Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 2007, 164 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 2007, 164 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is tegelijk met het wetsvoorstel tot vaststelling en invoering van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek onder gelijktijdige intrekking van de Pachtwet de bepalingen van de Pachtwet over de samenstelling en werkwijze van de grondkamers en van de Centrale Grondkamer over te hevelen naar een wet tot uitvoering van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede enige wetgeving aan te passen aan genoemde titel;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Er zijn grondkamers, waarvan het rechtsgebied en de standplaats door Ons worden aangewezen.
1. De grondkamer bestaat uit een voorzitter en ten minste vier en ten hoogste twaalf leden. Zij wordt bijgestaan door een secretaris.
2. Er kunnen een plaatsvervangende voorzitter, plaatsvervangende leden en een of meer plaatsvervangende secretarissen worden benoemd.
3. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter of van de plaatsvervangende voorzitter treedt het oudste lid als waarnemend voorzitter op.
1. Wij benoemen en ontslaan de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden, de secretaris alsmede de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende secretarissen.
2. De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor de tijd van vijf jaren. Zij zijn bij hun aftreden opnieuw benoembaar. Op eigen verzoek kunnen zij door Ons worden ontslagen.
3. Voor de benoeming van een lid of van een plaatsvervangend lid maken Gedeputeerde Staten een aanbeveling op.
4. Bij de benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden dragen Wij zorg, dat in de grondkamer het belang van de pachters, noch dat van de verpachters overheerst.
5. De in het eerste lid bedoelde personen worden voor de aanvang hunner bediening beëdigd.
6. Bij het bereiken van de ouderdom van zeventig jaren wordt aan de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden en plaatsvervangende leden ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.
1. Voor benoeming tot secretaris of plaatsvervangende secretaris komt in aanmerking degene:
a. aan wie door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of
b. die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten.
1. Onverminderd hetgeen elders is bepaald, worden de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden, de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen ontslagen:
a. bij gebleken ongeschiktheid door ouderdom of door aanhoudende lichamelijke of psychische aandoeningen;
b. wanneer zij onder curatele zijn gesteld.
2. Onverminderd hetgeen elders is bepaald, kunnen de in het vorige lid genoemde personen worden ontslagen:
a. bij overtreding van de artikelen 6 en 7;
b. wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard, ten aanzien van hen de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, zij surséance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld.
3. Alvorens het ontslag op grond van het in de voorgaande leden bepaalde wordt verleend, wordt de betrokkene gehoord.
4. Wanneer zich een van de omstandigheden voordoet, als bedoeld in het tweede lid, zijn Onze Ministers van Justitie en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd de betrokkene in de uitoefening van zijn ambt terstond te schorsen. De schorsing mag een termijn van drie maanden niet overschrijden. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet niet van toepassing.
5. Wanneer tijdens de in het vierde lid bedoelde schorsing het besluit tot ontslag wordt genomen, blijft de schorsing van kracht tot het tijdstip, waarop het ontslag ingaat.
1. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden, de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen zijn verplicht het geheim te bewaren omtrent hetgeen hun als zodanig bekend wordt.
2. Zij mogen zich noch direct, noch indirect in enig bijzonder onderhoud of gesprek inlaten met partijen of hun raadslieden, noch enige bijzondere onderrichting, memorie of schrifturen aannemen over enige aangelegenheid, welke aanhangig is of waarvan zij weten of vermoeden, dat deze aanhangig zal worden bij de grondkamer, waartoe zij behoren.
1. Het is de voorzitter en de secretaris verboden zich te belasten met de consultatie omtrent en de verdediging van zaken, welke bij enige grondkamer of pachtkamer, bij de Centrale Grondkamer of bij de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem aanhangig zijn, of waarvan zij weten of vermoeden, dat deze daarbij aanhangig zullen worden.
2. Het is de plaatsvervangende voorzitter, de plaatsvervangende secretaris, de leden en de plaatsvervangende leden verboden zich te belasten met de consultatie omtrent en de verdediging van zaken, welke aanhangig zijn of waarvan zij weten of vermoeden, dat deze aanhangig zullen worden bij de grondkamer, waartoe zij behoren, of bij de Centrale Grondkamer, in het laatste geval voor zover het betreft zaken, aan de behandeling waarvan zij in de grondkamer hebben deelgenomen.
1. De grondkamer houdt zitting en beslist met de voorzitter en twee leden.
2. Beschikkingen van de grondkamer, genomen met een ander aantal personen dan in het vorige lid is vermeld, zijn nietig.
1. De voorzitter en de secretaris genieten een bezoldiging, die bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Zij genieten voorts een vergoeding voor reis- en verblijfkosten volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.
2. De plaatsvervangende voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende secretarissen genieten een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en verdere vergoedingen volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.
De tot de rechterlijke macht behorende leden, de deskundige leden en de plaatsvervangende deskundige leden van de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem zijn van rechtswege tevens lid, onderscheidenlijk plaatsvervangend lid, van de Centrale Grondkamer.
1. Wij benoemen en ontslaan de griffier van de Centrale Grondkamer.
2. Wij kunnen een of meer plaatsvervangende griffiers benoemen.
3. De griffier voldoet aan de vereisten tot benoembaarheid tot rechterlijke ambtenaar, gesteld in artikel 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
1. De Centrale Grondkamer houdt zitting en beslist met drie tot de rechterlijke macht behorende leden en twee niet tot de rechterlijke macht behorende deskundige leden.
2. Een van de tot de rechterlijke macht behorende leden treedt op als voorzitter.
3. Beschikkingen van de Centrale Grondkamer, genomen met een ander aantal personen dan in het eerste lid is vermeld, zijn nietig.
De artikelen 6 en 7 vinden ten aanzien van de leden, de plaatsvervangende leden, de griffier en de plaatsvervangende griffier van de Centrale Grondkamer overeenkomstige toepassing.
1. De griffier geniet een bezoldiging, die bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Hij geniet voorts een vergoeding voor reis- en verblijfkosten volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
2. De leden, de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende griffier van de Centrale Grondkamer genieten een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en verdere vergoedingen volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven ter uitvoering van dit hoofdstuk alsmede omtrent de werkwijze van de grondkamers en de Centrale Grondkamer.
1. Het verzoek tot goedkeuring van een pachtovereenkomst en van een overeenkomst tot wijziging of beëindiging van een pachtovereenkomst geschiedt door indiening bij de grondkamer van een door partijen ondertekende akte of een notarieel afschrift, met zoveel ongetekende afschriften als er meer dan twee partijen bij de overeenkomst zijn betrokken.
2. Aan het hoofd van de akte worden de namen, voornamen en woonplaatsen van de partijen vermeld, voor zover deze niet in de overeenkomst zijn opgenomen. Het gepachte moet met de kadastrale aanduiding zijn aangeduid.
3. Indien de goedkeuring van de pachtovereenkomst of van de overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst wordt verlangd op grond van artikel 324, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt tevens de beschikking van de grondkamer, waarbij de ontwerp-overeenkomst werd goedgekeurd, vermeld.
Het verzoek tot goedkeuring van een ontwerp-pachtovereenkomst of van een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst wordt ingediend bij de grondkamer. Het moet zijn ondertekend door degenen, die in de ontwerp-overeenkomst als partijen zijn genoemd of hun gemachtigden. Daarbij wordt overgelegd een ongetekend exemplaar van de ontwerp-overeenkomst, vermeerderd met zoveel ongetekende exemplaren als er verzoekers zijn. Het verpachte moet met de kadastrale aanduiding zijn aangeduid.
1. De verzoeken, bedoeld in de artikelen 325, derde lid, 326, eerste lid, 328, derde lid, 333, tweede en derde lid, 345, tweede lid, 348, derde lid, 354, tweede lid, 379, eerste lid, 380, tweede lid en 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, vinden plaats door indiening van een verzoekschrift bij de grondkamer met zoveel afschriften als er wederpartijen bij de overeenkomst of belanghebbenden zijn.
2. Het verzoekschrift vermeldt de naam, de voornamen en de woonplaats van de verzoeker, de naam en de woonplaats van de wederpartij of van de belanghebbenden, als deze er zijn, voorts de gronden, waarop het verzoek steunt, en de gevraagde beslissing.
1. Bij het verzoek, bedoeld in artikel 381, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt een verklaring overgelegd van burgemeester en wethouders, waaruit blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan. Deze verklaring kan slechts worden afgegeven nadat Gedeputeerde Staten daartoe hun toestemming hebben gegeven.
2. Indien de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een veenschap of een veenpolder de in artikel 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde derde is, zijn slechts Gedeputeerde Staten bevoegd de in dat lid bedoelde verklaring af te geven.
3. Het bevoegde college beslist binnen drie weken na de indiening van het verzoek, onderscheidenlijk binnen drie weken na de ontvangst van de toestemming van Gedeputeerde Staten. Indien burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing hebben genomen, kan de afgifte van de verklaring worden gevraagd aan Gedeputeerde Staten, die binnen zes weken nadien beslissen.
4. De in dit artikel bedoelde verklaringen zijn slechts geldig gedurende zes maanden na de dagtekening daarvan, tenzij de verklaring zelf een kortere geldigheidsduur vermeldt.
5. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, vermeldt tevens de datum van de terinzagelegging en de datum en wijze van bekendmaking daarvan, alsmede de datum en het nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende toestemming.
6. De grondkamer neemt een verklaring, waarin een of meer van de in het vijfde lid bedoelde gegevens ontbreken, niet in aanmerking.
1. De verzoeken, bedoeld in de artikelen 385 en 404, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, worden gedaan bij een verzoekschrift, dat bij de grondkamer wordt ingediend.
2. Het verzoekschrift vermeldt de naam, de voornamen en de woonplaats van de verzoeker, voorts de gronden, waarop het verzoek steunt en de gevraagde beslissing.
1. De in deze afdeling bedoelde verzoeken moeten worden ingediend bij de grondkamer, binnen het rechtsgebied waarvan de onroerende zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Indien het een hoeve betreft, wordt het verzoek ingediend bij de grondkamer, binnen het rechtsgebied waarvan het hoofdgebouw, tot de hoeve behorend, gelegen is.
2. Indien de grondkamer van oordeel is, dat een verzoek ten onrechte bij haar is ingediend, verwijst zij het verzoek naar de grondkamer, die naar haar oordeel bevoegd is het verzoek te behandelen.
1. De grondkamer kan een onderzoek naar aanleiding van het bij haar ingediende verzoek gelasten. Zij zal hiermee een of meer leden of een of meer door haar aan te wijzen deskundigen belasten. Deze aanwijzing geschiedt in het algemeen, dan wel voor een bepaald geval.
2. Aan de deskundige wordt door de voorzitter van de grondkamer een vergoeding toegekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde.
3. Binnen een maand na het gelasten van het onderzoek doet de grondkamer daarvan mededeling aan de verzoeker en de bij de overeenkomst of ontwerp-overeenkomst betrokken partijen onder vermelding van de plaats waar en het tijdstip waarop het onderzoek wordt gehouden.
1. De verzoeker en de bij de overeenkomst of ontwerp-overeenkomst betrokken partijen of belanghebbenden zijn verplicht aan degene, aan wie het onderzoek is opgedragen, desgevraagd de ter uitvoering van zijn opdracht nodige inlichtingen te verstrekken.
2. Degene, aan wie het onderzoek is opgedragen, is bevoegd de onroerende zaak, waarop het verzoek betrekking heeft, te betreden. Zo nodig verschaft hij zich de toegang met behulp van de sterke arm.
3. De uitkomsten van het onderzoek worden neergelegd in een rapport, dat wordt ondertekend door degene, die met het onderzoek werd belast.
1. Indien de grondkamer een pachtovereenkomst of een overeenkomst tot wijziging of beëindiging van een pachtovereenkomst niet aanstonds kan goedkeuren, deelt zij aan partijen haar bezwaren mede en geeft zij aan of en op welke wijze deze kunnen worden opgeheven.
2. Indien een onderzoek door een van haar leden of door een deskundige heeft plaats gehad, zendt de grondkamer aan partijen, tegelijk met de mededeling van haar bezwaren, een afschrift van het rapport van het onderzoek toe.
3. De in het vorige lid bedoelde mededeling vermeldt de termijn, waarbinnen partijen schriftelijke opmerkingen aan de grondkamer kunnen inzenden en een mondelinge behandeling kunnen verzoeken.
4. Indien de partijen toestemmen in de wijzigingen, die door de grondkamer als voorwaarde voor het verlenen van haar goedkeuring aan de overeenkomst worden gesteld, legt de grondkamer deze vast in een akte, die door partijen wordt ondertekend en voor dezen bindend is.
5. Indien de partijen de door de grondkamer nodig geoordeelde wijzigingen niet overnemen, wijzigt de grondkamer de overeenkomst, of, indien zij oordeelt dat door wijziging haar in het eerste lid bedoelde bezwaren niet kunnen worden opgeheven, vernietigt zij haar.
1. Indien de grondkamer een ontwerp-pachtovereenkomst of een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst niet aanstonds kan goedkeuren, deelt zij aan de personen, die in de ontwerp-overeenkomst als partijen zijn genoemd, haar bezwaren mee en geeft zij aan of en op welke wijze deze kunnen worden opgeheven.
2. Het tweede en derde lid van het voorgaande artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de grondkamer de ontwerp-overeenkomst goedkeurt, wordt de goedkeuring niet op de ontwerp-akte gesteld, doch bij een afzonderlijke beschikking verleend.
4. Indien de grondkamer de ontwerp-overeenkomst niet kan goedkeuren en zij van oordeel is, dat haar bezwaren door wijziging van de ontwerp-overeenkomst kunnen worden opgeheven, vermeldt zij deze wijzigingen in haar beschikking.
1. Indien bij een beslissing op een verzoek in andere dan de in de artikelen 25 en 26 bedoelde gevallen naar het oordeel van de grondkamer behalve de verzoeker ook anderen belang hebben, deelt de grondkamer, onder gelijktijdige kennisgeving van de eventuele bezwaren, aan de verzoeker en de andere belanghebbenden mede, binnen welke termijn zij schriftelijke opmerkingen aan de grondkamer kunnen inzenden en een mondelinge behandeling kunnen verzoeken.
2. Indien een onderzoek door een van haar leden of door een deskundige heeft plaats gehad, zendt de grondkamer aan de verzoeker en de andere belanghebbenden, tegelijk met haar mededeling, een afschrift van het rapport van het onderzoek toe.
1. Indien bij een beslissing op een verzoek in andere dan de in de artikelen 25 en 26 bedoelde gevallen naar het oordeel van de grondkamer uitsluitend de verzoeker belang heeft en de grondkamer het verzoek niet aanstonds kan toewijzen, is de grondkamer bevoegd – en op een daartoe strekkend verzoek verplicht – een mondelinge behandeling van het bij haar ingediende verzoek te doen plaats hebben op een door haar te bepalen zitting.
2. Indien een onderzoek door een van haar leden of door een deskundige heeft plaats gehad, zendt de grondkamer aan de verzoeker, tegelijk met haar oproep voor de mondelinge behandeling, een afschrift van het rapport van het onderzoek toe.
De secretaris maakt een verslag van hetgeen bij de mondelinge behandeling voorvalt met vermelding van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen. Het verslag wordt door de voorzitter en de secretaris vastgesteld en ondertekend. Desgevraagd ontvangen partijen daarvan afschrift.
1. De partijen bij de overeenkomst en de verzoeker kunnen zich doen bijstaan of vertegenwoordigen.
2. De partijen bij de overeenkomst en de verzoeker kunnen getuigen ter zitting meebrengen.
1. De partijen bij de overeenkomst en de verzoeker kunnen met machtiging van de grondkamer bij deurwaardersexploot getuigen oproepen om aldaar te verschijnen.
2. Ieder, die bij deurwaardersexploot is opgeroepen om als getuige ter zitting te verschijnen, is verplicht aan die oproeping gehoor te geven.
3. De grondkamer kan bevelen, dat getuigen, die, hoewel bij deurwaardersexploot opgeroepen, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor haar worden gebracht.
4. De ingevolge artikel 30 ter zitting meegebrachte getuigen worden gehoord, voor zover de grondkamer hun verhoor dienstig oordeelt.
5. De artikelen 164, 171 tot en met 173, 177 en 179 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn ten aanzien van het getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing.
6. Van het getuigenverhoor wordt proces-verbaal gemaakt. Artikel 180 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat het proces-verbaal door de voorzitter en de secretaris wordt mede-ondertekend.
7. Getuigen ontvangen desgevraagd ten laste van degene, die hen heeft voorgebracht, schadevergoeding, door de voorzitter te begroten overeenkomstig het bij en krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde.
Bij de behandeling van een verzoek tot goedkeuring van een ontwerp-pachtovereenkomst of van een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst vinden de artikelen 29, 30 en 31 overeenkomstige toepassing.
Indien de grondkamer de pachtovereenkomst of de overeenkomst tot wijziging of beëindiging van de pachtovereenkomst ongewijzigd goedkeurt, zendt de secretaris aan iedere partij een exemplaar of een afschrift van de overeenkomst, waarop de beslissing, die de grondkamer heeft genomen, is aangetekend.
1. De beschikkingen van de grondkamer zijn met redenen omkleed, met uitzondering van de beschikkingen die overeenkomstig artikel 33 zijn genomen.
2. Een expeditie van de beschikking wordt aan de bij de overeenkomst of ontwerp-overeenkomst betrokken partijen of belanghebbenden alsmede aan de verzoeker toegezonden. De dag van verzending wordt op de expeditie aangetekend.
De voorzitter en de leden van de grondkamers alsmede hun plaatsvervangers kunnen worden gewraakt op de wijze en in de gevallen, omschreven in de vierde afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande, dat het onderzoek van de redenen van wraking en het beslissen over de wraking geschiedt door de grondkamer.
1. Tegen de beschikkingen van de grondkamer staat, behoudens het in het derde lid bepaalde, aan partijen, belanghebbenden, alsmede aan de verzoeker binnen een maand, nadat de beschikking aan hen is verzonden, beroep open bij de Centrale Grondkamer.
2. De wederpartij kan van haar kant incidenteel beroep instellen, zelfs na verloop van de in het vorige lid bedoelde termijn en na berusting in de beschikking. Het incidenteel beroep wordt op straffe van niet-ontvankelijkheid ingesteld bij het schriftelijk antwoord. De afstand van het principaal beroep doet het ingestelde incidenteel beroep niet vervallen.
3. Geen beroep kan door de pachter of door de verpachter worden ingesteld, indien de pachtovereenkomst of een overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst dan wel het ontwerp van een van deze overeenkomsten ongewijzigd wordt goedgekeurd. Geen beroep kan door de pachter worden ingesteld, indien de wijziging door de grondkamer ingevolge artikel 320 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betrekking heeft op verlaging van de overeengekomen pachtprijs. Geen beroep kan door de verpachter worden ingesteld, indien bedoelde wijziging betrekking heeft op een verlaging van de overeengekomen pachtprijs met minder dan 10 procent.
1. Het beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift bij de Centrale Grondkamer. Bij het beroepschrift wordt een expeditie van de beroepen beschikking gevoegd.
2. Het beroepschrift bevat een opgave van de naam, de voornamen en de woonplaats van de verzoeker, van de naam en de woonplaats van de wederpartij of belanghebbende, als deze er is, voorts de bezwaren tegen de beschikking, waartegen beroep, en de gevraagde beslissing.
3. Bij het beroepschrift worden zoveel afschriften gevoegd als er wederpartijen of belanghebbenden zijn.
4. Indien het beroep betreft een ter goedkeuring ingezonden overeenkomst als bedoeld in artikel 318 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een ontwerp-pachtovereenkomst of een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst, worden bij het beroepschrift de daartoe bij de grondkamer ingediende bescheiden mede overgelegd.
5. De griffier zendt een afschrift van het beroepschrift onverwijld aan elk van de wederpartijen of belanghebbenden, als deze er zijn, toe en voegt daarbij een kennisgeving, die de tijd vermeldt waarbinnen een schriftelijk antwoord kan worden ingezonden.
6. Het beroepschrift wordt mondeling ter zitting behandeld, indien de Centrale Grondkamer dit nodig oordeelt, dan wel een van de partijen of belanghebbenden dit verzoekt. Overigens vinden de bepalingen van paragraaf 2 en van paragraaf 3 overeenkomstige toepassing.
1. De Centrale Grondkamer bevestigt of vernietigt de beschikking waartegen hoger beroep is ingesteld.
2. Bij vernietiging van de beschikking doet de Centrale Grondkamer hetgeen de grondkamer had behoren te doen, tenzij zij reden mocht vinden de zaak naar de grondkamer terug te wijzen.
1. De secretaris van de grondkamer zendt desgevraagd de stukken van de eerste aanleg of afschriften daarvan aan de griffier van de Centrale Grondkamer.
2. De griffier van de Centrale Grondkamer zendt afschrift van de beschikkingen van de Centrale Grondkamer aan de grondkamer, tegen welker beschikking beroep is ingesteld.
1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan beroep tegen een beschikking van de grondkamer instellen.
2. Het beroep kan slechts worden ingesteld na verloop van de termijn, genoemd in artikel 36, eerste lid.
3. Vernietiging van de beschikking van de grondkamer op dit beroep brengt geen nadeel toe aan de rechten, bij de beschikking verkregen.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld over de wijze waarop de kennisgevingen en de toezending van stukken door de secretaris van de grondkamer en door de griffier van de Centrale Grondkamer geschieden.
1. De grondkamer binnen het rechtsgebied waarvan een waterschap geheel of gedeeltelijk is gelegen, verstrekt op verzoek van dit waterschap de gegevens die deze, voor zover bij de grondkamer voorhanden, nodig heeft in verband met het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 29 van de Waterschapswet.
2. Omtrent de wijze van het verzoek en de wijze van gegevensverstrekking, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een tarief vastgesteld van de door de grondkamers en de Centrale Grondkamer voor haar verrichtingen te heffen kosten.
2. Ten aanzien van de invordering van deze kosten zijn de artikelen 22 en 23 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat het dwangbevel wordt uitgevaardigd door de voorzitter van de grondkamer, onderscheidenlijk van de Centrale Grondkamer, en dat het terstond uitvoerbaar is.
Indien binnen de in de wet gestelde termijn een verzoek is ingediend of een vordering is ingesteld bij de pachtkamer van de rechtbank en deze beslist, dat zij niet bevoegd is daarvan kennis te nemen, kan het verzoek, indien de grondkamer bevoegd is daarvan kennis te nemen en een wettelijke termijn, waarbinnen het verzoek bij de grondkamer moet worden ingediend, niet meer in acht kan worden genomen, niettemin nog binnen een maand na de beslissing van de pachtkamer bij de grondkamer worden ingediend. Hetzelfde geldt, indien een dergelijke beslissing door de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem wordt bevestigd dan wel door haar de pachtkamer bij de rechtbank alsnog niet bevoegd wordt verklaard van het verzoek of van de vordering kennis te nemen.
In artikel 220d, tweede lid, van de Gemeentewet wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt «de artikelen 2, tweede lid en 158 van de Pachtwet niet zijn in acht genomen» vervangen door: artikel 318, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen.
2. In het derde lid, wordt «artikel 2, eerste lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 317, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 66, vierde lid, wordt «de Pachtwet» vervangen door: titel 7.5 van het Burgerlijk Wetboek.
De Landinrichtingswet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 54, tweede lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder 1°, wordt «artikel 12, eerste lid, van de Pachtwet (Stb. 1958, 37)» vervangen door: artikel 325, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Onder 2°, wordt «artikel 12, derde lid, van die wet» vervangen door: artikel 325, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Onder 3°, wordt «artikel 58 van de bedoelde wet» vervangen door: artikel 395 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Onder 4°, wordt «artikel 70f, vijfde lid, van die wet is aangegaan voor ten minste zes jaren» vervangen door: 397, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 152 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, wordt «de artikelen 2, tweede lid, en 158 van de Pachtwet niet zijn in acht genomen» vervangen door: artikel 318, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen.
2. In het vijfde lid, wordt «artikel 2, eerste lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 317, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 155, vierde lid, wordt «de Pachtwet» vervangen door: titel 7.5 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 42a van de onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:
In het tweede lid wordt «artikel 12, eerste of tweede lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 325, eerste of tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en wordt «de artikelen 36–47 van de Pachtwet» vervangen door: de artikelen 325, vijfde lid, en 367 tot en met 374 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In het vierde lid wordt «artikel 49, eerste lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 363, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In het vijfde lid wordt «artikel 9 van de Pachtwet» vervangen door: artikel 322 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en wordt «artikel 12, tweede lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 325, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De Reconstructiewet concentratiegebieden wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het achtste lid wordt «de artikelen 2, tweede lid, en 158 van de Pachtwet niet in acht zijn genomen» vervangen door: artikel 318, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen.
2. In het negende lid wordt «artikel 2, eerste lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 317, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De Reconstructiewet Midden-Delfland wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de artikelen 2, tweede lid, en 158 van de Pachtwet niet in acht zijn genomen» vervangen door: artikel 318, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen.
2. In het derde lid wordt «artikel 2, eerste lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 317, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De Wet agrarisch grondverkeer wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 6, tweede lid, onder d, wordt «paragraaf 9A van de Pachtwet (Stb. 1958, 37)» vervangen door: afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 14, vierde lid, wordt «artikel 77, eerste lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers.
In artikel 15, vierde lid, wordt «artikel 77, eerste lid, van de Pachtwet» vervangen door: artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers.
In artikel 17, vijfde lid, wordt «artikel 32 van de Pachtwet» vervangen door: artikel 355 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 21, eerste lid, wordt «artikel 92 van de Pachtwet» vervangen door: artikel 22 van de Uitvoeringswet grondkamers.
In artikel 25 wordt «de artikelen 77–79, 84, 85, 92, tweede lid–94, 99–102, 104 en 105 van de Pachtwet» vervangen door: de artikelen 6 tot en met 8, 13, 14, 22, tweede lid tot en met 24, 29 tot en met 32, 34 en 35 van de Uitvoeringswet grondkamers.
In artikel 26 wordt «De artikelen 107–112 van de Pachtwet» vervangen door: De artikelen 37 tot en met 42 van de Uitvoeringswet grondkamers en wordt «artikel 107, vierde lid» vervangen door: artikel 37, vierde lid, van de Uitvoeringswet grondkamers.
In artikel 27 wordt «Artikel 113, tweede lid, van de Pachtwet» vervangen door: Artikel 44, tweede lid, van de Uitvoeringswet grondkamers.
De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 10, tweede lid, onder f, wordt «Hoofdstuk I, paragraaf 9 A van de Pachtwet» vervangen door: afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 11, tweede lid, wordt «Hoofdstuk I, paragraaf 9 A van de Pachtwet» vervangen door: afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
De Pachtwet wordt ingetrokken.
De Wet van 28 juli 1924, houdende regeling omtrent het dragen der kosten van openbare verpachtingen en het uitloven van premiën bij openbare verkoopingen en verpachtingen, wordt ingetrokken.
De Wet van 12 oktober 1995 tot wijziging van de Pachtwet (Stb. 1995, 204) wordt ingetrokken.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 maart 2006 ingediende voorstel van wet, houdende regels inzake de inrichting van het landelijk gebied (Wet inrichting landelijk gebied) (Kamerstukken II 2005/06, 30509, nrs. 1–2), tot wet is of wordt verheven en artikel 94, onderscheidenlijk artikel 105, onderdeel J, eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, dan vervalt artikel 49 onderscheidenlijk artikel 51 van deze wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de vierentwintigste mei 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-164.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.