Wet van 30 november 2006, houdende regels inzake de financiering bij uitvoering van socialezekerheidswetten door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en inzake voorschotverstrekking op grond van de Wet werk en bijstand

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de gemeentelijke verantwoordelijkheid bij gemeenschappelijke uitvoering van socialezekerheidswetten te versterken en de verstrekking van voorschotten op grond van de Wet werk en bijstand nader te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan paragraaf 1.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 8b. Gemeenschappelijke regelingen

Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van paragraaf 7.1, in de plaats van de betrokken colleges.

B

Artikel 52 komt te luiden:

Artikel 52. Voorschot

  • 1. Het college verleent uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien:

    a. de belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent;

    b. bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat.

  • 2. De hoogte van het in het eerste lid bedoelde voorschot bedraagt in ieder geval 90% van de hoogte van de algemene bijstand, bedoeld in artikel 19, tweede lid.

  • 3. Het college is bevoegd om bij wijze van voorschot bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening.

  • 4. Indien bijstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing van het eerste lid een voorschot is verleend, kan deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende worden verrekend met dit voorschot.

ARTIKEL II. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

Artikel 40 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers komt te luiden:

Artikel 40

Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van hoofdstuk V, in de plaats van de betrokken burgemeesters en wethouders.

ARTIKEL III. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

Artikel 40 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen komt te luiden:

Artikel 40

Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van hoofdstuk V, in de plaats van de betrokken burgemeesters en wethouders.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 30 november 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de achtentwintigste december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 679

Naar boven