Besluit van 19 juni 2007, houdende wijziging van het Besluit beheer autowrakken in verband met een verbetering van de implementatie van richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269), alsmede in verband met een rechterlijke uitspraak, en wijziging van het Besluit beheer autobanden in verband met verbetering van de handhaafbaarheid en vermindering van lasten (verbetering regels autowrakken en autobanden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 april 2007, nr. DJZ2007015948, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269), de artikelen 8.45 en 10.15 tot en met 10.18 van de Wet milieubeheer en artikel 21.8 van de Wet milieubeheer voor zover het betreft artikel I, onderdeel D;

De Raad van State gehoord (advies van 3 mei 2007, nr. W08.07.0089/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juni 2007, nr. DJZ2007054463, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit beheer autowrakken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel f, komt te luiden:

f. verwerking: activiteiten na de afgifte van een autowrak aan een inrichting voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, demontage, versnijding, shredding, nuttige toepassing of voorbewerking voor de verwijdering van shredderafval, en elke andere handeling voor de nuttige toepassing of verwijdering van autowrakken en onderdelen daarvan;.

B

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor materialen en onderdelen als bedoeld in bijlage II bij de autowrakkenrichtlijn indien aan de in die bijlage gestelde voorwaarden is voldaan.

C

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

    a. het aantal banden dat binnen de inrichting mag worden opgeslagen, bedoeld in voorschrift 2, tweede volzin, van onderdeel D van de bijlage bij dit besluit;

    b. de wijze van opslag van afgetapte vloeistoffen of vloeistof bevattende gedemonteerde onderdelen, bedoeld in de voorschriften 3 en 4 van onderdeel A van de bijlage bij dit besluit en van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten, bedoeld in de voorschriften 1, 2 en 3 van onderdeel D van de bijlage bij dit besluit;

    c. de stapelhoogte voor autowrakken, bedoeld in voorschrift 1 van onderdeel E van de bijlage bij dit besluit;

    d. het ter beschikking stellen van autowrakken aan een instelling voor oefen- en opleidingsdoeleinden, bedoeld in voorschrift 3 van onderdeel E van de bijlage bij dit besluit.

D

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

Onze Minister bevordert dat degenen die een inrichting drijven waar verwerkingshandelingen worden verricht, een gecertificeerd milieubeheerssysteem invoeren.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «31 december 2006» vervangen door: 31 december 2014.

2. In het tweede lid wordt «1 januari 2007» vervangen door: 1 januari 2015.

F

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. De producent of importeur draagt er zorg voor dat van de voertuigen die onder zijn verantwoordelijkheid in Nederland aan een ander ter beschikking worden gesteld, de materialen of onderdelen worden voorzien van een aanduiding die in overeenstemming is met de onderdeel- en materiaalcoderingsnormen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 8 van de autowrakkenrichtlijn zijn vastgesteld.

  • 2. De bij de beschikking, bedoeld in het eerste lid, vastgestelde normering gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van het tijdstip dat door Onze Minister in de Staatscourant wordt bekendgemaakt.

G

Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een wijziging van de autowrakkenrichtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

H

Voorschrift 1 van Onderdeel A van de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin komt te luiden:

Dit geldt in ieder geval voor de gedeelten van een inrichting die bestemd zijn voor:

a. het opslaan van autowrakken die nog niet zijn ontdaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen;

b. het aftappen van vloeistoffen of het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen;

c. het opslaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen.

2. Na de tweede volzin wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De activiteiten, bedoeld in de onderdelen a en b, vinden op of boven een vloeistofdichte vloer plaats.

I

Onderdeel C van de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 1 wordt, onder vervanging van de punt na het zestiende gedachtestreepje door een puntkomma, een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

– ontplofbare onderdelen, zoals airbags, voorzover deze niet onschadelijk zijn gemaakt.

2. Voorschrift 6 komt te luiden:

6. Autowrakken worden binnen de inrichting ontdaan van de volgende stoffen, preparaten of andere producten:

– banden en grote kunststofonderdelen, zoals bumpers, instrumentenborden en vloeistoftanks, indien deze materialen in een shredderinstallatie niet zodanig gescheiden worden dat ze als materiaal kunnen worden hergebruikt;

– metalen onderdelen die koper, aluminium of magnesium bevatten indien deze metalen niet in de shredderinstallatie worden gescheiden;

– glas;

– katalysatoren;

– onderdelen die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten en als zodanig zijn voorzien van een aanduiding.

J

Voorschrift 2, eerste volzin, van onderdeel D van de bijlage komt te luiden:

Afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten als bedoeld in voorschrift C.6 worden op een zodanige wijze opgeslagen dat de mogelijkheden voor product- en materiaalhergebruik en nuttige toepassing niet worden geschaad.

K

Onderdeel E van de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 2 wordt «in voorschrift C.6» vervangen door: in onderdeel C.

2. Na het tweede voorschrift wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

  • 3. Autowrakken die zijn ontdaan van de in voorschrift C.1 genoemde stoffen, preparaten en andere producten, kunnen ter beschikking worden gesteld aan een instelling voor oefen- en opleidingsdoeleinden.

ARTIKEL II

Het Besluit beheer autobanden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. voertuig:

1°. voertuig als bedoeld in:

– artikel 1.1, onder h, onderdeel 2, van het Voertuigreglement met een maximum gewicht van ten hoogste 3500 kilogram, of

– artikel 1.1, onder at, van het Voertuigreglement,

2°. vervoermiddel dat bestemd is om te worden voortbewogen door een voertuig als bedoeld onder 1°;.

2. Onderdeel b vervalt.

3. De onderdelen c tot en met g worden geletterd b tot en met f.

4. In onderdeel b (nieuw) vervalt «of aanhangwagens».

B

In artikel 2 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

C

Artikel 4, derde lid, vervalt.

D

Artikel 5 vervalt.

E

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

De producent of importeur zendt jaarlijks voor 1 augustus aan Onze Minister op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister:

a. een verslag over de resultaten in het voorafgaande kalenderjaar, voor zover hij in dat jaar als producent of importeur werkzaam was,

b. gegevens met betrekking tot zijn gemiddelde procentuele aandeel in de Nederlandse markt van nieuwe autobanden, berekend over de drie voorafgaande kalenderjaren, voor zover hij in die jaren als producent of importeur werkzaam was, en

c. de contactgegevens van de persoon met wie contact kan worden opgenomen voor de aanbieding van autobanden.

F

Artikel 10 vervalt.

ARTIKEL III

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat op 1 juli 2009 de voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit verleende vergunningen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken aan dit besluit voldoen.

ARTIKEL IV

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2007.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdeel E, van dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt dat onderdeel terug tot en met 31 december 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 19 juni 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de achtentwintigste juni 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1.1 Achtergrond en doelstelling van het besluit

Met ingang van 21 oktober 2000 is richtlijn nr. 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PbEG L 269) (hierna: autowrakkenrichtlijn) in werking getreden. Deze richtlijn is geïmplementeerd in het Besluit beheer autowrakken en het Besluit beheer autobanden. Het onderhavige besluit wijzigt beide besluiten.

Aanleiding tot het wijzigen van het Besluit beheer autowrakken vormt een ingebrekestelling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen1 (hierna: de Commissie). De Commissie was van mening dat bepaalde onderdelen van de autowrakkenrichtlijn niet op een correcte wijze waren omgezet in de Nederlandse regelgeving. De Nederlandse regering heeft naar aanleiding hiervan toegezegd het Besluit beheer autowrakken op twee punten aan te passen. Het gaat daarbij om het wijzigen van de definitie van «verwerking» en om het opnemen van een bepaling over het bevorderen van het invoeren van gecertificeerde milieubeheerssystemen door inrichtingen waar verwerkingshandelingen worden verricht.

Bovendien wordt met het onderhavige besluit het Besluit beheer autowrakken aangepast naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 november 2003 (AB 2004, 77). Naar het oordeel van de Afdeling is in artikel 5, tweede lid, van het Besluit beheer autowrakken onvoldoende concreet bepaald in hoeverre en met betrekking tot welke onderwerpen het bevoegd gezag inzake vergunningverlening voor autodemontagebedrijven nadere eisen kan stellen. Op grond van artikel 8.45, derde lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) dient in de algemene maatregel van bestuur zelf te worden bepaald in hoeverre nadere eisen kunnen worden gesteld.

Voor de inwerkingtreding van het Besluit beheer autowrakken konden autodemontagebedrijven autowrakken afgeven aan de brandweer en scholen voor oefeningen en opleidingen. Op grond van het huidige voorschrift E.2 van de bijlage behorende bij het besluit mogen autodemontagebedrijven gedemonteerde autowrakken echter alleen afgeven aan een shredderinstallatie. Gelet op het belang van de beschikbaarheid van autowrakken voor het oefenen van de brandweer en voor opleidingsdoeleinden (bijvoorbeeld technische opleidingen), wordt met het onderhavige besluit het Besluit beheer autowrakken op dit punt aangepast.

Met het onderhavige besluit worden de verplichtingen stoffen, preparaten of andere producten af te tappen of te demonteren, als bedoeld in onderdeel C, voorschrift 6, van de bijlage bij het Besluit beheer autowrakken (hierna: C6-lijst) die niet op de autowrakkenrichtlijn zijn gebaseerd ingetrokken. Het verplicht demonteren van deze stoffen, preparaten of andere producten vormt een belemmering voor het zoeken naar nieuwe verwerkingstechnieken, met name voor de zogenaamde Post Shredder Technieken. Het betreft grilles, wieldoppen, achter- en knipperlichten en koplampenglas. Voor het merendeel van deze onderdelen gold dat demontage voorafgaand aan shreddering alleen nodig was indien voor die onderdelen een mogelijkheid voor materiaalhergebruik bestaat en die onderdelen in een shredderinstallatie niet zodanig worden gescheiden dat ze als materiaal hergebruikt kunnen worden. Aangezien op dit moment geen geschikte verwerkingsmethoden bestaan levert de onderhavige wijziging geen feitelijke verandering op. De wijziging is daarmee milieuhygiënisch neutraal.

Tevens is het voorschrift over opslag van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten van de C6-lijst zodanig aangepast dat de verplichtingen overeenkomen met de verplichtingen uit de autowrakkenrichtlijn. Dit betekent meer vrijheid voor demontagebedrijven aangezien zij nu zelf kunnen bepalen hoe de genoemde stoffen, preparaten en andere producten worden opgeslagen, zolang de mogelijkheden voor product- en materiaalhergebruik en nuttige toepassing maar niet worden geschaad.

De laatste wijziging met betrekking tot het Besluit beheer autowrakken betreft het opnemen van dynamische verwijzingen naar bijlage II bij de autowrakkenrichtlijn en beschikking nr. 2003/138/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 2003 tot vaststelling van onderdeel- en materiaalcoderingsnormen voor voertuigen uit hoofde van Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken (PbEU L 53). Voorheen was de inhoud van bijlage II bij de autowrakkenrichtlijn en de genoemde beschikking opgenomen in de Regeling beheer autowrakken, hetgeen tot gevolg had dat bij elke wijziging van de richtlijn of de beschikking ook de Regeling beheer autowrakken moest worden aangepast. Nu ervoor is gekozen in het besluit een dynamische verwijzing op te nemen naar bijlage II bij de autowrakkenrichtlijn en de hiervoor genoemde beschikking zal de Regeling beheer autowrakken worden ingetrokken.

De eerder aangekondigde wijziging van de voorschriften over vloeistofdichte vloeren en voorzieningen, zodanig dat deze gelijkgetrokken worden aan voorschriften uit algemene maatregelen van bestuur die zijn gebaseerd op artikel 8.40 Wm, is vooralsnog niet doorgevoerd. De reden daarvoor is dat voor de betreffende bepalingen aansluiting gezocht moet worden bij de krachtens het vooralsnog in ontwerp zijnde Besluit houdende algemene regels voor inrichtingen op te stellen ministeriële regeling. Nu zowel dat besluit als de bijbehorende regeling nog in ontwerp zijn en het nog niet duidelijk is hoe de regeling omtrent de vloeistofdichte vloeren en voorzieningen er exact uit komt te zien, is het niet opportuun op dit moment het Besluit beheer autowrakken op dat punt te wijzigen. De voorschriften over vloeistofdichte voorzieningen in het Besluit beheer autowrakken zullen worden aangepast indien de genoemde algemene regels definitief zijn. Wel is enige verduidelijking aangebracht, zodanig dat vaststaat voor welke activiteiten in ieder geval een vloeistofdichte vloer noodzakelijk is.

In het Besluit beheer autobanden komt het onderscheid in de verplichtingen tussen de producenten en importeurs van aanhangwagens en de andere producenten en importeurs van autobanden te vervallen. Aanleiding hiervoor is dat dit onderscheid niet goed handhaafbaar is gebleken.

Daarnaast komt de verplichting in het Besluit beheer autobanden dat producenten en importeurs van autobanden het gemiddelde procentuele aandeel in de Nederlandse markt per producent en importeur van autobanden jaarlijks aan de gemeenten kenbaar moeten maken te vervallen. Deze informatie zal verkregen worden via de reeds bestaande verplichte jaarlijkse verslaglegging aan de Minister van VROM, die de informatie van de individuele bedrijven bundelt en verstuurt aan gemeenten.

1.2 Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De wijzigingen van het Besluit beheer autowrakken hebben geen bedrijfseffecten en gevolgen voor de administratieve lasten. Het nader concretiseren van de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen leidt niet tot bedrijfseffecten. Met betrekking tot de betreffende onderwerpen zijn in de praktijk veelal reeds nadere eisen gesteld, doch, gezien de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ontbrak hiertoe de wettelijke basis. Het onderhavige besluit voorziet in opheffing van deze lacune. De overige wijzigingen leiden, uitgezonderd de voorschriften over vloeistofdichte vloeren en voorzieningen, tot verruiming van de mogelijkheden voor bedrijven, zonder dat daar overigens risico’s voor het milieu aan verbonden zijn.

Ter vermindering van de administratieve lasten die voortkomen uit het Besluit beheer autobanden zal het Ministerie van VROM het gemiddelde procentuele aandeel in de Nederlandse markt per producent en importeur van autobanden jaarlijks aan de gemeenten kenbaar maken. Voorheen moesten producenten en importeurs van autobanden deze activiteit, op grond van artikel 4, derde lid, van het Besluit beheer autobanden, zelf uitvoeren. Dit artikellid komt te vervallen. Het Ministerie van VROM zal deze informatie van de individuele bedrijven bundelen en versturen aan gemeenten. De daarvoor benodigde informatie zal worden verkregen via de reeds bestaande jaarlijkse verslaglegging aan de Minister van VROM.

Bij de berekening van de administratieve lasten in het Besluit beheer autobanden is voor deze activiteit destijds uitgegaan van een tijdsbesteding van 40 uur per producent of importeur per jaar. Met een uurtarief van € 60,– kwam dit neer op € 2400,– per jaar. Doordat producenten en importeurs van autobanden niet meer individueel hun gemiddelde procentuele aandeel in de Nederlandse markt kenbaar hoeven te maken, levert dit een besparing op van € 2400,– per bedrijf. Indien wordt uitgegaan van 40 producenten en importeurs (autobanden én aanhangwagens) levert dit een besparing van administratieve lasten op van € 96.000,– per jaar.

De wijzigingen van het Besluit beheer autobanden hebben wel tot gevolg dat ook de producenten en importeurs van aanhangwagens zullen moeten voldoen aan de innameverplichtingen uit de artikelen 3 en 4 van dat besluit. Het is mogelijk dat zij extra inspanningen moeten verrichten om aan de in artikel 3, tweede lid, van het Besluit beheer autobanden opgenomen verplichting voor het registreren van het aantal ingenomen gebruikte autobanden te kunnen voldoen. Per bedrijf zal daar maximaal één uur per maand aan worden besteed. Bij een uurtarief van € 45,– komt dit neer op € 540,– per jaar. Uitgaande van 20 bedrijven gaat het om € 10.800,–.

Nagenoeg alle producenten en importeurs van aanhangwagens zijn aangesloten bij de Vereniging Band en Milieu (BEM). In dat kader voldoen ze in de praktijk al aan deze innameverplichtingen. Slechts een enkel bedrijf zal dan ook te maken krijgen met extra bedrijfs- en administratieve lasten. Door zich aan te sluiten bij een collectieve uitvoeringsorganisatie als het BEM kunnen deze lasten sterk worden verminderd.

De administratieve lasten als gevolg van het Besluit beheer autobanden dalen als gevolg van de voorgenomen wijziging naar schatting met € 96.000,– – € 10.800,– = € 85.200,–.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL) heeft, gezien de daling van de administratieve lasten die uit het besluit voortvloeit, bericht geen advies te zullen uitbrengen.

1.3 Notificatie

Het onderhavige ontwerpbesluit is op 1 februari 2007 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, notificatienummer 2007/0057/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Naar aanleiding van de notificatie van dit ontwerpbesluit zijn geen reacties ontvangen.

1.4 Inspraakreacties

Ter uitvoering van artikel 21.6, vierde lid, van de Wm is het ontwerpbesluit aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden. Daarnaast is het ontwerpbesluit gepubliceerd in de Staatscourant van 12 juli 2006 (nr. 133) zodat een ieder zijn zienswijze daarover bekend heeft kunnen maken.

Naar aanleiding van de voorpublicatie zijn binnen de gestelde termijn zienswijzen ontvangen van Auto Recycling Nederland (ARN), de Rijwiel- en Automobiel-Industrie vereniging (RAI) en de provincies Flevoland, Fryslân, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland.

De provincies Flevoland, Gelderland, Limburg, Utrecht en Zuid-Holland stellen dat met de wijziging van de definitie van verwerking in artikel I, onderdeel A, ook demontage onder verwerking valt, hetgeen een verandering van de reikwijdte van het begrip verwerking zou impliceren. Zoals reeds in de artikelsgewijze toelichting is aangegeven, bestaat er materieel gezien geen verschil tussen de oorspronkelijke en de gewijzigde definitie. Dat hiermee, zoals door de provincies wordt gesteld, het onderscheid tussen bewerken en verwerken komt te vervallen berust op een misvatting.

De begrippen bewerken en verwerken sluiten elkaar niet uit. Bewerking kan deel uit maken van verwerking. Dit is conform de definities van verwerken en bewerken uit het Landelijk Afvalbeheerplan (hierna: het LAP). Onder verwerken wordt verstaan het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen, alsmede de handelingen die daartoe leiden. Onder bewerken wordt verstaan het veranderen van de aard of hoedanigheid van de afvalstof door het behandelen met fysische en/of chemische of biologische methoden voor nuttige toepassing of verwijderen. Bewerken en verwerken omvatten daarmee deels dezelfde handelingen.

De provincies Flevoland, Fryslân, Gelderland, Groningen, Utrecht en Zuid-Holland geven aan dat de regulering van de opslag van afvalstoffen in het Besluit beheer autowrakken onvoldoende is. Om een afdoende bescherming van mens en milieu te kunnen garanderen is het noodzakelijk, op de specifieke inrichting afgestemde, nadere eisen aan opslag te stellen. In diverse vergunningen is dit reeds gebeurd. Artikel I, onderdeel C, is derhalve aangepast.

Voor wat betreft het verzoek van de betreffende provincies ook het stellen van nadere eisen voor brandpreventie (anders dan via regulering van de opslag), geluid, monitoren van grondwater en afvoer afvalwater mogelijk te maken, geldt dat deze onderwerpen niet geregeld zijn in het Besluit beheer autowrakken, zodat het het bevoegd gezag vrij staat hierover voorschriften op te nemen in vergunningen voor autodemontagebedrijven. Hetzelfde geldt voor andere onderwerpen die niet in het Besluit beheer autowrakken zijn gereguleerd.

ARN en de RAI wijzen erop dat de in artikel 9 van het Besluit beheer autowrakken opgenomen doelstellingen niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen in de autowrakkenrichtlijn. Volgens genoemd artikel 9 dient een producent of importeur vanaf 1 januari 2007 ten minste 95 gewichtsprocent van de in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde autowrakken als product her te gebruiken en ten minste 85 gewichtsprocent als product of als materiaal her te gebruiken. Op grond van de autowrakkenrichtlijn hoeven deze doelstellingen pas op 1 januari 2015 te worden gehaald. Bij brief van 1 september 2006 aan de Tweede Kamer2 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VROM aangegeven de datum waarop deze doelstellingen dienen te worden gerealiseerd te verschuiven naar 1 januari 2015. Reden daarvoor is dat pas in 2006 met de realisatie van de zogenaamde installatie voor Post Shredder Techniek is gestart en het meerdere jaren duurt voor met de installatie de gestelde percentages kunnen worden gehaald. Bovendien bestaan ook in het buitenland geen installaties waarmee hogere percentages zijn te bereiken, zodat het niet realistisch is vast te houden aan het bereiken van de doelstelling in 2007. Tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 20 september 20063 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VROM aangegeven dat deze verschuiving in het onderhavige besluit zou worden meegenomen. Met artikel I, onderdeel E, wordt de betreffende wijziging van artikel 9 van het Besluit beheer autowrakken aangepast.

De provincies Flevoland, Fryslân en Zuid-Holland vragen zich af waarom het verbod gordelspanners te demonteren komt te vervallen, aangezien deze pyrotechnische stof bevatten. Het is echter een misvatting dat demontage niet meer nodig zou zijn. De verplichting ontplofbare stoffen, preparaten of andere producten te verwijderen blijft bestaan. Het niet meer opnemen van een specifiek voorbeeld in een niet limitatieve lijst doet daar niet aan af. In de toelichting bij artikel I, onderdeel J, is echter, om alle misverstanden te voorkomen, een nadere uitleg hierover opgenomen.

ARN doet de suggestie in onderdeel E van de bijlage de verschillende verwijzingen naar de C6-lijst te wijzigen in verwijzingen naar onderdeel C. Deze voorgestelde wijziging is voor wat betreft voorschrift 1 van onderdeel E echter niet mogelijk nu daaruit afgeleid zou kunnen worden dat het stapelen van autowrakken is toegestaan indien zich nog vloeistoffen als bedoeld in de C1-lijst (zoals olie, rem- of koelvloeistof) in een autowrak bevinden, hetgeen niet is toegestaan. Voor voorschrift 2 van onderdeel E is de voorgestelde wijziging wel zinvol en het besluit is daaraan aangepast (artikel I, onderdeel K).

De provincie Limburg merkt op dat door het verwijderen van het laatste onderdeel uit de C6-lijst (artikel I, onderdeel J, eerste lid, onder 2), waarin is opgenomen dat ook andere onderdelen mogen worden verwijderd indien daarvoor economisch haalbare mogelijkheden voor materiaalhergebruik beschikbaar zijn, zal leiden tot het afnemen van initiatieven om tot nieuwe verwerkingstechnieken te komen. Het Besluit beheer autowrakken is dienaangaande echter niet limitatief zodat het niet verboden is om ook andere stoffen, preparaten en andere producten te demonteren dan degene die in de bijlage bij het besluit zijn opgenomen. De stimulans om nieuwe verwerkingstechnieken te ontwikkelen zit daarbij niet in het voorschrift dat met het onderhavige besluit wordt ingetrokken, maar in de hoge doelstellingen voor materiaalgebruik, opgenomen in artikel 9 van het Besluit beheer autowrakken.

Tot slot geven de provincies Gelderland, Limburg en Zuid-Holland te kennen een langere termijn nodig te hebben om de bestaande vergunningen in overeenstemming te brengen met de wijzigingen van het Besluit beheer autowrakken die het onderhavige besluit met zich mee brengen. Bij de termijn, opgenomen in artikel III van het onderhavige besluit, is rekening gehouden met de noodzakelijke termijn voor vergunningverlening. Deze termijn is, gezien de vertraging bij het opstellen van het onderhavige besluit verlengd met een half jaar ten opzichte van het voorgepubliceerde ontwerp.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Materieel gezien bestaat er geen verschil bestaat tussen de definitie van «verwerking» uit de richtlijn en de oorspronkelijke definitie uit het Besluit beheer autowrakken. De begrippen «verwijdering» en «nuttige toepassing» uit de oorspronkelijke definitie zien immers op alle handelingen met afvalstoffen. Het overnemen van de definitie uit de richtlijn komt echter de uniformiteit ten opzichte van de autowrakkenrichtlijn ten goede.

Onderdeel B

Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken is het sinds 1 juli 2003 verboden materialen en onderdelen van voertuigen die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten, in Nederland voor het eerst aan een ander ter beschikking te stellen. Dit verbod geldt niet voor materialen en onderdelen die worden genoemd in bijlage II bij de autowrakkenrichtlijn indien aan de in die bijlage opgenomen eisen wordt voldaan. Deze bijlage was voorheen geheel overgenomen in de Regeling beheer autowrakken. In plaats daarvan wordt nu dynamisch verwezen naar deze bijlage.

Onderdeel C

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot het maximale aantal banden dat binnen de inrichting mag worden opgeslagen, de wijze van opslag van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten, de stapelhoogte van autowrakken die reeds ontdaan zijn van de stoffen, preparaten en andere producten van de C1-lijst en het ter beschikking stellen van autowrakken aan een inrichting waar de autowrakken worden gebruikt voor oefen- en opleidingsdoeleinden. Het stellen van nadere eisen met betrekking tot andere onderwerpen die geregeld zijn in het Besluit beheer autowrakken is niet mogelijk.

Onderdeel D

De Commissie heeft aangegeven dat andere taalversies van de autowrakkenrichtlijn dan de Nederlandse een inspanningsverplichting bevatten voor lidstaten om te bevorderen dat inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen met betrekking tot autowrakken worden verricht gecertificeerde milieubeheerssystemen invoeren. De Commissie heeft aangegeven voornemens te zijn de Nederlandse tekst van de richtlijn in die zin te corrigeren. In lijn hiermee is in het Besluit beheer autowrakken een bepaling opgenomen inhoudende dat de Minister van VROM de invoer van gecertificeerde milieubeheerssystemen bevordert. Materieel gezien is overigens al bereikt wat de richtlijn voorschrijft. Voor autodemontagebedrijven is door de brancheorganisatie van gecertificeerde auto-, motorfiets-, truck- en aanverwante voertuigdemontagebedrijven (Stiba) en ARN al een certificeringsysteem ontwikkeld, de Kwaliteitszorg Demontage-norm (KZD-norm). De ARN, die verantwoordelijk is voor de verwerking van meer dan 90 procent van de autowrakken, sluit slechts contracten met gecertificeerde bedrijven. Bovendien worden bedrijven via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten en handreikingen gestimuleerd dergelijke systemen in te voeren. Tevens is door de rijksoverheid de Stichting Coördinatie Certificatie Milieu- en arbomanagementsystemen (SCCM) opgericht om individuele bedrijven hiertoe aan te sporen.

Onderdeel E

De oorspronkelijk in artikel 9 van het Besluit beheer autowrakken opgenomen doelstellingen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen in de autowrakkenrichtlijn. Volgens het huidige artikel 9, tweede lid, van het Besluit beheer autowrakken dient een producent of importeur vanaf 1 januari 2007 ten minste 95 gewichtsprocent van de in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde autowrakken als product her te gebruiken en ten minste 85 gewichtsprocent als product of als materiaal her te gebruiken. Op grond van de autowrakkenrichtlijn hoeven deze doelstellingen pas op 1 januari 2015 te worden gehaald.

Deze verdergaande maatregel was opgenomen, aangezien de diverse belanghebbende partijen aangaven dat realisatie van deze doelstellingen in 2007 mogelijk was. Inmiddels is gebleken dat dit niet realistisch is. Pas in 2006 is met de realisatie van de zogenaamde installatie voor Post Shredder Techniek gestart en het duurt meerdere jaren voor met de installatie de gestelde percentages kunnen worden gehaald. Daarnaast bestaan ook in het buitenland geen installaties waarmee hogere percentages zijn te bereiken, zodat het niet realistisch is vast te houden aan het bereiken van de doelstelling in 2007.

Om de hierboven genoemde redenen is het niet mogelijk om de in het huidige artikel 9, tweede lid, van het Besluit beheer autowrakken gestelde doelstellingen te halen. Handhaving van deze norm is daarom niet opportuun. Om die omissie te herstellen wordt voorgesteld de norm in artikel 9 van het Besluit beheer autowrakken aan te passen en de norm gelijk te trekken met de autowrakkenrichtlijn. De betrokken producenten en importeurs zijn reeds op de hoogte van deze beleidswijziging, onder meer doordat de toenmalige Staatssecretaris van VROM, zoals hierboven al werd gesteld, die bij brief van 1 september 2006 aan de Tweede Kamer4 heeft medegedeeld. Het voorgestelde artikel zal terugwerken tot en met 1 januari 2007 zodat in de handhaving van deze norm geen onduidelijkheden ontstaan en de omissie wordt hersteld. Omdat het hier gaat om een versoepeling van de norm en de beleidswijziging al kenbaar was voor het moment tot waarop deze norm terugwerkt is terugwerkende kracht in dit geval geoorloofd.

Onderdeel F

Bij de eerder genoemde beschikking van de Commissie van 27 februari 2003 zijn ter uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de autowrakkenrichtlijn onderdeel- en materiaalcoderingsnormen voor voertuigen vastgesteld. Deze coderingsnormen waren voorheen overgenomen in de Regeling beheer autowrakken. In plaats daarvan wordt nu dynamisch verwezen naar die beschikking. Om die reden zal de Regeling beheer autowrakken worden ingetrokken.

Onderdeel G

Nu dynamisch wordt verwezen naar de hiervoor genoemde beschikking inzake onderdeel- en materiaalcoderingsnormen voor voertuigen dient te worden opgenomen wanneer een wijziging van de beschikking voor de toepassing van het Besluit beheer autowrakken gaat gelden. Voor een wijziging van (bijlage II bij) de autowrakkenrichtlijn was een dergelijke bepaling reeds opgenomen.

Onderdeel H

Op de plaatsen in een inrichting waar handelingen plaatsvinden met vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen dient een vloeistofdichte vloer of voorziening te zijn aangebracht. Op grond van het gewijzigde voorschrift A.1 dienen gedeelten van een inrichting die bestemd zijn voor het opslaan van autowrakken die nog niet zijn ontdaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen of het aftappen van vloeistoffen of het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen voorzien te zijn van een vloeistofdichte vloer. Gedeelten van een inrichting die bestemd zijn voor het opslaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen moeten minimaal voorzien zijn van vloeistofdichte voorziening.

Onderdeel I

Onderdeel I, eerste lid, betreft geen inhoudelijke wijziging, maar enkel het verplaatsen van de plicht ontplofbare onderdelen te demonteren van de C6-lijst naar de C1-lijst.

Het tweede lid van Onderdeel I wijzigt de C6-lijst zodanig dat de af te tappen of te demonteren stoffen, preparaten of andere producten gelijk zijn aan de autowrakkenrichtlijn. In de categorie «grote kunststofonderdelen» (voorheen overigens «grotere kunststofonderdelen») worden de voorbeelden «grilles, wieldoppen, achter- en knipperlichten,» niet meer expliciet genoemd. In de categorie ontplofbare onderdelen is dat het voorbeeld «gordelspanners». Bij de categorie glas vervalt «inclusief koplampenglas». Tot slot vervalt het laatste gedachtestreepje in zijn geheel.

De wijziging houdt overigens niet in dat de betreffende stoffen, preparaten of andere producten niet meer gescheiden zouden mogen of hoeven te worden. De doelstellingen als neergelegd in het voorgestelde artikel 9 van het Besluit beheer autowrakken zullen moeten worden gerealiseerd. Niet uitgesloten is dat demontage van meerdere materialen daartoe noodzakelijk zal blijken te zijn. Bovendien bestaat nog steeds de verplichting bepaalde stoffen, preparaten of andere producten te demonteren. Zo betekent de onderhavige wijziging niet dat gordelspanners niet meer gedemonteerd hoeven te worden, aangezien nog steeds de verplichting bestaat ontplofbare onderdelen te demonteren.

Onderdeel J

Met de onderhavige aanpassing over opslag van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten van de C6-lijst ontstaat meer vrijheid voor demontagebedrijven ten aanzien van de opslag van genoemde stoffen, preparaten en andere producten. Randvoorwaarde is dat met de opslag het milieu niet zal worden geschaad en dat mogelijkheden voor product- en materiaalhergebruik en nuttige toepassing in stand blijven.

Het staat het bevoegd gezag overigens vrij nadere eisen te stellen met betrekking tot opslag (artikel I, onderdeel C), doch deze nadere eisen zullen in de regel voornamelijk betrekking hebben op opslag van de gevaarlijke stoffen, preparaten en andere producten van de C1-lijst. Voor opslag van ongevaarlijke stoffen bestaat over het algemeen geen noodzaak nadere eisen te stellen.

Onderdeel K

Voor oefen- en opleidingsdoeleinden mogen autowrakken door een autodemontagebedrijf tijdelijk aan een andere inrichting dan een shredderinstallatie ter beschikking worden gesteld. Dit is alleen toegestaan indien de autowrakken zijn ontdaan van de stoffen, preparaten of andere producten van de C1-lijst. Daarmee wordt voorkomen dat deze stoffen, preparaten of andere producten, die als gevaarlijke afvalstoffen worden aangemerkt, in het milieu kunnen geraken.

Wat het transport en de afgifte van autowrakken als afvalstof betreft, is het algemene regime van de Wm van toepassing. In casu gaat het hier om de regels omtrent het vervoer van afvalstoffen op grond van artikel 10.44 van de Wm en de regels omtrent de melding van de afgifte als bepaald in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

Artikel II

Onderdelen A, B, D en F

De producenten en importeurs van aanhangwagens waren, voor zover het aanhangwagens betrof die als eerste in Nederland aan een ander ter beschikking werden gesteld, uitgezonderd van de bepalingen van de artikelen 3 en 4 van het Besluit beheer autobanden voor zover het de aan deze aanhangwagens gemonteerde autobanden betrof.

Op grond van artikel 5 van het Besluit beheer autobanden waren producenten en importeurs van aanhangwagens wel verplicht deze banden bij afdanking van de aanhangwagens ten minste om niet in te nemen. Deze bepaling bleek, anders dan hetgeen voor de overige banden in de artikelen 3 en 4 van het Besluit beheer autobanden is opgenomen, onvoldoende controleerbaar en handhaafbaar. Inname van banden van aanhangwagens wordt met het onderhavige besluit derhalve op gelijke wijze geregeld als inname van overige autobanden zodat alle producenten en importeurs van autobanden dezelfde verplichtingen hebben.

De opgenomen innameverplichtingen in de artikelen 3 en 4 van het Besluit beheer autobanden waren overigens al op hen van toepassing, voor zover de producenten en importeurs van aanhangwagens, in het kader van bijvoorbeeld onderhoud en reparatie, vervangingsbanden aan een ander ter beschikking stelden.

Door de onderhavige wijziging gelden de artikelen 3 en 4 nu ook voor degene die aanhangwagens produceert of importeert, voor zover het de aan deze aanhangwagens gemonteerde autobanden betreft. Producenten of importeurs van aanhangwagens zijn immers tevens producenten of importeurs van autobanden indien zij de aanhangwagen importeren of deze aanhangwagen assembleren waarbij de banden worden geïmporteerd of zelf geproduceerd. Een producent of importeur van aanhangwagens stelt immers, met een aanhangwagen, ook banden aan een ander ter beschikking. Op grond van artikel 3 van het Besluit beheer autobanden is hij verplicht om bij het ter beschikking stellen van een aanhangwagen met autobanden kosteloos een gelijke hoeveelheid afgedankte autobanden terug te nemen als het aantal dat aan de ter beschikking gestelde aanhangwagen zit (indien deze hem worden aangeboden). Tevens is hij verplicht (op grond van artikel 4) om, naar verhouding tot zijn marktaandeel, door een gemeente aan hem aangeboden autobanden in te nemen. Het feit dat nu voor alle producenten en importeurs van autobanden dezelfde bepalingen gelden, komt de duidelijkheid en de handhaafbaarheid van het Besluit beheer autobanden ten goede.

Onderdelen C en E

Zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting is opgemerkt hoeven importeurs en producenten hun gemiddelde procentuele aandeel in de Nederlandse markt van nieuwe autobanden, berekend over de drie voorafgaande kalenderjaren, niet meer aan gemeenten kenbaar te maken maar alleen aan de Minister van VROM. Daarom zijn aan de verplichte verslaglegging aan de Minister van VROM in artikel 8 de gegevens die op grond van het oude artikel 4, derde lid, van het Besluit beheer autobanden aan de gemeente gemeld moesten worden toegevoegd.

Derhalve moet niet alleen een verslag over de resultaten in het voorafgaande jaar aan de Minister van VROM worden gezonden, maar ook het gemiddelde procentuele aandeel in de Nederlandse markt van nieuwe autobanden, berekend over de drie voorafgaande jaren, en de naam en het adres van de persoon met wie contact kan worden opgenomen voor aanbieding van autobanden.

Artikel III

Op grond van het Besluit beheer autowrakken dient het bevoegd gezag inzake vergunningverlening voor autodemontagebedrijven de in de bijlage bij dat besluit opgenomen voorschriften te verbinden aan een vergunning voor een inrichting voor het opslaan van vijf of meer autowrakken en aan een vergunning voor een inrichting voor het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken.

Enkele van die voorschriften wijzigen als gevolg van het onderhavige besluit. De vergunningen voor autodemontagebedrijven moeten met deze wijzigingen in overeenstemming worden gebracht. De wijzigingen in de voorschriften, opgenomen in artikel I, onderdelen G tot en met J, van het onderhavige besluit, moeten letterlijk in de vergunningen worden opgenomen. Bestaande vergunningen voor autodemontagebedrijven dienen voor 1 juni 2009 te zijn aangepast.

Daarnaast kan het bevoegd gezag, indien gewenst, op een aantal punten nadere eisen stellen (artikel I, onderdeel C). Indien dit het geval is, dienen de nadere eisen in de vergunning te worden opgenomen.

Artikel IV

Zoals bij brief van de Ministers van Financiën en Justitie van 1 februari 2007 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal5 is aangegeven, zullen met ingang van dit kalenderjaar vaste verandermomenten gelden voor een aantal terreinen van regelgeving dat gevolgen heeft voor het bedrijfsleven. Dat betekent dat besluiten op vaste momenten in werking treden met een uitgestelde termijn voor inwerkingtreding van drie of zes maanden. Eén van die terreinen is milieuregelgeving. Voor milieuregelgeving gelden vier vaste verandermomenten.

Aangezien het onderhavige besluit gevolgen heeft voor het bedrijfsleven, is rekening gehouden met de vaste verandermomenten. Dat betekent dat de inwerkingtredingsdatum van het onderhavige besluit is vastgesteld op 1 oktober 2007. Om die reden moest het besluit vóór 1 juli 2007 in het Staatsblad worden gepubliceerd.

Op deze vaste verandermomenten zijn echter uitzonderingen mogelijk. Eén van die uitzonderingen is reparatiewetgeving. Omdat daarvan in artikel I, onderdeel E, van het onderhavige besluit sprake is, zal die bepaling eerder in werking treden en terugwerken tot en met 1 januari 2007 om de redenen, genoemd in de toelichting bij dat artikel.

Transponeringstabel voor de autowrakkenrichtlijn*

Artikel(lid)

EG-richtlijn

Implementatie

NL-regelgeving (Besluit beheer autowrakken)

art. 1

behoeft geen implementatie

art. 2, onder 1

art. 1, onder a, Bba

art. 2, onder 2

art. 1, onder b, Bba

art. 2, onder 3

art. 1, onder c, Bba

art. 2, onder 4

art. 1, onder e, Bba

art. 2, onder 5

art. 1, onder f, Bba

art. 2, onder 6

art. 1, onder g, Bba

art. 2, onder 7

art. 1, onder h en i, Bba

art. 2, onder 8

art. 1.1 Wm

art. 2, onder 9

art. 1.1 Wm

art. 2, onder 10

begrip wordt niet gebruikt in het onderhavige besluit

art. 2, onder 11

art. 1, onder j, Bba

art. 2, onder 12

art. 1, onder l, Bba

art. 2, onder 13

art. 11, vierde lid, Bba

art. 3, eerste lid

de inhoud van deze bepaling wordt gedekt door de definities van voertuig en autowrak

art. 3, tweede lid

art. 94 van de Grondwet

art. 3, derde lid

wordt geen gebruik van gemaakt

art. 3, vierde lid

art. 9, derde lid, Bba

art. 3, vijfde lid

art. 2, eerste lid, Bba

art. 4, eerste lid, onder a

art. 3, onder a, j° artt. 12 t/m 16, Bba

art. 4, eerste lid, onder b

art. 3, onder b, j° artt. 12 t/m 16, Bba

art. 4, eerste lid, onder c

art. 3, onder c, j° artt. 12 t/m 16, Bba

art. 4, tweede lid, onder a

art. 4, eerste lid, Bba

art. 4, tweede lid, onder b

art. 4, tweede lid, Bba

art. 4, tweede lid, onder c

behoeft geen implementatie

art. 5, eerste lid

art. 8, onder a, j° artt. 12 t/m 16, Bba

art. 5, tweede lid

artt. 6 Bba (autowrakken afkomstig van huishoudens) en 10.37 Wm (autowrakken afkomstig van bedrijven)

art. 5, derde lid

art. 46, tweede lid, onder d, Kr en art. 15, zesde lid, Regeling erkenning bedrijfsvoorraad

art. 5, vierde lid

art. 8, onder b en c, Bba

art. 5, vijfde lid

artt. 37, derde lid, onder h, en 40, eerste lid, onder k, Kr. Zie ook onderdeel G van de bijlage.

art. 6, eerste tot en met vierde lid

art. 5 Bba, art. 1, onder i, en bijlage I, onder 28.1, onderdeel b, en onder 28.4, onderdeel d, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en art. 1, onder l, en bijlage, onder B, onderdeel 2.2.12, bij het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer

art. 6, vijfde lid

artikel 8a Bba

art. 7, eerste lid

art. 10.4 Wm

art. 7, tweede lid

art. 8, onder c, en art. 9, eerste en tweede lid, j° artt. 12 t/m 16 Bba

art. 7, derde tot en met vijfde lid

behoeft geen implementatie

art. 8, eerste lid

art. 10 j° artt. 12 t/m 16 Bba

art. 8, tweede lid

behoeft geen implementatie

art. 8, derde lid

art. 11, eerste en tweede lid, j° artt. 12 t/m 16 Bba

art. 8, vierde lid

art. 11, derde lid, Bba

art. 9

artt. 15 en 16 Bba

artt. 10 en 11

behoeven geen implementatie

art. 12

art. 23 Bba; van het derde lid van artikel 12 van de autowrakkenrichtlijn wordt gebruik gemaakt; het tweede lid van dat artikel behoeft derhalve geen implementatie

Bijlage I

art. 5 en bijlage bij Bba

Bijlage II

artt. 4, tweede lid, en 17, eerste lid, Bba

* Met de in de bovenstaande tabel genoemde afkortingen worden de volgende regelingen bedoeld (alleen de regelingen die meer dan een keer voorkomen in de tabel zijn afgekort):

Bba: Besluit beheer autowrakken

Kr: Kentekenreglement

Wm: Wet milieubeheer

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Ingebrekestelling 2003/2190 C(2003)5142 van 16 december 2003.

XNoot
2

Kamerstukken II 2005/06, 22 343 en 30 300 XI, nr. 136.

XNoot
3

Kamerstukken II 2006/07, 29 383, nr. 64.

XNoot
4

Kamerstukken II 2005/06, 22 343 en 30 300 XI, nr. 136.

XNoot
5

Kamerstukken II 2006/07, 29 515, nr. 181.

Naar boven