Besluit van 28 november 2006, houdende wijziging van het besluit van 27 augustus 1985, houdende voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 11, tweede lid, en 12, eerste lid, van de Grondwaterwet met betrekking tot de meetfrequentie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 september 2006, nr. HDJZ/WAT 2006-1343, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 11, tweede lid, en 12, eerste lid, van de Grondwaterwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 oktober 2006, nr. W09.06.0407/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 november 2006, nr. HDJZ/WAT/2006-1762, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit van 27 augustus 1985, houdende voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 11, tweede lid, en 12, eerste lid, van de Grondwaterwet (Stb. 531) wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2, eerste lid, en 5, eerste lid, wordt «in enige maand» vervangen door: in enig kwartaal.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt «tenminste iedere kalendermaand» vervangen door: ieder kwartaal.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 28 november 2006

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de negentiende december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

In het kader van het programma Minder lastig voor bedrijven van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, dat op 8 april 2004 naar de Tweede Kamer is gezonden, is een aantal reductievoorstellen gedaan met betrekking tot de administratieve lastendruk. Voor het domein Water van Verkeer en Waterstaat kunnen die voorstellen een totale besparing van meer dan 31 miljoen euro opleveren. Eén van die voorstellen, aangeduid als «Additionele opties Grondwaterwet», vraagt om een wijziging van het Besluit van 27 augustus 1985, houdende voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 11, tweede lid, en 12, eerste lid, van de Grondwaterwet (Stb. 531), met als gevolg een administratieve lastenbesparing van 10 miljoen euro.

Deze wijziging betreft de verplichting om de hoeveelheden grondwater die worden onttrokken, te meten en te registreren. In de Grondwaterwet zelf (artikel 11, eerste lid, onderdeel c) wordt een meetfrequentie voorgeschreven van eens per kwartaal, maar op basis van artikel 12, tweede lid, van de wet is de frequentie in het Besluit van 25 augustus 1985 verhoogd tot eens per maand. In principe biedt de wet het bevoegd gezag (gedeputeerde staten) de mogelijkheid een nog hogere frequentie voor te schrijven. In de praktijk komt dit evenwel niet voor. De onderhavige wijziging brengt, door wijziging van het genoemde besluit, de frequentie terug tot eens per kwartaal, aansluitend bij de wet. Eenzelfde frequentieverlaging wordt thans doorgevoerd voor de overeenkomstige meet- en registratieverplichtingen met betrekking tot het infiltreren van water in grondwater (artikel 11, tweede lid).

Het voorstel in het programma Minder lastig voor bedrijven vindt zijn oorsprong in een onderzoek naar de administratieve lastendruk ten gevolge van regelgeving afkomstig van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, dat in 2003 is uitgevoerd door SIRA Consulting. Met betrekking tot het meergenoemde besluit van 1985 is geconstateerd dat met de verplichting tot het maandelijks meten en registreren van de onttrokken hoeveelheid grondwater 15 miljoen euro aan administratieve lasten gemoeid is. Het gaat in de praktijk om ca 20 waterleidingbedrijven, 1500 bedrijven en 1500 aannemers van bronbemaling en bodemsaneringen. Met de Grondwaterwet wordt alleen het onttrekken van grondwater door middel van een inrichting gereguleerd. Voor burgers of burgerorganisaties vloeien uit de Grondwaterwet geen administratieve lasten voort.

Indien die verplichtingen tot meting en registratie voor onttrekking en infiltratie worden teruggebracht naar de wettelijk voorgeschreven minimale frequentie van eenmaal per kwartaal, dan levert dat een reductie van de administratieve lasten op van 10 miljoen euro.

Jaarlijks moet een opgave van de meetresultaten aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Provincies gebruiken de rapportages voor de beleidsondersteuning op het gebied van de verdrogingsproblematiek. Het verlies aan informatie bij de provincies door deze wijziging van de meet- en registratieverplichtingen lijkt beperkt. Op veel plaatsen is het bovendien reeds gebruikelijk de meting per kwartaal te verrichten in plaats van per maand.

In het kader van de totstandkoming van de nieuwe Waterwet, waarin ook de Grondwaterwet zal opgaan, zal worden bezien of de meetfrequentie nog verder kan worden teruggebracht tot bijvoorbeeld eens per half jaar of zelfs eens per jaar. Daarbij zal een afweging moeten plaatsvinden of het verder terugbrengen van de frequentie niet in de weg staat aan de beleidsondersteuning op het gebied van de verdroging, een beleidsterrein dat wellicht meer aandacht behoeft als gevolg van de klimaatverandering. Tevens zal bezien worden of het proces van indienen van de rapportage kan worden gefaciliteerd. Voor de rapportage wordt nu al gebruik gemaakt van eenvoudige formulieren. Er zou nog enige winst kunnen worden bereikt door het invulproces te digitaliseren. Daarnaast wordt op dit moment onderzocht of er mogelijkheden zijn de rapportages voor de grondwaterheffing samen te laten lopen met de rapportages voor de Wet belastingen op milieugrondslag.

Bij het uitzetten van de jaarlijkse enquêteformulieren kunnen de provincies deze wijziging van de meetverplichting aan de bedrijven, die met deze verplichting te maken hebben, gericht kenbaar maken. De eenmalige lasten, die verband houden met deze naar zijn aard beperkte wijziging, zullen daardoor gering zijn.

Dit wijzigingsbesluit is aan het College van ACTAL voorgelegd, dat bij brief van 17 augustus 2006 positief heeft geadviseerd.

De onderhavige wijziging heeft geen gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in de Milieueffectentoets.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven