Besluit van 11 mei 2007, houdende regels van administratieve en technische aard ter uitvoering van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Uitvoeringsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 februari 2007, nr. DJZ2007004710, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 5, tweede en derde lid, 6, tweede lid, 8, vijfde lid, 9, tweede lid, 10, derde lid, 12, derde lid, en 16, derde lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken;

De Raad van State gehoord (advies van 22 maart 2007, nr. W08.07.0047/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 mei 2007, nr. DJZ2007041683, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Artikel 2

  • 1. Het gemeentelijke beperkingenregister, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wet, wordt zodanig ingericht, dat de daarin ingeschreven documenten afdoende zijn beveiligd en binnen redelijke termijn voor raadpleging beschikbaar zijn.

  • 2. De in het gemeentelijke beperkingenregister ingeschreven documenten worden door middel van het inschrijfnummer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, ontsloten.

Artikel 3

Indien in een in het gemeentelijke beperkingenregister in te schrijven beperkingenbesluit, een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, dan wel een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet, de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak of zaken waarop het document betrekking heeft niet is vermeld, voorzien burgemeester en wethouders het desbetreffende document alsnog van de kadastrale aanduiding door deze op een overzichtelijke en eenduidige wijze aan het document toe te voegen. Deze toevoeging wordt door burgemeester en wethouders ondertekend, met inachtneming van artikel 6.

Artikel 4

  • 1. Een in het gemeentelijke beperkingenregister in te schrijven beperkingenbesluit, respectievelijk een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, is voorzien van:

    a. voor zover het betreft een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de wet, de datum van bekendmaking van het beperkingenbesluit;

    b. voor zover het betreft een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de wet, de datum van ontvangst van het beperkingenbesluit door burgemeester en wethouders;

    c. voor zover het betreft een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 5°, van de wet, de datum waarop het beperkingenbesluit is verzonden of van het beperkingenbesluit kennisgeving is gedaan;

    d. voor zover het betreft een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6°, van de wet, de datum van de inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst of in het gemeentelijke monumentenregister van het besluit tot aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument;

    e. voor zover het betreft een op een beperkingenbesluit als bedoeld onder a tot en met d betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, de datum van ontvangst van een gewaarmerkt afschrift van de beslissing of de uitspraak door burgemeester en wethouders.

  • 2. Een in het gemeentelijke beperkingenregister in te schrijven vervallenverklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet, is voorzien van de datum waarop burgemeester en wethouders met het vervallen van de publiekrechtelijke beperking bekend zijn geworden.

Artikel 5

  • 1. Bij de inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister van een beperkingenbesluit, een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, dan wel een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet, wordt aan het document toegevoegd de aantekening «ingeschreven als», onder vermelding van een uniek inschrijfnummer.

  • 2. Onder het tijdstip van inschrijving, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de wet, wordt verstaan de datum waarop de inschrijving heeft plaatsgevonden.

  • 3. De aantekening, bedoeld in het eerste lid, en het tijdstip van inschrijving, bedoeld in het tweede lid, worden op een overzichtelijke en eenduidige wijze aan het document toegevoegd en ondertekend door burgemeester en wethouders, met inachtneming van artikel 6.

Artikel 5a

Bij de inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister krachtens artikel 17a, eerste lid, van de wet van een beperkingenbesluit dat op basis van artikel 100e, tweede lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, is aangeboden ten behoeve van inschrijving in de openbare registers, wordt aan het document toegevoegd de aantekening «besluit waarop artikel 100e, eerste lid (oud), van de Woningwet van toepassing is».

Artikel 6

Indien een beperkingenbesluit, een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, dan wel een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet, in elektronische vorm in het gemeentelijke beperkingenregister wordt ingeschreven, geschiedt de ondertekening door burgemeester en wethouders, bedoeld in de artikelen 3 en 5, derde lid, door middel van een elektronische handtekening. De artikelen 15a, eerste tot en met vijfde lid, en 15b van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1. De gemeentelijke beperkingenregistratie, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de wet, wordt gehouden in de vorm van een geautomatiseerd informatiesysteem en zodanig ingericht, dat de daarin opgenomen gegevens afdoende zijn beveiligd en in een goede beschikbaarheid van die gegevens wordt voorzien.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de vorm en inrichting van de gemeentelijke beperkingenregistratie.

Artikel 8

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gegeven met betrekking tot de ingevolge artikel 6 van de wet in de gemeentelijke beperkingenregistratie op te nemen soorten gegevens.

Artikel 9

  • 1. Indien een perceel wordt gesplitst ten aanzien waarvan een publiekrechtelijke beperking van kracht is, worden de in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen gegevens over die publiekrechtelijke beperking bij elk van de nieuw gevormde percelen geregistreerd, zolang de Dienst de definitieve kadastrale aanduiding van die percelen nog niet heeft vastgesteld.

  • 2. Nadat de Dienst de definitieve kadastrale aanduiding van de nieuw gevormde percelen heeft vastgesteld, worden de in het eerste lid bedoelde gegevens alleen bij die percelen geregistreerd waarop de desbetreffende publiekrechtelijke beperking betrekking heeft.

  • 3. Indien percelen worden samengevoegd tot één perceel en ten aanzien van een of meer van deze percelen een publiekrechtelijke beperking van kracht is, worden de in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen gegevens over die publiekrechtelijke beperking bij het nieuw gevormde perceel geregistreerd.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de splitsing van een recht op een gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond met toebehoren in appartementsrechten, respectievelijk op de opheffing van een dergelijke splitsing.

Artikel 10

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot het bijhouden van de gemeentelijke beperkingenregistratie.

Artikel 11

De in het gemeentelijke beperkingenregister en in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen persoonsgegevens, bedoeld in artikel 12 van de wet, worden afgeschermd door het onherkenbaar maken of weglaten van de desbetreffende persoonsgegevens.

Artikel 12

Burgemeester en wethouders verlenen in ieder geval ten kantore van de gemeente inzage in het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie.

Artikel 13

Een afschrift, uittreksel of verklaring als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet wordt desgevraagd door afgifte of toezending verstrekt.

Artikel 14

  • 1. De waarmerking van een afschrift of uittreksel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet vindt plaats door in het afschrift of uittreksel de verklaring op te nemen «Voor eensluidend afschrift» of «Voor eensluidend uittreksel», onder vermelding van de datum van verstrekking van het afschrift of uittreksel. Deze verklaring wordt ondertekend door burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien een afschrift of uittreksel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet in elektronische vorm wordt verstrekt, worden de in het eerste lid bedoelde gegevens in een afzonderlijk elektronisch bestand aan het afschrift of uittreksel toegevoegd.

Artikel 15

Burgemeester en wethouders zenden de in artikel 6 van de wet bedoelde gegevens onverwijld langs elektronische weg aan de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet.

Artikel 16

Bij ministeriële regeling worden regels gegeven met betrekking tot het berichtenverkeer met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet.

Artikel 17

De Dienst verleent de inzage, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, gelijktijdig en in samenhang met het verlenen van inzage in de kadastrale registratie.

Artikel 18

  • 1. De Dienst verstrekt een overzicht als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet slechts in die gevallen waarin hij niet zelf over de gegevens beschikt om de geactualiseerde kadastrale aanduidingen te kunnen vaststellen van de onroerende zaak of zaken waarop het desbetreffende beperkingenbesluit of een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, betrekking heeft.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven met betrekking tot:

    a. de frequentie van het verstrekken van een overzicht als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet;

    b. het doen van een opgave als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de wet, alsmede de vorm daarvan.

Artikel 19

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Invoeringswet Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken in werking treedt.

Artikel 20

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 11 mei 2007

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de vijfde juni 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken

Op 17 juni 2004 is de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: de Wkpb) tot stand gekomen (Stb. 2004, 331). Deze wet is nadien gewijzigd bij de Invoeringswet Wkpb. De Wkpb voorziet in een betere kenbaarheid voor burgers en bedrijven van publiekrechtelijke beperkingen ten aanzien van onroerende zaken.

Onder publiekrechtelijke beperking wordt ingevolge artikel 1, onderdeel a, van de Wkpb verstaan een beperking van de bevoegdheid tot gebruik van of beschikking over een onroerende zaak of een recht waaraan die zaak is onderworpen, niet zijnde een privaatrechtelijke beperking, dan wel een schuldplichtigheid die rust op een onroerende zaak of een recht waaraan die zaak is onderworpen.

In artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 6°, van de Wkpb is het begrip beperkingenbesluit gedefinieerd. Ingevolge artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de Wkpb omvat het begrip beperkingenbesluit in de eerste plaats een op grond van artikel 2 van die wet bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aangewezen schriftelijke publiekrechtelijke rechtshandeling waaruit een publiekrechtelijke beperking voortvloeit dan wel waarbij deze wordt gewijzigd of komt te vervallen.

In artikel 1, onderdeel b, onder 2° tot en met 6°, van de Wkpb, welke artikelonderdelen bij de Invoeringswet Wkpb zijn toegevoegd, is vervolgens een aantal rechtsfeiten dat niet voldoet aan de materiële elementen van de definitie van het begrip beperkingenbesluit zoals opgenomen in artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de Wkpb rechtstreeks bij de Wkpb aangewezen als beperkingenbesluit. Op de achtergrond van deze verruiming van het begrip beperkingenbesluit is nader ingegaan in de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Wkpb (Kamerstukken II 2005/2006, 30 608, nr. 3, pag. 15 tot en met 17), respectievelijk in de toelichting bij de eerste nota van wijziging bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2006/2007, 30 608, nr. 7, pag. 6 en 7). Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Het Aanwijzingsbesluit Wkpb voorziet in de aanwijzing van beperkingenbesluiten op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wkpb.

De verbeterde kenbaarheid van publiekrechtelijke beperkingen als gevolg van de Wkpb dient het belang van de rechtszekerheid in het vastgoedverkeer, de toegankelijkheid van overheidsinformatie en een goede vervulling van publiekrechtelijke taken. Burgemeester en wethouders zijn ingevolge de Wkpb verplicht om de aangewezen beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen in te schrijven in een gemeentelijk beperkingenregister en de gegevens daarvan te registreren in een gemeentelijke beperkingenregistratie. Andere dan gemeentelijke bestuursorganen dienen hun beperkingenbesluiten te laten inschrijven in de openbare registers. De gegevens van die beperkingenbesluiten worden opgenomen in de kadastrale registratie.

Onder gemeentelijke bestuursorganen worden in het kader van deze nota van toelichting mede verstaan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen en een gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in die wet. Dit houdt verband met het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Wkpb, zoals gewijzigd bij de Invoeringswet Wkpb. Zie terzake de eerste nota van wijziging bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2006/2007, 30 608, nr. 7, pag. 8).

2. Reikwijdte Uitvoeringsbesluit Wkpb

Het voorliggende Uitvoeringsbesluit Wkpb bevat regels van administratieve en technische aard die krachtens de Wkpb bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gegeven en die noodzakelijk zijn voor een goed functionerend stelsel. Het merendeel van de artikelen van dit besluit – de artikelen 2 tot en met 14 – heeft, net zoals de artikelen van de Wkpb zelf, betrekking op het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie. Dit houdt verband met het feit dat het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie als zodanig een nieuw systeem vormen, dat geheel vanaf de grond dient te worden opgezet. Zoals hiervoor reeds in paragraaf 1 uiteengezet, wordt voor de inschrijving en registratie van beperkingenbesluiten van andere dan gemeentelijke bestuursorganen gebruikgemaakt van het bestaande systeem van de openbare registers en de kadastrale registratie. De Kadasterwet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving bevatten uitputtende voorschriften ten aanzien van die registers respectievelijk registratie. Noch de Wkpb, noch dit besluit hebben daarom op deze onderwerpen betrekking.

Naast de hiervoor genoemde artikelen ten aanzien van het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie bevat dit besluit tevens een artikel – artikel 15 – met betrekking tot het toezenden van de in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen gegevens aan de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wkpb. Zoals reeds in de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Wkpb uiteengezet (Kamerstukken II 2005/2006, 30 608, nr. 3, pag. 5 en 6), wordt het Kadaster door middel van deze voorziening in staat gesteld om alle gegevens van beperkingenbesluiten die zijn opgenomen in de afzonderlijke gemeentelijke beperkingenregistraties in den lande op een ordentelijke en geautomatiseerde wijze op te halen. Het Kadaster kan op deze wijze invulling geven aan de op hem ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wkpb rustende verplichting om op verzoek aan eenieder met betrekking tot van kracht zijnde publiekrechtelijke beperkingen inzage te verlenen in de in artikel 6 van de Wkpb bedoelde gegevens.

Artikel 16 van dit besluit bevat de grondslag om bij ministeriële regeling regels te geven met betrekking tot het berichtenverkeer met de landelijke voorziening. Zoals hiervoor is gebleken, omvat dit verkeer dus enerzijds het toezenden van gegevens door burgemeester en wethouders aan de landelijke voorziening en anderzijds het door het Kadaster ophalen van gegevens uit de landelijke voorziening.

Artikel 17 van dit besluit heeft betrekking op de wijze waarop het Kadaster vervolgens inzage in die gegevens verleent.

Tenslotte bevat dit besluit één artikel dat van belang is voor de andere dan gemeentelijke bestuursorganen die bij de uitvoering van de Wkpb zijn betrokken. Het betreft hier artikel 18, dat betrekking heeft op de periodieke verstrekking door het Kadaster van een overzicht aan deze bestuursorganen van de wijzigingen in de kadastrale aanduidingen, zoals nader omschreven in artikel 16, eerste lid, van de Wkpb, en op de opgave die deze bestuursorganen naar aanleiding daarvan aan het Kadaster moeten doen.

3. Verhouding tot de interne organisatie van de gemeente

De verplichting tot het houden van het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie en de daarmee samenhangende verplichtingen als genoemd in de Wkpb, zijn in die wet in algemene zin opgedragen aan burgemeester en wethouders. Daarbij is bewust niet getreden in de vraag hoe burgemeester en wethouders uitvoering aan die verplichtingen moeten geven, teneinde op dit punt niet in de gemeentelijke organisatie in te grijpen (Kamerstukken I 2003/2004, 28 218, A, pag. 9). Het onderhavige besluit borduurt voort op deze systematiek.

Vanzelfsprekend ligt het in de rede dat burgemeester en wethouders niet zelf aan de verplichtingen die hun bij de Wkpb zijn opgedragen uitvoering zullen geven, maar dat zij dit aan één of meer van hun ambtenaren of andere functionarissen – afkomstig van bijvoorbeeld een ingehuurd extern bureau – zullen overlaten. Voor zover het betreft het nemen van besluiten, dient dit te geschieden door het verlenen van mandaat. Hierop is afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing. Voor zover het betreft het verrichten van feitelijke handelingen, zoals de inschrijving van een beperkingenbesluit in het gemeentelijke beperkingenregister of het bijhouden van de gemeentelijke beperkingenregistratie, dient dit te geschieden door het verlenen van een machtiging. Dit volgt uit artikel 10:12 van de Awb. Op een dergelijke machtiging is afdeling 10.1.1 van de Awb van overeenkomstige toepassing.

Indien burgemeester en wethouders de uitvoering van de op hen ingevolge de Wkpb rustende verplichtingen onvoldoende adequaat ter hand nemen, bijvoorbeeld door geen deugdelijke mandaats- of machtigingsregeling vast te stellen, kan dit tot gevolg hebben dat er fouten worden gemaakt bij de uitvoering van die taken, waardoor derden schade kunnen lijden. De gemeente is hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 13 van de Wkpb dan wel, voor zover het betreft beperkingenbesluiten die dateren van voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb, artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). Dit laatste volgt uit artikel 17d van de Wkpb.

Voor zover sprake is van een gemeente die is opgedeeld in deelgemeenten, kunnen de verplichtingen die voor burgemeester en wethouders voortvloeien uit de Wkpb op de voet van artikel 87 van de Gemeentewet worden overgedragen aan het dagelijks bestuur van de deelgemeenten. Hierbij dient te worden aangetekend dat de systematiek van de Wkpb, die uitgaat van een onderlinge samenhang tussen de verschillende verplichtingen, met zich brengt dat die verplichtingen als één geheel worden overgedragen.

4. Uitvoeringsregeling Wkpb

De artikelen 7, 8, 10, 16 en 18 van dit besluit bieden de grondslag – hetzij als verplichting, hetzij als mogelijkheid – om bij ministeriële regeling (nadere) regels te geven met betrekking tot de in die artikelen genoemde onderwerpen. Ook artikel 5, vierde lid, van de Wkpb biedt hiervoor de grondslag. Aan deze artikelen zal, voor zover nodig, uitvoering worden gegeven in de Uitvoeringsregeling Wkpb.

De artikelen 8 en 16 van dit besluit gaan uit van de verplichting tot het geven van nadere regels respectievelijk regels bij ministeriële regeling, omdat de in die artikelen bedoelde regels reeds op voorhand als essentieel zijn aan te merken voor de werking van het stelsel van de Wkpb. Het betreft hier regels met betrekking tot de ingevolge artikel 6 van de Wkpb in de gemeentelijke beperkingenregistratie op te nemen soorten gegevens alsmede regels met betrekking tot het berichtenverkeer met de landelijke voorziening.

De Uitvoeringsregeling Wkpb treedt gelijktijdig met het Uitvoeringsbesluit Wkpb in werking.

5. Voorbereidingsprocedure

Dit besluit is voorbereid in overleg met de VNG, het Kadaster, het IPO, de Unie van Waterschappen, de betrokken departementen en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten.

Ten aanzien van het besluit heeft geen zelfstandige toetsing van de gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers, bedrijven en overheden, noch van de overige effecten voor het bedrijfsleven of de financiële gevolgen voor de rijksbegroting dan wel voor decentrale overheden plaatsgehad. Het besluit dient ter uitvoering van de Wkpb. Alle hiervoor genoemde aspecten zijn getoetst bij de voorbereiding van hetzij de Wkpb zelf, hetzij de Invoeringswet Wkpb. Er is geen sprake van wijzigingen in de opzet van het stelsel die aanleiding vormen voor een hernieuwde toetsing.

6. Notificatie van technische voorschriften aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen

Het ontwerpbesluit is op 12 december 2006 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2006/0642/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

De artikelen 7, 12, 13, 14 en 17 van het besluit bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van de hiervoor bedoelde richtlijn.

Naar aanleiding van deze melding zijn geen reacties binnengekomen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 van het besluit heeft betrekking op de inrichting van het gemeentelijke beperkingenregister.

In dat verband moet worden vooropgesteld dat reeds uit de definitie van dit begrip in artikel 1, onderdeel c, van de Wkpb volgt dat het gemeentelijke beperkingenregister een zelfstandige eenheid vormt, afgescheiden van andere documentenverzamelingen.

Met betrekking tot de vorm waarin het gemeentelijke beperkingenregister wordt gehouden, zijn in artikel 2 geen voorschriften opgenomen. De individuele gemeenten zijn hierin vrij. Dit betekent dat het gemeentelijke beperkingenregister in papieren of elektronische vorm, dan wel in een combinatie van beide vormen, kan worden gehouden. Alhoewel de digitalisering bij de gemeenten inmiddels ver is gevorderd – dit is met name bij de grotere gemeenten het geval – heeft dit nog niet zodanige vormen aangenomen dat van elke gemeente redelijkerwijs kan worden gevergd om het gemeentelijke beperkingenregister in elektronische vorm te houden. Beide vormen van het houden van het register – papier en elektronisch – behoren daarom tot de mogelijkheden.

Gevolg hiervan is dat het risico bestaat dat er hybride vormen van het register zullen ontstaan, bijvoorbeeld omdat men de beperkingenbesluiten die dateren van voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb in papieren vorm inschrijft en de beperkingenbesluiten die dateren van na dat tijdstip in elektronische vorm, of eerst gedurende een aantal jaren beide hiervoor bedoelde categorieën beperkingenbesluiten inschrijft in papieren vorm, en over een aantal jaren overschakelt naar inschrijving in elektronische vorm. Artikel 2, eerste lid, verzet zich niet tegen het houden van dergelijke hybride vormen van het gemeentelijke beperkingenregister.

Welke vorm of combinatie van vormen voor het houden van het gemeentelijke beperkingenregister ook wordt gekozen, ingevolge artikel 2, eerste lid, geldt daarbij te allen tijde de eis dat de ingeschreven documenten binnen redelijke termijn voor raadpleging beschikbaar moeten zijn.

Voor zover sprake is van een register dat in elektronische vorm wordt gehouden, is het volgende van belang. Veel gemeenten zijn thans bezig met het digitaliseren van hun informatiestromen. Dit geschiedt door middel van een zogeheten Documentair Informatie Systeem (DIS) dan wel Documentaire Informatie Voorziening (DIV). Vaak zijn deze systemen ook gekoppeld aan werkstroombeheersing (workflow-systemen). Indien het gemeentelijke beperkingenregister in elektronische vorm wordt gehouden, is het het meest praktisch om zoveel mogelijk op een breder DIS/DIV aan te sluiten. Vanzelfsprekend moet dit op een zorgvuldige wijze gebeuren, met inachtneming van alle bij of krachtens de Wkpb gestelde eisen met betrekking tot de inschrijving van documenten in het gemeentelijke beperkingenregister. Dit betekent onder andere dat het origineel dan wel een gewaarmerkt afschrift van het beperkingenbesluit moet worden ingeschreven. Het enkel inschrijven van een gescande papieren kopie, zonder deze elektronisch te waarmerken, is niet voldoende. Aansluiting bij een DIS/DIV betekent feitelijk dat binnen de gemeente kan worden volstaan met het houden van één digitaal brondocument, dat oproepbaar is vanuit verschillende applicaties, maar slechts één keer opgeslagen. Hiermee is het versiebeheer op eenvoudige wijze te beheersen en te regelen. Voor zover sprake is van een register dat in papieren vorm wordt gehouden, zullen er naast het origineel dan wel een gewaarmerkt afschrift van een beperkingenbesluit in het gemeentelijke beperkingenregister, veelal verschillende kopieën van dat beperkingenbesluit binnen de gemeentelijke organisatie in omloop zijn.

In artikel 2, eerste lid, is verder in algemene zin voorgeschreven dat het gemeentelijke beperkingenregister op zodanige wijze moet worden ingericht, dat de daarin ingeschreven documenten afdoende zijn beveiligd. Het is aan de gemeenten zelf om hieraan concrete invulling te geven. De te nemen maatregelen dienen zich met name te richten op het voorkomen van verlies, aantasting en onbevoegde wijziging van de in het gemeentelijke beperkingenregister ingeschreven documenten.

De ontsluiting van de documenten die in het gemeentelijke beperkingenregister zijn ingeschreven, vindt ingevolge artikel 2, tweede lid, plaats door middel van het inschrijfnummer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het besluit. Het inschrijfnummer is een gegeven dat ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Wkpb in de gemeentelijke beperkingenregistratie moet worden opgenomen. Aan de hand van dat inschrijfnummer kan vervolgens het relevante document in het gemeentelijke beperkingenregister worden teruggevonden.

Artikel 3

Artikel 3 van het besluit heeft betrekking op de wijze waarop de kadastrale aanduiding van een onroerende zaak of zaken kenbaar wordt gemaakt op een in het gemeentelijke beperkingenregister in te schrijven beperkingenbesluit, een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, dan wel een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wkpb.

Op grond van artikel 7, eerste en vierde lid, van de Wkpb, voor zover hier van belang, dienen burgemeester en wethouders ervoor zorg te dragen dat de hiervoor genoemde documenten, alvorens deze worden ingeschreven, worden voorzien van de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak of zaken waarop deze documenten betrekking hebben. Achtergrond van deze eis is dat in de gemeentelijke beperkingenregistratie de gegevens van de ingeschreven documenten zijn gekoppeld aan de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak of zaken waarop deze documenten betrekking hebben. Het is daarom van het grootste belang dat die kadastrale aanduiding uit de desbetreffende documenten kenbaar is.

Voor een goed begrip van artikel 3 is het van belang in het oog te houden dat uitvoering van de in artikel 7, eerste en vierde lid, van de Wkpb voorgeschreven verplichting om het in te schrijven document van de kadastrale aanduiding te voorzien, alleen noodzakelijk is indien die aanduiding in de tekst van het in te schrijven document zelf ontbreekt. Dit is in artikel 3 tot uitdrukking gebracht; indien sprake is van een dergelijke situatie, dan dienen burgemeester en wethouders het desbetreffende document alsnog van de kadastrale aanduiding te voorzien door deze op een overzichtelijke en eenduidige wijze aan het document toe te voegen.

Wat overzichtelijk en eenduidig is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Dit kan inhouden het aantekenen van de kadastrale aanduiding op het document zelf. Indien sprake is van een groot aantal onroerende zaken, kan het echter aangewezen zijn om een afzonderlijke lijst met kadastrale aanduidingen, al dan niet vergezeld van een kadastrale kaart, aan het document toe te voegen. Indien het gaat om een document dat in elektronische vorm wordt ingeschreven, dient die toevoeging – vanzelfsprekend – ook op elektronische wijze te geschieden.

Burgemeester en wethouders dienen de toevoeging te ondertekenen, teneinde de juistheid en betrouwbaarheid daarvan te waarborgen. Die ondertekening dient te geschieden met inachtneming van artikel 6. Zie hierover verder de toelichting op dat artikel.

Artikel 4

Artikel 4 van het besluit stelt als eis dat de in het gemeentelijke beperkingenregister in te schrijven documenten zijn voorzien van de datum die ingevolge artikel 7, derde en vierde lid, van de Wkpb het peilmoment vormt waaraan de termijn voor inschrijving van het desbetreffende document is gekoppeld. Indien dit gegeven niet uit het document herleidbaar is, kan dit in een later stadium een bewijsrisico opleveren ingeval er een geschil ontstaat over de vraag of een document binnen de daarvoor in artikel 7, derde en vierde lid, van de Wkpb gestelde termijn is ingeschreven. Het enkele feit dat de relevante datum niet in het document is vermeld, brengt overigens nog niet een vermoeden van te late inschrijving mee (Kamerstukken I 2003/2004, 28 218, A, pag. 11).

Voor zover in artikel 4, eerste lid, is bepaald dat het document van de datum van bekendmaking moet zijn voorzien (onderdeel a), ligt het in de rede dat deze datum reeds direct bij de bekendmaking van het document erop zal worden aangetekend. Hetzelfde geldt voor zover de datum waarop het beperkingenbesluit is verzonden of van het beperkingenbesluit kennisgeving is gedaan voor de toepassing van artikel 4, eerste lid, de relevante datum is (onderdeel c).

Ten aanzien van artikel 4, eerste lid, onderdeel d, is de datum van de inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst of in het gemeentelijke monumentenregister van het besluit tot aanwijzing van een onroerende zaak als beschermd monument de relevante datum. Deze datum zal bij de inschrijving op voornoemde lijst of in voornoemd register worden aangetekend en dus ook uit het als beperkingenbesluit in te schrijven afschrift van die inschrijving blijken.

Voor zover de datum van ontvangst van het document bij de toepassing van artikel 4, eerste lid, de relevante datum is (onderdelen b en e), ligt het in de rede dat deze datum direct bij ontvangst van het document, bij de postregistratie, erop zal worden aangetekend. Niet is de eis gesteld dat dit op gewaarmerkte wijze moet gebeuren, ondanks de aankondiging die hiervan is gedaan in de memorie van antwoord bij de Wkpb (Kamerstukken I 2003/2004, 28 218, A, pag. 11). Het stellen van een dergelijke eis is achterwege gelaten omdat het enerzijds tot praktische uitvoeringsproblemen zou leiden indien reeds door een medewerker die de ontvangen post registreert zou moeten worden onderkend of al dan niet sprake is van een in het gemeentelijke beperkingenregister in te schrijven document en er anderzijds geen aanwijzingen zijn dat de bestaande postregistratiesystemen zoals die thans in de gemeentelijke praktijk worden gehanteerd, onvoldoende waterdicht zijn met het oog op een adequate naleving van de Wkpb.

Voor de toepassing van artikel 4, tweede lid, is de datum waarop burgemeester en wethouders met het vervallen van de publiekrechtelijke beperking bekend zijn geworden de relevante datum. Ten aanzien van deze datum ligt het in de rede dat deze reeds bij de opstelling van de vervallenverklaring in het document wordt vermeld.

Artikel 5

Artikel 5 van het besluit heeft betrekking op de toevoegingen die ingevolge artikel 7, tweede en vierde lid, van de Wkpb op een in het gemeentelijke beperkingenregister in te schrijven beperkingenbesluit, een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, dan wel een vervallenverklaring moeten worden aangetekend.

Artikel 5, eerste lid, stelt als eis dat bij de inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister aan het desbetreffende document wordt toegevoegd de aantekening «ingeschreven als», onder vermelding van een uniek inschrijfnummer.

Artikel 5, tweede lid, omschrijft nader wat onder het tijdstip van inschrijving, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wkpb wordt verstaan, te weten de datum van inschrijving. Niet is de eis gesteld om, zoals in artikel 11c van de Kadasterwet is gedaan ten aanzien van stukken die ter inschrijving worden aangeboden in de openbare registers, tevens uur en minuut van het aanbieden ter inschrijving te vermelden. Achtergrond hiervan is dat de inschrijving van documenten in het gemeentelijke beperkingenregister, anders dan het geval is bij een aanzienlijk deel van de documenten die in de openbare registers moeten worden ingeschreven, geen voorwaarde is voor het ontstaan van het rechtsgevolg dat met het document wordt beoogd, in verband waarmee het van belang kan zijn om het precieze tijdstip van het aanbieden ter inschrijving vast te stellen. In het kader van de Wkpb is uitsluitend de datum van inschrijving relevant, teneinde aan de hand daarvan te kunnen vaststellen of de in artikel 7, derde en vierde lid, van de Wkpb gestelde termijn voor de inschrijving is nageleefd.

Artikel 5, derde lid, bepaalt dat de aantekening, bedoeld in het eerste lid, en het tijdstip van inschrijving, bedoeld in het tweede lid, op een overzichtelijke en eenduidige wijze aan het document worden toegevoegd en worden ondertekend door burgemeester en wethouders. Zoals reeds bij de toelichting op artikel 3 is opgemerkt, hangt wat overzichtelijk en eenduidig is af van de omstandigheden van het geval. Ook in dit verband geldt dat indien het gaat om een document dat in elektronische vorm wordt ingeschreven, de toevoeging – vanzelfsprekend – ook op elektronische wijze dient te geschieden. De eis om de toevoeging te ondertekenen is aan burgemeester en wethouders gesteld omdat zij ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wkpb verantwoordelijk zijn voor het houden van het gemeentelijke beperkingenregister. Deze eis strekt ertoe de juistheid en betrouwbaarheid van de toevoeging te waarborgen. De ondertekening door burgemeester en wethouders dient te geschieden met inachtneming van artikel 6.

Artikel 5a

Artikel 5a van het besluit omvat de verplichting om bij de inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister krachtens artikel 17a, eerste lid, van de Wkpb van een beperkingenbesluit dat op basis van artikel 100e, tweede lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Wkpb, is aangeboden aan het Kadaster ten behoeve van inschrijving in de openbare registers, aan dat document de aantekening «besluit waarop artikel 100e, eerste lid (oud), van de Woningwet van toepassing is» toe te voegen.

Hieraan ligt het volgende ten grondslag. Artikel 100e van de Woningwet heeft betrekking op de zogeheten zakelijke werking van handhavingsbesluiten die strekken tot naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV van de Woningwet. Deze zakelijke werking houdt in dat het handhavingsbesluit niet alleen geldt jegens degene aan wie het besluit is opgelegd, maar ook jegens zijn rechtsopvolger en iedere verdere rechtsopvolger.

Handhavingsbesluiten waarbij toepassing is gegeven aan artikel 100e, eerste zin, van de Woningwet, zoals dat artikel vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wkpb luidt, zijn bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb aangewezen als beperkingenbesluit. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wkpb behoren tot de bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb aangewezen categorieën beperkingenbesluiten mede die beperkingenbesluiten die dezelfde publiekrechtelijke beperkingen hebben doen ontstaan als de tot de aangewezen categorieën behorende beperkingenbesluiten en als wettelijke grondslag hebben een inmiddels gewijzigde of vervallen wet, waarvan de werking ten aanzien van de op die wet gebaseerde beperkingenbesluiten ingevolge een latere wet is geëerbiedigd.

Op grond van dit artikellid behoren ook besluiten die op basis van artikel 100e, tweede lid, van de Woningwet, zoals dat artikel heeft geluid tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Wkpb, zijn aangeboden aan het Kadaster ten behoeve van inschrijving in de openbare registers, tot de hier bedoelde categorie van beperkingenbesluiten.

Weliswaar is in artikel 13 van de Invoeringswet Wkpb, waarbij artikel 100e van de Woningwet is gewijzigd, nog niet voorzien in de eerbiedigende werking van artikel 100e, eerste lid (oud), van die wet, maar dit gebrek zal binnen afzienbare termijn door middel van een reparatiewet met terugwerkende kracht worden hersteld.

Wezenlijk verschil tussen artikel 100e van de Woningwet zoals het sinds de inwerkingtreding van de Wkpb luidt en artikel 100e (oud) is dat de zakelijke werking waarop het artikel betrekking heeft thans voortvloeit uit een uitdrukkelijk daartoe door burgemeester en wethouders genomen besluit. Ingevolge artikel 100e, eerste lid (oud), van de Woningwet gold deze zakelijke werking van rechtswege, mits het besluit ingevolge het tweede lid van dat artikel was aangeboden aan het Kadaster ten behoeve van inschrijving in de openbare registers. Er kan niet zonder meer van worden uitgegaan dat uit beperkingenbesluiten waarbij toepassing is gegeven aan artikel 100e, tweede lid (oud), van de Woningwet en die vervolgens op grond van artikel 17a, eerste lid, van de Wkpb in het gemeentelijke beperkingenregister worden ingeschreven, voldoende duidelijk naar voren komt dat ten aanzien daarvan de in artikel 100e, eerste lid (oud), van de Woningwet bedoelde zakelijke werking van rechtswege geldt. Met het oog hierop is in artikel 5a van het besluit de verplichting opgenomen om dit te laten blijken uit een aantekening op het desbetreffende beperkingenbesluit die daaraan bij de inschrijving van het document in het gemeentelijke beperkingenregister moet worden toegevoegd.

Artikel 6

Artikel 6 van het besluit verduidelijkt dat de ondertekening door burgemeester en wethouders, bedoeld in de artikelen 3 en 5, derde lid, van het besluit, door middel van een elektronische handtekening dient plaats te vinden, indien het desbetreffende document in elektronische vorm in het gemeentelijke beperkingenregister wordt ingeschreven. Daarbij zijn de artikelen 15a, eerste tot en met vijfde lid, en 15b van Boek 3 van het BW van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 6 is noodzakelijk, omdat de afzonderlijke regeling die artikel 2:16 van de Awb voor het gebruik van de elektronische handtekening bevat, op de ondertekening, bedoeld in de artikelen 3 en 5, derde lid, niet van toepassing is, nu deze ondertekening niet plaatsvindt in het kader van verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen als bedoeld in afdeling 2.3 van de Awb. Er is immers geen sprake van een bericht dat wordt verzonden.

Artikel 15a, eerste lid, van Boek 3 van het BW stelt de rechtsgevolgen van een elektronische handtekening op één lijn met de rechtsgevolgen van een handgeschreven handtekening, indien de methode die daarbij voor authentificatie is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische gegevens werden gebruikt en op alle overige omstandigheden van het geval.

Ingevolge artikel 15a, tweede lid, van Boek 3 van het BW wordt een in het eerste lid bedoelde methode vermoed voldoende betrouwbaar te zijn, indien een elektronische handtekening voldoet aan de eisen zoals omschreven onder a tot en met f van artikel 15a, tweede lid, voornoemd.

Ingevolge artikel 15a, derde lid, van Boek 3 van het BW kan een in het eerste lid bedoelde methode niet als onvoldoende betrouwbaar worden aangemerkt op de enkele grond dat deze niet voldoet aan de in het derde lid genoemde eisen.

Artikel 15a, vierde en vijfde lid, van Boek 3 van het BW bevat begripsbepalingen.

Artikel 15b van Boek 3 van het BW bevat een bepaling met betrekking tot de gelijkstelling van gekwalificeerde certificaten uit derde landen.

Niet van overeenkomstige toepassing is verklaard artikel 15a, zesde lid, van Boek 3 van het BW, waarin is bepaald dat tussen partijen van het tweede en derde lid kan worden afgeweken. Achtergrond hiervan is dat bij een ondertekening als hier bedoeld, die plaatsvindt met het oog op de inschrijving van een document in het gemeentelijke beperkingenregister, geen concrete wederpartij is betrokken.

Er bestaan diverse soorten elektronische handtekeningen. Deze kenmerken zich door een hoger of lager veiligheids- en betrouwbaarheidsniveau. Onderscheid kan worden gemaakt tussen elektronische handtekeningen die zijn gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat, elektronische handtekeningen die zijn gebaseerd op een gewoon certificaat en elektronische handtekeningen die niet zijn gebaseerd op een certificaat, zoals bijvoorbeeld een ingescande handgeschreven handtekening. Voor een nadere uiteenzetting hierover wordt verwezen naar de memorie van antwoord bij de Wet elektronische handtekeningen (Kamerstukken I 2002/2003, 27 743, nr. 35, pag. 2 en 3).

Uit artikel 15a, eerste lid, van Boek 3 van het BW volgt niet van welke elektronische handtekening burgemeester en wethouders bij de toepassing van artikel 6 van het besluit gebruik moeten maken. Burgemeester en wethouders zijn bij de keuze van een elektronische handtekening dan ook vrij. Dit kan dus ook een ingescande handgeschreven handtekening betreffen.

Artikel 7

Artikel 7 van het besluit heeft betrekking op de vorm en inrichting van de gemeentelijke beperkingenregistratie.

In artikel 7, eerste lid, is als eis gesteld dat de gemeentelijke beperkingenregistratie wordt gehouden in de vorm van een geautomatiseerd informatiesysteem. Het houden van registraties in een geautomatiseerd informatiesysteem is conform de stand der techniek.

Verder is in artikel 7, eerste lid, voorgeschreven dat de gemeentelijke beperkingenregistratie zodanig moet worden ingericht, dat de daarin opgenomen gegevens afdoende zijn beveiligd. Deze eis komt overeen met de ten aanzien van de inrichting van het gemeentelijke beperkingenregister gestelde eis in artikel 2, eerste lid, van het besluit. Kortheidshalve wordt naar de toelichting op dit artikellid verwezen.

Tevens is in artikel 7, eerste lid, bepaald dat in een goede beschikbaarheid van de in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen gegevens wordt voorzien. Omdat de gemeentelijke beperkingenregistratie, anders dan het gemeentelijke beperkingenregister, uitsluitend in de vorm van een geautomatiseerd informatiesysteem mag worden gehouden, zal in geval van een goede beschikbaarheid van de in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen gegevens uit de aard der zaak tevens zijn voldaan aan de eis dat in die beschikbaarheid binnen een redelijke termijn moet worden voorzien. Deze laatste eis is daarom, anders dan in artikel 2, eerste lid, van het besluit, in artikel 7, eerste lid, niet afzonderlijk gesteld.

Artikel 7, tweede lid, biedt de grondslag om met betrekking tot de vorm en inrichting van de gemeentelijke beperkingenregistatie bij ministeriële regeling nadere regels te geven. Vooralsnog zal hieraan geen uitvoering worden gegeven. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de bij de gemeenten levende wens om hun beperkingenregistratie zoveel mogelijk naar eigen inzicht in te richten. Dit betekent dat de gemeenten geheel vrij zijn in hun keuze voor de software voor de gemeentelijke beperkingenregistratie, met dien verstande dat deze software in staat moet zijn om de soorten gegevens, bedoeld in artikel 8 van het besluit, te verwerken, alsmede om het berichtenverkeer met de landelijke voorziening in overeenstemming met de in artikel 16 bedoelde regels uit te voeren. Binnen deze grenzen is de vrijheid voor gemeenten om hun eigen software te kiezen toelaatbaar.

Artikel 8

Artikel 8 van het besluit bevat de verplichting om bij ministeriële regeling nadere regels te geven met betrekking tot de ingevolge artikel 6 van de Wkpb in de gemeentelijke beperkingenregistratie op te nemen soorten gegevens. Dit zal gebeuren in de vorm van een zogeheten catalogus ofwel gegevenswoordenboek.

Doordat de landelijke voorziening wordt gevuld met gegevens afkomstig uit de gemeentelijke beperkingenregistratie (zie artikel 15), is de catalogus in feite ook bepalend voor de inhoud van de landelijke voorziening.

De catalogus is niet in het onderhavige besluit zelf opgenomen, omdat het wenselijk is dat de catalogus, gelet op het grote belang daarvan voor de uitvoeringspraktijk, op een eenvoudige en snelle wijze gewijzigd moet kunnen worden. Zie terzake ook de memorie van toelichting bij artikel 6, tweede lid, van de Wkpb, dat aan artikel 8 van het besluit ten grondslag ligt (Kamerstukken II 2001/2002, 28 218, nr. 3, pag. 32 en 33).

Artikel 9

Artikel 9 van het besluit geeft nadere regels met betrekking tot het bijhouden van de gemeentelijke beperkingenregistratie, voor zover het betreft de wijzigingen van de kadastrale aanduiding van de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen onroerende zaak of zaken ten aanzien waarvan een publiekrechtelijke beperking van kracht is. Het betreft hier het bijhouden van de gemeentelijke beperkingenregistratie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wkpb. Dit bijhouden dient te geschieden binnen de daarvoor in artikel 8, vierde lid, van de Wkpb gestelde termijn van vier weken na de dag waarop de gemeente de gegevens inzake de wijzigingen van de kadastrale aanduiding van het Kadaster heeft ontvangen.

Wijzigingen van de kadastrale aanduiding kunnen zich allereerst voordoen indien sprake is van splitsing van een perceel. In dat geval dienen ingevolge artikel 9, eerste lid, de in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen gegevens over die publiekrechtelijke beperking bij elk van de nieuw gevormde percelen te worden geregistreerd, zolang het Kadaster de definitieve kadastrale aanduiding van die percelen nog niet heeft vastgesteld.

Nadat deze vaststelling heeft plaatsgevonden, dienen ingevolge artikel 9, tweede lid, de in artikel 9, eerste lid, bedoelde gegevens alleen bij die percelen te worden geregistreerd waarop de desbetreffende publiekrechtelijke beperking betrekking heeft. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien de publiekrechtelijke beperking rust op een gebouw – bijvoorbeeld de aanwijzing van het gebouw als beschermd monument –, en een deel van de gronden rondom het gebouw als een afzonderlijk perceel wordt afgesplitst. De registratie van de publiekrechtelijke beperking op laatstgenoemd perceel dient in dat geval, na vaststelling van de definitieve kadastrale aanduiding van de nieuw gevormde percelen door het Kadaster, te worden verwijderd.

De opeenvolgende fases in de tijd die in artikel 9, eerste en tweede lid, kunnen worden onderscheiden, hangen samen met het feit dat in het merendeel van de gevallen waarin een perceel wordt gesplitst, eerst sprake is van zogeheten deelpercelen. Dit zijn percelen die ontstaan bij de overdracht van een gedeelte van een perceel. Deelpercelen zijn uitsluitend administratief gesplitst en van een tijdelijke kadastrale aanduiding voorzien. De vaststelling van de definitieve kadastrale aanduiding van de desbetreffende percelen moet daarna nog plaatsvinden. Vaak is hiervoor een meting in het veld door het Kadaster vereist. Pas als deze fase van de splitsing is afgerond, kan toepassing worden gegeven aan artikel 9, tweede lid.

Indien wordt gebruikgemaakt van een zogeheten Geografisch Informatiesysteem (GIS) kan dit op eenvoudige wijze plaatsvinden. Met een dergelijk systeem kunnen geometrische gegevens van verschillende objecten, zoals de contouren van een (gedeelte van een) onroerende zaak waarop een publiekrechtelijke beperking betrekking heeft en de kadastrale kaart, in onderlinge samenhang worden gepresenteerd.

Indien bij een splitsing geen sprake is van de voorfase van de vorming van deelpercelen – dit is bijvoorbeeld het geval als een splitsing los van de overdracht van een perceelsgedeelte plaatsvindt – dan kan reeds direct toepassing worden gegeven aan artikel 9, tweede lid.

Artikel 9, derde lid, beschrijft het spiegelbeeld van de splitsing van een perceel, te weten de samenvoeging van percelen. In dat geval dient een publiekrechtelijke beperking die ten aanzien van een of meer van de samengevoegde percelen van kracht is, bij het nieuw gevormde perceel te worden geregistreerd.

Artikel 9, vierde lid, tot slot, bepaalt dat het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing zijn op de splitsing van een recht op een gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond met toebehoren in appartementsrechten, respectievelijk op de opheffing van een dergelijke splitsing. Deze onderwerpen zijn geregeld in de artikelen 106 en volgende van Boek 5 van het BW.

Artikel 10

Artikel 10 van het besluit maakt het mogelijk om bij ministeriële regeling nadere regels te geven met betrekking tot het bijhouden van de gemeentelijke beperkingenregistratie. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan regels die ertoe strekken om voor de burger of professionele raadpleger een zo gelijkwaardig mogelijk niveau van toegankelijkheid en kenbaarheid en voldoende uniformiteit qua systematiek te bereiken, ongeacht in welke gemeente de beperkingenregistratie wordt geraadpleegd. Voor zover deze regels uitvoeringstechnisch van aard zijn en regelmatig wijziging behoeven, kunnen deze bij ministeriële regeling worden gegeven. Zie terzake ook de memorie van toelichting bij artikel 8, vijfde lid, van de Wkpb, dat aan artikel 10 van het besluit ten grondslag ligt (Kamerstukken II 2001/2002, 28 218, nr. 3, pag. 35 en 36).

Artikel 11

Artikel 11 van het besluit omschrijft nader de wijze waarop persoonsgegevens in het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie dienen te worden afgeschermd indien naar aanleiding van een verzoek van een betrokkene als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens daartoe wordt besloten in het belang van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.

Artikel 11 van het besluit geeft uitvoering aan artikel 12, derde lid, van de Wkpb. Dit artikel voorziet tezamen met artikel 11 van de Wkpb in een bijzondere procedure als bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Op de verhouding tussen de Wkpb en de Wet bescherming persoonsgegevens is reeds in de memorie van toelichting bij de Wkpb ingegaan (Kamerstukken II 2001/2002, 28 218, nr. 3, pag. 23 tot en met 25, pag. 40). Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Artikel 12

In artikel 12 van het besluit is bepaald dat burgemeester en wethouders in ieder geval ten kantore van de gemeente inzage in het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie verlenen. Deze eis is gesteld om duidelijk te maken dat ook als er andere methoden van inzage zijn – bijvoorbeeld als het gemeentelijke beperkingenregister of de gemeentelijke beperkingenregistratie via het openbare internet toegankelijk zijn – de inzage ten kantore van de gemeente hoe dan ook moet zijn verzekerd. Hierdoor is ook voor burgers die niet over een aansluiting op het openbare internet beschikken de toegankelijkheid van het gemeentelijke beperkingenregister en de gemeentelijke beperkingenregistratie gewaarborgd.

Overigens zal het naar verwachting zelden voorkomen dat uitsluitend inzage in de gemeentelijke beperkingenregistratie wordt gevraagd, omdat deze registratie alleen informatie biedt over beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen. Doorgaans zal men immers ook willen weten welke beperkingenbesluiten van andere dan gemeentelijke bestuursorganen op een onroerende zaak rusten. Hiervoor dient de kadastrale registratie te worden geraadpleegd. Ingevolge artikel 15a van de Wkpb zijn burgemeester en wethouders gehouden om ten kantore van de gemeente op verzoek aan eenieder inzage in die registratie te verlenen.

Het Kadaster is tevens in staat om met behulp van de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wkpb, informatie te verschaffen over de van kracht zijnde publiekrechtelijke beperkingen die hun grondslag vinden in beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen. Het Kadaster hanteert informatiesystemen (Kadaster-on-line; www.kadaster.nl; zie hierover nader de memorie van toelichting bij artikel 15a van de Wkpb; Kamerstukken II 2005/2006, 30 608, nr. 3, pag. 23 en 24), waarbij de gegevens uit de landelijke voorziening met de gegevens uit de eigen kadastrale registratie gelijktijdig en in samenhang worden gepresenteerd. Dit is vastgelegd in artikel 17 van het onderhavige besluit, waarop hierna in de toelichting bij het desbetreffende artikel nog nader zal worden ingegaan. Gelet op deze gecombineerde wijze van informatieverstrekking door het Kadaster moet worden aangenomen dat in het overgrote deel van de gevallen de inzage in de gemeentelijke beperkingenregistratie, ook wanneer sprake is van inzage ten kantore van de gemeente, via de in de informatiesystemen van het Kadaster gepresenteerde gegevens uit de landelijke voorziening zal plaatsvinden. Slechts wanneer uitdrukkelijk uitsluitend wordt verzocht om informatie over de beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen, kan worden volstaan met het bieden van inzage in de gemeentelijke beperkingenregistratie.

Artikel 13

Artikel 13 van het besluit regelt de wijze van verstrekken van een afschrift, uittreksel of verklaring als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wkpb. In het artikel is bepaald dat deze documenten desgevraagd door afgifte of toezending worden verstrekt. Afgifte houdt in dat het desbetreffende document ten kantore van de gemeente wordt verstrekt. Toezending kan plaatsvinden over de post of via elektronische verzending. Dit laatste is ingevolge artikel 2:14, eerste lid, van de Awb slechts mogelijk voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Afdeling 2.3 van de Awb, waarvan artikel 2:14, voornoemd, onderdeel uitmaakt, is hier van toepassing, omdat, anders dan bij artikel 6 van het besluit, hier wel sprake is van verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen.

Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Wkpb kan voor het verstrekken van een afschrift, uittreksel of verklaring als hier bedoeld overeenkomstig artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet, een recht worden geheven.

Artikel 14

Artikel 14 van het besluit heeft betrekking op de vorm van een afschrift of uittreksel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet. Het betreft hier een gewaarmerkt afschrift of uittreksel.

In artikel 14, eerste lid, is voorgeschreven hoe de waarmerking van het afschrift of uittreksel dient plaats te vinden.

In artikel 14, tweede lid, is nader bepaald hoe aan het eerste lid invulling moet worden gegeven indien het afschrift of uittreksel in elektronische vorm wordt verstrekt.

Op de verstrekking van afschriften of uittreksels in elektronische vorm is, zoals hiervoor reeds opgemerkt, afdeling 2.3 van de Awb van toepassing. Dit betekent dat de elektronische handtekening van burgemeester en wethouders die aan een elektronisch te verzenden afschrift of uittreksel moet worden toegevoegd, dient te voldoen aan de terzake in artikel 2:16 van de Awb gestelde eisen.

Artikel 15

Artikel 15 van het besluit heeft betrekking op de wijze waarop burgemeester en wethouders de ingevolge artikel 6 van de Wkpb in de gemeentelijke beperkingenregistratie opgenomen gegevens moeten zenden naar de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wkpb.

Voorgeschreven is dat de gegevens onverwijld langs elektronische weg aan de landelijke voorziening dienen te worden gezonden. Deze eis hangt samen met het feit dat zowel de gemeentelijke beperkingenregistratie als de landelijke voorziening geautomatiseerde informatiesystemen zijn.

Het begrip onverwijld brengt tot uitdrukking dat op het moment dat een mutatie in de gemeentelijke beperkingenregistratie plaatsvindt, deze mutatie tegelijkertijd naar de landelijke voorziening moet worden gezonden. Met het oog op de rechtszekerheid is het immers van belang dat een mutatie op zo kort mogelijke termijn ook in de landelijke voorziening wordt opgenomen, zodat deze ook kenbaar is voor degenen die gebruikmaken van de informatiesystemen van het Kadaster voor het achterhalen van gegevens over beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen. Het onverwijld toezenden betekent in de praktijk dat een mutatie in de gemeentelijke beperkingenregistratie binnen één à anderhalve seconde in de landelijke voorziening terechtkomt.

Artikel 16

Artikel 16 van het besluit bevat de verplichting om bij ministeriële regeling regels te geven met betrekking tot het berichtenverkeer met de landelijke voorziening.

Zoals hiervoor in paragraaf 2 van het algemene deel van deze nota van toelichting reeds opgemerkt, bevat dit berichtenverkeer twee componenten; enerzijds het toezenden van gegevens door burgemeester en wethouders aan de landelijke voorziening en anderzijds het door het Kadaster ophalen van gegevens uit de landelijke voorziening.

Bij de krachtens dit artikel te geven regels zal ten aanzien van beide componenten nader worden gespecificeerd wat de aard van de berichten is die naar de landelijke voorziening kunnen worden gezonden alsmede met welke technische standaards dit dient plaats te vinden.

Artikel 17

Artikel 17 van het besluit regelt het door het Kadaster verlenen van inzage, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wkpb. Het betreft hier het verlenen van inzage met betrekking tot van kracht zijnde publiekrechtelijke beperkingen in de in artikel 6 van de Wkpb bedoelde gegevens – de gegevens uit de afzonderlijke gemeentelijke beperkingenregistraties –, door deze gegevens op te halen uit de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wkpb.

Zoals hiervoor bij de toelichting op artikel 12 van het besluit reeds is uiteengezet, hanteert het Kadaster informatiesystemen waarbij de gegevens uit de landelijke voorziening met de gegevens uit de kadastrale registratie gelijktijdig en in samenhang worden gepresenteerd.

Tot deze gecombineerde wijze van informatieverstrekking is besloten vanwege de inhoudelijke samenhang die er bestaat tussen de gegevens die zijn opgenomen in de kadastrale registratie – waaronder de gegevens over beperkingenbesluiten van andere dan gemeentelijke bestuursorganen – en de gegevens over gemeentelijke beperkingenbesluiten uit de landelijke voorziening. Aangenomen mag worden dat een burger doorgaans in de gegevens van alle beperkingenbesluiten, zowel van gemeentelijke als van andere dan gemeentelijke bestuursorganen, is geïnteresseerd. Het verlenen van inzage in eerstgenoemde gegevens is daarom geen afzonderlijk, te onderscheiden product van het Kadaster.

Een en ander betekent overigens niet dat de in de landelijke voorziening opgenomen gegevens kunnen worden beschouwd als onderdeel van de kadastrale registratie; de gegevens in de landelijke voorziening zijn en blijven informatietechnisch een afzonderlijk bestand.

Artikel 18

Artikel 18, eerste lid, bakent de gevallen af waarin het Kadaster uitvoering moet geven aan artikel 16, eerste lid, van de Wkpb. Ingevolge dit artikel, voor zover hier van belang, dient het Kadaster periodiek aan een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wkpb (een ander dan gemeentelijk bestuursorgaan), een overzicht te verstrekken van wijzigingen in de kadastrale aanduidingen van de onroerende zaak of zaken waarop een door dat bestuursorgaan ter inschrijving in de openbare registers aangeboden beperkingenbesluit of een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak betrekking heeft, voor zover deze documenten de grondslag vormen voor een van kracht zijnde publiekrechtelijke beperking.

Dit overzicht wordt verstrekt teneinde het bestuursorgaan in staat te stellen, overeenkomstig artikel 16, tweede lid, van de Wkpb, aan het Kadaster opgave te doen van de geactualiseerde kadastrale aanduidingen van de desbetreffende onroerende zaak of zaken. Dit is van belang met het oog op het waarborgen van de juistheid en betrouwbaarheid van de in de kadastrale registratie opgenomen gegevens. In de regel zal het Kadaster reeds zelf beschikken over de gegevens die nodig zijn om vast te stellen wat de geactualiseerde kadastrale aanduidingen zijn. Die gegevens zullen namelijk van de bestuursorganen worden verkregen op het moment dat het oorspronkelijke beperkingenbesluit ter inschrijving wordt aangeboden in de openbare registers. Met nagenoeg alle bestuursorganen heeft het Kadaster afspraken gemaakt die inhouden dat de bestuursorganen tevens een kaart aan het Kadaster doen toekomen waarop de begrenzing is vermeld van de publiekrechtelijke beperking waarvoor het beperkingenbesluit de grondslag vormt. Zodra de kadastrale aanduidingen wijzigen, raadpleegt het Kadaster de bedoelde (digitale) kaart en bepaalt op deze wijze wat de geactualiseerde kadastrale aanduidingen zijn van de onroerende zaak of zaken. In de zeldzame gevallen waarin niet over een zodanige kaart wordt beschikt, wordt in geval van wijziging van de kadastrale aanduidingen op basis van artikel 18, eerste lid, een overzicht aan het bestuursorgaan gezonden waarop de vervallen en de nieuwe kadastrale aanduidingen voorkomen, met de vraag wat de geactualiseerde kadastrale aanduidingen zijn van de onroerende zaak of zaken waarop het desbetreffende beperkingenbesluit of een daarop betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, betrekking heeft.

Het is de bedoeling dat de hierboven beschreven informatiestromen zoveel mogelijk digitaal verlopen. Ten aanzien van dit aspect, voor zover het betreft de opgave aan het Kadaster door het bestuursorgaan, alsmede ten aanzien van de frequentie van het verstrekken van een overzicht aan het bestuursorgaan door het Kadaster, biedt artikel 18, tweede lid, de mogelijkheid om bij ministeriële regeling regels te geven.

Artikel 19

De inwerkingtreding van dit besluit is gekoppeld aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoeringswet Wkpb. Met betrekking tot dat tijdstip is in artikel 15 van de Invoeringswet Wkpb bepaald dat die wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven