Besluit van 5 december 2006, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 november 2006, directie Wetgeving, nr. 5454907/06/6 ;

Gelet op artikel 112, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 2

Het koninklijk besluit van 15 december 2005 tot nadere bepaling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg (Stb. 699) wordt ingetrokken.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 december 2006

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de veertiende december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Het bij artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) ingevoegde artikel 11a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) bepaalt dat een jeugdige die met een civielrechtelijke maatregel in een justitiële jeugdinrichting wordt geplaatst, aanspraak heeft op die plaatsing.

Artikel 112, tweede lid, van de Wjz voorziet erin dat artikel 78, onderdeel D, van de Wjz in werking treedt met ingang van 1 januari 2006. Dit artikel bepaalt tevens dat bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat het tijdstip van inwerkingtreding van de aanspraak op jeugdzorg die door een justitiële jeugdinrichting wordt gegeven, later kan komen te liggen, indien de beschikbare plaatsruimte in de justitiële jeugdinrichtingen dit noodzakelijk maakt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt bij het koninklijk besluit van 15 december 2005 tot nadere bepaling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg (Stb. 699). In dat besluit is bepaald dat artikel 78, onderdeel D, van de Wjz in werking treedt met ingang van 1 januari 2007. In het licht van de prognoses over de stijgende behoefte aan plaatsen in een justitiële jeugdinrichting is in de nota van toelichting bij dat besluit aangegeven dat het nog niet verantwoord is om een aanspraak op plaatsing in een justitiële jeugdinrichting te garanderen. Deze motivering geldt nog steeds, hoewel de capaciteit sinds 1 januari 2004 is gestegen en naar verwachting eind 2006 2.673 plaatsen zal bedragen. Volgens de ramingen stijgt echter de behoefte aan plaatsen naar 3.345 plaatsen in 2010. Het gaat daarbij om zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke plaatsen.

Inmiddels is het voorstel van wet tot wijziging van de Wjz met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2006/07, 30 644). Dit wetsvoorstel strekt ertoe om gesloten jeugdzorg mogelijk te maken buiten de justitiële jeugdinrichtingen in accommodaties die op basis van de Wjz zijn aangewezen. Dit brengt mee dat (na een overgangsperiode) een machtiging die op grond van de Wjz wordt verstrekt, in beginsel ten uitvoer zal worden gelegd in een instelling van een aanbieder van jeugdzorg (artikel 29k, eerste lid). Hierop bestaat één uitzondering. De rechter kan, indien het een jeugdige betreft van 12 jaar of ouder, op verzoek van bureau jeugdzorg of de raad voor de kinderbescherming, bepalen dat de machtiging ten uitvoer wordt gelegd in een justitiële jeugdinrichting, indien dit in het belang van de jeugdige is (artikel 29k, tweede lid). Naar verwachting zal deze bepaling beperkt worden toegepast.

Op grond van het in artikel VII, zesde lid, van het bovenbedoelde wetsvoorstel voorziene overgangsrecht heeft een jeugdige die met een machtiging in een accommodatie van een jeugdzorgaanbieder verblijft, tot 1 januari 2010 geen aanspraak op verblijf en jeugdzorg in die accommodatie. De periode tot 2010 dient als overgangsperiode waarin gesloten jeugdzorgcapaciteit wordt ontwikkeld. Gedurende deze periode zal een deel van de justitiële jeugdinrichtingen geleidelijk worden overgeheveld naar de jeugdzorg (zie de brief van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 november 2006 betreffende jeugdzorg 2005–2008 (Kamerstukken II 2006/07, 29 815, nr. 92). In die periode kan in verband hiermee, naast de mogelijkheid van artikel 29k, tweede lid, sprake zijn van plaatsing in een justitiële jeugdinrichting indien er geen plaats is in de gesloten jeugdzorg.

Om niet de situatie te creëren dat er geen aanspraak bestaat op grond van de Wjz en wel op grond van de Bjj, wordt met het onderhavige besluit het tijdstip van inwerkingtreding van de aanspraak op grond van de Bjj vastgesteld op 1 januari 2010.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven