Wet van 16 mei 2007 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met aanpassing van de berekeningssystematiek veronderstelde ouderlijke bijdrage en de verlenging van experimenten met vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is onder meer de Wet studiefinanciering 2000 te wijzigen in verband met aanpassing van de berekeningssystematiek voor de veronderstelde ouderlijke bijdrage en dat het wenselijk is om de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing te wijzigen om het experimenteerregime te continueren totdat is besloten om vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing al dan niet definitief in de wet te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het derde lid en vierde lid van artikel 3.9 komen te luiden:

  • 3. Op het toetsingsinkomen in het peiljaar wordt in mindering gebracht de vrije voet. Deze voet is naar de maatstaf van 2008 gelijk aan € 15 928,16. Indien een van de ouders is overleden, geldt voor de andere ouder een dubbele vrije voet. Indien een studerende die niet geadopteerd is en die als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, blijkens die basisadministratie slechts één ouder heeft of artikel 3.14 toepassing heeft gevonden, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Indien voor een ouder voor de inkomstenbelasting – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting of de aanvullende alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de tweede volzin een vrije voet die naar de maatstaf van 2008 gelijk is aan € 20 199,42.

  • 4. Het bruto kortingsbedrag op jaarbasis is 26% van het verschil tussen het toetsingsinkomen in het peiljaar en de vrije voet in het toekenningsjaar.

B

Artikel 3.10, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Op aanvraag van de ouders of een van hen of op aanvraag van de studerende wordt bij toepassing van artikel 3.9, indien sprake is van een terugval in inkomen over het eerste of het tweede jaar na het peiljaar, uitgegaan van het toetsingsinkomen in dat jaar.

C

Na artikel 12.1c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 12.1d. Overgangsbepalingen met betrekking tot artikel 3.9 en 3.10 in verband met nieuwe berekeningssystematiek veronderstelde ouderlijke bijdrage

  • 1. Voor de toepassing op de navolgende tijdvakken luidt artikel 3.9, derde lid:

    a. van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007:

    3. Het gecorrigeerde verzamelinkomen in het peiljaar wordt, indien het een negatief bedrag is, gesteld op nihil. Vervolgens wordt daarop in mindering gebracht de vrije voet. Deze voet is gelijk aan € 15 275,67. Indien een van de ouders is overleden, geldt voor de andere ouder een dubbele vrije voet. Indien een studerende die niet geadopteerd is en die als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, blijkens die basisadministratie slechts één ouder heeft of artikel 3.14 toepassing heeft gevonden, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Indien voor een ouder voor de inkomstenbelasting – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de derde volzin een vrije voet die gelijk is aan € 19 546,93.

    b. van 1 januari 2007 tot 1 januari 2008:

    3. Het gecorrigeerde verzamelinkomen in het peiljaar wordt, indien het een negatief bedrag is, gesteld op nihil. Vervolgens wordt daarop in mindering gebracht de vrije voet. Deze voet is gelijk aan € 15 504,23. Indien een van de ouders is overleden, geldt voor de andere ouder een dubbele vrije voet. Indien een studerende die niet geadopteerd is en die als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, blijkens die basisadministratie slechts één ouder heeft of artikel 3.14 toepassing heeft gevonden, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Indien voor een ouder voor de inkomstenbelasting – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de derde volzin een vrije voet die gelijk is aan € 19 748,75.

  • 2. In afwijking van artikel 3.10, eerste lid, geldt tot 1 januari 2008 in plaats van «het toetsingsinkomen»: het gecorrigeerde verzamelinkomen.

ARTIKEL II

In hoofdstuk 1, afdeling C, artikel III, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vervallen in onderdeel D het derde en het vierde lid.

ARTIKEL III

In het opschrift van de artikelen 7.37a, 7.37b en 7.43a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt «de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007» telkens vervangen door: het studiejaar 2005–2006 en de volgende studiejaren.

ARTIKEL IV

De Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, wordt «de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007» vervangen door: het studiejaar 2005–2006 en de volgende studiejaren.

B

Aan het opschrift van paragraaf 3 wordt na «opleidingen» toegevoegd: ; verlenging aanwijzing van opleidingen.

C

Na artikel 12 wordt een nieuwe bepaling ingevoegd, luidende:

Artikel 12a. Verlenging aanwijzing van opleidingen

  • 1. Een aanwijzing als bedoeld in de artikelen 6, 7, 8 en 9 die betrekking heeft op de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007 dan wel op het studiejaar 2006–2007, wordt verlengd voor het studiejaar 2007–2008, tenzij het instellingsbestuur Onze Minister voor 1 september 2007 meedeelt dat verlenging van de aanwijzing niet nodig is.

  • 2. Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur besluiten een op grond van het eerste lid verlengde aanwijzing voor een of meer studiejaren te verlengen.

D

Aan artikel 13 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een besluit als bedoeld in artikel 7 tevens begrepen een verlenging op grond van artikel 12a van een aanwijzing.

E

Aan artikel 18 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op studenten die op 31 augustus 2007 of op 31 augustus van een van de volgende kalenderjaren zijn ingeschreven voor een opleiding als bedoeld in het eerste of tweede lid.

F

In artikel 20 wordt «1 juni 2007» vervangen door: 1 juni 2008.

G

In artikel 21, tweede lid, wordt «met ingang van 1 september 2007» vervangen door: op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

H

In artikel 22 wordt «met ingang van 2 september 2007» vervangen door: op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL V

Indien het tijdstip waarop dit voorstel van wet tot wet wordt verheven gelegen is vóór het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 25 november 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw aflossingssysteem (financiering in het hoger onderwijs) (Kamerstukken I 2005/06, 30 387, A) tot wet wordt verheven, worden in die wet de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel I vervallen de onderdelen Pa en Sa, eerste lid.

B

Artikel VIa vervalt.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 november 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw aflossingssysteem (financiering in het hoger onderwijs) (Kamerstukken I 2005/06, 30 387, A) eerder tot wet wordt verheven dan deze wet, worden in deze wet de volgende wijzigingen aangebracht:

De artikelen III en IV vervallen.

ARTIKEL VII

  • 1. Studerenden die in 2007 op grond van artikel 3.13 van de Wet studiefinanciering 2000 een aanvullende beurs toegekend hebben gekregen met toepassing van peiljaarverlegging als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet studiefinanciering 2000, hebben eenmalig aanspraak op compensatie.

  • 2. Het bedrag aan compensatie bedraagt het verschil tussen de uitkomst van de berekening, bedoeld in het derde lid, en de toegekende aanvullende beurs in 2007.

  • 3. De aanvullende beurs wordt opnieuw berekend, waarbij in afwijking van artikel 3.9, derde lid van de Wet studiefinanciering 2000:

    a. voor studerenden waarvoor op grond van artikel 3.10 van de Wet studiefinanciering 2000 wordt uitgegaan van het eerste jaar na het peiljaar, een vrije voet van € 15 601,91 wordt gebruikt,

    b. voor studerenden waarvoor op grond van artikel 3.10 van de Wet studiefinanciering 2000 wordt uitgegaan van het eerste jaar na het peiljaar en waarvoor de laatste volzin van artikel 3.9, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 toepassing vindt, een vrije voet van € 19 873,17 wordt gebruikt,

    c. voor studerenden waarvoor op grond van artikel 3.10 van de Wet studiefinanciering 2000 wordt uitgegaan van het tweede jaar na het peiljaar, een vrije voet van € 15 754,81 wordt gebruikt, en

    d. voor studerenden waarvoor op grond van artikel 3.10 van de Wet studiefinanciering 2000 wordt uitgegaan van het tweede jaar na het peiljaar en waarvoor de laatste volzin van artikel 3.9, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 toepassing vindt, een vrije voet van € 20 067,93 wordt gebruikt.

  • 4. De compensatie wordt toegekend als gift en wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van 2008.

ARTIKEL VIII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat de artikelen I, II en VII terug kunnen werken tot en met 1 januari 2006.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 16 mei 2007

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de twaalfde juni 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 941

Naar boven