Besluit van 1 december 2006 tot wijziging van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag en het Samenloopbesluit kinderbijslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 september 2006, nr. SV/V&G/06/77336;

Gelet op de artikelen 7, vierde lid, en 18, zesde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;

De Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 2006, nr. W12.06.0413/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 november 2006, nr. SV/V&G/06/94165,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT ONDERHOUDSVOORWAARDEN KINDERBIJSLAG

In het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag wordt na artikel 7 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. In de bijdragen, genoemd in de artikelen 5, 6 en 7, wordt in ieder geval geacht te zijn begrepen een bedrag van € 9 per dag dat het kind bij de verzekerde verblijft.

  • 2. Dit bedrag wordt aangepast aan het bedrag opgenomen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, dat per dag van verzorging van een doorgaans in een inrichting verblijvend gehandicapt familielid door de belastingplichtige voor aftrek in aanmerking kan worden genomen.

ARTIKEL II. WIJZIGING SAMENLOOPBESLUIT KINDERBIJSLAG

Artikel 5a van het Samenloopbesluit kinderbijslag wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien twee of meer personen recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind en niet duidelijk is tot wiens huishouden het kind behoort, wordt, tenzij duidelijk is wat deze personen daarover zijn overeengekomen, de kinderbijslag waarop één van deze personen voor dit kind recht heeft, gelijkelijk verdeeld over de huishoudens waartoe deze personen behoren en uitbetaald aan één persoon per huishouden terwijl de kinderbijslag waarop de andere personen recht hebben, niet wordt uitbetaald.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

  • 1. Artikel I van dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 2. Artikel II van dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 1 december 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negentiende december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Met dit besluit worden wijzigingen aangebracht in twee besluiten die in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet (AWK) zijn getroffen, namelijk in het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag en in het Samenloopbesluit kinderbijslag. Op de wijzigingen die in deze besluiten worden aangebracht, wordt in het navolgende ingegaan.

2. Wijziging Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag

In het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag worden regels gesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een kind in voldoende mate door een verzekerde wordt onderhouden voor het recht op kinderbijslag. Die regels gelden ten aanzien van uitwonende kinderen, ongeacht de leeftijd, alsmede ten aanzien van kinderen van 16 en 17 jaar.

Bij de beoordeling of een kind in voldoende mate door een verzekerde wordt onderhouden, wordt het eventuele inkomen van het kind in aanmerking genomen. Indien dit inkomen onder een bepaalde grens blijft, kan er in het algemeen van worden uitgegaan dat een verzekerde nog voldoende in de onderhoudskosten van het kind moet bijdragen om aanspraak te kunnen maken op kinderbijslag. Niet in alle gevallen hoeft een verzekerde dan ook aan te tonen, dat hij een bijdrage in het onderhoud van het kind heeft geleverd.

In sommige situaties, waarin het kind niet tot het huishouden van de verzekerde behoort, moet een verzekerde, om aanspraak te kunnen maken op kinderbijslag, wel kunnen aantonen, dat hij in voldoende mate bijdraagt in het onderhoud van het kind. Het gaat hier om situaties waarin het niet vanzelfsprekend is dat een verzekerde – naast eventueel inkomen van het kind – nog voldoende bijdraagt in de onderhoudskosten. Deze situaties staan vermeld in de artikelen 5, 6 en 7 van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag.

Voor die gevallen, waarin het kind niet tot het huishouden van de verzekerde behoort en ten aanzien van wie de verzekerde zijn onderhoudsbijdrage moet aantonen, wordt met het voorliggende besluit een fictieve onderhoudsbijdrage geïntroduceerd.

Aanleiding voor het introduceren van een fictieve onderhoudsbijdrage waren schriftelijke vragen van 15 september 2003 van de leden Noorman-den Uyl en Timmer van de PvdA-fractie van de Tweede Kamer en het hierover gevoerde debat met de Kamer op 19 november 2003. Uit de kamervragen kwam naar voren, dat het vooral voor degenen met een laag inkomen niet eenvoudig is om aan te tonen dat in voldoende mate wordt bijgedragen in het onderhoud van kinderen. De toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegde toe te zullen bezien op welke wijze het aantonen van een onderhoudsbijdrage kon worden vereenvoudigd.

In mijn brief van 22 december 2005 (Kamerstukken II, 2005/06, 29 287 en 29 258, nr. 6) aan de Tweede Kamer is aangegeven, dat introductie van een onderhoudsbijdrage die rekening houdt met het inkomen van de verzekerde, niet voor de hand ligt. Dit vanwege het feit, dat de verstrekking van kinderbijslag ook volledig onafhankelijk van het inkomen van de verzekerde is.

In de brief wordt in de plaats daarvan voorgesteld voor onderhavige gevallen een fictieve onderhoudsbijdrage van € 9,– te introduceren voor iedere dag dat een kind bij de verzekerde verblijft. In het voorliggende besluit wordt aan dit voorstel uitvoering gegeven. De fictieve onderhoudsbijdrage wordt ingevoerd met ingang van 1 januari 2007.

Het bedrag van € 9,– komt overeen met het bedrag opgenomen in artikel 40 van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001, dat voor aftrek in aanmerking kan worden genomen voor weekendverblijf thuis van een doorgaans in een instelling verblijvend gehandicapt familielid. Wanneer het bedrag in de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 wijzigt, wordt ook het bedrag in het voorliggende besluit automatisch aangepast.

De fictieve onderhoudsbijdrage kan in onderhavige gevallen zonder meer in aanmerking worden genomen bij de vaststelling of een verzekerde voldoende bijdraagt in de onderhoudskosten van het kind. Bij de fictieve onderhoudsbijdrage kunnen geteld worden de feitelijke aantoonbare kosten van vervoer van het kind naar het huishouden van verzekerde en weer terug. Ook andere feitelijke aantoonbare bijdragen ten behoeve van het kind, zoals nieuwe kleding, een cadeau of de kosten van een uitstapje kunnen bij de fictieve onderhoudsbijdrage worden geteld. Aan de hand van de som van deze fictieve en feitelijke aantoonbare onderhoudsbijdragen wordt vastgesteld of de verzekerde in voldoende mate bijdraagt in het onderhoud van het kind om voor kinderbijslag in aanmerking te komen.

De verwachting is, dat verzekerden langs deze weg in onderhavige gevallen eenvoudiger aan de gestelde eis kunnen voldoen. Ook de Sociale verzekeringsbank (SVB) is deze mening toegedaan. Of dit ook daadwerkelijk het geval is, zal twee jaar na invoering van de fictieve onderhoudsbijdrage (de fictieve onderhoudsbijdrage wordt per 1 januari 2007 ingevoerd) worden geëvalueerd. De evaluatie is toegezegd aan de vaste commissie voor SZW van de Tweede Kamer tijdens een algemeen overleg op 22 februari 2006 over bovengenoemde brief van 22 december 2005 (Kamerstukken II, 2005/06, 29 287, nr. 10).

3. Wijziging Samenloopbesluit kinderbijslag

Met de voorliggende wijziging van het Samenloopbesluit kinderbijslag worden regels gesteld voor de uitbetaling van kinderbijslag voor de situatie waarin meer personen, die géén gezamenlijk huishouden vormen, recht hebben – en ook claimen – op kinderbijslag voor een kind.

Op grond van de AKW kunnen meer personen recht hebben op kinderbijslag voor een kind. Het is de bedoeling dat slechts één recht tot uitbetaling komt. In artikel 18 van de AKW en het op grond daarvan getroffen Samenloopbesluit kinderbijslag zijn in verband hiermee bepalingen ter voorkoming van dubbele uitbetaling van kinderbijslagrechten ten aanzien van een kind opgenomen.

Zo is in artikel 18, tweede lid, van de AKW, een bepaling opgenomen voor de situatie waarin twee personen gezamenlijk een huishouden vormen en allebei voor een kind recht op kinderbijslag hebben. Voorbeeld van een dergelijke situatie is de gebruikelijke situatie van een vader en moeder met een thuiswonend kind. De kinderbijslag moet in die situatie worden uitbetaald aan degene die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen. Als er in deze situatie niemand is aangewezen, bepaalt de SVB aan wie de kinderbijslag wordt betaald.

In het vierde lid van artikel 18 van de AKW is een bepaling opgenomen voor de situatie waarin twee of meer personen recht hebben op kinderbijslag voor een kind, maar die personen vormen géén gezamenlijk huishouden. Dit is met name het geval waarin de ouders zijn gescheiden. Als het kind waarvoor recht bestaat op kinderbijslag tot het huishouden van één van deze personen behoort, wordt de kinderbijslag aan die persoon uitbetaald.

Bij de vaststelling of een kind tot het huishouden van één van deze personen behoort, is thans de feitelijke situatie van belang. Hoewel de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie een belangrijke aanwijzing is, is de SVB verder voor gegevens omtrent de woon- of verblijfplaats van een kind aangewezen op verklaringen van deze personen zelf.

In die gevallen waarin de verklaringen van beide personen overeenkomen, kan de SVB eenvoudig vaststellen aan wie de kinderbijslag moet worden betaald. In die gevallen waarin de verklaringen van beide personen omtrent de woon- of verblijfplaats van een kind van elkaar afwijken, moet de SVB een nader onderzoek instellen. Dergelijke onderzoeken leiden vaak tot onevenredig zware inspanningen voor de SVB.

In verband hiermee worden in voorliggend wijzigingsbesluit regels gesteld voor die situaties waarin naar het oordeel van de SVB onduidelijkheid bestaat – bijvoorbeeld omdat de verklaringen van de gerechtigden van elkaar afwijken – omtrent het huishouden waartoe het kind behoort. Op grond van deze regels, kan de SVB de kinderbijslag uitbetalen – desgewenst verdeeld – aan diegene(n) die beide personen gezamenlijk (schriftelijk) daartoe (ooit) hebben aangewezen, zonder verder acht te slaan op de feitelijke situatie. Als een schriftelijke aanwijzing van deze personen ontbreekt, verdeelt de SVB de kinderbijslag waarop één van deze personen recht heeft in gelijke delen over de huishoudens waartoe deze personen behoren. Hiertoe wordt een nieuw lid aan artikel 5a van het Samenloopbesluit kinderbijslag toegevoegd. De wijziging treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en is van toepassing op vanaf die dag optredende situaties.

4. Financiële effecten van de wijzigingen

De wijziging van het Samenloopbesluit kinderbijslag heeft geen budgettaire gevolgen.

Introductie van een fictieve onderhoudsbijdrage in het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag leidt volgens ramingen met ingang van 2008 tot hogere budgettaire lasten. De effecten zijn in onderstaande tabel opgenomen:

2007

2008

2009

2010

2011

* 1 mln Euro

0

0,2

0,2

0,2

0,2

In 2007 stijgen volgens ramingen de uitkeringslasten met € 0,6 mln., maar daar staat tegenover een daling van de uitvoeringskosten met € 0,6 mln., zodat per saldo geen effect op de budgettaire lasten optreedt. Met ingang van 2008 stijgen de uitkeringslasten naar verwachting met € 0,8 mln. Deze stijging gesaldeerd met de dalende uitvoeringskosten van naar schatting € 0,6 mln. resulteert in een stijging van de budgettaire lasten met € 0,2 mln. De effecten zijn op kasbasis weergegeven.

5. Commentaar naar aanleiding van de wijzigingsvoorstellen

De SVB heeft in zijn uitvoeringstoets aangegeven dat de wijzigingen zonder verdere uitvoerings- en handhavingsconsequenties kunnen worden uitgevoerd. Ook zullen de voorstellen geen noemenswaardige gevolgen hebben voor de uitvoeringskosten van de SVB.

De Inspectie Werk en Inkomen zag geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven