Wet van 22 november 2006 tot wijziging van de Wet luchtvaart in verband met de invoering van de mogelijkheid om ten aanzien van de luchthaven Schiphol experimenten te houden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Wet luchtvaart te wijzigen in verband met het invoeren van de mogelijkheid om ten aanzien van de luchthaven Schiphol, zonodig in afwijking van wettelijke bepalingen en alvorens te besluiten tot definitieve aanpassing van betrokken wet- en regelgeving, experimenten te houden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet luchtvaart worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 8.23 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, kan indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan het normale gebruik van een luchthaven naar hun oordeel ernstig wordt belemmerd:

    a. vrijstelling worden verleend van een regel in het luchthavenverkeerbesluit;

    b. een in het luchthavenverkeerbesluit vastgelegde grenswaarde voor de geluidbelasting in een bepaald punt worden vervangen door een andere grenswaarde.

2. Na het vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, indien ten gevolge van een bijzonder voorval het normale gebruik van een luchthaven naar hun oordeel ernstig wordt belemmerd vrijstelling verlenen van een regel in het luchthavenverkeerbesluit of een in het luchthavenverkeerbesluit vastgelegde grenswaarde vervangen. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

B

Na artikel 8.23 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.23a

  • 1. Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, kan worden bepaald dat bij wijze van experiment wordt afgeweken van krachtens artikel 8.15 gestelde voorschriften, mits de commissie regionaal overleg luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.34 of een ander bij ministeriële regeling aan te wijzen regionaal orgaan, bij advies heeft aangegeven dat het experiment een gunstig effect kan hebben op de hinderbeleving. De afwijking kan bestaan uit:

    a. het verlenen van vrijstelling van een regel in het luchthavenverkeerbesluit voorzover deze de luchtverkeerwegen of het gebruik van het luchtruim en de beschikbaarheid van de banen betreft, of

    b. het vervangen van een in het luchthavenverkeerbesluit vastgelegde grenswaarde voor de geluidbelasting in een bepaald punt door een andere grenswaarde.

  • 2. In de ministeriële regeling wordt het doel van het experiment vastgesteld, alsmede op welke wijze van welke voorschriften wordt afgeweken en op welke wijze eventuele nadelige gevolgen zo veel mogelijk worden beperkt.

  • 3. In de ministeriële regeling kan worden bepaald in hoeverre, op welke wijze en door wie eventuele nadelige gevolgen worden gecompenseerd. In dat geval is artikel 8.31 niet van toepassing.

  • 4. Tevens worden in de ministeriële regeling regels gesteld over de uitvoering en de gevolgen van het experiment, over criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald of het experiment wordt omgezet in een structurele wettelijke regeling, en worden voorzieningen getroffen voor onvoorziene gevallen die zich gedurende het experiment kunnen voordoen.

  • 5. Een experiment kan slechts worden toegestaan voor een bepaalde in de ministeriële regeling vast te stellen termijn van ten hoogste een jaar. Deze termijn kan eenmaal met maximaal een jaar worden verlengd. De looptijd van een experiment sluit zoveel mogelijk aan bij een gebruiksjaar. Bij voortijdige beëindiging van het experiment stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, een overgangsregeling vast.

  • 6. Indien voor afloop van een experiment en in overeenstemming met de artikelen 8.13, 8.14 of 8.24 een ontwerp is bekendgemaakt om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan bij ministeriële regeling de termijn van het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het ontwerp is vastgesteld en in werking treedt.

  • 7. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voldoende tijdig voor het einde van de werkingsduur van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bericht de beide kamers der Staten-Generaal bij vaststelling van deze ministeriële regeling wanneer en over de wijze waarop hij verslag zal doen.

  • 8. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder vastgesteld dan nadat het voorstel voor advies is voorgelegd aan de commissie regionaal overleg luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.34, in de Staatscourant en in een regionaal dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te brengen.

  • 9. De commissie regionaal overleg luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.34, danwel een ander per ministeriële regeling aan te wijzen orgaan, kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verzoeken om een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vast te stellen. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, overweegt het verzoek en deelt uiterlijk zes weken na ontvangst van het verzoek zijn overwegingen, met redenen omkleed, aan de commissie en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal mee.

ARTIKEL IA

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat zendt binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na 10 jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 22 november 2006

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de twaalfde december 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 809

Naar boven