Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2007, 143 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2007, 143 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 oktober 2006, nr. HDJZ/WAT/2006-1593, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op Richtlijn nr. 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64) alsmede de artikelen 2a, eerste en tweede lid, 2b, 2c, tweede lid, en 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in samenhang met artikel 8.22, derde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;
De Raad van State gehoord (advies van 30 november 2006, nr. W09.06.0467/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 5 maart 2007, nr. HDJZ/WAT/2007-38, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, komt te luiden
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. afvalwater: alle water waarvan de houder zich – met het oog op de verwijdering daarvan – ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
b. agrarische activiteiten: een geheel van activiteiten die betrekking hebben op landbouwgewassen en landbouwhuisdieren als bedoeld in bijlage I bij dit besluit;
c. beperkt lozen: lozen van 10 inwonerequivalenten of minder;
d. bestaand lozen: lozen dat reeds voor het tijdstip van het in werking treden van het besluit plaatsvond;
e. bestrijdingsmiddel: bestrijdingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;
f. biologische teelt: teelt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische produktiemethode;
g. condenswater: water dat bij afkoeling van lucht in koelinstallaties en langs koude oppervlakken in bewaarruimten ontstaat;
h. controlevoorziening: voorziening ten behoeve van het nemen van monsters;
i. driftarme dop: een spuitdop die in het toe te passen drukbereik vergeleken met de grensdop van de klasse fijn en midden volgens de British Crop Protection Council (BCPC)-klassificatie (31-030-F110 bij 3 bar), een 50% kleiner volumepercentage druppels met een diameter kleiner dan 100 μm produceert;
j. emissiescherm: tijdens het gebruiken van een bestrijdingsmiddel of bladmeststof aanwezige, aan de grond verankerde barrière van ondoorlatend materiaal of van gaas met een windreductie van 50% of meer, die van tenminste gelijke hoogte is als de bovenste in gebruik zijnde spuitdop van de gebruikte apparatuur én van tenminste gelijke hoogte als het gewas op het perceel, die het verwaaien van spuitvloeistof naar het oppervlaktewater beperkt, die met uitzondering van een doorrijscherm op de kopakker aaneengesloten is;
k. gewasbed: strook beteelde grond die in de breedte wordt begrensd door een strook onbeteelde grond;
l. gewasbeschermingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;
m. hemelwater: water dat als gevolg van neerslag op het perceel, het erf of de gebouwen terechtkomt;
n. huishoudelijk afvalwater: afvalwater dat naar zijn aard en samenstelling overeenkomt met afvalwater afkomstig van een particulier huishouden;
o. insteek van het oppervlaktewater: snijpunt van de raaklijnen van het talud en het horizontale maaiveld;
p. kantdop: driftarme dop die als gevolg van de constructie en bevestiging aan de veldspuitapparatuur een tophoek van maximaal 90° kent en aan de zijde van het oppervlaktewater een verticale of nagenoeg verticale neerwaartse richting van het bestrijdingsmiddel creëert;
q. kantstrooivoorziening: voorziening die tijdens het toedienen van korrel- en poedervormige meststoffen bewerkstelligt dat de verspreiding van die meststoffen richting het oppervlaktewater wordt verhinderd;
r. lozen: het in oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen;
s. luchtondersteuning: voorziening aan de spuitboom van veldspuitapparatuur, waarbij een separate luchtstroom een geforceerde neerwaartse richting van het bestrijdingsmiddel creëert;
t. meststoffen: stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Meststoffenwet;
u. NEN: door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm;
v. nieuw lozen: lozen dat geen bestaand lozen is;
w. omvangrijk lozen: lozen van meer dan 10 doch niet meer dan 200 inwonerequivalenten;
x. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
y. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
z. overkapte beddenspuit: apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen waarbij de spuitdoppen gemonteerd zijn binnen een overkapping, die met uitzondering van de voor- en de achterzijde van de apparatuur, het gewasbed min of meer omsluit en waarbij per gewasbed een eenheid van spuitleiding en overkapping wordt gebruikt;
aa. reflectiescherm: verticale constructie aan een apparaat dat bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen, met een zodanige hoogte en breedte dat het verwaaien van spuitnevel wordt beperkt;
bb. riolering: voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer of een daarop aangesloten bedrijfsriolering;
cc. spuitdop: uitstroomopening van apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen die in staat is spuitvloeistof zo te verdelen in druppels dat er op de grond of op het landbouwgewas een regelmatige verdeling ontstaat;
dd. spuitgeweer: apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen bestaande uit een spuitleiding die is voorzien van één spuitdop die met de hand wordt vastgehouden en bediend;
ee. teeltvrije zone: strook tussen de insteek van het oppervlaktewater en het te telen gewas waarop, behoudens grasland, geen gewas of niet hetzelfde gewas als op de rest van het perceel wordt geteeld;
ff. testcertificaat: schriftelijke verklaring, afgegeven door een deskundig, onafhankelijk instituut, waaruit blijkt dat een driftarme dop, die bij het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen wordt toegepast, voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen ten aanzien van driftarme doppen;
gg. tunnelspuit: apparatuur die is bestemd voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen in een gewasrij waarbij het verwaaien van spuitnevel wordt beperkt door een constructie die de gewasrij geheel of gedeeltelijk omsluit;
hh. vanggewas: tijdens het gebruiken van een bestrijdingsmiddel aanwezige barrière van bomen, struiken of andere gewassen welke van tenminste gelijke hoogte is als de bovenste in gebruik zijnde spuitdop van de gebruikte apparatuur én van tenminste gelijke hoogte als het gewas op het perceel, die het verwaaien van spuitvloeistof naar het oppervlaktewater beperkt, die met uitzondering van een doorrijscherm op de kopakker aaneengesloten is;
ii. veldspuitapparatuur: mechanisch voortbewogen apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen, bestemd voor bovengrondse volveldsbehandeling in buitenteelten, die een overwegend neerwaartse uitstroming van de spuitvloeistof bewerkstelligt;
jj. waterkwaliteitsbeheerder: het bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel 3 van de wet bevoegd is of zou zijn een vergunning te verlenen;
kk. wet: Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel j, komt te luiden:
j. het lozen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen ten gevolge van respectievelijk bij de teelt van bloembollen of -knollen op hetzelfde gewasperceel gedurende een periode van twee of meer achtereenvolgende teeltseizoenen in de in bijlage II bij dit besluit aangewezen gebieden;
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
l. het lozen vanuit inrichtingen die behoren tot een categorie als bedoeld in bijlage I van de richtlijn (EG) nr. 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257);
m. het lozen ten gevolge van het sorteren of transporteren van landbouwgewassen.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel i, wordt «de artikelen 13, 14, 15 en 16» vervangen door: de artikelen 13, 15 en 16.
2. Het tweede lid, onderdeel j, komt te luiden:
j. water dat bij normaal landbouwkundig gebruik uit de bodem vrijkomt en via een drainagesysteem wordt geloosd.
3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «de artikelen 13 en 14» vervangen door: artikel 13.
In artikel 7, derde lid, onderdeel b, wordt «NVN 6678, uitgave 1997» vervangen door: NEN-EN-ISO 9377-2, uitgave december 2000.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het tweede tot en met het twaalfde lid» vervangen door: het tweede tot en met het veertiende lid.
2. In het twaalfde lid wordt «de controlevoorziening als bedoeld in het negende lid» vervangen door: de controlevoorziening, bedoeld in het negende lid.
3. Na het twaalfde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
13. Het derde tot en met het zesde lid is niet van toepassing op het spoelen van:
a. prei, indien voorafgaand aan het spoelen vervuiling met de buitenste bladeren van het gewas is verwijderd;
b. asperges.
14. Het zevende tot en met het negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op het water afkomstig van het spoelen van gewassen als bedoeld in het dertiende lid.
In artikel 11, zesde lid, wordt «de controlevoorziening als bedoeld in het vierde lid» vervangen door: de controlevoorziening, bedoeld in het vierde lid.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt telkens «het derde tot en met twaalfde lid» vervangen door: het derde tot en met het veertiende lid.
2. In het vierde lid wordt in de aanhef «neerwaarts te bespuiten boomkwekerijgewassen» vervangen door «in neerwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen» en wordt in onderdeel b, onder vernummering van 3° tot 4°, na 2° ingevoegd:
3°. een motorisch aangedreven handgedragen spuit,.
3. In het vierde lid, onderdeel c, wordt «handgedragen spuitboom» vervangen door: handmatig aangedreven handgedragen spuit.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van in opwaartse of zijwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen als bedoeld in bijlage I bij dit besluit tenminste 500 cm.
5. Onder vernummering van het zesde tot en met twaalfde lid tot achtste tot en met veertiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
6. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten:
a. tenminste 900 cm;
b. tenminste 450 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een reflectiescherm;
c. tenminste 300 cm, indien:
1°. gebruik wordt gemaakt van een tunnelspuit,
2°. gebruik wordt gemaakt van een vanggewas,
3°. sprake is van biologische teelt, of
4°. gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit met reflectiescherm en van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken;
d. met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, tenminste 300 cm, indien gebruik wordt gemaakt van een dwarsstroomspuit en bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur en slechts gebruik wordt gemaakt van spuitdoppen waarvan door een deskundig, onafhankelijk instituut is vastgesteld dat het gebruik van die spuitdoppen bij die wijze van bespuiten resulteert in een driftdepositie in oppervlaktewater in de volbladsituatie van ten hoogste 1,5%.
7. In afwijking van het zesde lid, onderdeel a, bedraagt de teeltvrije zone langs de kopakker tenminste 600 cm, indien bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur.
6. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:
8. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van:
a. grasland, graszaad, haver, rogge, spelt, teff, triticale, vlas, zomertarwe, wintertarwe, zomergerst en wintergerst tenminste 25 cm;
b. overige landbouwgewassen met uitzondering van de landbouwgewassen genoemd in het vierde tot en met zesde lid, tenminste 50 cm.
7. In het negende lid (nieuw) wordt «het vierde tot en met zesde lid» vervangen door: het vierde lid, het zesde lid, onderdelen b tot en met d, en het achtste lid.
8. In het tiende lid (nieuw) wordt «vierde tot en met zevende lid» vervangen door: het vierde tot en met het negende lid.
9. In het elfde en twaalfde lid (nieuw) wordt «het vierde tot en met achtste lid» telkens vervangen door: het vierde tot en met het tiende lid.
10. Het dertiende lid komt te luiden:
13. In afwijking van het derde lid behoeft een teeltvrije zone niet te worden aangehouden langs andere dan de in het negende lid bedoelde oppervlaktewateren:
a. bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten van bomen, waarvan de laagste gesteltak op 175 cm of hoger uit de stam ontspringt, indien binnen een afstand van ten minste 900 cm vanaf de insteek van het oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast;
b. bij teelt anders dan de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten, indien:
1°. sprake is van biologische teelt;
2°. gebruik wordt gemaakt van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken.
11. In het veertiende lid (nieuw) wordt het zinsdeel «In afwijking van het bepaalde in het derde lid behoeft geen teeltvrije zone te worden aangehouden» vervangen door: In afwijking van het derde lid behoeft een teeltvrije zone niet te worden aangehouden.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «het derde tot en met het negende lid» telkens vervangen door: het derde tot en met het zevende lid.
2. Onder vernummering van het achtste lid tot het zevende lid, vervallen het zevende en negende lid.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het is verboden meststoffen toe te dienen op de ingevolge artikel 13 voorgeschreven teeltvrije zone.
2. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vierde tot en met achtste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid is het verboden bij de teelt van opwaarts en zijwaarts te bespuiten boomkwekerijgewassen als bedoeld in bijlage I bij dit besluit of van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten, meststoffen toe te dienen binnen 25 cm vanaf de insteek van het oppervlaktewater van andere dan de in artikel 13, negende lid, bedoelde oppervlaktewateren, indien in de teeltvrije zone geen ander gewas dan gras wordt geteeld.
3. In het vierde, vijfde en zesde lid (nieuw) wordt «mestvrije zone» telkens vervangen door: teeltvrije zone.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «de in artikel 13, zevende lid, bedoelde oppervlaktewateren» vervangen door: de in artikel 13, negende lid, bedoelde oppervlaktewateren.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «bladbemestingsstoffen» vervangen door: bladmeststoffen.
6. In het zesde lid (nieuw), onderdeel a, wordt «artikel 13, vierde en zesde lid, en artikel 14, vierde en zesde lid» vervangen door: artikel 13, vierde en achtste lid.
7. In het zesde lid (nieuw), onderdeel b, wordt «artikel 13, vijfde lid, en artikel 14, vijfde lid» vervangen door: artikel 13, vijfde en zesde lid.
8. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. Bij de toepassing van bladmeststoffen bij de teelt van een gewas waarbij ingevolge artikel 13, dertiende lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°, geen teeltvrije zone wordt aangehouden, wordt gebruik gemaakt van een emissiescherm waarvan geen afdruipende bladmeststoffen in het oppervlaktewater kunnen geraken.
Artikel 17, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij uit oppervlaktewater vullen van apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen wordt een voorziening getroffen die terugstroming van het mengsel van gewasbeschermingsmiddelen en water voorkomt.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel i door een punt, onderdeel j.
2. In het vierde lid, eerste volzin wordt, na «waterkwaliteitsbeheerder» een zinsnede toegevoegd, luidende: , tenzij het veranderend lozen uitsluitend het gevolg is van een wijziging in teelt en de gegevens omtrent het te telen landbouwgewas en de betreffende percelen op grond van artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn gemeld aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
In artikel 21 wordt «De bij of krachtens de artikelen 13, 14 en 15 gestelde voorschriften» vervangen door: De bij of krachtens de artikelen 13 en 15 gestelde voorschriften.
In artikel 22 wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur- en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur- en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste, tweede en vijfde lid vervallen.
2. Het derde, vierde en zesde lid worden vernummerd tot het eerste tot en met derde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «In afwijking van het eerste tot en met het vijfde lid» vervangen door: In afwijking van het eerste en tweede lid.
Artikel 25 komt te luiden:
In afwijking van artikel 13, zesde lid, bedraagt de teeltvrije zone van percelen die niet breder zijn dan 70 m en aan de zijde parallel of nagenoeg parallel aan de gewasrijen worden begrensd door oppervlaktewater tot 1 januari 2010 tenminste 150 cm, indien bij de bespuiting van de buitenste gewasrij geen gebruik wordt gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur.
Bijlage I bij het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tekst boven de tabel wordt «artikel 1, eerste lid, onder a, van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij.
2. In de tabel wordt onder het kopje «Akkerbouw» onder «zilveruitjes» ingevoegd:
Spelt
Teff
Bijlage II bij het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «Als gespecialiseerd bollenteeltgebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, en artikel 2, eerste lid, onder j, zijn in dit besluit aangewezen» wordt vervangen door: Als gebied als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, zijn aangewezen.
2. In onderdeel 1° wordt onder «– Anna Paulowna voorzover gelegen ten westen van de watergangen de Boezem van Zijpe/ Hooge Oude Veer en de Van Ewijcksvaart» ingevoegd:
– Wieringermeer
In artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit van 8 november 1980, houdende aanwijzing van adviseurs ingevolge artikel 7, derde lid, en artikel 7a, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt de zinsnede «in beheer van het Rijk» vervangen door: in beheer bij het Rijk.
In de artikelen 1, onderdeel a, 2, eerste en tweede lid, en 9 alsmede in de aanhef van de artikelen 3 tot en met 8 en 10 tot en met 12, van het Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren wordt de zinsnede «onder beheer van het Rijk» telkens vervangen door: in beheer bij het Rijk.
In artikel 4, tweede lid, van het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewater wordt de zinsnede «onder beheer van het Rijk» vervangen door: in beheer bij het Rijk.
Artikel 1 van het Besluit vierjaarlijks bezien van lozingsvergunningen komt te luiden:
Als categorie van lozingen als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren juncto artikel 8.22, derde lid, van de Wet milieubeheer, worden aangewezen lozingen van stoffen waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld in:
a. richtlijn 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982, betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden (PbEG L 81);
b. richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium (PbEG L 291);
c. richtlijn 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984, betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden (PbEG L 74/49);
d. richtlijn 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan (PbEG L 274) of
e. richtlijn 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen (PbEG L 181).
In artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming vervalt het zinsdeel «onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid,».
In artikel 1, onderdeel g, van het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering vervalt het zinsdeel «, onderscheidenlijk 6, eerste lid,».
In artikel 1, onderdeel i, van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater vervalt het zinsdeel «onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid,».
In artikel 1, onderdeel m, van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater vervalt het zinsdeel «onderscheidenlijk 6, eerste lid,».
In artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van het Lozingenbesluit Wvo vaste objecten vervalt het zinsdeel «onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid,».
Het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, wordt «Interimwet ammoniak en veehouderij» vervangen door: Wet ammoniak en veehouderij.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer is van toepassing op de totstandkoming» vervangen door: Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer zijn van toepassing op de voorbereiding.
2. In het tweede lid wordt «blijft afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer buiten toepassing» vervangen door: zijn afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing.
3. In het derde lid wordt «afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer buiten toepassing blijft» vervangen door: afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer buiten toepassing blijven.
Het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onder a, wordt de zinsnede «onder beheer van het Rijk» vervangen door: in beheer bij het Rijk.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer
Uitgegeven de vierentwintigste april 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Op 27 januari 2000 is het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (hierna: Lozingenbesluit) vastgesteld. Het Lozingenbesluit bevat regels voor lozingen op oppervlaktewater als gevolg van agrarische activiteiten of activiteiten die daarmee samenhangen in de open teelt en op veehouderijbedrijven. Het Lozingenbesluit is gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) en de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.
De voorliggende wijziging komt voort uit de afspraken die zijn gemaakt met de fruitteeltsector om een verdergaande driftreductie te bereiken, de door de waterschappen en agrarische sector bij de uitvoering van het Lozingenbesluit geconstateerde knelpunten en de bevindingen uit de evaluatie van het Lozingenbesluit. Op deze drie punten wordt hieronder nader ingegaan.
Verdergaande driftreductie fruitteelt
Op 23 mei 2002 is de Tweede Kamer bericht over de voorziene aanscherping van de teeltvrije zones in het Lozingenbesluit. Uit studies bleek dat voor de meeste teelten de afgesproken driftreductie van 90% al werd bereikt. Een verdere aanscherping van het Lozingenbesluit, die was voorzien met de inwerkingtreding van artikel 14 bij koninklijk besluit in 2003, was daarmee niet nodig. Met de in het Lozingenbesluit opgenomen regels voor de fruitteelt (pit- en steenvruchten) was de doelstelling door deze sector echter niet bereikt. In navolging van bovengenoemde brief zijn met de fruitteeltsector afspraken gemaakt over de wijze waarop de gewenste driftreductie ook door deze sector kan worden bereikt. De resultaten van dit overleg zijn in deze wijziging opgenomen.
Evaluatie van het Lozingenbesluit
Op grond van artikel 22 van het Lozingenbesluit wordt vierjaarlijks een verslag aan de Staten-Generaal gezonden over de mate waarin dit besluit bijdraagt aan het behalen van waterkwaliteitsdoelstellingen voor bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Op 21 januari 2005 is het eerste periodieke verslag aan de Staten-Generaal gezonden.
Voor de evaluatie heeft het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) een studie uitgevoerd naar «Effecten van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij op de waterkwaliteit» (rapportnummer 2003.035). Deze studie is gebaseerd op modelberekeningen uitgevoerd door het onderzoeksinstituut Alterra, te Wageningen, en op monitoringsgegevens van waterkwaliteitsbeheerders over de jaren 2002 en 2003.
De modelberekeningen tonen aan dat – behalve voor de fruitteelt – in het Lozingenbesluit opgenomen combinaties van technische voorzieningen en teeltvrije zones bij 100% naleving afdoende zijn om de geformuleerde doelstelling van gemiddeld 90% driftreductie te realiseren. Dit is een wezenlijk en positief effect van het Lozingenbesluit: de agrarische sector is er in geslaagd om technieken en maatregelen te ontwikkelen die drift bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen met 90% reduceren.
De meerjarige monitoringsgegevens tonen echter aan dat op 45 tot 50% van de locaties in regionale en rijkswateren het maximaal toelaatbaar risico (MTR) één of meerdere keren wordt overschreden. Het aantal overschrijdingen per locatie neemt wel af, maar op grond van de modelberekeningen had het effect van het Lozingenbesluit (90%-driftreductie) zich duidelijker in een daadwerkelijke verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit moeten aftekenen.
De Unie van Waterschappen heeft voor het jaar 2003 een enquête onder waterkwaliteitsbeheerders uitgevoerd1. Daarnaast heeft de Algemene Inspectiedienst haar ervaringen met handhaving van het Lozingenbesluit geëvalueerd2. Volgens deze evaluaties is de handhaving van het Lozingenbesluit:
a. Goed, daar waar het maatregelen betreft die continu zichtbaar zijn. Met name de bestuurlijke handhaving van de teeltvrije zones is bijzonder succesvol geweest.
b. Moeizaam, daar waar het handhaving betreft van maatregelen waarvan overtredingen alleen op heterdaad kunnen worden vastgesteld. Het gaat hier met name om voorschriften die toepassing van bestrijdingsmiddelen en meststoffen reguleren.
Verbetering van de handhaafbaarheid is gewenst, omdat onvoldoende naleving en handhaving van maatregelen die de emissies van bestrijdingsmiddelen reguleren mogelijk een rol spelen bij het uitblijven van de op basis van het modelonderzoek verwachte kwaliteitsverbetering van oppervlaktewater.
Geconstateerde knelpunten bij de uitvoering
Na enkele jaren praktijkervaring met het Lozingenbesluit hebben de waterkwaliteitsbeheerders en de agrarische sector de geconstateerde praktische onvolkomenheden in een knelpuntenlijst vastgelegd. Daarbij is door de waterschappen en de agrarische sector verzocht om het Lozingenbesluit op relevante punten aan te passen. De knelpunten zijn beoordeeld en hebben op onderdelen tot wijziging van het Lozingenbesluit geleid. Het aanpassen van zaken die in de praktijk onduidelijk of onwerkbaar zijn gebleken, verbetert de kwaliteit van het besluit en zal leiden tot een verdere toename van het draagvlak voor de maatregelen en een verbetering van de handhaafbaarheid.
2. Wijziging van Lozingenbesluit open teelt en veehouderij
In de eerste drie paragrafen van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijzigingen van het Lozingenbesluit. Paragraaf 2.1. gaat in op de veranderingen voor fruitteelt. Paragraaf 2.2 bespreekt de wijzigingen die voorvloeien uit de evaluatie van het Lozingenbesluit en uit enige andere ontwikkelingen. Paragraaf 2.3 licht de wijzigingen toe die voortvloeien uit de knelpunteninventarisatie.
Paragraaf 2.4 gaat in op enige overige wijzigingen in het Lozingenbesluit en andere maatregelen van bestuur door onderhavig besluit.
De brief van 23 mei 2002 waarin de Kamer werd bericht over de voorziene aanscherping van de teeltvrije zones in het Lozingenbesluit was aanleiding om met de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) in overleg te gaan over het bereiken van de 90%-reductiedoelstelling. De NFO, waterbeheerders en betrokken ministeries hebben daarop intensief overleg gevoerd over de invulling van de reductiedoelstelling. Partijen zijn overeengekomen dat de 90%-reductiedoelstelling is ingevuld indien de driftdepositie vanuit de fruitteelt is teruggebracht tot maximaal 1,5% driftdepositie op oppervlaktewater in volbladsituatie. Ook de aangescherpte maatregelen zoals oorspronkelijk opgenomen in artikel 14 van het Lozingenbesluit bleken daarvoor niet toereikend. Daarom zijn in overleg met de sector nieuwe maatregelpakketten opgesteld. Door de sector zijn zeven maatregelpakketten voorgesteld waarmee de doelstelling kan worden bereikt. Het gaat daarbij om de volgende technieken:
– Pakket 1:
Teeltvrije zone van 9 meter, indien geen aanvullende emissiearme technieken worden toegepast. Bij dit pakket mag voor de kopakker een teeltvrije zone van minimaal 6 meter aangehouden worden. De kopakker is de zone van het perceel loodrecht op de gewasrijen. In de praktijk is het voor telers noodzakelijk hier een teeltvrije zone van 6 meter aan te houden om met de spuitmachine de volgende gewasrij in te kunnen draaien. Op de kopakker zal sprake zijn van een lagere driftdepositie doordat de spuitrichting parallel aan de sloot is en de spuitapparatuur op de kopakker uit staat. Om deze reden is in afwijking van de standaard teeltvrije zone van 9 meter aangesloten bij de praktijk en een teeltvrije zone van 6 meter langs de kopakker voorgeschreven.
– Pakket 2:
Teeltvrije zone van 3 meter in combinatie met de tunnelspuit. Deze spuit omsluit geheel of gedeeltelijk de gewasrij. Hierdoor wordt verwaaiing van de spuitvloeistof sterk beperkt en de doelstelling van 1,5% driftdepositie bereikt.
– Pakket 3:
Teeltvrije zone van 3 meter in combinatie met een windhaag (vanggewas). De windhaag vangt verwaaide spuitdruppels af. Om de doelstelling te bereiken dient de windhaag tenminste van gelijke hoogte te zijn als de bovenste in werking zijnde spuitdop. In de definitie van het vanggewas is dit aspect opgenomen.
– Pakket 4 en 5:
De (dwarsstroom)spuit uitgerust met een reflectiescherm is in de beide pakketten opgenomen. Het reflectiescherm is een verticale constructie aan de spuitboom die hangt aan de andere zijde van de bomenrij. Het reflectiescherm dient tenminste op gelijke hoogte te hangen als het bovenste punt van het te bespuiten gewas en voldoende breed te zijn om de verwaaiing effectief te beperken. Bij een teeltvrije zone van 3 meter wordt de beoogde driftdepositie niet bereikt. Aanvullend is een emissiescherm voorgeschreven (pakket 4) of een extra teeltvrije zone tot een breedte van 4,5 meter.
– Pakket 6:
Teeltvrije zone van 3 meter, indien er sprake is van biologische teelt. Bij de biologische fruitteelt zijn eisen gesteld aan de gewasbeschermingsmiddelen die mogen worden toegepast. Daardoor is de belasting van het milieu minder. Echter de resterende middelen, zoals zwavel, maken het noodzakelijk om een beperkte teeltvrije zone in te stellen.
– Pakket 7:
Teeltvrije zone van 3 meter waarbij de bespuiting wordt uitgevoerd met een dwarsstroomspuit uitgerust met driftreducerende spuitdoppen (uit onderzoek blijkt dat de Lechler ID 90-01C bij 5 bar voldoet). De axiaalspuit is niet meegenomen in het onderzoek. Pakket 7 betreft daarom alleen de dwarsstroomspuit.
Bij de fruitteeltpakketten is sprake van een verandering in de perceelinrichting (bredere teeltvrije zone) of het gebruik van driftbeperkende spuitapparatuur. Uitzondering hierop is het zevende pakket. Dit pakket betreft het gebruik van een zeer driftarme spuitdop in combinatie met enkelzijdige bespuiting van de laatste bomenrij. In de evaluatie van het Lozingenbesluit is aandacht gevraagd voor een robuustere regelgeving specifiek voor driftarme spuitdoppen. Vanwege de handhaafbaarheidsproblemen bij driftbeperking door het gebruik van driftarme doppen is de huidige regelgeving hieromtrent in overleg met de agrarische sector en de Unie van Waterschappen nader op praktijkgehalte, effectiviteit en handhaafbaarheid beoordeeld (zie paragraaf 2.2). De afhankelijkheid van de daadwerkelijk toegepaste druk bij dit pakket maakt goede handhaving uiterst lastig. Daarnaast wordt bij dit pakket de binnenzijde van de laatste bomenrij niet bespoten om de gewenste driftreductie te bewerkstelligen. Er bestaan twijfels over de biologische effectiviteit van de enkelzijdige bespuiting van de laatste bomenrij. Wageningen UR – Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO) voert momenteel praktijkproeven uit om zicht te krijgen op de biologische effectiviteit van het maatregelpakket. De resultaten van dit meerjarig onderzoek zijn nog niet beschikbaar.
Het pakket heeft als voordeel dat met een relatief kleine teeltvrije zone en een geringe investering wordt voldaan aan de reductiedoelstelling. De sector heeft dus een groot belang bij de invoering van dit pakket. Om tegemoet te komen aan de wens van de sector om zo snel mogelijk generiek dit pakket toe te passen, is het pakket al wel opgenomen in het Lozingenbesluit (artikel 13, zesde lid, onderdeel d). De bepaling zal echter bij koninklijk besluit in werking treden als de biologische effectiviteit en de handhavingervaringen voor dit pakket positief uitvallen.
Fruittelers die nu al gebruik willen maken van dit pakket kunnen op grond van artikel 3 van het Lozingenbesluit een aanvraag doen bij de waterkwaliteitsbeheerder in hun gebied. Artikel 3 biedt aan het bevoegd gezag de mogelijkheid om alternatieve technieken toe te staan mits een gelijkwaardige bescherming van het oppervlaktewater wordt geboden. De waterkwaliteitsbeheerder kan op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar de biologische effectiviteit en de locale omstandigheden een betere afweging maken van de toepasbaarheid van het pakket. Naar verwachting zal in 2009, als de waterkwaliteitsbeheerders enige jaren ervaring hebben met de toepassing van dit pakket en er duidelijkheid is over de biologische effectiviteit, voldoende informatie beschikbaar zijn om een gefundeerde afweging te maken over een generieke toepassing. Tot dat moment kan dit pakket alleen worden toegepast na een individuele beschikking van de waterkwaliteitsbeheerder. Met de waterkwaliteitsbeheerders is overeengekomen om de procedure voor aanvraag van de beschikking landelijk zoveel mogelijk uniform en met een minimum aan administratieve lasten voor zowel fruittelers als betrokken waterschappen te laten verlopen.
Biologische teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten
Met de wijziging van het Lozingenbesluit is ook een teeltvrije zone voor de biologische fruitteelt geïntroduceerd (artikel I, onderdeel I, onder 5). De biologische fruitteelt gebruikt minder milieubezwaarlijke middelen, zoals zwavel, maar ook die kunnen bij veelvuldige toepassing grote emissies naar het watermilieu veroorzaken. Met een teeltvrije zone van 3 meter worden het risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit bij de toepassing van dergelijke middelen verminderd. De maatregel sluit goed aan bij de huidige praktijk in de biologische fruitteelt. In het huidige Lozingenbesluit is al aangegeven dat in verband met het zwavelgebruik een teeltvrije zone in de tweede fase verplicht zal worden. Met deze wijziging is hieraan invulling gegeven.
Door de waterschappen is aangegeven dat de regelgeving ten aanzien van teeltvrije zones voor deze boomgaarden een knelpunt vormt. Om te voldoen aan de maatregelpakketten zouden deze bomen gerooid moeten worden aangezien alternatieve emissiebeperkende maatregelen nauwelijks uitvoerbaar zijn. Veelal is er bij deze boomgaarden sprake van een historische of landschappelijke waarde en kan voor deze boomgaarden subsidie worden verkregen in het kader van het Programma Beheer van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In hoogstamfruitboomgaarden wordt vrijwel niet gespoten. In overleg met de Stichting Landschapsbeheer is besloten tot het introduceren van een spuitvrije zone van 9 meter in plaats van een teeltvrije zone voor deze bijzondere vorm van fruitteelt (artikel I, onderdeel H, onder 10).
Bij de totstandkoming van het Lozingenbesluit is voor de smalle fruitteeltpercelen een overgangsbepaling in twee stappen opgenomen. Het tijdstip waarop de verschillende stappen ingaan zou bij koninklijk besluit worden bepaald. In de oorspronkelijke nota van toelichting werd de verwachting uitgesproken dat na de eerste stap in 2000 en een tweede stap in 2003, de smalle percelen in 2005 gelijkgesteld konden worden aan gangbare fruitteelt. Toen in 2002 reeds duidelijk werd dat voor het behalen van de 90%-reductiedoelstelling door de fruitteeltsector een wijziging van het Lozingenbesluit noodzakelijk was, is het voorziene koninklijk besluit achterwege gebleven. Ondanks het feit dat de aanvankelijk gestelde termijnen inmiddels zijn verstreken, is ook in de onderhavige wijziging van het Lozingenbesluit (artikel I, onderdeel R) voorzien in overgangsrecht voor smalle percelen. Het in een keer introduceren van de aangescherpte maatregelpakketten zou voor de fruitteelt op smalle percelen onevenredig grote consequenties hebben. Het is daarom redelijk geacht om bij smalle percelen als eerste stap een teeltvrije zone van 150 cm aan te houden. Hierbij mag echter geen gebruik worden gemaakt van naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur. Met deze stap worden de situaties waarbij nog steeds fruitbomen op de slootkant staan – waarbij de grootste emissies naar oppervlaktewater plaatsvinden – aangepakt. Na een periode van 3 jaar waarin de telers de noodzakelijke spuittechnische of teelttechnische maatregelen kunnen nemen en het ook duidelijk zal zijn of het zevende pakket generiek zal worden toegestaan, zullen zij de overstap moeten maken naar de gangbare maatregelpakketten.
2.2 Wijzigingen voortvloeiend uit evaluatie Lozingenbesluit en andere actuele ontwikkelingen
In 1996 is de richtlijn (EG) nr. 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257; IPPC-richtlijn) van kracht geworden. De IPPC-richtlijn bevat een verplichting voor de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale milieuvergunning. De richtlijn is mede van toepassing op installaties voor intensieve pluim- en varkenshouderij. Het betreft installaties met meer dan 40000 plaatsen voor pluimvee of 2000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg) of 750 plaatsen voor zeugen. Ter volledige implementatie van de IPPC-richtlijn is artikel 2a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gewijzigd (Stb. 432, 2005). Lozingen vanuit inrichtingen die behoren tot een categorie als bedoeld in bijlage I van de richtlijn blijven Wvo-vergunningplichtig. Door deze wijziging van de Wvo is het noodzakelijk om bovengenoemde categorie bedrijven expliciet uit te sluiten van het Lozingenbesluit (artikel I, onderdeel B, onder 2). Opgemerkt zij dat de Wvo-vergunningplicht alleen geldt voor dat deel van het bedrijf dat onder het inrichtingenbegrip van de Wet milieubeheer valt. In de meeste gevallen zullen eventuele landbouwgronden bij intensieve-veeteeltbedrijven buiten het inrichtingenbegrip vallen. Lozingen vanaf die landbouwgronden vallen dan onder het Lozingenbesluit.
Uitbreiding bollenteeltgebieden en reizende bollenkraam
Het Lozingenbesluit is niet van toepassing op de teelt van bloembollen en -knollen in gespecialiseerde bollenteeltgebieden (artikel 2, eerste lid, onderdeel j). Voor deze teelt geldt een Wvo-vergunningplicht. Het gaat daarbij om gebieden in Noord- en Zuid-Holland die in Bijlage II van het Lozingenbesluit zijn aangewezen. In die gebieden is sprake van een sterke concentratie van bloembollen- en bloemknollenteelt en bestaat door de uitspoelingsgevoeligheid van zandgrond een verhoogd risico op een slechte waterkwaliteit. De provincie Noord-Holland heeft in haar streekplan Noord-Holland Noord een uitbreidingsgebied en een zoekgebied voor projectmatige bollenteelt aangewezen. Beide gebieden zijn gelegen in de gemeente Wieringermeer. De Stuurgroep Landelijk Milieuoverleg Bloembollen (LMB), waarin provincies, gemeenten, waterschappen, sector en rijksoverheid zijn vertegenwoordigd, heeft verzocht tot uitbreiding van gespecialiseerde bollenteeltgebieden met het betreffende deel van de gemeente Wieringermeer. Het onderhavige wijzigingsbesluit voegt de gemeente Wieringermeer toe aan de lijst van gespecialiseerde bollenteeltgebieden (artikel I, onderdeel T, onder 2).
De betreffende gebieden in Wieringermeer zijn op dit moment nog niet geschikt voor permanente bollenteelt. Door opzanding kunnen percelen geschikt worden gemaakt voor permanente bollenteelt. De snelheid waarmee de permanente bollenteelt zich in deze gebieden zal gaan ontwikkelen is afhankelijk van de economische ontwikkeling in de bollensector. Het gaat bij de nieuwe projectmatig ingerichte gebieden (streekplanverplichting), na het opzanden, om uiteindelijk dezelfde combinatie van factoren die aanwijzing als gespecialiseerd bollenteeltgebied noodzakelijk maken, namelijk een hoge intensiteit van het meststoffen- en bestrijdingsmiddelengebruik per hectare, de uitspoelinggevoeligheid van zandgrond en de hoge concentratie aan percelen in gebruik voor bloembollenteelt. Om te voorkomen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater verslechtert is het van belang dat permanente bollenteelt in deze gebieden vergunningplichtig is, zodat de waterbeheerder door middel van maatwerk een verslechtering van de waterkwaliteit kan voorkomen.
In de huidige situatie is in deze uitbreidingsgebieden voornamelijk sprake van bloembollenteelt door de zogenaamde «reizende bollenkraam». Hierbij wordt een perceel van een akkerbouwer in een vruchtwisselingsschema gedurende één teeltseizoen gebruikt voor bollenteelt. Daarbij is er sprake van een zwaardere grondsoort waarbij door het eenmalige gebruik van het perceel de inzet van meststoffen en bestrijdingsmiddelen lager ligt. Deze reizende bollenkraam zou bij aanwijzing van het nieuwe gebied ook vergunningplichtig worden, hetgeen leidt tot onnodige bestuurlijke en administratieve lasten. Met onderhavige wijziging van het Lozingenbesluit wordt daarom voortaan onderscheid gemaakt tussen de permanente bollenteelt en de reizende bollenkraam binnen de gespecialiseerde bollenteeltgebieden (artikel I, onderdeel B, onder 1). De reizende bollenkraam (bloembollen of -knollenteelt gedurende niet meer dan één teeltseizoen op hetzelfde perceel) is in deze gebieden uitgezonderd van de Wvo-vergunningplicht en valt onder de algemene regels van het Lozingenbesluit; hetgeen betekent dat de administratieve lasten voor de reizende bollenkraam in de nieuw aangewezen gespecialiseerde bollenteeltgebieden niet stijgen en deze voor de reizende bollenkraam in de reeds bestaande gebieden worden verlicht nu deze bedrijven door de wijziging niet langer onder de Wvo-vergunningplicht vallen.
Wijziging perceelsgegevens via Basisregistratie Percelen
Op grond van de Wvo is de agrariër verplicht lozen en veranderend lozen te melden. Artikel 19 van het Lozingenbesluit werkt deze verplichting uit. Op grond van dit artikel was de agrariër verplicht om de locatie van de percelen van waaraf lozingen plaatsvinden, en alle wijzigingen daarin, te melden aan de waterkwaliteitsbeheerder. Het jaarlijkse aantal mutaties in het perceelgebruik is erg groot (circa 88.000 mutaties per jaar). De hoge administratieve lasten voor zowel de agrariër als de waterkwaliteitsbeheerder waren aanleiding om in 2003 een studie uit te voeren naar de mogelijkheden voor de waterkwaliteitsbeheerder om voor de perceelsgegevens gebruik te maken van de Basisregistratie Percelen (BRP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Uit de studie is gebleken dat de BRP alle voor de waterkwaliteitsbeheerder op grond van het Lozingenbesluit benodigde gedigitaliseerde perceelsgegevens bevat.
De BRP is een landelijk systeem voor de registratie van het feitelijk gebruik van percelen landbouwgrond en natuurterrein. De gegevens uit de BRP worden gebruikt voor de uitvoering van het mestbeleid, maar ook voor de controle van (Europese) subsidieregelingen en voor de controle van deze regelingen door de Algemene Inspectiedienst. De meeste agrariërs zijn op grond van artikel 26 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet verplicht opgave te doen van de grondoppervlakte die bij hun bedrijf hoort en feitelijk in gebruik is. Agrariërs die de in gebruik zijnde percelen hebben gemeld bij de BRP hoeven hun perceelsgegevens en wijzigingen daarin op grond van het gewijzigde artikel 19 van Lozingenbesluit voortaan niet meer te melden aan de waterkwaliteitsbeheerder (zie artikel I, onderdeel M, onder 2).
Het gebruik van dit systeem voor de uitvoering van het Lozingenbesluit heeft grote voordelen voor de agrariërs. Zij hoeven niet dezelfde gegevens te melden bij verschillende instanties, maar kunnen volstaan met melding aan één loket. Voor de waterschappen is het voordeel dat zij bij controle in het veld steeds over actuele gegevens kunnen beschikken, zodat adequaat toezicht kan worden uitgeoefend. De studie toont aan dat wanneer de kosten die de waterkwaliteitsbeheerders zouden moeten maken voor de verwerking van de perceelsmutaties worden afgezet tegen de kosten die de Dienst Regelingen rekent voor het gebruik van de perceelsgegevens, dit voor de waterschappen leidt tot een kostenbesparing van ruim 1,1 miljoen euro per jaar.
Vervallen meldingsplicht testcertificaat driftarme dop
Spuitdoppen die als driftarm zijn getest volgens de aangewezen testmethoden konden tot op heden in de Regeling driftarme doppen Lozingenbesluit open teelt en veehouderij worden opgenomen. Van dergelijke doppen hoefde bij de melding van de lozing aan de waterkwaliteitsbeheerder in het kader van artikel 19 van het Lozingenbesluit geen testcertificaat te worden overgelegd. De lijst werd ongeveer eenmaal per jaar geactualiseerd. De lijst had tot doel om voor de agrariër inzichtelijk te maken welke doppen van een deugdelijk testcertificaat waren voorzien en tegelijkertijd om de administratieve lasten voor de agrariërs te verlagen. De kennis over driftarme doppen is inmiddels goed ingevoerd. De Regeling driftarme doppen heeft hiermee voldaan aan het doel om de implementatie van driftarme doppen te faciliteren. Het informeren van de ondernemers omtrent gekeurde driftarme doppen is een taak die niet noodzakelijkerwijs bij de overheid ligt. De agrarische sector en de waterkwaliteitsbeheerders hebben aangegeven gezamenlijk binnen de ingestelde Technische Commissie Techniekbeoordeling (TCT) een lijst van driftarme doppen bij te houden. Een voordeel hiervan is dat de lijst actueler zal zijn, omdat deze makkelijker kan worden aangepast dan de lijst die bij ministeriële regeling periodiek werd gewijzigd.
Om de administratieve lasten voor de ondernemer te verminderen vervalt de verplichting om het testcertificaat van driftarme doppen als onderdeel van de melding op grond van artikel 19 van het Lozingenbesluit naar de waterkwaliteitsbeheerder te sturen (zie artikel I, onderdeel M, onder 1). Door beide ontwikkelingen kan de Regeling driftarme doppen vervallen (zie artikel I, onderdeel J, onder 2). De verplichting van de agrariër om bij controle aan te tonen dat hij een driftarme dop toepast, blijft bestaan. Alleen in de uitzonderlijke gevallen dat de dop nog niet op de lijst met driftarme doppen van de TCT staat, zal de toezichthouder naar het testcertificaat vragen.
2.3. Wijzigingen ten gevolge van knelpunteninventarisatie
Spoelwater van prei en asperges
Tijdens de totstandkoming van het Lozingenbesluit bleek er onvoldoende duidelijkheid te bestaan over de gevolgen van de verplichting tot recirculatie van het voorspoelwater bij het spoelen van consumptiegewassen, met name voor prei. Uit onderzoek was namelijk gebleken dat hergebruik van spoelwater bij het spoelen van prei door groei van melkzuurbacteriën een verhoogd kiemgetal zou kunnen optreden in het eindproduct. De vrees bestond dat een dergelijke besmetting tijdens de bewaring tot problemen zou kunnen leiden. Om duidelijkheid te verkrijgen over de gevolgen van de hergebruikverplichting van het voorspoelwater op de microbiologische productkwaliteit van consumptiegewassen is aan de toenmalige Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) gevraagd om landelijke aanbevelingen op te stellen voor de wijze van omgaan met de recirculatieverplichting bij consumptiegewassen.
In haar eindrapport3 concludeert de CIW dat recirculatie van voorspoelwater niet leidt tot een duidelijke verslechtering van de microbiologische kwaliteit van het gespoelde consumptiegewas, mits er een goede na spoeling wordt toegepast met water van leidingwaterkwaliteit. Daarbij heeft de CIW de rijksoverheid geadviseerd het Lozingenbesluit met betrekking tot recirculatieplicht van spoelwater voor asperges en voor drooggeschoonde prei te wijzigen.
Uit het door het CIW uitgevoerde onderzoek blijkt dat de kwaliteit van het spoelwater van asperges vergelijkbaar is met naspoelwater van de overige gewassen. Bij asperges komt weinig grondtarra vrij. Daarnaast is de hoeveelheid gebruikt water gering en heeft het tevens een functie als koelwater. Het spoelwater is optisch schoon. De aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen is niet te verwachten aangezien de bespuitingen op de plant plaatsvinden nadat de oogst van asperges is gestopt en de plant bovengronds uitgroeit.
Bij het droogschonen van prei worden de buitenste bladeren van de prei handmatig verwijderd. Ook de worteldelen worden eerst afgesneden alvorens met leiding- of bronwater wordt nagespoeld. Dit naspoelwater is de enige afvalwaterstroom. Belangrijk is dat het naspoelwater niet meer in contact komt met het afval uit de droogschoonfase. Bij het nat- en droogschonen van prei blijft de mogelijkheid bestaan dat bestrijdingsmiddelen in geringe hoeveelheden in het naspoelwater terechtkomen. Afhankelijk van de effectiviteit van de voorgaande schoning en de eigenschappen van de toegepaste bestrijdingsmiddelen kan meer of minder bestrijdingsmiddel aanwezig zijn. Uit beschikbare resultaten van bemonsteringen is gebleken dat maar beperkt bestrijdingsmiddelen in het naspoelwater aanwezig zijn. Voor de teler is een effectieve schoning belangrijk om een schoon product te kunnen (blijven) leveren.
De in het onderhavige wijzigingsbesluit opgenomen regels voor het lozen van spoelwater voor prei en asperges (zie artikel I, onderdeel E) zijn in lijn met de CIW-aanbevelingen. Voor asperges geldt als algemene eis dat het spoelwater vergelijkbaar is met naspoelwater van andere teelten en derhalve geloosd kan worden, indien het gehalte aan onoplosbare bestanddelen minder dan 100 mg/l bedraagt. De waterkwaliteitsbeheerder blijft de mogelijkheid houden om een nadere eis te stellen indien er sprake is van acute toxiciteit of indien er geloosd wordt op kwetsbaar oppervlaktewater.
Fruit wordt na de pluk opgeslagen in fusten. Om het fruit verder te verwerken moet het fruit uit de opslag worden gehaald. Hiervoor wordt de laatste jaren steeds vaker een systeem met water gebruikt. Een belangrijk voordeel van dit systeem is dat het fruit minder stootplekken oploopt waardoor de kwaliteit optimaal blijft. Vanuit de sector is de verwachting uitgesproken dat door de voordelen van dit systeem steeds meer telers, van voornamelijk de grotere bedrijven, hiervan gebruik zullen gaan maken. De hoeveelheid water die wordt gebruikt kan aanzienlijk zijn. In een aantal gevallen is lozing van dit water op oppervlaktewater de voornaamste optie. Een nadeel is dat het water verontreinigd raakt met de op het fruit aanwezige residuen van bestrijdingsmiddelen. Uit metingen van waterbeheerders blijkt dat de concentraties in het transportwater de kwaliteitsnorm (MTR-waarde) flink kunnen overschrijden. Uit de gesprekken met de sector en de waterbeheerders bleek er behoefte te zijn om in specifieke gevallen onder voorwaarden de lozing van het afvalwater uit de waterdumpinstallatie mogelijk te maken. De sector heeft aangegeven dat er technieken beschikbaar zijn die de concentratie aan gewasbeschermingsmiddelen in het afvalwater sterk kunnen verminderen tot onder de kwaliteitsnorm. Het onderzoek naar deze techniek loopt momenteel nog.
Het Lozingenbesluit verbiedt het lozen van alle afvalwaterstromen ten gevolge van agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden tenzij hiervoor algemene regels gelden. Bij de totstandkoming van het Lozingenbesluit is deze specifieke activiteit niet in de beschouwing meegenomen omdat deze nog geen betekenisvolle omvang had.
Het onder voorwaarden toestaan van het lozen van afvalwater afkomstig uit waterdumpers door middel van het stellen van algemene regels bleek bij de totstandkoming van onderhavig besluit niet goed mogelijk. Bij deze vorm van lozen is maatwerk wenselijk. Door de sterk in ontwikkeling zijnde zuiveringstechnieken bij waterdumpers is het moeilijk om middelvoorschriften op te nemen in algemene regels. Er is nog geen algemeen beeld van beste beschikbare technieken (BBT) op dit terrein, hetgeen zowel aan teler als waterkwaliteitsbeheerder teveel onzekerheid zou geven over de toe te passen techniek. Aan alle emissienormen die in algemene regels opgenomen zouden worden, zou een meetplicht moeten worden gekoppeld. Een dergelijke meetplicht zou niet in verhouding staan tot de per individuele teler en in de tijd variërende daadwerkelijk te verwachten stoffen in het afvalwater. Met name met het oog op deze problematiek voorziet onderhavig besluit in een vergunningplicht voor het lozen uit waterdumpers (zie artikel I, onderdeel B, onder 2).
De gewassen vlas, teff en spelt werden gerekend tot de groep «overige landbouwgewassen» van bijlage I bij het Lozingenbesluit. Voor deze groep geldt op grond van artikel 13 een teeltvrije zone van 50 cm. De eigenschappen en de bespuitingfrequentie van vlas, teff en spelt komen echter meer overeen met die van gras en granen, waarvoor een teeltvrije zone van 25 cm geldt. Vlas is een gewas met een vergelijkbare hoogte als die van granen. De vlasplant bestaat uit een lange rechte stengel met daaraan kleine blaadjes die nauwelijks in zijwaartse richting uitsteken. Spelt is een oergraangewas met een lengte tussen graan en gras in. Teff is een grassoort. Op dit punt onderscheiden deze gewassen zich duidelijk van suikerbieten of maïs die in de groep van overige akkerbouwgewassen zijn ingedeeld. Het bestrijdingsmiddelengebruik bij de teelt van vlas, teff en spelt komt sterk overeen met dat van de teelt van zomergranen en wintergranen. Spelt heeft dezelfde groeiperiode als wintertarwe. Vlas en teff groeien in de zomerperiode. Deze overwegingen rechtvaardigen een indeling van vlas, teff en spelt bij de gewassen met een teeltvrije zone van 25 cm. Hiertoe zijn artikel 13 en bijlage I van het Lozingenbesluit gewijzigd.
Motorisch en handmatig aangedreven spuiten
Bij handgedragen spuiten zijn twee typen te onderscheiden, namelijk de motorisch aangedreven handgedragen spuit en de handmatig aangedreven handgedragen spuit. Onder handgedragen wordt verstaan dat de spuit met spuitdop(pen) met de hand wordt gericht op het te bespuiten object. Het Lozingenbesluit was niet eenduidig over de handgedragen spuit. Vanwege de lage spuitdruk was totnogtoe in artikel 13, vierde lid, van het Lozingenbesluit voor de handgedragen spuitboom een teeltvrije zone van 50 cm voorgeschreven. Van een lage spuitdruk is echter alleen sprake indien de spuit ook handmatig wordt aangedreven. Bij motorisch aangedreven spuiten kan de spuitdruk aanzienlijk hoger zijn. Met de aanpassing van het Lozingenbesluit wordt de teeltvrije zone van 50 cm voor de handgedragen spuitboom vervangen door een teeltvrije zone van 50 cm voor een handmatig aangedreven handgedragen spuit(boom). Voor een motorisch aangedreven handgedragen spuit is in artikel 13, vierde lid, van het Lozingenbesluit een nieuwe bepaling opgenomen die bepaalt dat bij deze techniek een teeltvrije zone moet worden aangehouden van 100 cm. Deze teeltvrije zone is noodzakelijk doordat deze spuittechniek, door een hogere spuitdruk, meer drift veroorzaakt dan een handmatig aangedreven spuit, doch minder dan een reguliere veldspuit.
Uitschakelen van dop naast kantdop
Het Lozingenbesluit verplicht tot het gebruik van een kantdop bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de buurt van oppervlaktewater. Artikel 15 bepaalde voorts dat bij het gebruik van kantdoppen de op één na laatste spuitdop, niet zijnde een kantdop, uitgeschakeld moet zijn. Dit houdt in dat de kantdop bij een bespuiting langs oppervlaktewater de laatste in gebruik zijnde dop aan de spuitboom moet zijn. De bepaling dat de op één na laatste spuitdop moet zijn uitgeschakeld heeft te maken met het type kantdop dat bij de totstandkoming van het Lozingenbesluit gangbaar was. Bij de oude generatie kantdoppen was het om een goed spuitbeeld te realiseren noodzakelijk om de spuitboom met 20 cm te verlengen. De kantdop werd aan het einde van het zogenoemde uitzetstuk geplaatst en de voorlaatste dop werd afgesloten.
De nieuwe generatie kantdoppen heeft veelal een spuitbeeld dat het niet meer nodig maakt de spuitboom te verlengen en de voorlaatste spuitdop uit te schakelen. Dit heeft voordelen in geval van bespuitingen in teelten waarbij de breedte van de spuitboom vaak niet overeenkomt met het eind van het laatste bed (bijvoorbeeld bij zaaiuien). Eveneens heeft de nieuwe generatie kantdoppen voordelen in het veenweidengebied waarbij de afstand tussen de sloten onderling nogal kan verschillen en de spuitboom vaak breder is dan het tussen twee sloten liggende gedeelte van het perceel. Het gebruik van een uitzetstuk blijft mogelijk. Hierbij blijft het verplicht om de één na laatste spuitdop uit te schakelen. Het in werking zijn van de voorlaatste spuitdop verdraagt zich in dat geval immers niet met het eveneens in artikel 15 opgenomen verbod overhangend loof te bespuiten met naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur. Met het vervallen van artikel 15, zevende lid, krijgt de agrariër meer vrijheid bij het gebruik van de kantdop. De agrariër kan hiermee naar eigen oordeel en ervaring omgaan zonder dat dit ten koste gaat van de bescherming van het oppervlaktewater.
Aanpassing definitie emissiescherm
Het gebruik van een emissiescherm is op grond van artikel 13 van het Lozingenbesluit een maatregel ter voorkoming van drift waarbij geen teeltvrije zone aangehouden hoeft te worden. Deze maatregel is gebaseerd op onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van een aan de bodem bevestigd scherm. De in artikel 1 opgenomen definitie gaf niet aan dat een emissiescherm aan de bodem bevestigd moest zijn. In de praktijk is als knelpunt gesignaleerd dat andere constructies worden toegepast onder de naam van emissiescherm die letterlijk voldoen aan de definitie, maar waarvan niet bekend is welke driftreductie hiermee wordt bereikt. Verondersteld wordt dat deze technieken duidelijk minder drift reduceren dan het oorspronkelijk bedoelde emissiescherm. Bij een meerijdend scherm is immers maar een klein deel van de watergang afgeschermd. Door de voorwaartse snelheid van de spuitapparatuur zullen de verwaaiende spuitdruppels over een groter traject in het oppervlaktewater terechtkomen. Om de oorspronkelijke gemeten driftreductie ook in de praktijk te kunnen behalen is de definitie zodanig aangepast dat buiten twijfel staat dat het gaat om een aan de grond bevestigd scherm.
2.4 Redactionele wijzigingen en wijziging van enige andere besluiten
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele uitgewerkte bepalingen in het Lozingenbesluit te schrappen alsmede enkele wijzigingen van redactionele aard aan te brengen.
Het Besluit vierjaarlijks bezien van lozingsvergunningen is met onderhavig besluit aangepast met het oog op de inwerkingtreding van codificatierichtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd. Het betreft hier een puur technische wijziging. Aan de inhoud van het Europeesrechtelijk regime is door de codificatie niets veranderd.
Tenslotte is met onderhavig wijzigingsbesluit een aantal vigerende algemene maatregelen van bestuur ter uitvoering van de Wvo in overeenstemming gebracht met de Wvo, zoals deze bij Wet van 30 januari 2002, houdende wijziging van enige bepalingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met de zuivering van stedelijk afvalwater en toekenning bevoegdheid aan waterschapsbesturen tot vergunningverlening, is gewijzigd. Het betreft enkel technische wijzigingen die geen materiële gevolgen met zich brengen.
3. Bedrijfseffecten, milieueffecten en uitvoering en handhaving
3.1. Bedrijfseffecten en administratieve lasten
De wijziging heeft voornamelijk betrekking op fruitteeltbedrijven en de aanwezige en nieuw te vestigen permanente bollenteelt in de gemeente Wieringermeer.
Fruitteelt. De wijziging heeft gevolgen voor de fruitteelt (appelen, peren en overige pit- en steenvruchten). Het aantal bedrijven in deze sector bedroeg in 2004 2609 met een beteeld oppervlak van 17.796 ha. De aanpassingen hebben betrekking op de bedrijven die op biologische of gangbare wijze telen en waarbij percelen grenzen aan oppervlaktewater. Ongeveer de helft van het landelijk areaal is gelegen in de provincies Gelderland en Zeeland. Met uitzondering van de vier noordelijke provincies is de resterende fruitteelt evenwichtig verdeeld over het land. Het aantal bedrijven in de sector en het areaal neemt vanaf 1975 gestaag af. Verhoudingsgewijs is de afname bij de bedrijven met een areaal groter dan 5 ha het geringst. De gemiddelde bedrijfsgrootte neemt hierdoor toe.
De wijziging verscherpt voor een deel de maatregelpakketten zoals die in artikel 13 en 14 van het Lozingenbesluit waren opgenomen. De bedrijven die momenteel al beschikken over een vanggewas voldoen ook aan de voorwaarden zoals opgenomen in deze wijziging. Voor deze bedrijven is er geen toename van de kosten. Het grootste effect heeft deze wijziging op de bedrijven die geen technische maatregelen treffen en geen vanggewas (kunnen) aanplanten. De teeltvrije zone neemt in dat geval toe met 3 meter ten opzichte van de teeltvrije zone uit (het nooit in werking getreden) artikel 14. Er is rekening gehouden met de kopakker waardoor de toename alleen betrekking heeft op de zijden parallel aan de gewasrijen. In gevallen waar een verbreding van de teeltvrije zone met 3 meter op problemen stuit en alternatieven niet realistisch zijn, bestaat de mogelijkheid om de waterbeheerder op basis van artikel 3 te verzoeken het maatregelpakket met de venturidop en enkelzijdige bespuiting te mogen toepassen. Daarmee blijven de extra kosten beperkt. De extra kosten die gepaard gaan met deze maatregelen variëren sterk per bedrijf en afhankelijk van de prijsontwikkeling zal dit leiden tot een enigszins versnelde afvloeiing van bedrijven. Een positief effect van de aanscherping is dat bij de toelating van voor de sector relevante gewasbeschermingsmiddelen voortaan gerekend zal worden met het lagere driftpercentage dat het gevolg is van de toepassing van de nieuwe maatregelpakketten. Hierdoor blijven meer gewasbeschermingsmiddelen voor de sector beschikbaar. De continuïteit in de bedrijfsvoering zal hierdoor worden vergroot.
De smalle percelen (percelen die niet breder zijn dan 70 meter) zullen een belangrijke stap zetten om de emissie van bestrijdingsmiddelen naar oppervlaktewater terug te dringen. Met deze stap wordt voor de locaties waarbij de fruitbomen op de lange zijde van het perceel nog op de slootkant staan een belangrijke emissiereductie bereikt. Deze stap was reeds voorzien in het Lozingenbesluit (artikel 25) en wordt nu doorgevoerd. De gevolgen kunnen voor de betreffende bedrijven aanzienlijk zijn. Als de rijen op de slootkant worden verwijderd, betekent dit bij 24 rijen op een perceel van 70 meter breed een verlies van circa 8,5% van het aantal fruitbomen op het perceel. Dit percentage loopt op tot circa 9,5% op een perceel van 60 en circa 11% op percelen van 50 meter breed. Bedrijven hebben inmiddels gedurende zes jaar deze stap kunnen voorzien en eventuele herinrichtingmaatregelen kunnen treffen om de opbrengstderving te beperken.
De hoogstamboomgaarden zijn uitgezonderd van de aangescherpte maatregelpakketten. De regelgeving is voor deze teelt met historische en culturele waarden versoepeld door een spuitvrije in plaats van een teeltvrije zone van 9 meter in het besluit op te nemen.
Alternatieve mogelijkheden voor het Lozingenbesluit. Voor het verder terugdringen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen en het realiseren van waterkwaliteitsdoelstellingen conform de kaderrichtlijn water heeft de overheid ondermeer met het bedrijfsleven het convenant duurzame gewasbescherming afgesloten. In dit kader is bijvoorbeeld met het project «Schone Bronnen» aanvullend op het Lozingenbesluit en de Bestrijdingsmiddelenwet invulling gegeven aan het pragmatisch en constructief oplossen van een aantal gewasbeschermingsknelpunten in oppervlaktewater. Dit convenant heeft echter nog geen invloed op de administratieve lasten die voortkomen uit onderhavige wijziging. Het Lozingenbesluit regelt op basis van best beschikbare technieken uitsluitend directe emissies naar het oppervlaktewater die voortkomen uit agrarische activiteiten in de open teelt en veehouderij. Daarmee geeft het Lozingenbesluit een (wettelijke) basis voor toepassing van goede landbouwpraktijk en biedt het het bevoegd gezag de mogelijkheid op te treden tegen de agrarische ondernemers die deze goede landbouwpraktijk niet naleven, zodat er in Nederland binnen een sector sprake is van een gelijk speelveld. Hiermee wordt voorkomen dat individuele ondernemers zich kunnen onttrekken aan de maatschappelijk gewenste duurzame landbouwkundige productie en daarbij ten laste van waterkwaliteit concurrentievoordelen op bedrijfsgenoten behalen die de goede landbouwpraktijk wel naleven.
Administratieve lasten voor burgers. Er zijn geen administratieve lasten voor burgers.
Vereenvoudiging meldingsplicht. Een aanzienlijke reductie van administratieve lasten wordt bereikt met het vervallen van de rechtstreekse meldingsplicht aan de waterkwaliteitsbeheerder, indien de betreffende gegevens reeds bij de Basisregistratie Percelen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn gemeld. Zoals eerder vermeld betreft het hier circa 88.000 mutaties per jaar. Uit de pilotstudie van de Unie van Waterschappen blijkt dat wanneer de waterschappen deze mutaties zelf zouden verwerken de kosten uitkomen op 1.360.200 euro per jaar. Het gebruik van de BRP gegevens door de waterbeheerders leidt dus tot een aanzienlijke kostenbesparing (ruim 1,1 miljoen euro per jaar). De vermindering in «beleefde lasten» zal groter zijn omdat door de wijziging agrarische ondernemers nu niet langer twee keer dezelfde informatie aan de overheid hoeven te melden.
Voorts wordt een verlichting in administratieve lasten bereikt doordat agrarische ondernemers geen testcertificaten van driftarme doppen aan het waterschap meer behoeven over te leggen bij de melding indien deze doppen niet zijn opgenomen in de Regeling driftarme doppen.
Ten opzichte van de uitgangssituatie betekent het schrappen van de dubbele melding en van het verplicht overleggen van testcertificaten – uitgaande van 88.000 meldingen volgens de standaardberekening – een vermindering van de administratieve lasten van € 792.000,– op jaarbasis. Verder is aangenomen dat een bedrijf eens in de 10 jaar een voor emissies naar oppervlaktewater relevante aanpassing van de bedrijfsvoering aan de waterkwaliteitsbeheerder moet melden die niet aan de Basisregistratie Percelen gemeld wordt (bijvoorbeeld een andere spoelinstallatie). De jaarlijkse administratieve lasten bedragen hiervan € 88.920,– uitgaande van het aantal bedrijven in 2000 (het aantal bedrijven is volgens het CBS echter autonoom afgenomen van 98800 in het ijkjaar voor administratieve lasten 2000 tot 81830 in 2005). De totale vermindering van administratieve lasten komt daarmee per saldo op € 703.080,–.
Vergunningplicht bollenteelt Wieringermeer/ algemene regels reizende bollenkraam. De administratieve lasten voor de reizende bollenkraam in de nieuw aangewezen gebieden voor gespecialiseerde bollenteelt zal als gevolg van deze wijziging niet veranderen aangezien er in deze gebieden een onderscheid wordt gemaakt tussen permanente en reizende teelt. Voor de reizende bollenkraam in de reeds aangewezen gebieden voor gespecialiseerde bollenteelt is dit een verlichting omdat deze niet meer onder de vergunningplicht zal vallen. De beperking van deze lasten zal in absolute zin zeer beperkt zijn aangezien het areaal reizende bollenkraam in de reeds aangewezen gebieden volgens informatie van betrokken waterschappen vrijwel nihil is. De toename van het aantal vergunningen voor bedrijven met permanente bollenteelt is afhankelijk van de daadwerkelijke projectmatige vestiging van bedrijven met permanente teelt in de nieuw aangewezen gebieden. Dit is afhankelijk van conjuncturele ontwikkelingen in de bollensector. Het streekplan voorziet in een uitbreiding van maximaal 1.250 ha, waarvan 500 ha tot 2020 en 750 ha in de periode 2020–2030. Bij een gemiddelde bedrijfsgrootte van 20 ha voor een bedrijf met permanente bollenteelt betekent dit dat over de periode tot 2030 uiteindelijk circa 60 bedrijven een vergunning moeten aanvragen. Uitgaande van uiteindelijk 60 bedrijven en een 5 jaarlijkse herziening van de vergunning bedragen de administratieve lasten jaarlijks € 6.480,–. Dit bedrag zal echter pas bereikt worden als het volledige areaal van 1250 ha door projectontwikkeling voor de permanente bollenteelt geschikt is gemaakt.
Beschikkingen op grond van artikel 3 bij toepassing van pakket 7 in de fruitteelt. Op basis van informatie van de sector is ingeschat dat maximaal circa 700 bedrijven bij waterkwaliteitsbeheerders een beschikking zullen aanvragen voor toepassing van pakket 7 met enkelzijdige bespuiting van de buitenste bomenrij. De administratieve lasten hiervan zijn volgens de standaard methode berekend op € 50.400,– jaarlijks. Deze lasten vallen weg als dit pakket bij koninklijk besluit generiek in werking wordt gesteld. Dit is echter afhankelijk van de resultaten van het onderzoek naar de biologische effectiviteit van de enkelvoudige bespuiting van de buitenste bomenrij en de naleving van dit pakket in de praktijk. In het Bestuurlijk Overleg Open Teelt is overeengekomen de procedure voor aanvraag van de beschikking landelijk zoveel mogelijk uniform (modelaanvraag en een modelbeschikking) en met een minimum aan administratieve lasten voor zowel fruittelers als betrokken waterschappen te laten verlopen. Naleving van dit voornemen behoort tot de verantwoordelijkheid van het Bestuurlijk Overleg Open Teelt waarin, waterkwaliteitsbeheerders, Rijk (waaronder de AID) en sector onder voorzitterschap van de Unie van Waterschappen uitvoering en handhaving van het Lozingenbesluit bespreken en afstemmen.
Vergunningen voor het lozen van afvalwater uit waterdumpers. Het sorteren en transporteren van landbouwgewassen met gebruik van water is op dit moment specifiek voor de fruitteeltsector. Niet uitgesloten wordt dat ook in andere sectoren dergelijke systemen ontwikkeld worden. De verwachting is dat het in de fruitteeltsector ca. 150 installaties betreft. Het deel van de installaties waarbij gekozen is voor lozing op oppervlaktewater valt onder de vergunningplicht. Uitgaande van 150 vergunningen met een 5-jaarlijkse herziening levert dit een jaarlijkse last op van € 17.580,–.
Administratieve lasten door kennisneming van de wijzigingen. Agrarische ondernemers moeten zich eenmalig op de hoogte (laten) stellen van de wijzigingen van het Lozingenbesluit, waarvoor de administratieve lasten zijn berekend op eenmalig € 2.223.000,– bij 98800 bedrijven in het ijkjaar 2000 (CBS-gegevens: 81830 bedrijven in 2005). In overleg met de waterkwaliteitsbeheerders en de sector zal het rijk een makkelijk toegankelijke voorlichtingsbrochure verspreiden, die aansluit op een oriëntatie op duurzame landbouw die van een moderne agrarische ondernemer mag worden verwacht, waardoor deze administratieve last zoveel mogelijk wordt beperkt.
Administratieve lasten door handhaving. In het kader van het plan van aanpak zijn door de betrokken instanties afspraken gemaakt over de verdeling van taken en de samenwerking bij handhaving van het Lozingenbesluit en de Bestrijdingsmiddelenwet, zodat geen onnodige bedrijfsbezoeken plaatsvinden en de daaraan verbonden administratieve lasten worden vermeden.
Soort last: | Aard: | Omvang in €: | Effect | |
---|---|---|---|---|
Vereenvoudiging meldingsplicht | – | 703.080,– | Jaarlijkse vermindering door schrappen dubbele en overbodige meldingen op basis van het aantal bedrijven in het ijkjaar 2000 | |
Vergunningen uitbreiding gebieden permanente bollenteelt | + | 6.480,– | Uiterlijke jaarlijkse last bij volledige ontwikkeling van de streekplanruimte tot 2030 (1250 ha en 60 bedrijven) | |
Beschikkingen pakket 7 fruitteelt | + | 54.400,– | Jaarlijkse last bij een maximum inschatting van het aantal verwachte aangevraagde beschikkingen. Deze lasten vallen weg zodra is aangetoond dat het pakket generiek in werking kan treden. | |
Vergunningen waterdumpers | + | 17.580,– | Jaarlijkse last door vergunningverlening voor het lozen vanuit sorteer- en transportinstallaties. | |
Totaal | – | 624.620,– | Jaarlijkse reductie | |
Kennisneming wijzigingen | + | 2.223.000,– | Eenmalig (uitgaande van het aantal bedrijven in 2000) |
IPPC-veehouderijen. Naar schatting vallen circa 1500 Nederlandse intensieve veehouderijen onder de IPPC-richtlijn. Met de wijziging van de Wvo in 2005 is de vergunningplicht voor IPPC-inrichtingen bij wet voorgeschreven. In die zin is er geen sprake van een toename van administratieve lasten door onderhavige wijziging van het Lozingenbesluit. Het betreft hier een verduidelijking van de werkingssfeer van het Lozingenbesluit. De vergunningplicht betreft overigens alleen de inrichting; voor de landbouwgronden blijft het Lozingenbesluit van toepassing. Indien alle 1500 bedrijven vanwege een lozing op oppervlaktewater ook daadwerkelijke een vergunning moeten aanvragen (door het huidige Lozingenbesluit zal op een belangrijk deel van de bedrijven geen lozing meer plaatsvinden) dan bedragen de administratieve lasten hiervoor jaarlijks € 108.000,–. Waterkwaliteitsbeheerders zullen administratieve en uitvoeringslasten echter zoveel mogelijk beperken door gebruik te maken van modelaanvragen en standaardvergunningen.
Uit de evaluatie van het Lozingenbesluit blijkt dat de waterkwaliteit nog onvoldoende is verbeterd. Met de doorgevoerde wijzigingen zal binnen de fruitsector de drift naar oppervlaktewater verder worden teruggedrongen. Vooral in die situaties waarbij aan de minimale voorwaarden van het Lozingenbesluit werd voldaan, neemt de belasting van het oppervlaktewater met bestrijdingsmiddelen sterk af. De berekende driftdepositie zal bij een volledige implementatie van de maatregelen van meer dan 10% teruggaan tot maximaal 1,5%. Ook bij de teelt van fruit op smalle percelen wordt een verdere stap gezet om de drift naar oppervlaktewater tegen te gaan. Daarbij is sprake van een halvering van de drift naar oppervlaktewater. Door de uitbreiding van het aantal gespecialiseerde bollengebieden krijgt de waterbeheerder de mogelijkheid om met maatwerk een voorziene verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen.
De doorgevoerde wijzigingen voortkomend uit de knelpunteninventarisatie zullen leiden tot een Lozingenbesluit dat beter aansluit bij de (locale) praktijk. Dit kan het draagvlak en de handhaafbaarheid ten goede komen, wat uiteindelijk zal leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit.
De onderhavige wijziging van het Lozingenbesluit is zowel op de Wvo als Bestrijdingsmiddelenwet gebaseerd. De Wvo voorziet in bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten. Op grond van artikel 29, onderdeel a, van de Wvo draagt de waterkwaliteitsbeheerder de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het Lozingenbesluit.
Buiten de politie met haar algemene opsporingsbevoegdheid kan de Minister van Justitie, ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving, op basis van artikel 1a, onder 1° en 2°, juncto artikel 17, eerste lid, onder 2°, van de Wet op de economische delicten (WED) ook buitengewone opsporingsambtenaren aanwijzen. Door middel van een categoriale aanwijzing heeft de Minister van Justitie ambtenaren van de waterkwaliteitsbeheerders als zodanig aangewezen. De verleende bevoegdheden beperken zich niet slechts tot de Wvo, maar omvatten onder meer ook de handhaving van relevante artikelen van de Bestrijdingsmiddelenwet. De waterkwaliteitsbeheerders beschikken derhalve over een breed scala aan bevoegdheden en instrumenten: enerzijds de bestuursrechtelijke bevoegdheden (toezichthoudende bevoegdheden) en instrumenten (met name het toepassen van bestuursdwang en opleggen van een dwangsom) en anderzijds de strafrechtelijke bevoegdheden en instrumenten.
Handhaving van de Bestrijdingsmiddelenwet is primair de taak van de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De betreffende ambtenaren zijn ingevolge een beschikking van de Minister van Justitie belast met de opsporing van overtredingen van de Bestrijdingsmiddelenwet voorzover deze overtredingen economische delicten zijn in de zin van de WED.
Ten aanzien van de fruitteeltpakketten wordt een belangrijke mate van spontane naleving verwacht. De NFO heeft actief meegewerkt aan de ontwikkeling van de nieuwe, aangescherpte maatregelpakketten waarmee de vereiste driftreductie kan worden bereikt. De verbreding van de teeltvrije zone is voor veel fruittelers een ingrijpende maatregel. In voorlichting zullen daarom de noodzaak én de verschillende keuzemogelijkheden van deze maatregel aandacht krijgen. Als dit niet voldoende blijkt, zal in de handhaving hieraan extra aandacht moeten worden besteed. Komende jaren zal met inzet van alle partijen onderzocht moeten worden of het zevende maatregelpakket voldoende zal worden nageleefd.
Effectiviteit van de handhaving
Bestuursrechtelijke handhaving van het Lozingenbesluit wordt wegens de aard van de voorschriften in de praktijk vaker toegepast dan strafrechtelijke handhaving, omdat hiermee het voorkomen of beëindigen van een illegale lozing wordt beoogd. Bovendien worden bij bestuursrechtelijke handhaving ook toezichthouders ingezet. Uit de evaluatie van het Lozingenbesluit is gebleken dat met name de bestuurlijke handhaving van de teeltvrije zones bijzonder effectief is geweest. De noodzaak om bij heterdaad lozingen te constateren om bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties op te kunnen leggen is inherent aan de diffuse lozingsproblematiek. De lozing is vaak slechts korte tijd zichtbaar doordat de vervuiling in oppervlaktewater wegstroomt. Deze problematiek is niet specifiek voor dit Lozingenbesluit. Echter, de controleur heeft altijd de mogelijkheid om, vóór de daadwerkelijke lozing wordt geconstateerd, waarschuwend op te treden indien de omstandigheden aanwijzingen geven voor een toekomstige, ingevolge het Lozingenbesluit verboden lozing. Vaak heeft dit waarschuwend optreden al voldoende effect en wordt daarmee een overtreding voorkomen.
De handhaving van het Lozingenbesluit vindt plaats op basis van een plan van aanpak. In het kader van het plan van aanpak zijn door de betrokken handhavende instanties afspraken gemaakt over de verdeling van taken en de samenwerking, teneinde een zo doelmatig mogelijke controle en handhaving te bewerkstelligen.
4. Totstandkomingsprocedure en reacties op de voorpublicatie
De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur is gedaan mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ingevolge artikel 33a, eerste lid, van de Wvo mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ter uitvoering van artikel 33a, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is de ontwerp-tekst van de onderhavige wijziging in de Staatscourant bekendgemaakt (Stcrt. 2006, 113) en is daarvan aan de Staten-Generaal mededeling gedaan.
4.2. Reacties op de voorpublicatie
Er zijn 9 reacties ontvangen van vertegenwoordigers van de land- en tuinbouwsector, de agrochemische industrie en waterschappen. Het besluit is naar aanleiding van de geleverde inspraak nogmaals kritisch bezien. Dit heeft ertoe geleid dat aan de hand van de inspraakreacties enige bepalingen zijn verduidelijkt of gewijzigd. Ook de nota van toelichting is als gevolg van de inspraakreacties op onderdelen aangepast. In het onderstaande wordt naast een samenvatting van de schriftelijke opmerkingen aangegeven in hoeverre de opmerkingen aanleiding hebben gegeven tot wijziging van het ontwerp-besluit of de nota van toelichting.
Introductie 3-barcriterium in definitie spuitdop
In de voorgepubliceerde versie van het ontwerp-besluit was ter verbetering van de handhaafbaarheid van de gebruikte spuitdruk de definitie van driftarme dop gewijzigd door toevoeging van een ondergrens van 3 bar. In de inspraakreacties is aangegeven dat een koppeling met een goede vloeistofverdeling meer aansluit bij de goede landbouwpraktijk en van meer belang is dan het opnemen van een 3-barcriterium. Voorts zijn in de inspraak de bezwaren ingebracht dat dit een afwijking is van de internationale systematiek waarbij alleen gekeken wordt naar dop/drukcombinaties, dat de systematiek afwijkt van de door de CTB gehanteerde systematiek en dat de voorgestelde wijziging geen ontheffingsmogelijkheid bevat voor spuitdoppen die de ondergrens niet halen. Verder is zorg geuit over de gevolgen die het doortrekken van deze systematiek kan hebben voor de ontwikkeling van nieuwe technieken, concreet die van lucht/vloeistofmengdoppen. De noodzaak om voor deze techniek vanaf 2011 een (elektronisch) registratiesysteem aan te schaffen wordt gezien als een belemmering voor deze innovatieve techniek.
Na overleg met betrokken partijen is duidelijk geworden dat de partijen onderkennen dat de driftarme instelling op het fundamentele punt van de drukinstelling niet controleerbaar is. De gekozen invulling van 3 bar wordt echter gezien als een discutabele waarde. Met de gekozen oplossing is het probleem van de controleerbaarheid in een aantal gevallen minder geworden maar het risico van oneigenlijke toepassing blijft bestaan. Een mogelijke oplossing is om voor alle spuitmachines een indicatievoorziening voor de driftarme instelling te ontwikkelen. Veel van de alternatieve pakketten, die momenteel via artikel 3 zijn toegestaan, berusten op toepassing van een driftreducerende spuitdop met een bepaalde spuitdruk. Voor een adequate handhaving is het vaststellen van de toegepaste spuitdruk in deze gevallen zeer belangrijk. Het is in het belang van de sector dat deze relatief goedkope emissiereducerende maatregelen beschikbaar blijven. Een mogelijkheid daartoe is een indicatievoorziening voor de driftarme instelling die alleen voor de heterdaad controle in de 14 meter zone noodzakelijk is. Indien de kosten voor een dergelijke indicatievoorziening beperkt blijven, zou dit een oplossing zijn die tot een sterke verbetering van de handhaafbaarheid van de driftarme toepassingen leiden. Op grond van de inspraakreacties en de proactieve opstelling van de agrarische sector is het 3-barcriterium heroverwogen en is besloten dit vooralsnog niet in te voeren, maar te streven naar een verbetering van controleerbaarheid met een indicatievoorziening. De agrarische sector heeft aangegeven zich te willen inspannen om een indicatievoorziening te ontwikkelen. In opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is inmiddels een inventarisatie naar mogelijke indicatievoorzieningen gestart. Mits de kosten voor een indicatievoorziening in verhouding staan tot het te bereiken doel zal een indicatievoorziening voor spuitapparatuur in het Lozingenbesluit worden voorgeschreven. Indien binnen afzienbare termijn geen zicht is op een adequate techniek voor indicatievoorzieningen, dan zal het 3-barcriterium alsnog worden opgenomen in de definitie van driftarme dop.
Mestvrije zone bij fruit- en boomteelt
Aandacht is gevraagd voor de gevolgen van het bemestingsverbod op de teeltvrije zones in de fruitteelt. In de fruitteelt is sprake van grasbanen naast de buitenste rij fruitbomen. Deze dienen als transportbanen om het geoogste product af te voeren. In het algemeen zullen de grasbanen, indien zij gelegen zijn langs oppervlaktewater samenvallen met de teeltvrije zone van het perceel. Ingevolge artikel 16 zou daarmee een bemestingsverbod gelden voor de grasbanen. Vanwege de functie van deze grasbanen is enige bemesting echter noodzakelijk om de grasbanen in goede conditie te houden. Ditzelfde geldt voor de 5-meter brede teeltvrije zones in de boomteelt. Gezien de specifieke problematiek van deze teelten is artikel 16 zodanig aangepast dat de mestvrije zone gelijk is aan de voor grasland geldende mestvrije zone (25 cm). Er mag dan geen sprake zijn van een andere gewas dan gras in de teeltvrije zone. In gebieden waar op grond van artikel 13, negende lid (nieuwe nummering), een teeltvrije zone van 5 meter moet worden aangehouden geldt onverkort dat de mestvrije zone gelijk is aan de teeltvrije zone.
Onderhavig besluit voorziet in een uitzondering op de Wvo-vergunningplicht voor de reizende bollenkraam in gespecialiseerde bollenteeltgebieden. Bij enige insprekers bestaat onduidelijkheid of deze uitzondering ook geldt in geval van uitruil van gronden tussen bollentelers. De definitie van permanente bollenteelt is gekoppeld aan de teelt van bloembollen of -knollen gedurende twee of meer achtereenvolgende teeltseizoenen op hetzelfde gewasperceel. Daarbij is het niet van belang of er sprake is van één of meerdere bollentelers die van dit gewasperceel gebruik maken. De uitruil van gronden tussen bollentelers in verband met rotatieproblemen in de gespecialiseerde gebieden is dan ook niet relevant om vast te stellen of er sprake is van permanente teelt met de daarbij behorende Wvo-vergunningplicht. Ter voorkoming van eventuele onduidelijkheid hierover is de bij de inspraak geleverde suggestie om in het gewijzigde artikel 2, eerste lid, onderdeel j, het woord «achtereenvolgende» voor «teeltseizoenen» te plaatsen, overgenomen.
Voorts heeft een inspreker verzocht de aanwijzing van gespecialiseerd bollenteeltgebied in de gemeente Wieringermeer te beperken tot het daadwerkelijke projectvestigingsgebied. In onderhavig besluit wordt volstaan met de opname van de gehele gemeente Wieringermeer. Het is aan de gemeente om op basis van het vigerende streekplan projectmatige vestiging van permanente bollenteelt te reguleren. Eventuele wijzigingen in de begrenzing van het projectvestigingsgebied in het streekplan zijn hiermee eveneens ondervangen.
Veel reacties betroffen de in de voorgepubliceerde versie van onderhavig besluit opgenomen algemene regels met betrekking tot het lozen als gevolg van het sorteren en transporteren van landbouwgewassen. Op grond van de bezwaren van de zijde van de agrariërs als van de zijde van de waterkwaliteitsbeheerders is de regeling voor waterdumpers nogmaals tegen het licht gehouden. Na overleg met en instemming van het Bestuurlijk Overleg Open Teelt, waarin de agrarische sector en de waterschappen vertegenwoordigd zijn, is besloten om deze regeling te vervangen door een vergunningplicht. De tekst van het ontwerp-besluit en de nota van toelichting zijn hierop aangepast.
Een inspreker heeft verzocht in het fruitteeltpakket met een teeltvrije zone van 3 meter en enkelzijdige bespuiting van de buitenste bomenrij naast de dwarsstroomspuit ook de axiaalspuit als een toegelaten techniek op te nemen. Aan dit verzoek kan niet worden voldaan, aangezien door onderzoek nog niet is aangetoond dat een axiaalspuit in dit pakket een vergelijkbare reductie van de driftdepositie geeft. Als dit eventueel uit onderzoek mocht blijken, hetgeen vooralsnog weinig aannemelijk lijkt, dan kunnen fruittelers op grond van artikel 3 van het Lozingenbesluit een beschikking aanvragen voor de toepassing van een vergelijkbare techniek.
Een reactie betrof de – ten opzichte van het oorspronkelijke Lozingenbesluit ongewijzigde – definitie van meststoffen. Bij de inspreker bestaat de vrees dat deze definitie consequenties zou kunnen hebben voor het opbrengen of laten liggen van bijvoorbeeld slootmaaisel of slootbagger op de teeltvrije zone. Onder meststoffen worden in het Lozingenbesluit kunstmest, dierlijke en overige organische meststoffen verstaan. Daartoe is in artikel 1 van het Lozingenbesluit verwezen naar de Meststoffenwet. Andere stoffen dan dierlijke meststoffen vallen ingevolge de definitie in de Meststoffenwet alleen onder het begrip meststof indien het producten betreft die zijn bestemd om te worden gebruikt als groeimedium. Voorzover er bij stoffen als slootmaaisel en slootbagger al sprake is van een bestemming om uiteindelijk op het perceel als groeimedium te dienen, is er bij het deponeren van deze stoffen bij het maaien of baggeren aan de slootkant normaliter geen sprake van toepassing van meststoffen, als bedoeld in artikel 16 van het Lozingenbesluit.
Voorts is in een inspraakreactie erop gewezen dat in de toelichting bij het zevende fruitteeltpakket ten onrechte was aangegeven dat er sprake moest zijn van de instelling «lucht ondersteuning laag» nu op grond van onderzoek is gebleken dat ook met de instelling «lucht ondersteuning hoog» de vereiste driftdepositie van 1,5% wordt gehaald. De toelichting is hierop aangepast.
Tot slot is op suggestie van een inspreker de beschrijving van het «Project schone bronnen» in de nota van toelichting gecorrigeerd.
Het ontwerp-besluit is op 7 juli 2006 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienr. 2006/0338/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Bij de wijziging is met het oog op de overzichtelijkheid van het besluit van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal definities, die naar de huidige inzichten overtollig zijn, te verwijderen. Omwille van de leesbaarheid van deze wijzigingsbepaling is ervoor gekozen het gehele artikellid te vervangen.
De definities van drainagewater, gespecialiseerd bollenteeltgebied, landbouwgewassen, landbouwhuisdieren, neerwaarts bespuiten, opwaarts bespuiten, smalle percelen, en spuitboom zijn uit het definitie-artikel verwijderd, omdat de begrippen voor zich spreken of elders in de tekst omschreven zijn.
Voorts is het wenselijk geacht het begrip emissiescherm te verduidelijken. In de definitie wordt door onderhavige wijziging expliciet bepaald dat een emissiescherm aan de grond bevestigd is en dat deze niet alleen emissies van bestrijdingsmiddelen, maar eveneens emissies van bladmeststoffen beperkt. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de formulering van de definities van emissiescherm en van vanggewas redactioneel op elkaar af te stemmen.
Het begrip mestvrije zone is vervallen, omdat het in de definitie opgenomen verbod leidde tot een onjuiste formulering in artikel 16 van het Lozingenbesluit van de uitzondering op het bemestingsverbod voor het pleksgewijs bemesten van vanggewassen. Het mestverbod van de betreffende zone vloeit nu voort uit artikel 16 zelf.
De definitie van NVN is vervallen, nu er in het Lozingenbesluit niet meer verwezen wordt naar een Nederlandse voornorm van het NNI. De formulering van de definitie van spuitdop is redactioneel verbeterd. De definities van riolering en waterkwaliteitsbeheerder zijn aangepast in verband met wijziging van de wetten waarnaar deze definities verwijzen.
Artikel 2, eerste lid, van het Lozingenbesluit bevat een opsomming van gedragingen waarop het besluit niet van toepassing is. Onderdeel j betreft het lozen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen in de zgn. gespecialiseerde bollenteeltgebieden. De nieuwe formulering bewerkstelligt dat de zogenaamde reizende bollenkraam in deze gebieden niet langer onder de vergunningplicht valt.
Het nieuwe onderdeel l is toegevoegd in verband met de IPPC-richtlijn en de Wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (verduidelijking in verband met de EG-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (vergunning op hoofdzaken/vergunning op maat), Stb. 432, 2005. Met deze wijzigingswet is artikel 2a, tweede lid, van de Wvo zodanig gewijzigd dat de Wvo-vergunningplicht niet vervangen kan worden door algemene regels voorzover het betreft lozingen uit inrichtingen die behoren tot een categorie als bedoeld in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Met de wijziging van artikel 2 van het Lozingenbesluit wordt verduidelijkt dat de vergunningvervangende algemene regels van het Lozingenbesluit niet gelden voor lozingen door intensieve veehouderijen als bedoeld in categorie 13 van Bijlage 1 van de richtlijn. Echter, daar de bij een agrarisch bedrijf behorende landbouwgronden niet tot het inrichtingenbegrip als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer gerekend worden, blijft het Lozingenbesluit voorzover het lozingen vanuit de open teelt betreft, ook van toepassing op bij de intensieve veehouderijen behorende landbouwgronden.
Het toegevoegde onderdeel m zondert het lozen van afvalwater dat ten gevolge van het sorteren en transport van landbouwgewassen ontstaat, uit van het toepassingsbereik van het Lozingenbesluit. Hiermee valt deze lozingsvorm niet meer onder het absolute lozingsverbod van het besluit, maar is deze Wvo-vergunningplichtig geworden.
Ter vereenvoudiging van de lijst met definities in artikel 1 van het Lozingenbesluit (zie toelichting bij onderdeel A) is de definitie van drainagewater daar geschrapt en geïntegreerd in de enige bepaling ten aanzien van drainagewater, houdende een uitzondering op het lozingsverbod voor het lozen van dergelijk water.
Inmiddels is de voor de bepaling van het gehalte aan minerale olie geldende norm NVN 6678, uitgave 1997, vervangen door de norm NEN-EN-ISO 9377-2, uitgave december 2000. Artikel 7 van het Lozingenbesluit is hierop aangepast.
Voor de redenen van wijziging van artikel 8 (lozingen van spoelwater van prei en asperges) zij verwezen naar het algemene deel van de toelichting. Het nieuwe dertiende lid bepaalt dat de plicht tot een onderverdeling van het spoelproces in een voor- en naspoelfase, niet geldt voor het spoelen van drooggeschoonde prei en voor het spoelen van asperges. Voor het spoelwater van deze gewassen geldt geen recirculatieplicht. Wel geldt ingevolge het nieuwe veertiende lid, dat het spoelwater dezelfde voorziening moet doorlopen als het te lozen naspoelwater van andere gewassen. Voor het te lozen afvalwater gelden dezelfde normen omtrent het gehalte aan onopgeloste bestanddelen.
De norm voor de bepaling van het ijzergehalte is niet meer gebaseerd op de gangbare werkwijze in de laboratoria. Om hierbij aan te sluiten is de verwijzing naar NEN 6460:1981 in het vierde lid van artikel 9 van het Lozingenbesluit vervangen door NEN 6426: 1995.
Deze wijziging betreft een redactionele verbetering.
Artikel 13 bepaalt voor de verschillende teelten de daarvoor geldende teeltvrije zone in combinatie met de door de teler aangewende maatregelen om de drift van bestrijdingsmiddelen naar oppervlaktewater te beperken. Met onderdeel I, onder 1 en 2, is het knelpunt inzake handgedragen spuiten opgelost, doordat een onderscheid gemaakt wordt in handmatig en motorisch aangedreven handgedragen spuiten, waarvoor verschillende teeltvrije zones gelden. Voor een toelichting op de nieuwe maatregelpakketten voor de teelt van pit- en steenvruchten wordt verwezen naar het algemeen deel van nota van toelichting.
Met de wijziging van het vernummerde zevende lid, onderdeel a, van artikel 13 van het Lozingenbesluit worden de gewassen spelt, teff en vlas ingedeeld bij de categorie granen, waarvoor een kleinere teeltvrije zone van 25 cm geldt. In samenhang met deze wijziging wordt de opsomming van landbouwgewassen in bijlage I aangepast. Voor een nadere uitleg over de indeling van vlas bij deze categorie wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel H, onder 10, introduceert in artikel 13, dertiende lid, een zogenaamde spuitvrije zone voor hoogstamfruitboomgaarden. Voor een nadere toelichting hierop zij verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
Het nooit in werking getreden artikel 14 vervalt, nu de 90%-reductiedoelstelling voor drift voor de meeste teeltsectoren reeds is behaald met de in artikel 13 voorgeschreven maatregelen en door onderhavige wijziging ook voor de fruitteeltsector passende maatregelen in artikel 13 zijn opgenomen. In verband met het vervallen van artikel 14 zijn tevens de verwijzingen naar dit artikel in de artikelen 5, 16 en 21 geschrapt (zie onderdelen C, onder 2 en 4, K, onder 5 en 6, en N).
Het zevende lid van artikel 15 vervalt wegens het opheffen van de verplichting om bij het gebruik van kantdoppen de op een na buitenste spuitdop, niet zijnde een kantdop, uit te schakelen. Het negende lid, dat de grondslag vormde voor de Regeling driftarme doppen is overbodig geworden nu de lijst van gekeurde driftarme doppen wordt bijgehouden door de Technische Commissie Techniekbeoordeling. Voor een toelichting omtrent deze wijzigingen wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 16 ondergaat enige redactionele wijzigingen in verband met het vervallen van de definitie van de term mestvrije zone in de lijst van definities in artikel 1 van het Lozingenbesluit.
Het oorspronkelijke zesde lid vervalt in verband met het vervallen van artikel 15, zevende lid. Het nieuwe zesde lid verduidelijkt dat voor gewassen, waarvoor geen teeltvrije zone wordt aangehouden wegens het gebruik van een emissiescherm bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, geldt dat het emissiescherm óók aanwezig moet zijn als deze bespoten worden met bladmeststoffen.
Artikel 17, tweede lid, onderdeel a, kan vervallen aangezien het gestelde in onderdeel a reeds gevat is in onderdeel b. Met het vervallen van dit onderdeel wordt verduidelijkt dat alle maatregelen die terugstroming van water met gewasbeschermingsmiddel voorkomen, kunnen worden getroffen.
In artikel 19, tweede lid, van het Lozingenbesluit vervalt de plicht om een testcertificaat van driftarme doppen bij de melding te overleggen. Het vierde lid van artikel 19 wordt gewijzigd in verband met het vervallen van de plicht om veranderend lozen als gevolg van wisseling in teelten of percelen rechtstreeks aan de waterkwaliteitsbeheerder te melden. Indien de betreffende gegevens reeds gemeld zijn bij de BRP hoeven deze niet meer gemeld te worden aan de waterkwaliteitsbeheerder.
Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel I.
In artikel 22 van het Lozingenbesluit wordt het aantal ministers namens wie de Minister van Verkeer en Waterstaat mede het vierjaarlijkse verslag over de mate waarin het Lozingenbesluit bijdraagt aan de waterkwaliteitsdoelstellingen aan de Staten-Generaal stuurt, teruggebracht van vier naar twee ministers. De betrokkenheid van de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het opstellen van de periodieke verslaglegging is gezien het onderwerp zeer beperkt. Waar relevant zal afstemming met deze en eventueel andere betrokken ministers uiteraard blijven plaatsvinden.
De in het eerste, tweede en derde lid van artikel 23 van het Lozingenbesluit genoemde termijnen ten aanzien van aansluiting op de riolering zijn verstreken. Deze bepalingen kunnen derhalve worden geschrapt.
De artikelen 24, 27, 28 en 29 betreffen uitgewerkte bepalingen en kunnen derhalve worden geschrapt.
Het overgangsrecht van artikel 25 van het Lozingenbesluit was uitgewerkt en kan vervallen. Een nieuwe overgangsbepaling is opgenomen. Met betrekking tot de breedte van teeltvrije zones is alleen voor de teelt van pit- en steenvruchten op smalle percelen (percelen die niet breder zijn dan 70 meter) nog sprake van overgangsrecht. Voor de overwegingen omtrent het overgangsrecht voor smalle percelen zij verwezen naar het algemeen deel van de toelichting. Overigens is voor het begrip smal perceel het maximum van 20 gewasrijen verlaten, omdat in de situaties waarbij sprake is van een meerrijig plantverband het maximum al snel werd overschreden. Bij de knelpunteninventarisatie is geconstateerd dat het aanhouden van een teeltvrije zone in die gevallen kon betekenen dat op de aan te houden teeltvrije zone verschillende gewasrijen moesten worden gerooid. De economische gevolgen hiervan konden oplopen tot 20% van de omzet. Het aanpassen van de definitie van smal perceel voorkomt dergelijke extreme gevolgen.
In de gewijzigde bijlage I worden de gewassen spelt en teff, die voorheen impliciet onder «overige akkerbouwgewassen» vielen, met name genoemd. De wijziging houdt verband met de indeling van deze gewassen bij de akkerbouwgewassen waarvoor een teeltvrije zone van 25 cm geldt, in plaats van de «overige akkerbouwgewassen», waarvoor een teeltvrije zone van 50 cm geldt.
Bijlage II bij het Lozingenbesluit is gewijzigd ter uitbreiding van de lijst van gespecialiseerde bollenteeltgebieden in Noord-Holland met een gebied behorende tot de gemeente Wieringermeer. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel II tot en met IV, VI tot en met X, artikel XII, onderdeel A
Twee wijzigingen die door de Wet van 30 januari 2002, houdende wijziging van enige bepalingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met de zuivering van stedelijk afvalwater en toekenning bevoegdheid aan waterschapsbesturen tot vergunningverlening zijn doorgevoerd, noodzaken tot wijzigingen van redactionele aard in algemene maatregelen van bestuur krachtens de Wvo. In de eerste plaats bevatten de betreffende algemene maatregelen van bestuur de definitie van het begrip «waterkwaliteitsbeheerder» nog een verwijzing naar het vervallen artikel 6 van de Wvo. In de tweede plaats wordt in veel algemene maatregelen van bestuur krachtens de Wvo nog gebruik gemaakt van de zinsnede «onder beheer van het Rijk», terwijl dit bij de Wet van 30 januari 2002 in artikel 3, eerste lid, telkens werd vervangen door «in beheer bij het Rijk».
Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L129), is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst zijn het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie tot codificatie van deze richtlijn overgegaan. De gecodificeerde tekst is vastgelegd in richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 (PbEU L64). Richtlijn 76/464/EEG is hiermee komen te vervallen. Voor verwijzingen naar bepalingen van de vervallen richtlijn die voorkomen in het Europees recht voorziet artikel 13 van richtlijn 2006/11/EG in een correcte doorverwijzing naar de gecodificeerde richtlijn. Ook voor het nationale recht dienen verwijzingen naar de oude richtlijn nu omgezet te worden in verwijzingen naar de gecodificeerde richtlijn 2006/11/EG. Artikel 1 van het Besluit vierjaarlijks bezien van lozingsvergunningen is opnieuw vastgesteld, omdat hierbij niet kon worden volstaan met enkel een aanpassing van de verwijzing naar de gecodificeerde richtlijn. Artikel 6 van richtlijn 76/464/EEG is immers ingevolge artikel 22, tweede lid, van de kaderrichtlijn water4 inmiddels geheel komen te vervallen en keert derhalve niet terug in de gecodificeerde richtlijn. Vandaar dat het nieuwe artikel 1 van het Besluit vierjaarlijks bezien van lozingsvergunningen nu een opsomming bevat van de dochterrichtlijnen van richtlijn 76/464/EEG die destijds op basis van artikel 6 van die richtlijn zijn opgesteld.
Dit artikel wijzigt de verwijzing in artikel 4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wvo naar de inmiddels vervallen Interimwet ammoniak en veehouderij in een verwijzing naar de Wet ammoniak en veehouderij
In het Besluit van 12 november 1993, houdende aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur aan de Algemene wet bestuursrecht; (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) zijn de onder Verkeer en Waterstaat ressorterende algemene maatregelen van bestuur aangepast aan de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij dat verzamelbesluit is verzuimd artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit op juiste wijze te laten aansluiten bij de afdeling 3.5 Awb. Inmiddels is die procedure voor een groot deel opgegaan in afdeling 3.4 Awb. Met onderhavige wijziging wordt dit verzuim opgeheven.
Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren betreft nog een uitwerking van het inmiddels vervallen artikel 3, tweede lid, van de Wvo dat delegatie van bevoegdheden aan gedeputeerde staten van een provincie mogelijk maakte. Derhalve kan het artikel vervallen.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Evaluatie uitvoering lozingenbesluit open teelt en veehouderij door de waterschappen, periode 2000 tot en met 2003, Unie van Waterschappen.
CIW-rapport Recirculeren van spoelwater, gevolgen voor de microbiologische kwaliteit van consumptiegewassen, september 2003.
Richtlijnnr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L327)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-143.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.