Besluit van 21 maart 2007 tot het stellen van veiligheidsvoorschriften bij het tatoeëren en piercen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 november 2006, kenmerk VGP/PSL 2728403, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, onderdelen a en b, 14, 24, derde en vierde lid, 25, vierde lid, 32b, eerste lid en 33, eerste lid, onderdeel b, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 januari 2007, nr. W13.06.0488/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 maart 2007, VGP/PSL 2756009, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. tatoeëren: huidpenetrerende handeling waarmee een kleurstof of pigment intradermaal wordt geïnjecteerd;

    b. tatoeagemateriaal: waren die bestemd zijn of gebruikt worden voor het tatoeëren;

    c. piercing: de waar die bestemd is of gebruikt wordt om als sieraad in een doorboring van de huid, slijmvliezen, kraakbeen of spierweefsel te worden achtergelaten;

    d. piercen: het doorboren van de huid, slijmvliezen, kraakbeen of spierweefsel waardoor het mogelijk wordt in de doorboring een piercing achter te laten;

    e. piercingmateriaal: waren die bestemd zijn of gebruikt worden voor het piercen;

    f. veiligheidscode: een richtlijn voor het veilig gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal;

    g. ondernemer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een onderneming in stand houdt waarin tatoeage- of piercingmateriaal wordt gebruikt.

  • 2. Dit besluit is niet van toepassing indien tatoeagemateriaal door een arts wordt gebruikt in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen toegelaten instelling.

§ 2. Verbodsbepaling

Artikel 2

Het is verboden te handelen in strijd met de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 3, 6 en 9.

§ 3. Vergunning

Artikel 3

  • 1. Een ondernemer beschikt over een vergunning van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal voor de ruimte waar het gebruik plaatsvindt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    a. op de ondernemer, die een onderneming in stand houdt waarin uitsluitend piercingmateriaal wordt gebruikt om een oorlel te piercen;

    b. op de ondernemer, die ter gelegenheid van een onderzoek dat plaatsvindt in het kader van een vergunningaanvraag ten overstaan van de met het toezicht op de naleving van dit besluit belaste ambtenaar, tatoeage- of piercingmateriaal gebruikt.

Artikel 4

  • 1. De vergunning, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt op aanvraag verleend.

  • 2. De aanvrager van de vergunning is een retributie verschuldigd aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 3. Een besluit tot verlening van een vergunning wordt niet genomen voordat is onderzocht of er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat die ondernemer voor de ruimte waarvoor de vergunning wordt gevraagd, niet zal voldoen aan de voorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit, dan wel aan de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 24 van de Warenwet.

  • 4. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport weigert de vergunning indien:

    a. de ondernemer zijn medewerking weigert aan het onderzoek, bedoeld in het derde lid, of

    b. er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de ondernemer voor de ruimte waarvoor de vergunning wordt gevraagd, niet zal voldoen aan de voorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit, dan wel aan de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 24 van de Warenwet.

  • 5. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid nadere regels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    a. de geldigheidsduur van de vergunning;

    b. de hoogte van de retributies;

    c. de wijze en de termijn waarop de vergunning wordt aangevraagd;

    d. de inhoud van de aanvraag;

    e. de intrekking van de vergunning;

    f. de registratie van de vergunning;

    g. de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verleend.

Artikel 5

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan de vergunning, bedoeld in artikel 3, eerste lid, intrekken indien een voorschrift, gesteld bij of krachtens dit besluit, een voorschrift verbonden aan de vergunning, dan wel artikel 24, eerste lid, van de Warenwet is overtreden.

§ 4. Veilig tatoeëren en piercen

Artikel 6

  • 1. Een ondernemer draagt er zorg voor dat:

    a. het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal op zodanige wijze geschiedt, dat daardoor geen gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van de mens;

    b. het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal geschiedt in een ruimte die in zodanige staat is en zodanig is ingericht, dat daardoor geen gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van de mens;

    c. de personen die werkzaam zijn in de ruimte, bedoeld in onderdeel b, een zeer goede persoonlijke hygiëne betrachten en waar nodig met het oog op de veiligheid en gezondheid van de mens, beschermende kleding dragen;

    d. personen, als bedoeld in onderdeel c, tatoeage- en piercingmateriaal niet gebruiken, indien daarbij ten gevolge van verwondingen of huidziekten gezondheidsrisico’s kunnen ontstaan;

    e. de voorschriften worden nageleefd, die zijn gesteld bij of krachtens artikel 24, derde lid, onderdeel b en c, van de Warenwet.

  • 2. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan met betrekking tot het eerste lid nadere regels stellen.

Artikel 7

  • 1. Een veiligheidscode kan slechts als zodanig worden gebruikt, indien die veiligheidscode door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is aangewezen.

  • 2. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan een veiligheidscode aanwijzen indien die code als leidraad kan dienen voor de naleving van artikel 6.

Artikel 8

  • 1. Een ondernemer wordt bij controle, dan wel ter gelegenheid van het onderzoek dat plaatsvindt in het kader van de vergunningaanvraag door een met het toezicht op de naleving van dit besluit belaste ambtenaar, vóóraf door die ambtenaar in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of voor die ruimte gewerkt wordt volgens een aangewezen veiligheidscode als bedoeld in artikel 7.

  • 2. Een ondernemer die te kennen heeft gegeven te werken volgens een aangewezen veiligheidscode:

    a. voldoet aan de bij of krachtens artikel 6 gestelde voorschriften indien hij heeft gehandeld volgens de voorschriften in die veiligheidscode die daarop betrekking hebben;

    b. dient, indien hij niet volgens de voorschriften in die veiligheidscode blijkt te hebben gehandeld, alsnog ten overstaan van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, aannemelijk te maken dat zijn bedrijfsvoering en de door hem gehanteerde werkwijze voldoen aan de bij of krachtens artikel 6 gestelde voorschriften.

  • 3. Een ondernemer die te kennen heeft gegeven niet te werken volgens een aangewezen veiligheidscode, dient ten overstaan van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, aannemelijk te maken dat zijn bedrijfsvoering en de door hem gehanteerde werkwijze voldoen aan de bij of krachtens artikel 6 gestelde voorschriften.

§ 5. Overige bepalingen

Artikel 9

Bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. de schriftelijke informatie over de mogelijke gevolgen verbonden aan het aanbrengen van een tatoeage of piercing;

b. het voorhanden zijn en bijhouden van documenten, die de voorlichting over gevolgen, bedoeld in onderdeel a, en het toezicht op de naleving van de regels gesteld bij of krachtens artikel 24 van de Warenwet, kunnen bevorderen.

Artikel 10

Artikel 24, tweede lid, van de Warenwet is niet van toepassing:

a. bij het aanbrengen van een tepelpiercing bij meisjes;

b. bij het aanbrengen van een genitale piercing;

c. bij het aanbrengen van een tatoeage op hoofd, hals, polsen of handen.

Artikel 11

De bijlage van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

A

In de inhoudsopgave wordt op numerieke volgorde een onderdeel ingevoegd dat luidt:

C-43 Warenwetbesluit tatoeëren en piercen

B

In de rubriek A Warenwet wordt een omschrijving met bijbehorende vermeldingen ingevoegd, luidende:

A-4a.1

art. 24, lid 1

€ 680,-

€ 1360,-.

C

De gegevens uit onderstaande tabel worden op numerieke volgorde bij de omschrijvingen van de overtredingen en de boetecategorieën ingevoegd.

 

Omschrijving van de overtreding

Boetebedrag per categorie

  

I

II

C-43

Warenwetbesluit tatoeëren en piercen

  
    

C-43.1.1

art. 2, jo art. 3 lid 1

€ 450

€ 900

C-43.1.2

art. 2, jo art. 6 lid 1

€ 450

€ 900

C-43.1.3

art. 2, jo art. 6 lid 2

€ 450

€ 900

C-43.1.4

art. 2, jo art. 9

€ 450

€ 900

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Artikel 3, eerste lid, is niet van toepassing:

a. gedurende de eerste twee maanden na inwerkingtreding van dit besluit, indien de ruimte waar het tatoeage- en piercingmateriaal worden gebruikt op het moment waarop dit besluit in werking treedt, reeds voor dat doel in gebruik was; en

b. aansluitend aan de periode, bedoeld onder a, indien in die periode ten aanzien van die ruimte een vergunning is aangevraagd, tot het tijdstip waarop door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de aanvraag voor een vergunning voor die ruimte is beslist.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Warenwetbesluit tatoeëren en piercen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 maart 2007

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De populariteit van tatoeages en piercings is de laatste jaren in brede groepen van de samenleving toegenomen. In Nederland hebben naar schatting 840.000 personen van 12 jaar en ouder (6%) één of meerdere tatoeages en 5,1 miljoen personen van 12 jaar en ouder (37%) één of meerdere piercings (C. Stam en W. Schoots, Tatoeages en piercings, een eerste analyse van OBiN-gegevens, Stichting Consument en Veiligheid, april 2005). Bij tatoeages moet ook worden gedacht aan cosmetische tatoeages. Deze cosmetische tatoeages zijn onder te verdelen in enerzijds permanente make-up (PMU), zoals het aanbrengen van lipcontouren, eyeliner en wenkbrauwen, en anderzijds het camoufleren van huidaandoeningen, zoals littekens en hyperpigmentatie. Ook bij postoperatieve reconstructies speelt tatoeëren een steeds grotere rol. Het tatoeëren van een tepel na een borstoperatie is een bekende behandeling. Tot voor kort werden geen eisen gesteld aan de gebruikte tatoeagekleurstoffen. Het kwam dan ook voor dat mensen werden getatoeëerd met balpeninkt of autolak.

Veiligheid van tatoeagekleurstoffen

In september 2001 heeft de Keuringsdienst van Waren (KvW) een onderzoek uitgevoerd naar de chemische en microbiologische veiligheid van kleurstoffen die worden gebruikt in tatoeageshops en schoonheidssalons. Hieruit bleek dat in 18% van de genomen kleurstofmonsters sprake is van microbiologische besmetting en eveneens in 18% van de monsters werden carcinogene aromatische aminen aangetroffen. Deze resultaten zijn de aanleiding geweest voor de totstandbrenging van het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen. In september 2003 is dit besluit in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2003, 342). Het besluit stelt eisen aan de microbiologische en chemische veiligheid van kleurstoffen die gebruikt worden bij het zetten van tatoeages en permanente make-up (PMU). Het onderzoek van de KvW wees echter ook uit dat de werkwijze (gebrek aan hygiëne) een bepalende rol speelt in de besmetting van de kleurstofmonsters. In het advies van de Raad van State over het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen (advies van 14 juli 2003, nr. W13.03.0152/III) signaleert de Raad dat het besluit zich alleen richt op het verhandelen van de kleurstoffen, terwijl de werkwijze een bepalende rol speelt in de besmetting van de kleurstofmonsters. De Raad meent dat hygiënisch werken zo snel mogelijk gereguleerd dient te worden. Hij adviseert daarvoor een wettelijke grondslag te creëren. Het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen is destijds in het Regulier Overleg Warenwet (ROW) besproken. Het ROW is een regulier overleg tussen de overheid en het maatschappelijke veld dat betrokken is bij de toepassing van de Warenwet. In het ROW wordt onder meer gesproken over voorgenomen regelgeving in het kader van de Warenwet. In het ROW zijn onder andere de tatoeagebranche, piercingbranche, schoonheidsspecialisten en juweliers vertegenwoordigd. Tijdens dit ROW kwam duidelijk naar voren dat het belang van hygiënisch werken bij tatoeëren en piercen zeer groot is. Met voorliggend besluit wordt het hygiënisch werken wettelijk geregeld.

Hygiënisch werken bij tatoeëren en piercen

Hygiëne is zowel bij het zetten van tatoeages als bij het zetten van piercings van groot belang. In een tatoeageshop kunnen vaak zowel tatoeages als piercings gezet worden. Onhygiënisch werken brengt zowel bij piercen als tatoeëren ernstige gevaren voor de volksgezondheid met zich mee (infecties, Hepatitis B en C en HIV). Gezien de ernst van de gezondheidseffecten en de hoge blootstelling aan het gevaar is interventie noodzakelijk. Ten aanzien van het hygiënisch werken bij het zetten van tatoeages en piercings is het van belang dat er landelijk overal dezelfde hygiënevoorschriften in acht worden genomen. Op dit moment wordt in een enkele gemeente (zoals Amsterdam) in een gemeenteverordening bepaald dat ondernemers zich dienen te houden aan de hygiënevoorschriften vastgesteld door de gemeente (raadsbesluit van 13 mei 1987, nr. 800, Gemeenteblad 1987, afd. 3 volgnr. 55). De GGD houdt in die situaties toezicht op de naleving van die voorschriften. Deze gemeentelijke aanpak kent geen uniforme landelijke navolging. De praktijk is dat in de ene gemeente volgens bepaalde (per gemeente verschillende) hygiënevoorschriften wordt gewerkt terwijl in een andere gemeente dergelijke voorschriften niet eens bestaan. Met dit besluit wordt hygiënisch werken in deze branche landelijk hetzelfde ingevuld.

Kennis over de manier waarop hygiënisch gewerkt moet worden, is vooral bij GGD’en aanwezig. In de Wet collectieve preventie volksgezondheid is de technische hygiëne omschreven als een basistaak van gemeenten. Gezien deze kennis is het zinvol de GGD een rol te laten spelen bij het toezicht op de naleving van de hygiënevoorschriften bij het zetten van tatoeages en piercings.

Wijziging Warenwet

De oplossing die is gekozen voor het regelen van het hygiënisch werken bij het zetten van tatoeages en piercings, heeft ertoe geleid dat de Warenwet gewijzigd moest worden. Door de wijziging van de Warenwet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 173, nr. 2) is het thans mogelijk regels te stellen over het gebruik van waren, en dus ook van tatoeage- en piercingmateriaal.

Het besluit

Tot nu toe is gesproken over hygiënisch werken. De wettelijke regels hebben echter niet alleen betrekking op hygiënisch werken, maar ook op veiligheidsaspecten. In het vervolg wordt daarom gesproken over veilig werken, waar het hygiënisch werken dus een onderdeel van is.

Het besluit stelt twee eisen aan de ondernemer:

1. De ondernemer moet beschikken over een vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om tatoeage- en piercingmateriaal te mogen gebruiken.

2. De ondernemer moet zodanig veilig werken dat er geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de mens ontstaat.

De vergunning zal gebonden zijn aan de inrichting waar de materialen worden gebruikt. Op dit onderdeel zal gebruik worden gemaakt van de expertise waarover de GGD’en beschikken. De vergunningverlening zal onder mandaat door de GGD’en worden uitgevoerd. Voor de mandatering is de instemming van degene onder wiens verantwoordelijkheid de GGD’en werkzaam zijn ((samenwerkende) gemeenten) noodzakelijk. De mandaatverlening zal ook worden neergelegd in een mandaatregeling van de Minister van VWS.

In het kader van de vergunningaanvraag stelt de GGD een onderzoek in naar de vraag of er gronden zijn om aan te nemen dat de ondernemer niet aan de wettelijke voorschriften zal voldoen. Een GGD-ambtenaar zal een bezoek afleggen aan de tatoeage/piercingshop, de schoonheidsspecialist of andere onderneming waar deze handelingen worden verricht. Indien de GGD constateert dat de ondernemer niet aan de wettelijke voorschriften zal voldoen, bijvoorbeeld omdat de situatie zodanig is dat niet verwacht zal worden dat in die inrichting veilig zal worden gewerkt, wordt de vergunning geweigerd. Bij ministeriële regeling wordt nader uitgewerkt waar de vergunning moet worden aangevraagd, hoe lang deze geldig is enz.

Een ondernemer die zijn activiteiten als tatoeëerder of piercer uitoefent zonder vergunning, is in overtreding.

De eis van de vergunning geldt niet voor de ondernemer die alleen gaatjes in de oorlel aanbrengt.

Het instrument van de vergunning is noodzakelijk en proportioneel. Uitgangspunt is dat dit middel nodig en geëigend is om te voorkomen dat op onveilige wijze tatoeages en piercings worden aangebracht. Dat is hier het geval. Er vindt immers een selectie plaats van bedrijven, die in staat moeten worden geacht veilig te werken. Zonder die selectie is dat onvoldoende zeker en loopt de consument onnodig risico op bijvoorbeeld het oplopen van infecties. Die selectie, die periodiek herhaald zal worden en een goede mogelijkheid biedt om ondernemers die risico’s vormen van de markt te weren, is een gerechtvaardigd middel om ernstige infecties bij de doelgroepen te voorkomen. Indien daarbij wordt gevoegd dat de daaraan voor de ondernemer verbonden kosten verre van onoverkomelijk zijn en zich zullen beperken tot werkelijk gemaakte kosten, moet de conclusie zijn dat deze constructie aan de Europeesrechtelijke normen voldoet. Minder verstrekkende instrumenten bieden de hiervoor bedoelde zekerheden niet of in onvoldoende mate.

De vergunning zal gebonden zijn aan de ruimte waarin de activiteiten plaatsvinden. Dat betekent dat een tatoeëerder of piercer zijn activiteiten buiten die vestiging niet mag ontplooien, dus ook niet op beurzen, conventies en andere evenementen. Artikel 16, tweede lid, van de Warenwet, biedt echter de mogelijkheid voor dit soort evenementen een ontheffing te verlenen. Er kan dan ontheffing van de vergunningverplichting worden verleend, doch de veiligheidsvoorschriften zullen onverkort van toepassing zijn. Voor beurzen waar door de deelnemers niet volgens de vereiste veiligheidsregels gewerkt zal kunnen worden, zal geen ontheffing kunnen worden verleend.

De tweede eis heeft betrekking op het zodanig veilig werken dat er geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de mens ontstaat. Een ondernemer wordt geacht hieraan te voldoen indien hij werkt volgens een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen veiligheidscode. Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV) heeft hygiënerichtlijnen opgesteld. In deze richtlijnen worden onder meer eisen gesteld aan de personen die de handelingen verrichten, de instrumenten en de werkomgeving. Het LCHV heeft in totaal vier hygiënerichtlijnen opgesteld:

• hygiënerichtlijnen voor piercen

• hygiënerichtlijnen voor tatoeëren

• hygiënerichtlijnen voor personen die gaatjes prikken in oorlellen, het vlakke gedeelte van het kraakbeen van het oor en de neusvleugels met behulp van een in de richtlijn genoemd piercinginstrument

• hygiënerichtlijnen voor cosmetische tatoeage en permanent make-up

Naar verwachting zullen deze richtlijnen als veiligheidscodes worden aangewezen.

Artikel 49 van het EG-verdrag bepaalt dat beperkingen die aan dienstverleners worden opgelegd in beginsel verboden zijn. Tatoeëerders en piercers uit andere EU-lidstaten die hun diensten in Nederland willen aanbieden, worden geconfronteerd met een verbod op het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal, indien zij niet over een vergunning beschikken. Het vergunningsvereiste kan daardoor worden gezien als een handelsbelemmering. Nu het vergunningstelsel echter uitsluitend in het leven is geroepen om een volksgezondheidsbelang te dienen, het stelsel een goed middel is om infecties van ernstige ziektes te verminderen en het middel niet onevenredig belastend is voor de ondernemers, is inbreuk op het verbod toegestaan. Gelet op de zwaarwegende belangen, weegt de winst voor de volksgezondheid ruimschoots op tegen het geringe ongemak en de relatief geringe onkostenpost waarmee ondernemers worden geconfronteerd.

Meer specifiek zal bezien moeten worden of dit besluit voldoet aan de voorwaarden van richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement van 12 december 2006 betreffende de interne markt (PBEU L 376), hierna te noemen de dienstenrichtlijn. De dienstenrichtlijn stelt beperkingen aan de mogelijkheid vergunningstelsels in te richten. Uitgangspunt is dat een vergunningstel niet discriminerend is, het stelsel gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang en dat het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om doeltreffend te zijn. De werking ten aanzien van ondernemers van buiten Nederland verschilt niet van die ten aanzien van Nederlandse ondernemers, het belang voor de volksgezondheid is evident en de omstandigheid dat besmettingen kunnen worden voorkomen, maken dat aan deze voorwaarden is voldaan.

De dienstenrichtlijn geeft voorts aan dat het afgeven van een vergunning voor beperkte duur slechts is toegestaan om een dwingende reden van algemeen belang. Een dergelijke reden doet zich hier voor. Teneinde voldoende grip op gang van zaken rond de tatoeage- en piercingshops te krijgen, is het noodzakelijk dat de vergunning een beperkte geldigheid heeft. Op die wijze wordt bevorderd dat de inrichting waar tatoeage- of piercingmateriaal wordt gebruikt met het oog op de volksgezondheid periodiek wordt doorgelicht. Aanvankelijk om de twee jaar, in een later stadium om de drie jaar. Omdat een ontoereikende inrichting leidt tot weigering van een nieuwe vergunning, zal dat voor de ondernemer een extra stimulans zijn om zijn bedrijf overeenkomstig de regelgeving te voeren.

Het ontwerpbesluit is besproken in het ROW. Er zijn geen bezwaren tegen het ontwerp geuit. Daar waar nodig is rekening gehouden met de gemaakte opmerkingen.

Notificatie bij de Europese Commissie (richtlijn 98/34/EG)

Het ontwerpbesluit is op 10 november 2006 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204). De notificatie bij de Europese Commissie is noodzakelijk, aangezien het ontwerpbesluit vermoedelijk technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn 98/34/EG. Naar aanleiding hiervan zijn noch door de lidstaten, noch door de Commissie opmerkingen gemaakt.

Bedrijfseffecten, administratieve lasten en nalevingskosten

De eis dat tatoeages en piercings veilig moeten worden gezet en de nadere uitwerking bij ministeriële regeling van wat wordt verstaan onder veilig werken en de nadere uitwerking van de vergunning, brengen bedrijfseffecten, administratieve lasten en nalevingskosten met zich mee. Dit besluit en de ministeriële regeling brengen geen administratieve lasten voor burgers met zich mee.

– Bedrijfseffecten

Om een indicatie te geven van de categorieën en aantallen bedrijven en de kosten kan het volgende gezegd worden. De veiligheidsvoorschriften richten zich voornamelijk tot de volgende categorieën van ondernemers: tatoeëerders, piercers, schoonheidsspecialisten (in verband met permanente make-up) en juweliers. In onderstaande tabel zijn de aantallen vestigingen weergegeven waar tatoeages worden gezet en piercings worden geplaatst (gegevens komen uit een inventarisatie van het LCHV).

Ondernemer

Juweliers

Schoonheidsspecialisten

Tatoeëerders/piercers

Totaal

Aantal

754

693

397

1844

De ondernemers worden verplicht een vergunning aan te vragen, met uitzondering van de juweliers die alleen de oorlellen piercen. De tijdsbesteding van de GGD zal per ondernemer verschillen. Zo heeft de GGD meer tijd nodig voor een tatoeëerder waar ook nog piercings worden geplaatst dan voor een schoonheidssalon. Het LCHV heeft voor de verschillende ondernemers gemiddeld de volgende tijdsbesteding geschat:

– combinatie tatoeëren en piercen: 5 uur

– permanente make-up: 3 uur

Uitgaande van een gemiddeld GGD-uurtarief van € 65, gaat het in totaal om:

5 x € 65 x 397 = € 129.025 (tatoeëerders/piercers)

3 x € 65 x 693 = € 135.135 (schoonheidsspecialisten)

Totaal: € 264.160.

Deze kosten worden door VWS bij de ondernemer in rekening gebracht. Een ander bedrijfseffect is de investering die gedaan moet worden om aan de veiligheidsvoorschriften te kunnen voldoen. Deze investeringskosten worden bij de ministeriële regeling verder uitgewerkt. De reden hiervoor is dat de voorschriften bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

– Administratieve lasten

De administratieve lasten bestaan uit twee onderdelen: het indienen van de aanvraag door de ondernemer bij VWS en het begeleiden van de GGD-ambtenaar bij het bezoek aan de ondernemer. Deze activiteiten nemen gemiddeld 1,5 uur in beslag. Uitgaande van het gemiddelde uurtarief van € 45 voor ondernemers zijn de administratieve lasten op jaarbasis 1,5 x € 45 x 1844 = € 124.470. Hierbij wordt uitgegaan van de situatie waarbij alle ondernemers jaarlijks een vergunning moeten aanvragen.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft reeds over deze lasten geadviseerd in het kader van de wijziging van de Warenwet. Actal heeft het wetsvoorstel destijds niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger. Het College adviseerde te onderzoeken of er in de uitvoering in de algemene maatregel van bestuur mogelijkheden zijn om de administratieve lasten te verminderen. Het College gaf ook twee voorbeelden, namelijk het gebruik maken van een risicoanalyse per doelgroep en het verlagen van de frequentie voor het aanvragen van een vergunning.

De stijging van de administratieve lasten draagt niet bij aan de kabinetsdoelstelling om de administratieve lasten met 25% te verminderen. Het College adviseerde de stijging van de administratieve lastendruk hoe dan ook te compenseren.

Naar aanleiding van de behandeling van de wijziging van de Warenwet in de Tweede Kamer en het advies van Actal is besloten de ondernemers die alleen de oorlellen piercen (de groep juweliers) buiten de vergunningplicht te laten vallen. De reden hiervoor is dat het piercen van de oorlellen met geringere risico’s gepaard gaat dan de overige handelingen. Voor de overige ondernemers is de geldigheidsduur van de vergunning op twee jaar gesteld. Na twee keer twee jaar wordt de geldigheidsduur drie jaar. Door deze wijzigingen zullen de administratieve lasten per jaar uitkomen op:

1,5 x 45 x 693 x 1/2 = € 23.389 (schoonheidsspecialisten)

1,5 x 45 x 397 x 1/2 = € 13.399 (tatoeëerders/piercers)

Totaal: € 36.788. Dit zijn de administratieve lasten voor de eerste vier jaar. Na deze vier jaar zullen de lasten verder dalen in verband met de langere geldigheidsduur. De lasten komen dan uit op:

1,5 x 45 x 693 x 1/3 = € 15.593 (schoonheidsspecialisten)

1,5 x 45 x 397 x 1/3 = € 8.933 (tatoeëerders/piercers)

Totaal: € 24.526.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft het besluit niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en voor de burger.

– Nalevingskosten

Dit besluit heeft ook directe nalevingseffecten. De vergunning is namelijk gebonden aan de ruimte waarin de activiteiten plaatsvinden. Dat betekent dat een tatoeëerder of piercer zijn activiteiten buiten die vestiging niet mag ontplooien, dus ook niet op beurzen, conventies en andere evenementen. De nalevingskosten worden zo laag mogelijk gehouden. De Warenwet biedt namelijk de mogelijkheid voor dit soort evenementen een ontheffing te verlenen. Deze ontheffing moet door de organisator van de beurs per brief worden gevraagd aan de Minister van VWS. Per jaar gaat het om ongeveer 20 beurzen/conventies. Deze methode is het minst belastende alternatief. Als deze ontheffingsmogelijkheid niet zou bestaan, zou elke tatoeëerder en piercer een aparte vergunning nodig hebben om op een beurs te mogen werken. Dit brengt veel meer administratieve lasten met zich mee.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit besluit maakt het mogelijk om regels te stellen aan het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal. Tatoeage- en piercingmateriaal zijn waren in de zin van de Warenwet. Er kan daarbij zowel gedacht worden aan de piercings, in de betekenis van het sieraad dat na het doorboren van het lichaam wordt aangebracht, als aan de naald die gebruikt wordt voor het doorboren. Ook tatoeagepennen en tatoeagekleurstoffen vallen onder de reikwijdte van dit besluit.

Onder het begrip tatoeëren wordt volgens de definitie in dit artikel ook begrepen het specifieke gebruik van tatoeagematerialen voor het aanbrengen van cosmetische tatoeages (PMU), het camoufleren van huidaandoeningen en postoperatieve reconstructies.

Artikel 2

Bij of krachtens artikel 3, 6 en 9 worden normen gesteld, waarvan de naleving wordt afgedwongen door artikel 2.

Artikel 3

In artikel 3, eerste lid, wordt bepaald dat een ondernemer over een vergunning dient te beschikken om tatoeage- en piercingmateriaal te kunnen gebruiken. Deze eis geldt voor drie soorten ondernemers:

1. de ondernemer die alleen tatoeëert;

2. de ondernemer die alleen piercet;

3. de ondernemer die zowel tatoeëert als piercet.

In het tweede lid worden twee uitzonderingen gemaakt op deze vergunningplicht.

De eerste uitzondering heeft betrekking op ondernemers die alleen oorlellen piercen. De tweede uitzondering geldt voor ondernemers die ten overstaan van een toezichthouder tatoeage- of piercingmaterialen gebruiken in het kader van een vergunningaanvraag.

Artikel 4

Bij of krachtens dit artikel wordt de aanvraag van de vergunning geregeld. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal zich, alvorens hij ten aanzien van de vergunningverlening een besluit neemt, zich ervan vergewissen of er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de ondernemer niet zal voldoen aan de gestelde voorschriften. De mandatering van de bevoegdheid tot vergunningverlening aan de GGD’en bewerkstelligt dat de vereiste expertise beschikbaar is om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Warenwet zal de retributie voor de kosten van de behandeling van een aanvraag om een vergunning kostendekkend zijn.

Regels omtrent de vergunningverleningen kunnen economische aspecten hebben. Indien dat aan de orde is zullen de regels worden vastgesteld na overleg met de Minister van Economische Zaken.

Artikel 5

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de bevoegdheid een vergunning in te trekken indien een ondernemer zich niet aan de wettelijke verplichtingen of aan de vergunningvoorwaarden houdt.

Artikel 6

In het eerste lid wordt aangegeven dat materialen zodanig moeten worden gebruikt dat geen gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of gezondheid van de mens. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan maatregelen ter bescherming tegen bloedoverdraagbare ziekten. Ook moet de ruimte waarin de materialen worden gebruikt geen gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de mens opleveren. De onderdelen c en d stellen eisen aan de personen die de materialen gebruiken. Zo wordt het risico van besmettingen ingeperkt. Waar nodig kan worden verlangd dat beschermende kleding wordt gedragen. Hierbij kan gedacht worden aan speciale handschoenen en dergelijke. Tot slot wordt in onderdeel e bepaald dat de ondernemer er zorg voor draagt dat de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens artikel 24, derde lid, onderdeel b en c, van de Warenwet worden nageleefd. Hierbij gaat het onder meer om de informatievoorziening over de mogelijke gevolgen verbonden aan het aanbrengen van een tatoeage of piercing. Op grond van het tweede lid kunnen nadere regels worden gesteld. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het verbod om tatoeage- en piercingmateriaal te gebruiken indien deze niet voorafgaande aan het gebruik zijn gesteriliseerd of als niet wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld aan vloeren en wanden.

Artikel 7

In artikel 7 wordt aangegeven hoe een veiligheidscode tot stand komt. De code zal worden besproken in het ROW. Na bespreking van de code in het ROW kan vervolgens de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport de code aanwijzen indien en voor zover deze als leidraad kan dienen voor de naleving van de eisen uit artikel 6.

Artikel 8

Het eerste lid bepaalt dat de toezichthoudende ambtenaar de ondernemer in de gelegenheid stelt aan te geven of hij gebruik maakt van een aangewezen veiligheidscode. Indien de ondernemer gebruik maakt van een aangewezen veiligheidscode en ook handelt volgens de voorschriften in die code, dan voldoet de ondernemer aan de voorschriften van artikel 6. Een ondernemer die niet blijkt te handelen volgens de voorschriften in die veiligheidscode, zal alsnog ten overstaan van de toezichthoudende ambtenaar aannemelijk dienen te maken dat zijn bedrijfsvoering en de door hem gehanteerde werkwijze voldoen aan de bij of krachtens artikel 6 gestelde voorschriften.

Artikel 9

Artikel 9 is een uitwerking van artikel 24, derde lid, onderdeel b en c, van de Warenwet. In deze bepaling wordt bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de wijze waarop personen worden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen verbonden aan het aanbrengen van een tatoeage of piercing. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan schriftelijke informatie over de mogelijke gezondheidsrisico’s, situaties waarin het aanbrengen van een tatoeage of piercing wordt afgeraden en de nazorg van een tatoeage of piercing. Tevens worden regels gesteld over het voorhanden zijn en bijhouden van documenten die het toezicht op de naleving van de regels gesteld bij of krachtens artikel 24 van de Warenwet kunnen bevorderen. Hierbij wordt dan gedacht aan het voorhanden zijn van de schriftelijke informatie, zodat de ondernemer de klant deze schriftelijke informatie kan meegeven.

Artikel 10

Artikel 10 wijst drie gevallen aan waarin artikel 24, tweede lid, van de Warenwet niet van toepassing is. Het gaat hier om gevallen waarin bij kinderen tussen de 12 en 16 jaar geen tatoeage of piercing gezet mag worden, ook al worden zij begeleid door een wettige vertegenwoordiger. Allereerst geldt dit voor meisjes die een tepelpiercing willen. Ook mag geen genitale piercing worden gezet bij personen in deze leeftijd. Tot slot mag geen tatoeage worden gezet op het hoofd, de hals, de polsen of handen in verband met de onmiskenbare zichtbaarheid van tatoeages op deze plekken. Het gaat hier om de extreme gevallen van tatoeages en piercings waarbij het de vraag is of de mogelijke gevolgen op lange termijn door de betrokkenen voldoende worden overzien. Zo kan een tepelpiercing gevolgen hebben voor het geven van borstvoeding. Elke tatoeage is min of meer onomkeerbaar. Indien de betrokken op latere leeftijd spijt krijgt van zijn beslissing, is het later mogelijk een tatoeage op een schouderblad of bovenarm te bedekken. Het bedekken van een tatoeage op het hoofd, de hals, de polsen of handen is ondoenlijk. Ze kunnen daardoor negatieve gevolgen hebben voor het maatschappelijk functioneren op latere leeftijd. Een genitale piercing bij kinderen tussen de 12 en 16 jaar is eveneens onwenselijk, aangezien de seksuele ontwikkeling op deze leeftijd nog niet is voltooid.

Artikel 11

Aan overtreders van warenwettelijke voorschriften wordt in de regel een bestuurlijke boete opgelegd, als vastgesteld in het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. Om het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten ook van toepassing te laten zijn op (overtreders van) voorliggend besluit, worden in artikel 11 de normstellende bepalingen van het besluit in de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten opgenomen en wordt de hoogte van de boete vastgelegd.

Artikel 12

Bij de inwerkingtreding van het besluit is er rekening mee gehouden dat bestaande ondernemers zich moeten kunnen voorbereiden op de nieuwe regels. Dit artikel zorgt ervoor dat ondernemers die tijdig, dat wil zeggen, gedurende de eerste twee maanden na inwerkingtreding van dit besluit, een aanvraag indienen, hun bedrijf kunnen continueren gedurende de tijd dat de aanvraag in behandeling is. Het brengt met zich mee dat, indien de vergunning door de minister wordt geweigerd, de ondernemer zijn activiteiten moet staken. Een mogelijk tegen de weigering ingediend bezwaar heeft immers geen schorsende werking (zie artikel 6: 16 Algemene wet bestuursrecht). Ook hier geldt overigens dat de ondernemers, ook al hoeven zij op grond van deze overgangsbepaling nog niet over een vergunning te beschikken, uiteraard wel de veiligheidsvoorschriften in acht moeten nemen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 april 2007, nr. 69.

Naar boven