Besluit van 20 november 2006, houdende wijziging van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (aanpassing draagkrachtregeling), alsmede vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 40 en bijbehorende bijlage

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 juli 2006, nr. DJZ2006286018, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 76j, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming en artikel 46, tweede lid, van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering;

De Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2006, no.W08.06.0321/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 november 2006, nr. DJZ2006320712, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste, tweede en derde lid tot tweede, derde en vierde lid, wordt een nieuwe eerste lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Het bepaalde in het tweede tot en met vierde lid is van toepassing op een sanering, voor zover de verontreiniging op of in de bodem van het bedrijfsterrein voor 1 januari 1975 is veroorzaakt, dan wel voor zover de verontreiniging op of na 1 januari 1975 is veroorzaakt en de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein niet op grond van artikel 75, eerste lid, van de wet aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.

2. In het nieuwe derde en vierde lid wordt «eerste lid» telkens vervangen door: tweede lid.

B

Na artikel 40 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

  • 1. Voor zover de verontreiniging op of in de bodem van het bedrijfsterrein op of na 1 januari 1975 is veroorzaakt en de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein op grond van artikel 75, eerste lid, van de wet aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan, is artikel 40, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing indien voldaan wordt aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG L10),dan wel daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving. Daarbij wordt afgeweken van de bijlage behorende bij artikel 40 van dit besluit voor zover de regels gesteld bij of krachtens de genoemde verordening of de daarvoor in de plaats tredende regelgeving daartoe verplichten.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid. Artikel 40, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

C

De bijlage behorende bij artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

Onder de kop van de bijlage wordt na «Ter bepaling van de vergoeding naar draagkracht door een bedrijf aan het bevoegd gezag Wbb in het geval het bevoegd gezag op verzoek van het bedrijf de uitvoering van de sanering op zich neemt» een zin toegevoegd, luidende:

Van deze bijlage wordt afgeweken voor zover de regels gesteld bij of krachtens artikel 40a van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering daartoe verplichten.

ARTIKEL II

Artikel 40 van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering en de daarbij behorende bijlage treden in werking op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de vijfde dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 20 november 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de twaalfde december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Om zoveel mogelijk te voorkomen dat «overigens gezonde» bedrijven failliet gaan ten gevolge van een verplichte bodemsanering, is in artikel 40 geregeld dat Onze Minister de uitvoering van de sanering overneemt als de levensvatbaarheid van het bedrijf in gevaar kan komen ten gevolge van een sanering. De eigenaar of erfpachter vergoedt dan een naar draagkracht te bepalen bedrag. Nadere regels kunnen worden gesteld bij ministeriële regeling. Op grond van artikel 87, eerste lid, EG-verdrag is het lidstaten niet toegestaan om met staatsmiddelen steunmaatregelen te bekostigen, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producten vervalsen of dreigen te vervalsen voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kent een aantal van rechtswege geldende uitzonderingen op bovengenoemd verbod en noemt een aantal gevallen waarin steunmaatregelen door de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) toelaatbaar kunnen worden verklaard, dat wil zeggen voor een ontheffing in aanmerking kunnen komen. In de laatstgenoemde gevallen gaat het om een discretionaire bevoegdheid (beleidsvrijheid) die de Commissie nader heeft «ingevuld» door het vaststellen van beleidsregels voor de beoordeling van steunmaatregelen op een aantal terreinen. Op het gebied van bodemsanering heeft de Commissie dergelijke beleidsregels opgenomen in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001, C37) (hierna: Milieusteunkader).

Tenzij er een EG-vrijstellingsverordening van toepassing is, moeten steunmaatregelen tijdig bij de Commissie aangemeld worden en kan de betrokken lidstaat de voorgenomen maatregel niet tot uitvoering brengen voordat de Commissie heeft beslist (zgn. standstill-bepaling). Eén van de relevante vrijstellingsverordeningen, op grond waarvan geen melding nodig is, betreft de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (PbEG L 10) (hierna: de minimis-verordening).

De aanvankelijke formulering van artikel 40 en de bijbehorende bijlage zijn bij brief van 6 oktober 2005 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 88, derde lid, van het EG-verdrag betreffende het tijdig op de hoogte brengen van de Commissie van een voornemen tot invoering van een steunmaatregel.

In de aanvankelijke formulering van artikel 40 is geen rekening gehouden met het feit dat de draagkrachtondersteuning ook ten goede kan komen aan bedrijven die na 1-1-1975 de bodem hebben verontreinigd, en die naar Nederlands recht volledig aansprakelijk zijn te stellen.

Uit overleg met de Europese Commissie na de melding bleek dat de regeling niet voldeed aan het Milieusteunkader of andere staatssteunkaders. Daarom is besloten artikel 40 zodanig aan te passen dat de draagkrachtondersteuning beperkt wordt tot bedrijfsterreinen die voor 1975 zijn verontreinigd, en voor zover de verontreiniging is ontstaan na 1975 de eigenaar of erfpachter niet kan worden aangesproken op grond van artikel 75 van de Wet bodembescherming.

Niet in alle gevallen waarin een bedrijfsterrein na 1975 is verontreinigd is kostenverhaal op grond van artikel 75 van de Wet bodembescherming mogelijk. Draagkrachtondersteuning is daarom ook mogelijk voor terreinen die na 1975 zijn verontreinigd waarvoor kostenverhaal niet mogelijk is, omdat de aansprakelijkheid van dat bedrijf niet kan worden aangetoond. Dit kan om diverse redenen het geval zijn. In het bijzonder wordt daarbij gedacht aan terreinen die verontreinigd zijn met een stof waarvan pas (veel) later bekend was dat er sprake zou kunnen zijn van een risico van bodemverontreiniging.

Voor de overige bedrijfsterreinen kan het draagkrachtinstrument worden toegepast overeenkomstig de de minimis-verordening of daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving. Zie daarvoor het nieuwe artikel 40a.

De Europese Commissie heeft, nadat ze om additionele informatie over dit wijzigingsbesluit had verzocht, op 20 september 2006 besloten de draagkrachtondersteuning voor bodemsanering van bedrijfsterreinen goed te keuren op basis van het Milieusteunkader (onder nummer N501/2005).

Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (in werking getreden op 1 januari 2006), waar artikel 40 onderdeel van is, is niet geselecteerd voor een Actal-toets. De reden hiervan is dat de lasten van de subsidieregeling voor bedrijven relatief laag zijn in verhouding tot het totale subsidiebedrag. Dit wijzigingsbesluit brengt daarin geen verandering.

Artikelsgewijs

Artikel I

Door een aangepaste formulering van artikel 40 en een nieuw artikel 40a is een cesuur aangebracht in de gevallen waarin een uitgebreide draagkrachtondersteuning kan plaatsvinden en in de gevallen waarin dat niet kan uit het oogpunt van ongeoorloofde staatssteun. Voor laatstgenoemde gevallen volgt uit artikel 40a dat een beperkte ondersteuning kan plaatsvinden welke dient te voldoen aan de regels van de de minimis-verordening.

Indien een steunbijdrage aan de voorwaarden van de de minimis-verordening voldoet, is het niet noodzakelijk dat de voorgenomen bijdrage aan de Commissie wordt gemeld. In dat geval moet degene aan wie de steun toekomt wel alert zijn op de voorwaarden van de de minimis-verordening, met name bij latere subsidieaanvragen of steunmaatregelen die door (andere) overheden (eventueel op ander gebied) kunnen worden verleend.

Een belangrijke voorwaarde in de de minimis-verordening, zoals deze thans luidt, is dat het totaal aan staatssteunbijdragen aan de betrokken onderneming niet meer bedraagt dan € 100.000 over een periode van drie jaar. Indien draagkrachtondersteuning aan een eigenaar of erfpachter wordt gegeven en aan de betreffende eigenaar of erfpachter in de drie jaar voorafgaand aan de ondersteuning reeds de minimis-steun (door de rijksoverheid, een provincie of een gemeente) is verleend, mag de draagkrachtondersteuning niet leiden tot een overschrijding van de grens van € 100.000.

In de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 is dit verder uitgewerkt. Daarin is een modelverklaring voor de ondernemer opgenomen teneinde een goede toepassing van de voorwaarden van de de minimis-verordening te waarborgen.

Aangezien de betreffende verordening geldt tot en met 31 december 2006 is tevens voorzien in een verwijzing naar daarvoor in de plaats tredende regelgeving.

Het nieuwe artikel 40a brengt mee dat van de bijlage voor de berekening van de draagkrachtondersteuning moet worden afgeweken indien draagkrachtondersteuning volgens de eisen van de de minimis-verordening moet plaatsvinden. Dit is expliciet bepaald in artikel 40a, tweede lid, en in de bijlage behorende bij artikel 40 van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering.

Artikel II

De inwerkingtreding van artikel 40 en de bijbehorende bijlage is destijds opgeschort omdat het oordeel van de Europese Commissie inzake staatssteun nog niet bekend was. Aangezien de aangepaste draagkrachtbepalingen uit het oogpunt van staatssteun, bij beschikking van de Europese Commissie van 20 september 2006, in orde zijn bevonden, is er geen beletsel meer voor de inwerkingtreding van artikel 40 en de bijbehorende bijlage. De inwerkingtreding daarvan geschiedt op het moment dat dit wijzigingsbesluit in werking treedt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven