Besluit van 1 december 2006 tot wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met onder meer wijzigingen in de bekostiging van universiteiten in 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 13 oktober 2006, nr. WJZ/2006/31779 (4833), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 26 oktober 2006, nr. W05.06.0442/III);

Gezien het nader rapport van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 28 november 2006, nr. WJZ/2006/38636 (4833), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I [WIJZIGING IN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT WHW PER 1 JANUARI 2006]

Het Bekostigingsbesluit WHW wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De verwijzing naar «3.3, eerste en zevende lid» wordt vervangen door: artikel 3.3, eerste lid.

2. De verwijzingen naar «3.4,» en «,4.3, eerste lid, onder b» vervallen.

B

In artikel 3.3, tweede lid, wordt in de omschrijving van A «gedurende meer dan de helft van de NBA» vervangen door: op meer dan 2,25 x S peildata, waarbij S de factor studielast is.

ARTIKEL II [WIJZIGING IN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT WHW PER 1 JANUARI 2007]

Het Bekostigingsbesluit WHW wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan het slot van artikel 2.6a, derde en vierde lid, wordt telkens een volzin toegevoegd, luidende: Getuigschriften die zijn uitgereikt vóór 1 september van het achtste kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar blijven voor de toepassing van dit lid buiten beschouwing.

B

In artikel 2.9, derde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, een zinsnede toegevoegd, luidende: met dien verstande dat de tweede volzin van deze leden voor de Open Universiteit niet van toepassing is.

C

Na artikel 2.10 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 2.11 Verdeling landelijke component dynamisering Smart Mix

  • 1. De landelijke component dynamisering Smart Mix wordt over de universiteiten verdeeld naar rato van de som per universiteit van:

    a. de bedragen van de subsidies voor onderzoeksprogramma’s in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, zoals vermeld in het financieel jaarverslag over dat jaar van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek,

    b. de bedragen van de subsidies, verleend in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar op basis van de volgende subsidieregelingen:

    1°. het Besluit innovatiesubsidie samenwerkingsprojecten,

    2°. de Subsidieregeling innovatiegerichte onderzoekprogramma's, en

    3°. de Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten, waarbij alleen de subsidies, bedoeld in artikel 2 van die regeling, meetellen,

    c. de bedragen van de subsidies verleend in het zesde tot en met het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar op basis van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur, nadat deze bedragen in verband met de meerjarige looptijd zijn gedeeld door vijf.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, blijven subsidies die zijn verleend vóór 1 januari 2004 buiten beschouwing.

  • 3. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, hebben betrekking op subsidies, die zijn verleend door Onze minister van Economische Zaken.

D

Artikel 2.13a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst en een nieuw eerste lid wordt ingevoegd, luidende:

  • 1. Het bedrag strategische overwegingen van de Open Universiteit bedraagt 4,1 miljoen euro.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt na «2.13» toegevoegd: en het eerste lid.

E

De artikelen 5.34 en 5.35 komen als volgt te luiden:

Artikel 5.34 Verdeling van het bedrag strategische overwegingen plus in 2007

In afwijking van artikel 2.14, vijfde lid, wordt in het begrotingsjaar 2007 de component strategische overwegingen plus over de universiteiten verdeeld op basis van de volgende percentages per universiteit:

 

a. de openbare universiteit te Leiden

 8,934%,

 

b. de openbare universiteit te Utrecht

12,169%,

 

c. de openbare universiteit te Groningen

 8,984%,

 

d. de openbare universiteit te Rotterdam

 4,556%,

 

e. de openbare universiteit te Maastricht

 4,057%,

 

f. de openbare universiteit te Amsterdam

11,059%,

 

g. de openbare universiteit te Delft

18,042%,

 

h. de openbare universiteit te Enschede

 6,724%,

 

i. de openbare universiteit te Eindhoven

 8,627%,

 

j. de bijzondere universiteit te Amsterdam

 7,814%,

 

k. de bijzondere universiteit te Tilburg

 1,895%,

 

l. de bijzondere universiteit te Nijmegen

 7,138%, en

 

m. de Open Universiteit

 0%.

Artikel 5.35 Verdeling van het bedrag basisvoorziening onderwijs plus in 2007

Na toepassing van artikel 2.6c, vijfde lid, worden in het begrotingsjaar 2007 de bedragen basisvoorziening plus van de onder a tot en met c genoemde universiteiten verhoogd met de onderstaande bedragen uitgedrukt in miljoenen euro:

 

a. de openbare universiteit te Amsterdam

0,5,

 

b. de openbare universiteit te Eindhoven

0,5, en

 

c. de bijzondere universiteit te Tilburg

0,2.

F

Na artikel 5.35 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 5.36 Aanpassing bedragen numerus fixus geneeskunde, werkplaats diergeneeskunde, werkplaats tandheelkunde en numerus fixus klinische technologie per universiteit in 2007

  • 1. Na toepassing van artikel 2.6d wordt in het begrotingsjaar 2007 het bedrag voor de numerus fixus geneeskunde van de rijksbijdrage van de onder a tot en met h genoemde universiteiten verhoogd met de onderstaande bedragen uitgedrukt in miljoenen euro:

     

    a. de openbare universiteit te Leiden

    2,256,

     

    b. de openbare universiteit te Utrecht

    2,019,

     

    c. de openbare universiteit te Groningen

    3,793,

     

    d. de openbare universiteit te Rotterdam

    3,475,

     

    e. de openbare universiteit te Maastricht

    2,962,

     

    f. de openbare universiteit te Amsterdam

    2,806,

     

    g. de bijzondere universiteit te Amsterdam

    2,614, en

     

    h. de bijzondere universiteit te Nijmegen

    2,445.

  • 2. Na toepassing van artikel 2.6d wordt in het begrotingsjaar 2007 het bedrag voor de werkplaats diergeneeskunde van de rijksbijdrage van de openbare universiteit te Utrecht verhoogd met 0,092 miljoen euro.

  • 3. Na toepassing van artikel 2.6d wordt in het begrotingsjaar 2007 het bedrag voor de werkplaats tandheelkunde van de rijksbijdrage van de openbare universiteit te Groningen verlaagd met 0,600 miljoen euro.

  • 4. Na toepassing van artikel 2.6d wordt in het begrotingsjaar 2007 het bedrag voor de numerus fixus klinische technologie van de rijksbijdrage van de openbare universiteit te Enschede verhoogd met 1,976 miljoen euro.

ARTIKEL III [WIJZIGING IN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT WHW PER 1 JANUARI 2007]

Indien het bij koninklijke boodschap van 19 september 2006 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstukken II 2006/07, 30800 VIII) tot wet is verheven en in werking treedt, wordt het Bekostigingsbesluit WHW als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.34 vervalt.

B

Na artikel 5.36 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 8. Afwijkingen bekostiging universiteiten 2008

Artikel 5.37 Verdeling van het bedrag strategische overwegingen plus in 2008

In afwijking van artikel 2.14, vijfde lid, wordt het bedrag strategische overwegingen plus in 2008 over de universiteiten verdeeld naar rato van de omvang van het bedrag strategische overwegingen plus per universiteit in 2007, nadat de bedragen strategische overwegingen plus van de onder a tot en met c genoemde universiteiten zijn verlaagd met de onderstaande bedragen uitgedrukt in miljoenen euro:

 

a. de openbare universiteit te Rotterdam

1,50,

 

b. de openbare universiteit te Maastricht

2,25, en

 

c. de bijzondere universiteit te Tilburg

2,25.

ARTIKEL IV

  • 1. De artikelen I en II treden in werking met ingang van 1 januari 2007 en artikel I werkt terug tot en met 1 januari 2006.

  • 2. Artikel III treedt in werking op het tijdstip waarop het in artikel III, aanhef, genoemde wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt en onderdeel A van artikel III werkt terug tot en met 1 januari 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 1 december 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

B. J. Bruins

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de negentiende december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat enkele inhoudelijke en technische wijzigingen van het Bekostigingsbesluit WHW voor de bekostiging van universiteiten in 2007.

De eerste inhoudelijke wijziging heeft betrekking op het opnieuw vaststellen van de verdeling van de component strategische overwegingen van de onderzoekbekostiging. In 2003 heeft de Tweede Kamer via het amendement-Van der Laan c.s. (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VIII, nr. 33) bepaald, dat in het Bekostigingsbesluit WHW geregeld wordt dat de drie jonge universiteiten (de Universiteit Maastricht, de Universiteit van Tilburg en de Erasmus Universiteit Rotterdam) tot 2007 een groter aandeel (3 miljoen euro) in de Component strategische overwegingen (SOC) krijgen. In de toelichting bij het amendement Bakker c.s. (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VIII, nr. 143), dat voor de begrotingsjaren 2005 en 2006 nogmaals 3 miljoen euro toevoegde aan de SOC van de jonge universiteiten, is nog eens aangegeven dat het amendement-Van der Laan c.s. alleen voor de begrotingsjaren 2004 tot en met 2006 was bedoeld. De middelen voor de toevoeging aan de SOC van de jonge universiteiten waren toegevoegd aan het macrokader wo, maar zijn in 2007 en volgende jaren niet meer beschikbaar. In de wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW, waarin het amendement-Van der Laan c.s. werd uitgevoerd (Stb. 2004, 547) was geen horizonbepaling opgenomen. Door de wijziging in de verdeling van de SOC wordt die horizonbepaling aangebracht.

Inmiddels heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij de begrotingsbehandeling voor 2007 een amendement aangenomen dat voor 2007 opnieuw deze zes miljoen euro extra onderzoeksbekostiging voor jonge universiteiten mogelijk maakt. In artikel III van dit besluit is om die reden geregeld dat de verdeling van de SOC voor 2007 wordt aangepast indien de begrotingswet OCW voor 2007 door de Eerste Kamer der Staten-Generaal wordt goedgekeurd.

Deze wijziging geldt alleen voor het begrotingsjaar 2007.

De tweede inhoudelijke wijziging heeft betrekking op het continueren van de manier waarop in 2006 de component dynamisering Smart Mix wordt verdeeld. In het Bekostigingsbesluit WHW was alleen de verdeling voor 2006 geregeld. De verdeling voor 2007 en verder was nog open gelaten, omdat de universiteiten een nieuw voorstel voor de verdeling zouden doen. Omdat er geen voorstel is, is in dit besluit geregeld, dat de parameters op grond waarvan de component dynamisering Smart Mix in 2007 wordt verdeeld, dezelfde zijn als die voor 2006. De omvang van de component dynamisering Smart Mix wordt, zoals aangekondigd bij de introductie van die component (Stb. 2005, 673) verhoogd van 50 naar 100 miljoen euro.

De technische wijzigingen dienen om een omissie in het vorige wijzigingsbesluit te herstellen (artikel I), het Bekostigingsbesluit WHW in overeenstemming te brengen met de uitvoeringspraktijk (Artikel II, onderdelen A en B), om een onnauwkeurigheid in de artikelen over de onderzoekbekostiging van de Open Universiteit te herstellen (onderdeel D), om gedane toezeggingen uit te voeren (artikel 5.35 van onderdeel E) en om de numerus fixus- en werkplaatsbedragen aan te passen (onderdeel F).

Deze nota van toelichting onderteken ik mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Gevoerd overleg

Een voorontwerp van dit besluit is aan de VSNU voorgelegd met het verzoek om een bestuurlijk oordeel. Er is op 18 augustus 2006 een ambtelijke reactie van de VSNU ontvangen, hierna volgen de belangrijkste opmerkingen hieruit.

Allereerst hebben de jonge universiteiten aangegeven niet in te stemmen met het verlagen van de SOC voor de jonge universiteiten. De VSNU is van oordeel dat de beëindiging van de verhoging van de SOC voor de jonge univeriteiten met ingang van 1 januari 2007 niet duidelijk en ondubbelzinnig verwoord was. Wij delen dat oordeel niet, uit de aangenomen amendementen volgt duidelijk een beperking van de duur van de verhoging van de SOC. Naar aanleiding van het aangenomen amendement- Tichelaar is opnieuw met de VSNU gesproken. Indien de begrotingswet wordt aangenomen, vervallen de bezwaren van de jonge universiteiten en de VSNU tegen de verlaging van de SOC in 2007 vanzelfsprekend.

Ten tweede vraagt de VSNU om in artikel 2.11 over de verdeling van de component dynamisering Smart Mix rekening te houden met penvoerderschappen. Op dat verzoek zijn we niet ingegaan. In de toelichting bij de invoering van deze component was al gesteld dat de universiteiten de gevolgen van penvoerderschappen zelf dienen te verrekenen.

Als laatste wordt opgemerkt dat de methode waarmee de numerus fixusbedragen voor het besluit zijn berekend niet correct is. Deze opmerking van de VSNU is onjuist. Bij een voorlichtingsbijeenkomst met de universiteiten op 3 oktober 2006 werd deze opmerking herhaald en bleek dat bedoeld werd dat een verlaging van het numerus fixusbedrag bij één instelling had moeten doorwerken in de percentages van het getuigschriftdeel van de onderwijsbekostiging (50%) en de basisvoorziening onderzoek (15%). Het effect van deze aanpassing is voor 2007 zeer klein (herverdeling van € 0,2 miljoen over de universiteiten) en is geen aanleiding het besluit aan te passen.

Uiteindelijk heeft de reactie van de VSNU geen aanleiding gegeven het besluit aan te passen.

Uitvoeringstoets

Een voorontwerp van dit besluit is aan Centrale Financiën Instellingen (CFI), de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor de uitvoeringstoets voorgelegd. CFI heeft aangegeven dat de wijzigingen in dit besluit geen gevolgen hebben voor de uitvoering.

Financiële gevolgen

De wijzigingen in dit besluit hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting. Het bedrag van 0,5 miljoen euro, dat is toegevoegd aan de basisvoorziening onderwijs van de Technische Universiteit Eindhoven (onderdeel E), is ten laste gegaan van het OCW-budget en is toegevoegd aan het macrokader wo. De wijzigingen in de onderdelen A en B hebben geen enkel financieel gevolg. De overige wijzigingen vinden plaats binnen het macrokader wo. Deze wijzigingen leiden tot een aanpassing in de verdeling over de universiteiten.

Voorhang ontwerpbesluit

Overeenkomstig artikel 2.6, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het ontwerpbesluit voorafgaand aan de advisering door de Raad van State aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorgelegd. Tevens is het ontwerpbesluit ter kennisgeving aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal gezonden.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Bij de wijziging van het Besluit van 30 juni 2006 (Stb. 2006, 343) is abusievelijk in artikel 1.2 de verwijzing naar artikel 3.3, zevende lid niet ingetrokken, aangezien dit artikellid komt te vervallen. Daarnaast zijn de verwijzingen naar artikel 3.4 en 4.3, eerste lid, onder b, onjuist omdat daarin geen ministeriële regeling is opgenomen. Ook deze verwijzingen worden geschrapt.

Onderdeel B

Bij de wijziging van het Besluit van 30 juni 2006 (Stb. 2006, 343) is abusievelijk in artikel 3.3, tweede lid, de omschrijving van A niet aangepast, terwijl dit door wijzigingen in de andere omschrijvingen uit het artikel wel had gemoeten. Deze omissie wordt met de wijziging in onderdeel B hersteld.

Artikel II

Onderdeel A (artikel 2.6a)

De aanpassing in het derde en vierde lid van artikel 2.6a is met ingang van 1 januari 2007 aangebracht om de regelgeving te laten aansluiten bij de uitvoeringspraktijk van CFI. Zo was in het derde lid geregeld dat een wo-bachelorgetuigschrift alleen meetelt voor de component getuigschriften als niet eerder door de student een hbo-diploma was behaald. Daarbij was niet aangegeven tot hoever in het verleden hbo-getuigschriften nog een rol spelen. Door CFI wordt in hun systeem die periode beperkt tot de vijf studiejaren die voorafgaan aan het studiejaar waarvan de getuigschriften worden geteld, dus tot het begin van het studiejaar t-8 / t-7. Door de aanpassing komen het Bekostigingsbesluit WHW en de uitvoeringspraktijk op dit punt volledig overeen.

Onderdeel B (artikel 2.9)

De gegevens van de Open Universiteit (OU) worden niet, zoals bij de andere instellingen, vanuit het Centraal register inschrijving hoger onderwijs verkregen, maar door de OU zelf opgegeven. De OU heeft aangegeven wel in haar administratie te hebben opgenomen of iemand een eerder hbo-diploma heeft behaald, maar niet wanneer. De periode van vijf jaar, die CFI voor de andere universiteiten hanteert, en die nu in het Bekostigingsbesluit WHW is opgenomen, geldt daarom niet voor de OU. Voor de OU blijft dus het Bekostigingsbesluit WHW van voor dit wijzigingsbesluit van toepassing. In de afspraken met de OU over de inpassing van de onderzoekbekostiging in het reguliere wo-bekostigingssysteem is met deze wijze van tellen rekening gehouden met het meetellen van hbo-diploma’s.

Onderdeel C (artikel 2.11)

Deze wijziging heeft betrekking op de verdeling van de component dynamisering Smart Mix en is toegelicht in het algemene deel. De Subsidieregeling innovatiegerichte onderzoekprogramma's is op 16 november 2005 opgegaan in de Subsidieregeling IOP-TTI- module van de experimentele Kaderregeling subsidie innovatieprojecten. Deze nieuwe regeling is toegevoegd aan artikel 2.11.

Daarnaast is een verschil met 2006 dat het meetellen van subsidies verstrekt op grond van het Vijfde Kaderprogramma van de Europese Unie is vervallen. Ten opzichte van artikel 5.33b zijn naast deze aanpassing nog enkele redactionele wijzigingen aangebracht.

Onderdeel D (artikel 2.13a)

Bij de laatste wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW (Stb. 2006, 343) is vanaf 2007 de onderzoekbekostiging van de Open Universiteit (OU) op dezelfde wijze vormgegeven als van de andere universiteiten. Met de OU is afgesproken, dat het bedrag strategische overwegingen een vast bedrag van 4,1 miljoen euro zou zijn, en niet, zoals bij de andere universiteiten, een vast aandeel in de landelijke component (SOC). Met dit verschil is bij de opstelling van het eerdere wijzigingsbesluit onvoldoende rekening gehouden. Door de toevoeging van het eerste lid in artikel 2.13a is dit hersteld. Hierin is het bedrag voor de Open Universiteit vastgelegd (dat gebeurde bij de laatste wijziging in artikel 5.34, tweede lid). In het tweede lid is geregeld, dat de SOC, het bedrag dat overblijft van het onderzoekdeel na aftrek van de overige componenten, eerst wordt verminderd met het SOC-bedrag voor de OU voordat het verdeeld wordt over de overige universiteiten.

Onderdeel E (artikelen 5.34 en 5.35 )

Artikel 5.34

De aanpassing van de verdeling van de SOC is toegelicht in het algemene deel. Het eerste lid van artikel 5.34 is vervangen door een nieuwe tabel met percentages voor de verdeling van de SOC.

Doordat het bedrag strategische overwegingen voor de OU nu in artikel 2.13b wordt vastgesteld, is het tweede lid van artikel 5.34 overbodig geworden. De wijzigingen in het eerste lid van het oorspronkelijke artikel 5.34 zijn verwerkt in de percentages.

Artikel 5.35

Sinds 2003 ontvangt de Technische Universiteit Eindhoven (TUE) een subsidie voor de masteropleiding Medical Engineering, die opliep van € 250.000 euro naar € 500.000 euro vanaf 2004. Bij brief van de staatssecretaris van 14 december 2005 met kenmerk BVH/BHO-2005/213765 U, is toegezegd het bedrag van deze subsidie met ingang van het begrotingsjaar 2007 structureel toe te voegen aan de basisvoorziening onderwijs plus van de TUE.

In september 2006 is de Universiteit van Tilburg (UvT) met de masteropleiding Medische Psychologie gestart. In 2006 heeft de universiteit hiervoor een startsubsidie van € 300.000 euro ontvangen. Bij brief van de staatssecretaris van 22 juni 2006 met kenmerk HO/CBV/06/25156, is toegezegd dat met ingang van het begrotingsjaar 2007 de basisvoorziening onderwijs van de UvT met € 200.000 zal worden verhoogd.

Met de aanpassing van artikel 5.35 wordt uitvoering gegeven aan deze toezeggingen.

Onderdeel F (artikel 5.36)

In de wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW voor het begrotingsjaar 2006 (Stb. 2005, 673) waren nog niet de verhoging voor 2007 van de numerus fixus- en werkplaatsbedragen voor de opleidingen geneeskunde, diergeneeskunde en klinische technologie en de verlaging van het bedrag voor de werkplaats tandheelkunde van de Rijksuniversiteit Groningen opgenomen. Artikel 5.36 voorziet hierin. Het werkplaatsbedrag voor tandheelkunde is verlaagd omdat de instroomverhoging in 2000 de eerste getuigschriften heeft opgeleverd. Daardoor verschuift een deel van de bekostiging van het werkplaatsbedrag naar de component getuigschriften.

Artikel III

Dit onderdeel geeft invulling aan het amendement Tichelaar c.s. (Kamerstukken II 2006/07, 30800 VIII, nr. 15), indien de Eerste Kamer de begrotingswet goedkeurt. Dit artikel laat het in artikel II voorgestelde artikel 5.34 vervallen, waardoor de verlaging van de artikel waarin onder SOC van de jonge universiteiten in 2007 niet doorgaat. De zes miljoen extra uit het amendement-Tichelaar geldt alleen voor het begrotingsjaar 2007. In plaats van artikel 5.34 is daarom een nieuw artikel 5.37 ingevoegd, waarin bepaald wordt dat de SOC-bedragen van de jonge universiteiten, voordat de verdeling van het landelijke SOC-deel in 2008 plaatsvindt, met in totaal 6 miljoen euro worden verlaagd. De SOC-bedragen van de universiteiten krijgen daardoor weer de verhouding die ze hadden voordat de 6 miljoen euro aan de jonge universiteiten werd toegevoegd.

Artikel IV

De wijziging in artikel I herstelt een omissie in het wijzigingsbesluit van 30 juni 2006 (Stb. 2006, 343) en werkt daarom terug tot 1 januari 2006.

De wijzigingen in artikel II hebben betrekking op het begrotingsjaar 2007. Om die reden treedt dit artikel in werking op 1 januari 2007. De wijzigingen kunnen gevolgen hebben voor de verdeling van de budgetten over de universiteiten. Om die reden is terugwerkende kracht voor wat betreft artikel II niet wenselijk.

De wijziging in artikel III treedt in werking op het moment dat de Begrotingswet OCW 2007 in werking treedt. Het ingediende wetsvoorstel voorziet in een inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2007. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na deze datum van 1 januari 2007, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2007.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

B. J. Bruins


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven