Besluit van 10 april 2007 tot compensatie van het bij postactieve ambtenaren in de sectoren Rijk, Politie, Defensie, Rechterlijke Macht en Onderwijs van 65 jaar en ouder opgetreden koopkrachtverlies als gevolg van de invoering van de Zorgverzekeringswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 31 januari 2007, CS/CZW/WVOB 2007-0000025888, gedaan mede namens Onze Ministers van Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Defensie;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 10, vijfde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 38a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 4.1.2, tweede lid, en 4.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 4.5, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en artikel 14 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 8 maart 2007, nr. W04.07.0030/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 maart 2007, CS/CZW/WVOB 2007-00000086767, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Justitie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Onder betrokkene wordt verstaan: degene die op 31 december 2005 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en

    a. als gewezen ambtenaar, dan wel als achtergebleven echtgenoot van een overleden ambtenaar, over de maand december 2005 een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van

    1°. de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel;

    2°. artikel 27a, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

    b. als gewezen Kamerlid, dan wel als achtergebleven echtgenoot van een overleden Kamerlid, over de maand december 2005 overeenkomstig de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer;

    c. als gewezen lid van het Europees Parlement, dan wel als achtergebleven echtgenoot van een overleden lid, over de maand december van 2005 overeenkomstig de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van artikel 2c, derde lid, van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement;

    d. als gewezen personeelslid dan wel als achtergebleven echtgenoot van een overleden personeelslid over een of meer maanden van het jaar 2005 een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel;

    e. als gewezen personeelslid, dan wel als achtergebleven echtgenoot van een overleden personeelslid, van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdelen b tot en met b2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 1.2, onderdelen a, c en d, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of artikel 2 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek over een of meer maanden van het jaar 2005 een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van een met de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel vergelijkbare regeling, overeengekomen door de Vereniging MBO Raad, de Vereniging Colo, kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, de Vereniging HBO-raad, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten, de vereniging Nederlandse Federatie van Universitair medische centra en de Werkgeversvereniging Onderzoekinstellingen enerzijds en de centrales voor overheids- en onderwijspersoneel anderzijds;

    f. als gewezen ambtenaar, dan wel als achtergebleven echtgenoot van een overleden ambtenaar, over een of meer maanden van het jaar 2005 een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van de Regeling ziektekostenvoorziening defensiepersoneel, of

    g. als gepensioneerde deelnemer in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdelen d en e, van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994, zoals dat besluit luidde op 31 december 2005, op grond van door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestelde regels over 2006 een tegemoetkoming heeft ontvangen ter compensatie van de inkomenseffecten van de invoering van de Zorgverzekeringswet.

  • 2. Onder echtgenoot wordt tevens verstaan: geregistreerd partner of levenspartner die op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract met een ambtenaar, personeelslid onderscheidenlijk Kamerlid of lid van het Europees Parlement een gemeenschappelijke huishouding voerde.

Artikel 2

De Sociale verzekeringsbank verleent de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met c, een uitkering die, met inbegrip van de ter zake van die uitkering op de voet van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 verschuldigde belasting,

a. in 2007 gelijk is aan 70% van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met c, die is verleend over het tot en met december 2005 lopende tijdvak, vermenigvuldigd met de breuk waarbij de teller 12 bedraagt en de noemer staat voor het aantal maanden waarover die tegemoetkoming is verleend, tot ten hoogste € 1093,75;

b. in 2008 gelijk is aan 50% van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met c, die is verleend over het tot en met december 2005 lopende tijdvak, vermenigvuldigd met de breuk waarbij de teller 12 bedraagt en de noemer staat voor het aantal maanden waarover die tegemoetkoming is verleend, tot ten hoogste € 781,25;

c. in 2009 gelijk is aan 40% van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met c, die is verleend over het tot en met december 2005 lopende tijdvak, vermenigvuldigd met de breuk waarbij de teller 12 bedraagt en de noemer staat voor het aantal maanden waarover die tegemoetkoming is verleend, tot ten hoogste € 625,–.

Artikel 3

  • 1. De Sociale verzekeringsbank verleent de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen d tot en met f, een uitkering die, met inbegrip van de ter zake van die uitkering op de voet van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 verschuldigde belasting,

    a. in 2007 gelijk is aan 70% van de over 2005 ontvangen tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen d tot en met f, tot ten hoogste € 1093,75;

    b. in 2008 gelijk is aan 50% van de over 2005 ontvangen tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen d tot en met f, tot ten hoogste € 781,25;

    c. in 2009 gelijk is aan 40% van de over 2005 ontvangen tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen d tot en met f, tot ten hoogste € 625,–.

  • 2. Indien de tegemoetkoming, bedoeld het eerste lid, onderdeel uitmaakt van een verlening over een tijdvak dat mede betrekking heeft op 2004, wordt voor de berekening van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, van de tegemoetkoming over genoemd tijdvak voor iedere maand dat de tegemoetkoming betrekking heeft op 2005 een twaalfde deel van de tegemoetkoming aan 2005 toegerekend.

Artikel 4

De Sociale verzekeringsbank verleent de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, een uitkering die, met inbegrip van de ter zake van die uitkering op de voet van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 verschuldigde belasting,

a. in 2007 gelijk is aan 70% van de over 2006 ontvangen tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, tot ten hoogste € 1093,75;

b. in 2008 gelijk is aan 50% van de over 2006 ontvangen tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, tot ten hoogste € 781,25;

c. in 2009 gelijk is aan 40% van de over 2006 ontvangen tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, tot ten hoogste € 625,–.

Artikel 5

De uitkering, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4, wordt jaarlijks verleend in de maand september.

Artikel 6

De uitkering, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4, wordt niet verleend aan de betrokkene die voor de eerste dag van de maand van uitkeren is overleden.

Artikel 7

Artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tijdelijke compensatie koopkrachtverlies postactieve ambtenaren Zorgverzekeringswet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 10 april 2007

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Uitgegeven de achtste mei 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Wegens de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 zijn de tegemoetkomingen in de ziektekosten voor postactieve ambtenaren van 65 jaar en ouder beëindigd. In overleg met de betreffende vakbonden zijn binnen de diverse sectoren afspraken gemaakt over zogenoemde afbouwtrajecten in verband met de uit de beëindiging voortvloeiende koopkrachteffecten. De Tweede Kamer heeft bij motie van de leden Verburg, Noorman-den Uyl, Van Gent en Bakker (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XV, nr. 87) de regering als werkgever verzocht om aanvullende afspraken te maken over de arbeidsvoorwaardelijke bijdrage aan de ziektekosten van postactieve ambtenaren wegens het vervallen van deze tegemoetkomingen. Het kabinet heeft bij brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 april 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XV, nr. 100) toegezegd dat het voor postactieve ambtenaren van 65 jaar en ouder, van de sectoren waarvoor het kabinet verantwoordelijk is, een ruimhartiger overgangsregeling zal treffen. Het betreft de sectoren Rijk, Politie, Defensie, Rechterlijke Macht en Onderwijs (alle onderwijssectoren).

Onderhavig besluit strekt tot uitvoering van die toezegging overeenkomstig de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 mei 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XV, nr. 114). Het doel van de maatregel is de afbouwtrajecten van de tegemoetkoming in de ziektekosten, zoals overeengekomen aan de diverse overlegtafels, evenwichtiger vorm te geven.

Het kabinet heeft over de maatregel op 11 oktober 2006 overleg gevoerd met de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel. De centrales stemmen in met de uitvoering van deze maatregel. Wel hadden zij graag een ruimere toepassing van de tegemoetkoming gezien. Tevens is op 28 juni 2006 door het kabinet met de Vereniging van Sectorwerkgevers Overheid over de maatregel overleg gevoerd.

Doelgroep

De maatregel bestaat uit een jaarlijkse uitkering in de jaren 2007 tot en met 2009. Rechthebbende zijn: gewezen ambtenaren uit de kabinetssectoren die op 31 december 2005 65 jaar of ouder waren en die voor het jaar 2005 een tegemoetkoming op grond van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel, de Regeling ziektekostenvoorziening defensiepersoneel of de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel hebben ontvangen, of verzekerd waren tegen de ziektekosten op grond van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994, en in 2006 op grond van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2005–2007 in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling ziektekostencompensatie gepensioneerd politiepersoneel. De maatregel is tevens van toepassing op postactieve rechterlijke ambtenaren van 65 jaar en ouder, op wie de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing was.

Tevens heeft onderhavig besluit betrekking op de onderwijssectoren waarop de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel niet meer van toepassing is, omdat de arbeidsvoorwaarden zijn overgelaten aan het overleg tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties. Het betreft onderstaande sectoren en werkgeverorganisaties.

Onderwijssector

Werkgeversorganisatie

beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

de vereniging MBO Raad

kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

de Vereniging Colo, kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

hoger beroepsonderwijs

de Vereniging HBO-raad

universiteiten

de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten

universitair medische centra

De Vereniging Nederlandse Federatie van Universitair medische centra

onderzoekinstellingen

de Werkgeversvereniging Onderzoekinstellingen

In artikel 1, eerste lid, onderdelen b en c, is onderhavig besluit tevens van toepassing verklaard op voormalige leden van de Tweede Kamer en van het Europese Parlement van 65 jaar en ouder. Deze toepasselijkheid strekt niet tot het scheppen van een aanspraak, nu die reeds volgt uit artikel 6, derde lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer onderscheidenlijk artikel 2c, derde lid, van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement. Met de opname in dit besluit wordt slechts beoogd te regelen dat op grond van artikel 2 de Sociale verzekeringsbank bevoegd is om de uitkering aan voormalige leden van de Tweede Kamer en van het Europees Parlement te verstrekken.

In artikel 6 is bepaald dat het recht op de uitkering vervalt bij overlijden van de rechthebbende. Uit het bovenstaande volgt dat de nabestaande van een rechthebbende door het overlijden geen recht krijgt op de uitkering. Wel recht op een uitkering heeft de nabestaande van een ambtenaar of onderwijspersoneelslid die zelf op 31 december 2005 65 jaar of ouder was en als nabestaande recht had op een tegemoetkoming op grond van één van de bovengenoemde regelingen.

Berekening

Onderhavig besluit is bedoeld als aanvulling op de afbouwtrajecten die in de diverse arbeidsvoorwaardenoverleggen tot stand zijn gekomen. Het bereik van de afbouwtrajecten is niet in alle sectoren gelijk. De in de CAO Rijk overeengekomen afbouwtrajecten zijn van toepassing op postactieven die in 2005 voor een periode van twaalf maanden een beroep hebben gedaan op Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel. Dit afbouwtraject is neergelegd in artikel II, eerste lid, van het Besluit van 17 mei 2006, houdende intrekking van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel en de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Stb. 256). Uit die bepaling volgt dat over 2005 slechts aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel bestaat, als over twaalf maanden een aanvraag is ingediend, of als in aansluiting op een eerdere aanvraag over een tijdvak van twaalf maanden een aanvraag voor de resterende maanden van 2005 is ingediend. Dat betekent dat als over de maand december 2005 een tegemoetkoming is verleend, over geheel 2005 een tegemoetkoming is verleend. Op grond hiervan wordt de uitkering op grond van onderhavig besluit in de sectoren Rijk en Rechterlijke macht slechts verleend, indien de betrokkene over de maand december 2005 een beroep heeft gedaan op Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel.

In de sectoren Onderwijs en Defensie zijn de afbouwtrajecten van toepassing op postactieven die voor een of meer maanden van 2005 een tegemoetkoming hebben ontvangen op grond van de Regeling ziektekostenvoorziening defensiepersoneel of de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel. Op grond hiervan komen postactieven in de sectoren Onderwijs en Defensie voor een uitkering op grond van dit besluit in aanmerking als zij voor een of meer maanden van 2005 een tegemoetkoming hebben ontvangen.

De uitkering bedraagt inclusief de ter zake van die uitkering verschuldigde belasting voor de sectoren Rijk, Onderwijs, Defensie en Rechterlijke Macht: 70% in 2007 van de tegemoetkoming over 2005, 50% in 2008 van de tegemoetkoming over 2005 en 40% in 2009 van de tegemoetkoming over 2005.

De tegemoetkomingen zijn in het verleden verleend over tijdvakken van twaalf aaneengesloten maanden, waarbij een andere periode kon worden aangehouden dan het kalenderjaar. Om deze reden is de tegemoetkoming over 2005 in veel gevallen verleend in twee delen, te weten het eerste deel als onderdeel van de tegemoetkoming over een tijdvak dat aanvangt in 2004 en het tweede deel over de resterende maanden van 2005. Omdat het niet mogelijk is om de verleende tegemoetkoming te splitsten in een aan 2004 en een aan 2005 toe te rekenen deel, dienen rekenregels ter zake te worden opgenomen. Voor de sector Rijk wordt voor de berekening van de uitkering op grond van onderhavig besluit aangesloten bij de berekening van het in de CAO Rijkspersoneel overeengekomen afbouwtraject, de slotuitkering, bedoeld in artikel II, vierde lid, van het Besluit van 17 mei 2006, houdende intrekking van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel en de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Stb. 256). Daarbij wordt het tweede deel van de tegemoetkoming, over de resterende maanden van 2005, omgerekend naar een bedrag dat betrekking heeft op twaalf maanden. De redactie van artikel 2 van onderhavig besluit is daartoe ontleend aan genoemd artikel II, vierde lid, van het Besluit van 17 mei 2006. Artikel 2 heeft tevens betrekking op de sector Rechterlijke macht en de voormalige Kamerleden.

Voor de sectoren Onderwijs en Defensie is het afbouwtraject van toepassing als er in 2005 een tegemoetkoming is ontvangen, derhalve ook als geen aanvraag is gedaan voor het resterende deel van 2005. Daarmee is de rekenregel uit het Besluit van 17 mei 2006 voor deze sectoren onbruikbaar. In artikel 3, tweede lid, is voor deze sectoren daarom bepaald dat de tegemoetkoming over het tijdvak 2004–2005 naar rato van het aantal maanden van 2005 waarop het tijdvak betrekking heeft aan 2005 wordt toegerekend. Een eventuele tegemoetkoming over het resterende deel van 2005 wordt voor de berekening van de uitkering op grond van onderhavig besluit in voorkomende gevallen opgeteld bij het aan 2005 toe te rekenen deel van de tegemoetkoming over het tijdvak 2004–2005.

In de sector Politie bestond tot 1 januari 2006 een publiekrechtelijke ziektekostenverzekering op grond van het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994. In verband hiermee is een van de andere sectoren afwijkende berekening van de uitkering noodzakelijk. De uitkering bedraagt inclusief de ter zake van die uitkering verschuldigde belasting voor de sector Politie: 70% in 2007 van de in 2006 ontvangen tegemoetkoming op grond van de Regeling ziektekostencompensatie gepensioneerd politiepersoneel, 50% in 2008 van de in 2006 ontvangen tegemoetkoming op grond van de Regeling ziektekostencompensatie gepensioneerd politiepersoneel en 40% in 2009 van de in 2006 ontvangen tegemoetkoming op grond van de Regeling ziektekostencompensatie gepensioneerd politiepersoneel.

De uitkering bedraagt over drie jaar ten hoogste € 2500,–. Voor dit bedrag is aansluiting gezocht bij het maximum van de extra slotuitkering, bedoeld in artikel II, vierde lid, van het Besluit van 17 mei 2006, houdende intrekking van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel en de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Stb. 256).

In artikel 82, eerste lid, onderdeel h, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 heeft de minister van Financiën een bepaling opgenomen, op grond waarvan uitkeringen ingevolge overgangsregelingen zoals onderhavig besluit, worden aangemerkt als eindheffingsbestanddelen in de zin van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Zie artikel IV, onderdeel OO, van de regeling van de minister van Financiën van 12 december 2006 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen, Stcrt. 251). Dat betekent dat een tegemoetkoming op grond van onderhavig besluit geen gevolgen heeft voor de inkomstenbelasting en voor zogenoemde inkomensafhankelijke regelingen (zorgtoeslag, huurtoeslag e.d.). Wel zal de Sociale verzekeringsbank een jaarlijks op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 vast te stellen eindheffing inhouden. Nu de inspecteur het inhoudingspercentage jaarlijks vaststelt, wordt op grond van de artikelen 2, 3 en 4 de uitkering berekent inclusief de nog in mindering te brengen belasting.

Uitvoering

De uitvoering van onderhavig besluit wordt uit oogpunt van doelmatigheid voor alle sectoren opgedragen aan de Sociale verzekeringsbank. Op grond van de door de Sociale verzekeringsbank te treffen voorbereidingen, vindt de eerste betaling plaats in september 2007. De volgende betalingen vinden plaats in september 2008 en september 2009. In artikel 5 is dit tijdstip vastgelegd.

Betrokkenen hoeven geen aanvraag voor de uitkering in te dienen. Op basis van de dossiers van de uitvoering van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel, de Regeling ziektekostenvoorziening defensiepersoneel of de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel wordt bezien wie voor welk bedrag voor een uitkering in aanmerking komt. Deze gegevens zullen door KPMG FlexSourcing – de voormalige uitvoerder van de verschillende regelingen ziektekostenvoorziening – aan de Sociale verzekeringsbank ter beschikking worden gesteld. De gegevens van de gewezen politieambtenaren worden ter beschikking gesteld door de minister van Binnenlandse Zaken en zijn afkomstig van de uitvoering van de afspraken uit het hierboven genoemde Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2005–2007. In artikel 7 is de Sociale verzekeringsbank overeenkomstig artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aangemerkt als verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens ter uitvoering van onderhavige besluit.

Het kabinet heeft cumulatief en eenmalig € 130 mln. beschikbaar gesteld voor onderhavige maatregel. Dit is inclusief de ter zake verschuldigde belasting en inclusief de uitvoeringskosten, die, anders dan bij de gebruikelijke uitvoeringskosten van de Sociale verzekeringsbank, niet voor rekening komen van de fondsen, bedoeld in artikel 45, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Uitgesplitst naar jaren zijn de uitgaven als volgt verdeeld:

2007

57 mln.

2008

41 mln.

2009

32 mln.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven