Besluit van 13 april 2007 tot intrekking van diverse besluiten op het terrein van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die hun betekenis inmiddels verloren hebben

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 6 februari 2007, nummer 2007-0000033377,

Gelet op de Wet van 16 juli 1958 (Stb. 352), tot nadere regeling van de wettelijke tijd, de Wet privatisering ABP en daarmee ingetrokken pensioenwetten zoals die luidden op 31 december 1995, de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de Wet van 30 oktober 1968 (Stb. 584), houdende regeling schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Wet van 12 november 1975 (Stb. 657) tot nadere vaststelling toelage Voorzitter Eerste Kamer der Staten-Generaal, de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps, de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956, de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, de Ambtenarenwet, de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, het Wetboek van Strafrecht, de Faillissementswet, de Wet op het voortgezet onderwijs, het Wetboek van Strafvordering, de Inkwartieringswet, de Jachtwet, de Luchtvaartwet, de Visserijwet 1963, de Wet installaties Noordzee, de Wet wapens en munitie, de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de Wet politieregisters, de Politiewet 1993, de Invoeringswet Politiewet 1993, de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de Provinciewet, de Gemeentewet, de Wet van 6 juni 1996 tot vaststelling van bedragen in verband met uitkeringen uit het Provinciefonds voor de uitkeringsjaren 1992 en 1993 alsmede wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften voor provincies en gemeenten (Stb. 313), de Financiële-verhoudingswet, de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, de Wet op de Raad van State, de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale ombudsman, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de Kieswet en artikel 89 van de Grondwet;

De Raad van State gehoord (advies van 2 maart 2007, nummer W04.07.0034/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Konininkrijksrelaties van 4 april 2007, nummer 2007-0000111691;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I Besluiten aangaande de wettelijke tijd

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

a. Besluit van 21 maart 1977 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1977, Stb. 1977, 149;

b. Besluit van 25 januari 1978, betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1978, Stb. 1978, 43;

c. Besluit van 28 november 1978 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1979, Stb. 1978, 615;

d. Besluit van 16 augustus 1979 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1980, Stb. 1979, 488;

e. Besluit van 12 september 1980 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1981, Stb. 1980, 490;

f. Besluit van 3 september 1981, betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1982, Stb. 1981, 604;

g. Besluit van 13 oktober 1982, betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1983, Stb. 1982, 612;

h. Besluit van 27 juli 1983 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1984, Stb. 1983, 433;

i. Besluit van 1 november 1984 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1985, Stb. 1984, 569;

j. Besluit van 13 november 1985 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1986, Stb. 1985, 643;

k. Besluit van 11 oktober 1986 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd voor 1987, Stb. 1986, 537;

l. Besluit van 2 september 1987 betreffende de wijziging van de wettelijke tijd voor 1988, Stb. 1987, 440;

m. Besluit van 28 juli 1988 betreffende de wijziging van de wettelijk tijd voor 1989, Stb. 1988, 484;

n. Besluit van 25 augustus 1989, betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1990, 1991, 1992, Stb. 1989, 357;

o. Besluit van 12 augustus 1992, betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1993 en 1994, Stb. 1992, 477;

p. Besluit van 11 november 1994, betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1995, 1996 en 1997, Stb. 1994, 821 en

q. Besluit van 7 november 1997, betreffende de wijziging van de wettelijke tijd in 1998, 1999, 2000 en 2001, Stb. 1997, 539.

Artikel II Besluiten aangaande pensioenen

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

a. Besluit van 30 december 1983 als bedoeld in artikel 105 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, artikel 7 van de Wet van 30 oktober 1968 (Stb. 584), houdende regeling schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal en artikel 1, tweede lid, van de Wet van 12 november 1975 (Stb. 657) tot nadere vaststelling toelage Voorzitter Eerste Kamer der Staten-Generaal, Stb. 1983, 709;

b. Aanpassingsregeling pensioenen 1966;

c. Aanpassingsregeling pensioenen 1967 (I en II);

d. Aanpassingsregeling pensioenen 1968;

e. Aanpassingsregeling pensioenen 1969 (I en II);

f. Aanpassingsregeling pensioenen 1970;

g. Aanpassingsregeling pensioenen 1971;

h. Aanpassingsregeling pensioenen 1972;

i. Aanpassingsregeling pensioenen 1973 (I en II);

j. Aanpassingsregeling pensioenen 1974 (I, II en III);

k. Aanpassingsregeling pensioenen 1975 (I en II);

l. Aanpassingsregeling pensioenen 1976 (I, II en III);

m. Aanpassingsregeling pensioenen 1977 (I, II en III);

n. Aanpassingsregeling pensioenen 1978-I;

o. Aanpassingsregeling pensioenen 1978-II;

p. Aanpassingsregeling pensioenen 1978-III;

q. Aanpassingsregeling pensioenen 1979;

r. Aanpassingsregeling pensioenen 1980;

s. Aanpassingsregeling pensioenen 1981;

t. Aanpassingsregeling pensioenen 1982-I;

u. Aanpassingsregeling pensioenen 1982-II;

v. Aanpassingsregeling pensioenen 1987-I;

w. Aanpassingsregeling pensioenen1987-II;

x. Aanpassingsregeling pensioenen 1989/I;

y. Aanpassingsregeling pensioenen 1990/I;

z. Aanpassingsregeling pensioenen 1991;

aa. Aanpassingsregeling pensioenen 1992;

bb. Aanpassingsregeling pensioenen 1993;

cc. Aanpassingsregeling pensioenen 1995;

dd. Besluit beperking pensioenbijdrage;

ee. Besluit van 12 januari 1966, houdende bepaling van de in artikel C4, derde lid en daarmede overeenkomende artikelen der Algemene burgerlijke pensioenwet bedoelde rente, Stb. 1966, 9;

ff. Besluit van 10 maart 1959, houdende gelijkstelling van bepaalde uitkeringen met wachtgeld in de zin van artikel 95 van de Pensioenwet 1922 (Stb. 240) en van artikel 19 van de Militaire Weduwenwet 1922, Stb. 1959, 80;

gg. Verhaalsbesluit ABP;

hh. Tijdelijke regeling deeltijd-vut sector rijk en

ii. iBesluit liquidatie FAOP.

Artikel III Besluiten aangaande openbare orde en veiligheid

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

a. Aanpassingsbesluit Politiewet 1993;

b. Besluit van 15 september 1995, houdende wijziging van het Besluit doeluitkering rampenbestrijding in verband met het invoeren van de brandweercompagnie en het aanpassen van bijlage 1 van dit besluit, Stb. 1995, 445;

c. Besluit van 24 juni 1999, houdende wijziging van het Besluit comptabele regelgeving regionale politiekorpsen in verband met het stellen van inrichtingsvoorschriften voor de begroting en de jaarrekening, Stb. 1999, 291;

d. Besluit van 22 maart 2002, tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar in verband met de invoering van het geweldsmiddel pepperspray, Stb. 2002, 174;

e. Besluit van 3 december 2002 tot wijziging van het Interim-Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen in verband met een verlenging van de werkingsduur en enige aanpassingen van bedragen, Stb. 2002, 602 en

f. Besluit bescherming gas- en elektriciteitsbedrijven.

Artikel IV Besluiten aangaande provincies en gemeenten

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

a. Besluit van 25 augustus 1997 tot wijziging van het Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995 in verband met de invoering van het jaarverslag, Stb. 1997, 385;

b. Besluit van 19 juni 1986, tot uitvoering van de artikelen 160d, derde lid, en 160h, tweede lid, van de Provinciewet, Stb. 1986, 400;

c. Besluit van 20 december 1993, houdende uitvoering van artikel 292 van de Provinciewet (Stb. 1993, 668), Stb. 1993, 710;

d. Besluit integratie welzijnsmiddelen Provinciefonds;

e. Besluit integratie-uitkering afschaffing milieuleges;

f. Besluit integratie-uitkering huisvesting onderwijs en verrekening sportterreinen gemeentefonds;

g. Besluit integratie-uitkering kinderopvang Gemeentefonds;

h. Besluit integratie-uitkering sociale vernieuwing;

i. Besluit van 14 mei 1998, houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, Stb. 1998, 312;

j. Besluit van 5 juli 1997 tot verdeling van de in het Provinciefonds opgenomen uitkeringen inzake de Decentralisatie-impuls Natuur en Landinrichting, Stb. 1997, 356;

k. Tijdelijk besluit integratie-uitkering personele middelen VERDI;

l. Besluit van 10 december 1993, houdende uitvoering van artikel 303 van de Gemeentewet (Stb. 1993, 611), Stb. 1993, 648 en

m. Besluit van 19 januari 2001 tot wijziging van het Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995 in verband met de invoering van de financieringsparagraaf, Stb. 2001, 45.

Artikel V Besluiten aangaande Hoge Colleges van Staat

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

a. Besluit van 28 januari 1993, houdende aanpassing griffierechten Raad van State, Stb. 1993, 60;

b. Besluit van 10 maart 1982, houdende aanwijzing van de waterschappen tot overheidsorgaan in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur, Stb. 1982, 172;

c. Besluit van 12 juni 1996, houdende tijdelijke aanwijzing van de bestuursorganen van de provincies en van enkele gemeenten op grond van de Wet Nationale ombudsman in het kader van een proefproject, Stb. 1996, 310;

d. Besluit van 26 mei 1998, houdende tijdelijke aanwijzing van de bestuursorganen van enkele gemeenten op grond van de Wet Nationale ombudsman, Stb. 1998, 324 en

e. Besluit van 29 oktober 1997, houdende tijdelijke aanwijzing van de bestuursorganen van enkele gemeenten op grond van de Wet Nationale ombudsman, Stb. 1997, 490.

Artikel VI Besluiten aangaande de gemeentelijke basisadministratie

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

persoonsgegevens:

a. Besluit van 18 december 1997 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, Stb. 1997, 722 en

b. Besluit van 8 juli 2000 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, Stb. 2000, 300.

Artikel VII Diverse besluiten

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

a. Besluit van 25 augustus 1999, houdende vaststelling van de dag van kandidaatstelling voor de verkiezing van de leden van provinciale staten in 2003, Stb. 1999, 384 en

b. Besluit Rijks bedrijfsgezondheids- en bedrijfsveiligheidsdienst, afgekort Rbb.

Artikel VIII Besluiten aangaande het onderwijs

De navolgende koninklijke besluiten worden ingetrokken:

a. Besluit van 26 december 1818, betrekkelijk de administratie der goederen toebehoorende aan de stichtingen der beurzen of van kollegien, Stb. 1818, 48;

b. Besluit van 2 december 1823, tot aanvulling der bepalingen van het besluit van 26 december 1818, Stb. 48, omtrent het beheer der goederen, behoorende aan de stichtingen der beurzen of van kollegien, Stb. 1823, 49;

c. Besluit van 12 februari 1829, waarbij die van 26 december 1818, Stb. 48, en 2 december 1823, Stb. 49, op alle stichtingen van beurzen toepasselijk worden verklaard, Stb. 1829, 3;

d. Besluit van 21 december 1837, houdende ampliatie van dat van 2 december 1823, Stb. 49, omtrent het beheer der goederen, behoorende aan de stichtingen der beurzen of van kollegien, Stb. 1837, 70 en

e. Besluit van 3 augustus 1879, houdende bepalingen ter uitvoering van art. 4 der wet van 25 april 1879 (Staatsblad no. 87) en art. 65 der wet van 17 augustus 1878 (Staatsblad no. 127).

Artikel IX

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

histnoot

’s-Gravenhage, 13 april 2007

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Uitgegeven de derde mei 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit behelst de intrekking van ruim 80 koninklijke besluiten. Voor een gedeelte betreft het besluiten, die ooit werden opgesteld om gedurende een beperkte periode effect te hebben – de zomertijdbesluiten in artikel I en de pensioenaanpassingen in artikel II. Voor een ander gedeelte betreft het besluiten, die andere koninklijke besluiten wijzigden en die in beginsel bij hun inwerkingtreding onmiddellijk uitgewerkt waren, behalve de bepalingen inzake de overgang van de oude naar de nieuwe regeling. Die overgangsbepalingen hebben echter inmiddels hun functie volledig gehad en kunnen dus ingetrokken worden.

Verder zijn er besluiten, die door wijziging van bovenliggende wetgeving hun betekenis, zo niet hun grondslag hebben verloren.

In één geval, atikel VII, letter b, het instellingsbesluit van de Rijksbedrijfsveiligheids- en bedrijfsgezondheidsdienst, wordt een omissie hersteld: de Rbb werd destijds geprivatiseerd met een daarvoor toen gebruikelijke machtigingswet tot oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. De intrekking van dit (zelfstandige) instellings-kb is toen ten onrechte achterwege gebleven.

Met dit besluit wordt een deel van het «dode hout» in de regelgeving van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwijderd. Het is dat gedeelte dat bij een eerste doorlichting van de BZK-regelgeving aan de hand van de openbare databank van www.wetten.nl reeds als onmiskenbaar en ondubbelzinnig uitgewerkt kon worden gekwalificeerd. Delen van de BZK-regelgeving, in het bijzonder op het terrein van arbeidsvoorwaarden en op dat van politie, zijn vooralsnog grotendeels buiten beschouwing gelaten. Op die twee terreinen zijn grote wetgevingsoperaties gaande (het Harpproject aangaande de ambtelijke rechtspositieregelingen) of aanstaande (politie) en is het efficiënter om zo nodig bij die wetgevingsprojecten aan te haken. «Zo nodig», omdat dit soort van algehele herzieningen van een regelingenstelsel eo ipso al een herijking van bestaande regelgeving in zich bergt, waaraan een herijking in het kader van een PAO vermoedelijk weinig meer aan kan toevoegen.

Artikel VIII betreft een vijftal heel oude koninklijke besluiten uit de tijd dat de Minister van Binnenlandse Zaken ook nog de onderwijsportefeuille beheerde. In interdepartementaal overleg is vastgesteld dat de hier genoemde besluiten inderdaad nog steeds van kracht zijn, maar geen betekenis meer hebben. De meest praktische aanpak bleek vervolgens te zijn de besluiten op deze plaats in te trekken. Uiteraard geschiedt dat na overleg met en met instemming van mijn ambtgenote van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juni 2007, nr. 155.

Naar boven