan bevatten.

Onderdeel C

Dit onderdeel merkt de politiestrafbeschikking als een justitieel gegeven aan, zoals eerder de politietransactie als justitieel gegeven gold. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 5, eerste lid, Besluit justitiële gegevens te actualiseren, aangezien daarin een aantal delicten vermeld staat waarvoor opsporingsambtenaren geen transactie meer kunnen aanbieden. Het betreft vooral de daar genoemde delicten uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en het misdrijf van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Voldoende is te verwijzen naar de strafbeschikkingen die op grond van artikel 257b Sv zijn uitgevaardigd, aangezien het Besluit OM-afdoening bepaalt voor welke delicten deze strafbeschikkingen kunnen worden uitgevaardigd. De wijziging in artikel 5, tweede lid, Besluit justitiële gegevens houdt verband met de wijziging die in onderdeel D is voorzien.

Onderdeel D

Dit onderdeel brengt wijziging aan in artikel 7 Besluit justitiële gegevens. Een aantal op de strafbeschikking betrekking hebbende gegevens moeten in de justitiële documentatie worden geregistreerd. Daarbij is bezien welke van de gegevens die zijn vermeld in artikel 257a, vierde lid, onderdelen b tot en met e, Sv voor opneming in de justitiële documentatie in aanmerking komen. De feitsomschrijvingen (zie artikel 257a, vierde lid, onderdeel b, Sv) worden niet in de justitiële documentatie opgenomen als het gaat om transacties en rechterlijke uitspraken. Er is geen reden daarvan bij strafbeschikkingen af te wijken. Vermelding van het strafbare feit, dat de gedraging ter zake waarvan de strafbeschikking wordt uitgevaardigd oplevert, is al voorzien in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, Besluit justitiële gegevens. De opgelegde straffen, maatregelen en aanwijzingen als bedoeld in artikel 257a, vierde lid, onderdeel d, Sv worden in dit onderdeel toegevoegd aan artikel 7, eerste lid, onderdeel h, Besluit justitiële gegevens. De datum van uitvaardiging van de strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a, vierde lid, onderdeel e, Sv wordt in dit onderdeel toegevoegd aan artikel 7, eerste lid, onderdeel h, Besluit justitiële gegevens. Daarnaast is het wenselijk in het voetspoor van artikel 7, eerste lid, onderdeel j, Besluit justitiële gegevens ook de datum te vermelden van het onherroepelijk worden van de strafbeschikking. Ook wordt vermeld het feit van het volledig ten uitvoer gelegd zijn van de strafbeschikking, omdat zulks verhindert dat de verdachte op grond van artikel 255a Sv voor hetzelfde feit opnieuw in rechten kan worden betrokken.

Onderdeel E

Deze wijziging houdt verband met de wijziging die onderdeel C aanbrengt: ten aanzien van de delicten uit de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is niet voorzien in de bevoegdheid een politiestrafbeschikking uit te vaardigen.

Artikel 4.5

Deze wijziging is toegelicht in paragraaf 3.

Artikel 4.6

Artikel 18 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 voorziet erin dat aan het bijwonen van een zitting door een rechtsbijstandverlener punten worden toegekend. Met een zitting is in dat artikel het horen met het oog op een transactie gelijkgesteld. Dat laatste is gewijzigd in het horen het met oog op het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook hier geldt dat de oude regeling blijft gelden voor horen in het kader van na inwerkingtreding van dit besluit aangeboden transacties.

Artikel 4.7

De omvorming van de politietransactie in de politiestrafbeschikking brengt een technische wijziging in artikel 12 van het Transactiebesluit milieudelicten met zich. De onder dat besluit vallende gemeenten bieden zelf voor milieudelicten transacties aan. Om die reden is in artikel 12 van het Transactiebesluit milieudelicten uitgesloten dat de buitengewoon opsporingsambtenaren van die gemeenten voor dezelfde feiten op grond van artikel 2 van het Transactiebesluit 1994 een politietransactie kunnen aanbieden. Uit de wijziging van artikel 4.7 vloeit voort dat de buitengewoon opsporingsambtenaren van die gemeenten, na de omvorming van de politietransactie in een politiestrafbeschikking, geen politiestrafbeschikking mogen uitvaardigen voor feiten waarvoor de gemeente een bestuurlijke transactie kan aanbieden op grond van het Transactiebesluit milieudelicten. De beperking die artikel 12 van het Transactiebesluit milieudelicten stelt is te meer wenselijk daar voor de transactie en de strafbeschikking verschillende procedures gelden. Opgemerkt kan nog worden dat de omvorming van het Transactiebesluit milieudelicten zélf in een bestuurlijke strafbeschikking in een latere fase van de implementatie van de OM-afdoening zal plaatsvinden. Zie nader paragraaf 3.

Artikelen 4.8 en 5.2

In paragraaf 3 is toegelicht waarom in artikel 5.2 in een gedifferentieerde inwerkingtredingsbepaling is voorzien: het besluit zal gelijktijdig met de Wet OM-afdoening in werking treden, behalve de bepalingen die alleen op de politiestrafbeschikking betrekking hebben. Die bepalingen zullen naar verwachting in werking treden zes maanden nadat de Wet OM-afdoening in werking is getreden. Als de politiestrafbeschikking van start gaat, treden niet alleen de daarop betrekking hebbende bepalingen van dit besluit in werking, maar zal tevens artikel II, onderdeel R, van de Wet OM-afdoening in werking treden waardoor artikel 74c Sr, waarin de politietransactie haar grondslag vindt, vervalt; de politie gaat in één keer over van de politietransactie op de politiestrafbeschikking. Daarmee ontvalt aan het Transactiebesluit 1994 de wettelijke grondslag voor zover daarin de politietransactie is geregeld. Het Transactiebesluit 1994 bevat echter niet alleen regels over de politietransactie, maar ook krachtens artikel 74, vijfde lid, Sr gestelde regels over de OM-transactie. Zoals het CJIB in zijn advies opmerkt, moeten deze regels ook na de datum van inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening blijven gelden, omdat het OM na die datum de bevoegdheid tot het aanbieden van een OM-transactie behoudt. In artikel 15a van het Transactiebesluit 1994, waarin de OM-transactie nader wordt geregeld, worden enkele artikelen over de politietransactie van overeenkomstige toepassing verklaard op de OM-transactie. Die artikelen worden na de start van de politiestrafbeschikking echter buiten werking gesteld doordat daaraan de wettelijke grondslag ontvalt. Het is om deze reden dat artikel 4.8 het Transactiebesluit 1994 zo wijzigt, dat de alleen voor de OM-transactie geldende regels overzichtelijk worden uitgeschreven. Het spreekt voor zich dat artikel 4.8 samen met de bepalingen over de politiestrafbeschikking in werking treedt. De aldus uitgeschreven regels zijn alleen herschikt. Er is geen inhoudelijke wijziging van deze regels beoogd.

Artikel 5.1

De transactie blijft voorlopig naast de strafbeschikking functioneren. Het eerste lid van dit artikel bewerkstelligt dat de door dit besluit gewijzigde besluiten zoals zij oorspronkelijk luidden, kunnen blijven worden toegepast op transacties. Aan deze toepassing komt pas een einde wanneer de wettelijke grondslagen voor het aanbieden van transacties zijn vervallen. Een en ander heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van dit besluit zowel strafbeschikkingen als transacties in de justitiële documentatie kunnen (blijven) worden verwerkt.

Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op de transactieregeling die is opgenomen in het Rijksbesluit uitvoeringsbepalingen militair straf- en tuchtrecht. Het bewerkstelligt dat ook de militaire transacties in de justitiële documentatie kunnen blijven worden verwerkt.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

Transponeringstabel

Transactiebesluit 1994

Terug te vinden in de volgende aan de OM-afdoening aangepaste regelingen:

Artikel 1

Artikelen 1.1 en 3.1 Besluit OM-afdoening

Artikel 2

Artikel 3.2 Besluit OM-afdoening

Artikel 3

Artikel 3.3 Besluit OM-afdoening en artikel 486 Sv

Artikel 4

Artikel 3.4 Besluit OM-afdoening

Artikel 5

Artikel 3.5 Besluit OM-afdoening

Artikel 6, eerste lid

Artikel 3, eerste lid, eerste zin, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 6, tweede lid

Artikel 3a, eerste lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 6, derde lid

Artikel 3a, tweede lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 6, vierde en vijfde lid

Artikel 4 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 7

Artikelen 3, tweede lid, en 3a, eerste lid, tweede zin, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 7a, eerste lid

Artikel 2.1, eerste lid, Besluit OM-afdoening en artikel 1, tweede zin, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 7a, tweede lid

Artikel 2.1, tweede lid, Besluit OM-afdoening en artikel 2 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 7a, derde lid

Artikel 2.1, derde lid, Besluit OM-afdoening en artikel 6 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 8, eerste, tweede en derde lid

Artikel 257c, vierde lid, Sv

Artikel 9, eerste lid

Artikel 3.6, eerste lid, Besluit OM-afdoening

Artikel 9, tweede lid

Artikel 5, eerste lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 9, derde lid

Artikel 3.6, tweede lid, Besluit OM-afdoening en artikel 3a, vijfde lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 10, eerste lid, eerste zin

Artikel 3.7, eerste lid, Besluit OM-afdoening

Artikel 10, eerste lid, tweede zin

Artikel 5, tweede lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 10, tweede lid

OM-beleidsregels en artikel 5, derde lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 10, derde en vierde lid

Artikel 3.7, tweede en derde lid, Besluit OM-afdoening en artikel 3a, derde lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 11, eerste lid

Artikel 7, eerste lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 11, tweede lid

Artikelen 7, tweede lid, en 8, tweede lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 11, derde lid

Artikel 7, derde lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 12, eerste lid

Artikel 3a, vierde lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 12, tweede, derde en vierde lid

Artikel 8 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 13

Artikel 6 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 14

Artikel 9 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 15

Artikel 9a Besluit tenuitvoerlegging geldboeten

Artikel 15a, eerste lid

Artikel 2.1, eerste lid, Besluit OM-afdoening, artikel 1 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten en artikel 2, eerste lid, (nieuw) Transactiebesluit 1994

Artikel 15a, tweede lid

Artikel 2.1, tweede lid, Besluit OM-afdoening, artikel 2 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten en artikel 2, tweede lid, (nieuw) Transactiebesluit 1994

Artikel 15a, derde lid

Artikel 2.1, derde lid, Besluit OM-afdoening, artikel 6 Besluit tenuitvoerlegging geldboeten en artikel 2, derde lid, (nieuw) Transactiebesluit 1994

Artikel 15a, vierde lid

Artikel 3, tweede lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten en artikel 2, vierde lid, (nieuw) Transactiebesluit 1994

Artikel 15a, vijfde lid

Artikelen 3, eerste lid, 4, 7 en 8, tweede lid, Besluit tenuitvoerlegging geldboeten en de artikelen 3 en 4 (nieuw) Transactiebesluit 1994

Artikel 17

Artikel 5 (nieuw) Transactiebesluit 1994


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven