Besluit van 7 mei 2007, houdende regels ter uitvoering van artikel 7, derde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten met betrekking tot de bekwaamheid en betrouwbaarheid van opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten (Besluit bekwaamheid en betrouwbaarheid opsporingsambtenaren bijzondere opsporingsdiensten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 15 maart 2007, nr. 5472701/07/6;

Gelet op artikel 7, derde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;

De Raad van State gehoord (advies van 3 april 2007, nr. W03.07.0066/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 19 april 2007, nr. 5479106/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder Onze Minister: Onze Minister van Justitie.

Artikel 2

  • 1. Een persoon beschikt over de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. De bekwaamheid blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee Onze Minister heeft ingestemd.

  • 2. Van het met goed gevolg afleggen van een examen als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister ontheffing verlenen, indien de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden op andere wijze blijkt. Bij het verlenen van een ontheffing kunnen aanwijzingen en voorschriften worden gegeven met het oog op het waarborgen van een adequaat niveau van bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

Artikel 3

  • 1. Een persoon beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij van onbesproken gedrag is.

  • 2. Onze Minister beslist of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden.

Artikel 4

Artikel 24 van het Besluit justitiële gegevens wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b wordt geletterd c.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. het nemen van de beslissingen over de betrouwbaarheid van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, genoemd in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten in werking treedt.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bekwaamheid en betrouwbaarheid opsporingsambtenaren bijzondere opsporingsdiensten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 7 mei 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de tweeëntwintigste mei 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet op de bijzondere opsporingsdiensten voorziet in de instelling van vier bijzondere opsporingsdiensten met algehele opsporingsbevoegdheid op de gebieden financiën en economie, milieu en leefomgeving, landbouw, sociale zekerheid en werkgelegenheid. Deze bijzondere opsporingsdiensten zijn belast met de strafrechtelijke handhaving van de ordeningswetgeving en ressorteren onder de ministers die voor het desbetreffende beleidsterrein verantwoordelijk zijn. Uit artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten volgt dat de bijzondere opsporingsdiensten ook belast kunnen zijn met de opsporing van andere strafbare feiten. Bij een dergelijke algemene taakopdracht past het niet langer dat deze diensten hun opsporingsbevoegdheid ontlenen aan artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, dat in beginsel een regeling geeft voor een beperkte of bijzondere opsporingsbevoegdheid. Met de inwerkingtreding van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten wordt derhalve aan de opsporingsambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst die is aangesteld voor de uitvoering van de taken, bedoeld in voormeld artikel 3 van die wet, een algemene opsporingsbevoegdheid op basis van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering toegekend.

Evenbedoelde opsporingsambtenaren dienen te beschikken over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Artikel 7, derde lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten geeft de opdracht om bij algemene maatregel van bestuur regels te geven met betrekking tot de bekwaamheid en betrouwbaarheid. Volgens de toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2004/05, 30 182, nr. 3, blz. 19) dient daarbij zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de bestaande regeling, neergelegd in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. Met het onderhavige besluit is hieraan uitvoering gegeven.

Artikel 2 van het onderhavige besluit heeft betrekking op de bekwaamheid. Dit artikel komt overeen met artikel 16 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. Aldus geldt voor de opsporingsambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst – gelijk als voor de buitengewoon opsporingsambtenaar – dat hij over de vereiste bekwaamheid beschikt, indien hij met goed gevolg het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen heeft afgelegd, dan wel ontheffing daarvan heeft verkregen. Ten aanzien van de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn in de Circulaire bekwaamheidseisen buitengewoon opsporingsambtenaar (Stcrt. 2005, 135) en de Circulaire bekwaamheid en betrouwbaarheid buitengewoon opsporingsambtenaar (Stcrt. 2003, 102) beleidsregels neergelegd met betrekking tot voormeld examen, respectievelijk de mogelijkheid om ontheffing daarvan te verlenen. Voor de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten zal een inhoudelijk vergelijkbare circulaire worden opgesteld.

Vorenomschreven regeling heeft een tijdelijk karakter. Op termijn zal deze worden vervangen door een definitieve regeling, waarin op het niveau van het besluit zelf specifiek op de bijzondere opsporingsdiensten afgestemde regels met betrekking tot de bekwaamheid zullen worden opgenomen. De behoefte aan specifieke regels kan gelegen zijn in het feit dat de algemene taakopdracht van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten afwijkt van die van de buitengewone opsporingsambtenaren. De reden waarom thans niet reeds is gekozen voor een definitieve regeling, is gelegen in de omstandigheid dat eerst op basis van het functioneren van de bijzondere opsporingsdiensten en de in de praktijk opgedane ervaringen onderzocht dient te worden hoe die specifieke regels voor de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten dienen te luiden.

Artikel 3 van het onderhavige besluit heeft betrekking op de betrouwbaarheid. Dit artikel komt overeen met artikel 17 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. Ingevolge laatstgenoemd artikel beslist de Minister van Justitie of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Volgens voormelde Circulaire bekwaamheid en betrouwbaarheid buitengewoon opsporingsambtenaar wordt het oordeel over de betrouwbaarheid gebaseerd op de overgelegde verklaring omtrent het gedrag en de uit de justitiële documentatie bekend zijnde gegevens over de desbetreffende persoon. De mogelijkheid van verstrekking van laatstgenoemde gegevens aan de Minister van Justitie ten behoeve van het nemen van beslissingen over de betrouwbaarheid van buitengewone opsporingsambtenaren is neergelegd in artikel 24 van het Besluit justitiële gegevens.

Artikel 4 van het onderhavige besluit strekt tot wijziging van artikel 24 van het Besluit justitiële gegevens, in dier voege dat daarin een gelijksoortige bepaling ten aanzien van opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten wordt opgenomen. De beoordeling van de betrouwbaarheid van opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten zal aldus op gelijke wijze kunnen plaatsvinden als thans het geval is bij de buitengewone opsporingsambtenaren. Voor de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten zal dit nader worden uitgewerkt in de op te stellen circulaire.

Overigens zal bij de totstandkoming van de definitieve regeling van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om te bezien of terzake van de betrouwbaarheid niet eveneens aanleiding bestaat om op het niveau van het besluit zelf specifiek op de bijzondere opsporingsdiensten afgestemde regels op te nemen.

Het onderhavige besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten in werking treedt. De hiervoor genoemde definitieve regeling inzake de bekwaamheid en betrouwbaarheid zal in de loop van 2008 worden gerealiseerd.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juni 2007, nr. 110.

Naar boven