Wet van 26 april 2007 tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau ten aanzien van de politie, alsmede de opheffing van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verantwoordelijkheden van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie ten aanzien van de politie te versterken en verduidelijken, alsmede de Raad voor het Korps landelijke politiediensten op te heffen, en de Politiewet 1993 in dat kader te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Politiewet 1993 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. korpsbeheerder: de burgemeester, bedoeld in artikel 23, eerste lid, of de waarnemend korpsbeheerder, bedoeld in artikel 23, zesde lid;

B

Aan artikel 21 wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De regio heeft haar zetel in de gemeente die in de bijlage, genoemd in het eerste lid, als zodanig voor elke regio is aangewezen.

C

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

  • 1. In elke regio is een korpsbeheerder die bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gehoord het regionale college, wordt benoemd en herbenoemd uit de burgemeesters van de gemeenten in de regio voor een periode van zes jaar.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de bij de benoeming te volgen procedure.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden regels gegeven omtrent de rechtspositie van de korpsbeheerder.

  • 4. Het regionale college wijst in overeenstemming met de korpsbeheerder een burgemeester van een gemeente in de regio aan die de korpsbeheerder bij afwezigheid, belet of ontstentenis vervangt.

  • 5. De korpsbeheerder kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden geschorst en ontslagen, in ieder geval als de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b, niet of in onvoldoende mate zijn of worden verwezenlijkt.

  • 6. In geval van schorsing of ontslag van de korpsbeheerder kan in bijzondere omstandigheden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een waarnemend korpsbeheerder worden benoemd voor wie niet de vereisten gelden, bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vraagt ter zake van de benoeming, de herbenoeming, de schorsing en het ontslag van de korpsbeheerder, alsmede omtrent de benoeming van een waarnemend korpsbeheerder, advies aan de commissaris van de Koning, die volgens bij de ambtsinstructie, bedoeld in artikel 182 van de Provinciewet, gegeven regels advies uitbrengt, en, door tussenkomst van Onze Minister van Justitie, aan het College van procureurs-generaal.

D

Onder plaatsing van het lidnummer 1. voor de bestaande tekst worden aan artikel 24 twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De dagelijkse leiding van het regionale politiekorps berust bij de korpschef.

  • 3. De korpsbeheerder stelt in een instructie nadere regels vast met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de korpschef.

E

De artikelen 27 tot en met 29 komen te luiden:

Artikel 27

  • 1. De korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie overleggen regelmatig tezamen met de korpschef.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt in elk geval plaats over:

    a. het ontwerp van de organisatie, de formatie, de begroting, de jaarrekening, het beleidsplan en het jaarverslag voor het regionale politiekorps;

    b. de uitvoering van het beleidsplan en de verwezenlijking van de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b.

  • 3. De korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie, alsmede de korpschef, verschaffen elkaar de gewenste inlichtingen.

Artikel 28

  • 1. De korpsbeheerder stelt in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie en met inachtneming van artikel 43b, derde en vierde lid, tenminste eenmaal in de vier jaar het ontwerp van het beleidsplan en jaarlijks het ontwerp van de organisatie, de formatie, de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag voor het regionale politiekorps op. Voorafgaand aan het opstellen van het ontwerp van het beleidsplan, bedoeld in de eerste volzin, worden de gemeenteraden in de regio gehoord over de lokale prioriteiten in hun gemeenten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde stukken worden onverwijld ter kennis gebracht van de gemeenteraden in de regio, de commissaris van de Koning en het College van procureurs-generaal en ter vaststelling toegezonden aan het regionale college.

Artikel 29

Indien de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over de in artikel 28, eerste en tweede lid, bedoelde stukken, legt de korpsbeheerder dit verschil van zienswijze schriftelijk voor aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die alsdan, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, beslist. De korpsbeheerder brengt de stukken in overeenstemming met de beslissing van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

F

Artikel 30, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 43d, legt de korpsbeheerder over het door hem gevoerde beheer van het regionale politiekorps verantwoording af aan het regionale college.

G

Artikel 31 komt te luiden:

Artikel 31

  • 1. Het regionale college stelt tenminste eenmaal in de vier jaar het beleidsplan en jaarlijks de organisatie, de formatie, de begroting, de jaarrekening, en het jaarverslag voor het regionale politiekorps vast. Onverminderd de zeggenschap van het bevoegd gezag is de korpsbeheerder eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het beleidsplan.

  • 2. Zodra het beleidsplan en het jaarverslag, bedoeld in het eerste lid, zijn vastgesteld, zendt de korpsbeheerder deze aan Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie alsmede aan de gemeenteraden in de regio, de commissaris van de Koning en het College van procureurs-generaal.

H

Artikel 34, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien een gemeenteraad van oordeel is, dat een besluit van het regionale college op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan het belang van een goede vervulling van de politietaak in zijn gemeente, kan de gemeenteraad tegen dat besluit administratief beroep instellen bij de commissaris van de Koning. Het beroepschrift wordt ingediend door tussenkomst van de korpsbeheerder. Artikel 32, eerste lid, tweede en derde volzin, alsmede het tweede en derde lid van dat artikel zijn alsdan van toepassing. Het in het eerste en tweede lid van artikel 32 bedoelde besluit bepaalt het tijdstip waarop het besluit van het regionale college uiterlijk moet zijn aangepast.

I

Vervallen.

J

Artikel 36 vervalt.

K

Artikel 38c komt te luiden:

Artikel 38c

  • 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt ten minste eenmaal in de vier jaar in overeenstemming met het hoofd van het landelijk parket het ontwerp van het beleidsplan voor het Korps landelijke politiediensten op. In het beleidsplan wordt in ieder geval aangegeven met welke personele en financiële middelen wordt beoogd het plan en zijn onderdelen te verwezenlijken.

  • 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks in overeenstemming met het hoofd van het landelijk parket het ontwerp van het jaarverslag voor het Korps landelijke politiediensten op.

L

In artikel 38d wordt «het ontwerp van het beleidsplan, bedoeld in artikel 38c,» vervangen door: de in artikel 38c bedoelde stukken.

M

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

  • 1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie ten minste eenmaal in de vier jaar het beleidsplan en jaarlijks de organisatie, de formatie, de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag voor het Korps landelijke politiediensten vast.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Financiën kunnen op het Korps landelijke politiediensten van toepassing zijnde comptabele regels worden vastgesteld.

N

Artikel 40 vervalt.

O

Artikel 41 vervalt.

P

In artikel 42, eerste lid, vervallen de woorden «en de Raad voor het Korps landelijke politiediensten».

Q

De artikelen 43a tot en met 43d komen te luiden:

Artikel 43a

  • 1. Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie stellen ten minste eenmaal in de vier jaar de hoofdlijnen vast met betrekking tot het te voeren beleid ten aanzien van de taakuitvoering van de politie en het te voeren beheer van de politie voor de eerstkomende vier jaar.

  • 2. Zodra de hoofdlijnen, bedoeld in het eerste lid, zijn vastgesteld, doen Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie hiervan mededeling door overlegging ervan aan de Staten-Generaal en door toezending ervan aan de regionale colleges, de korpsbeheerders, het College van procureurs-generaal, de hoofdofficieren van justitie en de korpschefs.

Artikel 43b

  • 1. Op basis en binnen het kader van de hoofdlijnen, bedoeld in artikel 43a, eerste lid, stellen Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, met inachtneming van de omstandigheden van de betrokken regio, ten minste eenmaal in de vier jaar voor iedere regio landelijke doelstellingen vast ter verwezenlijking van voornoemde hoofdlijnen.

  • 2. Alvorens de doelstellingen worden vastgesteld, stellen Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvan een ontwerp op. Voor zover het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie, wint Onze Minister van Justitie vooraf het advies in van het College van procureurs-generaal. De betrokken korpsbeheerder wordt in de gelegenheid gesteld omtrent dit ontwerp aan Onze Ministers advies uit te brengen, in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie en na overleg met het regionale college.

  • 3. In het beleidsplan, bedoeld in artikel 31, wordt aangegeven op welke wijze wordt beoogd de doelstellingen te verwezenlijken.

  • 4. De resultaten die in het voorafgaande jaar zijn behaald met de verwezenlijking van de doelstellingen, maken deel uit van het jaarverslag, bedoeld in artikel 31.

  • 5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie bij ministeriële regeling regels over de uitvoering van het tweede, derde en vierde lid.

Artikel 43c

Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie voeren periodiek overleg met de korpsbeheerders en de hoofdofficieren van justitie over de verwezenlijking van de hoofdlijnen, bedoeld in artikel 43a, eerste lid, en de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b.

Artikel 43d

Onverminderd de zeggenschap van het bevoegd gezag legt de korpsbeheerder over de verwezenlijking van de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b, door het regionale politiekorps verantwoording af aan Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie.

R

Na artikel 43d worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 43e

  • 1. Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie doen periodiek onderzoek naar de verwezenlijking van de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b.

  • 2. De korpsbeheerder verstrekt aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alle informatie over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de verwezenlijking van de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie kunnen hierover nadere regels worden gegeven.

Artikel 43f

Indien aannemelijk is dat de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b, niet of in onvoldoende mate zijn of worden verwezenlijkt, kunnen Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie na overleg met de korpsbeheerder een bijzonder onderzoek doen instellen bij een regionaal politiekorps door een door Onze Ministers aan te wijzen deskundige. De deskundige rapporteert aan Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie.

Artikel 43g

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan ten aanzien van de uitvoering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b, de nodige aanwijzingen geven aan de korpsbeheerder, indien naar het oordeel van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie de doelstellingen niet of in onvoldoende mate zijn of worden verwezenlijkt. Indien de doelstellingen betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie, worden de aanwijzingen gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Justitie. De aanwijzingen worden schriftelijk gegeven en na overleg met de korpsbeheerder. De korpsbeheerder brengt, voorzover nodig, de stukken, bedoeld in artikel 31, eerste lid, in overeenstemming met de aanwijzingen.

S

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zevende en achtste lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 5. In aanvulling op artikel 203 van de Gemeentewet, kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, bepalen dat de begroting of het beleidsplan voor het regionale politiekorps alsmede de daarop betrekking hebbende wijzigingen goedkeuring behoeven, indien niet aannemelijk is dat voldoende waarborgen bestaan dat de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b, door het regionale politiekorps zullen worden verwezenlijkt.

  • 6. In aanvulling op artikel 206 van de Gemeentewet kan goedkeuring aan de begroting of het beleidsplan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, worden onthouden, indien onvoldoende waarborgen bestaan dat de doelstellingen, bedoeld in artikel 43b, door het regionale politiekorps zullen worden verwezenlijkt.

2. In het nieuwe achtste lid, wordt de zinsnede «met dien verstande dat de archiefbewaarplaats van de gemeente waarvan de burgemeester korpsbeheerder is,» vervangen door: met dien verstande dat de archiefbewaarplaats van de gemeente waar de regio haar zetel heeft,.

T

In artikel 50, tweede lid, wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet veiligheidsonderzoeken» vervangen door: bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet veiligheidsonderzoeken.

U

In artikel 54, tweede lid, wordt «het College» vervangen door: het College van procureurs-generaal.

V

In artikel 62, eerste lid, wordt de zinsnede «De Raad voor het Korps landelijke politiediensten stelt, op voorstel van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties stelt.

W

In de bijlage, bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt «De burgemeester van de eerstgenoemde gemeente is de korpsbeheerder, bedoeld in artikel 23, eerste lid,» vervangen door: De regio heeft haar zetel in de eerstgenoemde gemeente.

ARTIKEL II

In onderdeel A van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt onderdeel 4 vervangen door:

4. De artikelen 29, 32, eerste en tweede lid, 34, derde lid, 35, tweede lid, 37, tweede lid, 38d en 43b, van de Politiewet 1993.

ARTIKEL III

De bescheiden van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten worden overgedragen aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL IV

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 26 april 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Uitgegeven de negenentwintigste mei 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 29 704

Naar boven