Besluit van 4 juni 2007 tot aanpassing van enige reglementen in verband met wijziging van de regeling inzake het afleggen van de eed of belofte door de deskundige leden bij enige bijzondere kamers van gerechten (aanpassing regeling afleggen eed bijzondere kamers gerechten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 april 2007, nr. 5480994/07/6;

Gelet op de artikelen 48, derde lid, 66, vijfde lid, 67, vijfde lid, en 69, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 16 mei 2007, nr. W03.07.0121/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 22 mei 2007, nr. 5485797/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 4 tot en met 6 komen te luiden:

Artikel 4

  • 1. De in artikel 67, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bedoelde eed of belofte wordt overeenkomstig het formulier, genoemd in artikel 1g, zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie.

  • 2. Het formulier wordt ondertekend door degene die de eed of belofte aflegt en tevens door degene ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd.

Artikel 5

  • 1. Het bestuur van het gerechtshof houdt een register bij, waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde raden en plaatsvervangende raden en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard.

  • 2. Een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt aan de raden en plaatsvervangende raden uitgereikt.

Artikel 6

De installatie van de raden en plaatsvervangende raden in de bijzondere kamer geschiedt door middel van het op de terechtzitting voorlezen van het formulier, bedoeld in artikel 4.

B

In artikel 15, derde lid, wordt «in geval van beëdiging, van een verklaring van de president van de Hoge Raad, dat de reis noodzakelijk was in verband met de eedsaflegging» vervangen door: dan wel voor het afleggen van de eed of belofte.

ARTIKEL II

Het Reglement voor de ondernemingskamer wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 4 tot en met 6 komen te luiden:

Artikel 4

  • 1. De in artikel 66, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bedoelde eed of belofte wordt overeenkomstig het formulier, genoemd in artikel 1g, zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie.

  • 2. Het formulier wordt ondertekend door degene die de eed of belofte aflegt en tevens door degene ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd.

Artikel 5

  • 1. Het bestuur van het gerechtshof houdt een register bij, waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde raden en plaatsvervangende raden en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard.

  • 2. Een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt aan de raden en plaatsvervangende raden uitgereikt.

Artikel 6

De installatie van de raden en plaatsvervangende raden in de bijzondere kamer geschiedt door middel van het op de terechtzitting voorlezen van het formulier, bedoeld in artikel 4.

B

In artikel 16, derde lid, wordt «ingeval van beëdiging, van een verklaring van de president van de Hoge Raad, dat de reis noodzakelijk was in verband met de eedsaflegging» vervangen door: dan wel voor het afleggen van de eed of belofte.

ARTIKEL III

Het Reglement voor de pachtkamers wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 vervalt.

B

De artikelen 4 tot en met 6 komen te luiden:

Artikel 4

  • 1. De leden en plaatsvervangende leden en de raden en plaatsvervangende raden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af ten overstaan van het gerecht waarbij zij zijn benoemd volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de tweede bijlage bij de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

  • 2. De eed of belofte wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie.

  • 3. Het formulier wordt ondertekend door degene die de eed of belofte aflegt en tevens door degene ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd.

Artikel 5

  • 1. Het bestuur van het gerecht waarbij de personen, bedoeld in artikel 4, zijn benoemd, houdt een register bij waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de ambtenaren en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard.

  • 2. Een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt aan de leden en plaatsvervangende leden en de raden en plaatsvervangende raden uitgereikt.

Artikel 6

De installatie van de leden en plaatsvervangende leden en de raden en plaatsvervangende raden geschiedt door middel van het op de terechtzitting voorlezen van het formulier, bedoeld in artikel 4.

ARTIKEL IV

  • 1. De deskundige leden, bedoeld in de artikelen 48, derde lid, 66, vijfde lid, 67, vijfde lid, en 69, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, die op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit werkzaam zijn bij de ondernemingskamer, de pachtkamer of de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem, en de eed of belofte, hetzij bij het desbetreffende hetzij bij het naast hoger gelegen gerecht hebben afgelegd, worden geacht te zijn beëdigd bij het gerecht dat vanaf inwerkingtreding van dit besluit bevoegd is.

  • 2. De bij de Hoge Raad aanwezige registers, bedoeld in artikel 5 van het Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem zoals dit luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, betreffende de raden en plaatsvervangende raden die vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit werkzaam zijn bij de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem, worden overgedragen aan het gerechtshof te Arnhem.

  • 3. De bij de Hoge Raad aanwezige registers, bedoeld in artikel 5 van het Reglement voor de ondernemingskamer zoals dit luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, betreffende de raden en plaatsvervangende raden die vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit werkzaam zijn bij de ondernemingskamer, worden overgedragen aan het gerechtshof te Amsterdam.

  • 4. De bij de Hoge Raad en rechtbanken aanwezige registers, bedoeld in artikel 5 van het Reglement voor de pachtkamers zoals dit luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, betreffende de leden en plaatsvervangende leden en raden en plaatsvervangende raden die thans werkzaam zijn bij de pachtkamers, worden overgedragen aan de betrokken gerechtshoven en rechtbanken.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 juni 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de veertiende juni 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit betreft technische aanpassingen van enkele algemene maatregelen van bestuur. Met de inwerkingtreding van de Wet organisatie en bestuur gerechten (Stb. 2001, 582) en de Wet Raad voor de rechtspraak (Stb. 2001, 583) per 1 januari 2002 zijn de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wro) en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) ingrijpend gewijzigd in verband met de modernisering van de rechterlijke organisatie. De moderniseringsoperatie heeft onder andere een wijziging met zich gebracht in de regels inzake de eedaflegging bij de gerechten. Vóór de modernisering werden de feitenrechters beëdigd bij het naast hogere gerecht. Thans worden deze rechters bij het eigen gerecht beëdigd. Gebleken is dat voor de deskundige leden bij enkele bijzondere kamers bij de gerechten de lagere regelgeving inzake deze beëdigingsystematiek nog niet is aangepast.

Verschillende gerechten hebben naast de bestuursrechtelijke, de civiele en de strafkamers ook bijzondere kamers. Deze kamers behandelen zaken die niet door elk gerecht in Nederland worden behandeld. Zij vinden hun grondslag doorgaans in de Wro. In specifieke algemene maatregelen van bestuur zijn de reglementen opgenomen voor de bijzondere kamers. Dit besluit wijzigt enkele elementen van het Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem, het Reglement voor de ondernemingskamer en het Reglement voor de pachtkamers.

Van belang is ten eerste dat deskundige leden beëdigd dienen te worden. Aangezien dit reeds geregeld is in artikel 1g, zesde lid, Wrra zijn de bepalingen daaromtrent in de reglementen van de kamers overbodig en kunnen deze vervallen.

Ten tweede is van belang dat de beëdiging geschiedt bij het eigen gerecht. Dit is voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem en voor de ondernemingskamer reeds geregeld in artikel 67, vijfde lid, respectievelijk artikel 66, vijfde lid, Wro. Geen voorzieningen zijn hiervoor getroffen voor de pachtkamer. In het Reglement voor de pachtkamers wordt hieromtrent derhalve zekerheid geboden in artikel 4.

Ten derde is van belang dat alle bepalingen in de reglementen met betrekking tot het formulier voor het afleggen van de eed of belofte zoveel mogelijk aansluiten bij de regeling die daarover is opgenomen in artikel 1g, zesde lid, Wrra.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

In artikel 4, eerste lid, was de verplichting opgenomen tot aflegging van de eed of belofte. Deze verplichting is vervallen gezien artikel 67, vijfde lid, Wro, waarin reeds is voorgeschreven bij welk gerecht beëdiging dient te geschieden. Dit geldt ook voor de verplichting tot het opmaken van een akte die was voorgeschreven in artikel 4, tweede lid. Het opmaken van een akte vloeit voort uit de opzet van het formulier, bedoeld in artikel 1g, zesde lid, Wrra.

Het bepaalde omtrent het requisitoir, zoals in artikel 4, derde lid, was opgenomen, is herschreven tot artikel 4. Tevens is de redactie van het artikel gemoderniseerd.

Voorts is in het tweede lid, conform artikel 9a, derde lid, Brra, vastgelegd dat het formulier wordt ondertekend door de personen die direct betrokken zijn bij de beëdiging, te weten degene die de eed of belofte aflegt en de persoon ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd.

In artikel 5 was de voorziening tot het bijhouden van een register geregeld. Deze is aangepast aan de huidige praktijk en gewijzigd conform artikel 9b, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De aanpassing betreft in het eerste lid de wijziging dat niet het naast hoger gelegen gerecht het register bijhoudt, maar het eigen gerecht. In het tweede lid is de verplichting opgenomen om een uittreksel van het register aan de raad of plaatsvervangende raad uit te reiken.

De redactie van artikel 6 is gemoderniseerd conform artikel 9c van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

B

Artikel 15, derde lid, ging er vanuit dat beëdiging plaatsvond bij de Hoge Raad. Het derde lid is daarom aangepast conform de nieuwe beëdigingssystematiek.

Artikel II

A

In artikel 4, eerste lid, was de verplichting opgenomen tot aflegging van de eed of belofte. Deze verplichting is vervallen gezien artikel 66, vijfde lid, Wro, waarin reeds is voorgeschreven bij welk gerecht beëdiging dient te geschieden. Dit geldt ook voor de verplichting tot het opmaken van een akte die was voorgeschreven in artikel 4, tweede lid. Het opmaken van een akte vloeit voort uit de opzet van het formulier, bedoeld in artikel 1g, zesde lid, Wrra.

Het bepaalde omtrent het requisitoir, zoals in artikel 4, derde lid, was opgenomen, is herschreven tot artikel 4 en tevens is de redactie van het artikel gemoderniseerd.

Voorts is in het tweede lid, conform artikel 9a, derde lid, Brra, vastgelegd dat het formulier wordt ondertekend door de personen die direct betrokken zijn bij de beëdiging, te weten degene die de eed of belofte aflegt en de persoon ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd.

In artikel 5 was de voorziening tot het bijhouden van een register geregeld. Deze is aangepast aan de huidige praktijk en gewijzigd conform artikel 9b, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De aanpassing betreft in het eerste lid de wijziging dat niet het naast hoger gelegen gerecht het register bijhoudt, maar het eigen gerecht. In het tweede lid is de verplichting opgenomen om een uittreksel van het register aan de raad of plaatsvervangende raad uit te reiken.

De redactie van artikel 6 is gemoderniseerd conform artikel 9c van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

B

Artikel 16, derde lid, ging er vanuit dat beëdiging plaatsvond bij de Hoge Raad. Het derde lid is daarom aangepast conform de nieuwe beëdigingssystematiek.

Artikel III

A

In artikel 3 was geregeld dat de raden en plaatsvervangende raden van de pachtkamer de eed of belofte afleggen en welke tekst daartoe was voorgeschreven. Dit onderwerp is opgenomen in het nieuwe artikel 4, dat de eedsaflegging geheel regelt.

B

In artikel 4, eerste lid, was geregeld dat de eed of belofte werd afgelegd bij de rechtbank dan wel bij de Hoge Raad. Dit is aangepast aan de huidige beëdigingsystematiek. Beëdiging vindt plaats bij het eigen gerecht waar de ambtenaren zijn benoemd en niet meer bij het naast hoger gelegen gerecht. Hetgeen geregeld was in artikel 4, tweede lid, is overbodig geworden en is derhalve vervallen. Het opmaken van een akte vloeit voort uit de opzet van het formulier, bedoeld in artikel 1g, zesde lid, Wrra. Voorts is het bepaalde omtrent het requisitoir, zoals was voorgeschreven in artikel 4, derde lid, herschreven tot artikel 4, tweede lid.

Tenslotte is in het derde lid, conform artikel 9a, derde lid, Brra, vastgelegd dat het formulier wordt ondertekend door de personen die direct betrokken zijn bij de beëdiging, te weten degene die de eed of belofte aflegt en de persoon ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd.

In artikel 5 was de voorziening geregeld tot het bijhouden van een register. Deze is aangepast aan de huidige praktijk en gewijzigd conform artikel 9b, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De aanpassing betreft in het eerste lid de wijziging dat niet het naast hoger gelegen gerecht het register bijhoudt, maar het eigen gerecht. In het tweede lid is de verplichting opgenomen om een uittreksel van het register aan de raad of plaatsvervangende raad uit te reiken.

De redactie van artikel 6 is gemoderniseerd conform artikel 9c van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel IV

Per 1 juli 2004 werd de beëdigingssystematiek voor deskundige leden gedeeltelijk aangepast aan de wijze van beëdiging die voor rechterlijke ambtenaren reeds tweeënhalf jaar gold. Op dat moment traden artikel 1g, zesde lid, Wrra en bijlage 2 bij de Wrra in werking. Ook traden de wijzigingen in artikel 66, vijfde lid, en 67, vijfde lid, Wro per 1 juli 2004 in werking.

De nieuwe wijze van beëdiging van deskundige leden bij de bijzondere kamers is in de praktijk echter niet vanaf eenzelfde tijdstip doorgevoerd. Sommige deskundige leden legden reeds vanaf inwerkingtreding van artikel 1g, Wrra en de wijziging van de beëdigingssystematiek voor rechterlijke ambtenaren per 1 januari 2002 de eed of belofte af ten overstaan van het eigen gerecht. Voor andere deskundige leden geldt dat beëdiging vanaf een later tijdstip plaats vond bij het eigen gerecht. Het eerste lid van artikel IV strekt ertoe dat hieromtrent met de inwerkingtreding van dit besluit geen onduidelijkheid meer kan bestaan.

In het tweede, derde en vierde lid is ten slotte voor respectievelijk de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem, de ondernemingskamer en de pachtkamers geregeld dat de registers van de deskundige leden die zich tot inwerkingtreding van dit besluit nog bevinden bij het naast hoger gelegen gerecht worden overgedragen aan de eigen gerechten waar de deskundige leden vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit werkzaam zijn.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven