Besluit van 25 januari 2006, houdende wijziging van het Kadasterbesluit, de Maatregel teboekgestelde schepen 1992, de Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen 1996 en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Herzieningswet Kadasterwet I en enige andere wetten, alsmede in verband met de kadastrale aanduiding van kabelnetten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2005, nr. MJZ2005163368, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie, van Verkeer en Waterstaat en van Financiën;

Gelet op de artikelen 2, 10, 45, eerste lid, 56, 57, derde lid, 59, tweede lid, 73, eerste lid, 87, vierde lid, 89, tweede lid, 94, vierde lid, 96, tweede lid, en 105, eerste lid en tweede lid, tweede zin, van de Kadasterwet, en de artikelen 231, 841, 1303, eerste lid, onderdeel b, en 1321 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 23 september 2005, nr. W08.05.0355/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 januari 2006, nr. DJZ2006226190, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie, van Verkeer en Waterstaat en van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Kadasterbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder lettering van de onderdelen e en f als f en g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. stukidentificatienummer: stukidentificatienummer als bedoeld in artikel 11c, eerste lid, van de wet;.

2. In onderdeel f (nieuw) wordt «de Kadasterwet» vervangen door: de wet.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g (nieuw) door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. kabelnet: net bestaande uit een of meer kabels, dat in de grond is of wordt aangelegd.

B

Aan artikel 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid worden kabelnetten aangeduid door vermelding van achtereenvolgens de naam van de gemeente waarin het kantoor van de Dienst, binnen welks kring het kabelnet is gelegen, is gevestigd, alsmede een hoofdletter en het nummer van het betreffende kabelnet. Onze Minister stelt regelen vast omtrent de vaststelling van het nummer van het betreffende kabelnet.

  • 6. Indien een kabelnet is gelegen binnen de kring van meer dan één kantoor van de Dienst, wordt het kabelnet ten aanzien van elk van die kantoren kadastraal aangeduid.

C

De artikelen 2a en 2b vervallen.

D

In hoofdstuk 2 wordt voor artikel 3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken of de rechten waaraan die onderworpen zijn, worden, voor zover in papieren vorm, aangeboden aan het kantoor van de Dienst, binnen welks kring de onroerende zaken waarop de in te schrijven feiten betrekking hebben, blijkens hun kadastrale aanduiding zijn gelegen. Indien een onroerende zaak is gelegen binnen de kring van meer dan één kantoor van de Dienst, worden deze stukken aangeboden aan elk van de kantoren, binnen welks kring zij is gelegen.

  • 2. Stukken als bedoeld in het eerste lid kunnen in elektronische vorm worden aangeboden aan een elektronisch postadres als bedoeld in artikel 10 van de wet.

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «het deel en nummer van inschrijving» vervangen door: het stukidentificatienummer.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De in het derde lid bedoelde bijhouding wordt eerst voltooid nadat is ingeschreven:

    a. een stuk tot verbetering als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet;

    b. een proces-verbaal als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de wet, of

    c. een bijhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 46a van de wet.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Na een inschrijving als bedoeld in het vierde lid wordt de melding, bedoeld in het derde lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding.

4. In het zesde lid (nieuw) vervalt «bepaalde in het» en wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

F

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «artikel 57, derde lid, van de wet» een komma ingevoegd en wordt «is het bepaalde in artikel 15, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing» vervangen door: is artikel 15, eerste tot en met derde lid en vierde lid, onder a en b, van overeenkomstige toepassing.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien bij de aanwijzing ter plaatse blijkt dat de feitelijke omschrijving van de onroerende zaak onverenigbaar is met hetgeen de met de meting belaste ambtenaar door de belanghebbenden is aangewezen, is artikel 15, tweede lid en vierde lid, onder a en b, van overeenkomstige toepassing.

3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Na een inschrijving van een stuk tot verbetering of een proces-verbaal wordt de melding, bedoeld in artikel 15, derde lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding. Tevens wordt in de kadastrale registratie bij de gegevens van de desbetreffende rechthebbenden en bij de percelen verwezen naar het afschrift van de bekendmaking van de beslissing, bedoeld in artikel 59, derde lid, van de wet.

4. In het vierde lid (nieuw) vervalt «het bepaalde in» en wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door: het eerste tot en met derde lid.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door: het eerste tot en met derde lid.

G

In artikel 19, eerste lid, wordt de komma na «een feit» vervangen door: als.

H

In artikel 20, onderdeel d, wordt na «verschillende» ingevoegd: publiekrechtelijke.

I

Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Bij het vernieuwde perceel wordt melding gemaakt van het stukidentificatienummer van de ingeschreven akte van vernieuwing.

J

In artikel 27 wordt «teboekgestelde» vervangen door: te boek gestelde.

K

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «teboekstaan of teboekgesteld» vervangen door: te boek staan of te boek gesteld.

2. In het tweede lid wordt in de eerste zin «het deel en nummer van inschrijving» vervangen door: het stukidentificatienummer van het desbetreffende ingeschreven stuk.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De bijhouding, bedoeld in het tweede lid, wordt eerst voltooid nadat is ingeschreven:

    a. een stuk tot verbetering als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet;

    b. een proces-verbaal als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de wet, of

    c. een bijhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 46a van de wet.

4. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Na een inschrijving als bedoeld in het derde lid wordt de melding, bedoeld in het tweede lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding.

L

In artikel 32 wordt «teboekgestelde» vervangen door: te boek gestelde.

M

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de komma na «in dat stuk vermelde gegevens» en wordt «teboekstaan of teboekgesteld» vervangen door: te boek staan of te boek gesteld.

2. In het tweede lid wordt in de eerste zin «het deel en nummer van inschrijving» vervangen door: het stukidentificatienummer van het desbetreffende ingeschreven stuk.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De bijhouding, bedoeld in het tweede lid, wordt eerst voltooid nadat is ingeschreven:

    a. een stuk tot verbetering als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet;

    b. een proces-verbaal als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de wet, of

    c. een bijhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 46a van de wet.

4. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Na een inschrijving als bedoeld in het derde lid wordt de melding, bedoeld in het tweede lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding.

N

In artikel 35, eerste lid, wordt «op schriftelijk verzoek» vervangen door «na een verzoek daartoe in papieren vorm» en «artikel 102, derde lid» door: artikel 100, tweede lid.

O

In artikel 36, eerste lid, vervalt: geautomatiseerde.

P

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de geautomatiseerde kadastrale registratie» vervangen door «de kadastrale registratie, als bedoeld in artikel 105, eerste lid, van de wet» en vervalt: om daaruit gegevens aan derden te verschaffen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het bestuur van de Dienst kan de verlening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid intrekken ingeval de gemeente in strijd handelt met een van de voorwaarden, genoemd in het eerste lid. De verlening van de bevoegdheid wordt ingetrokken, indien de permanente aansluiting ingevolge artikel 36, tweede lid, wordt beëindigd.

Q

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

De artikelen 4, eerste lid, 5, eerste lid, 8, 17, 18, 25, 26, 30 en 31 vinden eerst toepassing ten aanzien van hypotheekhouders, voor zover door Onze Minister een besluit is genomen als bedoeld in de artikelen XIX, eerste lid, XXI, eerste lid, en XXII, eerste lid, van de Herzieningswet Kadasterwet I.

R

Artikel 40 vervalt.

ARTIKEL II

De Maatregel teboekgestelde schepen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder lettering van de onderdelen a tot en met i als b tot en met j, wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:

a. de wet: de Kadasterwet;.

2. Onderdeel d (nieuw) komt te luiden:

d. kantoor: kantoor van de Dienst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van de wet;.

3. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:

e. de openbare registers: de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;.

4. Onderdeel f (nieuw) komt te luiden:

f. de bewaarder: de bewaarder die, voor zover schepen betreffend, op grond van artikel 7, derde lid, eerste zin, van de wet is belast met het ambt van bewaarder aan het in artikel 5 bedoelde kantoor;.

5. In onderdeel g (nieuw) vervalt «een» en wordt «onder d» vervangen door: onder c.

6. In onderdeel h (nieuw) wordt «de Kadasterwet» vervangen door: de wet.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt «de Kadasterwet» vervangen door: de wet.

C

In artikel 4 wordt «teboekstaat» vervangen door «te boek staat» en wordt voor «genoemd in artikel 16, eerste lid, onder b en c» een komma ingevoegd.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Als kantoor waar een schip te boek staat, geldt het kantoor dat door het bestuur van de Dienst op grond van artikel 4a, tweede lid, derde zin, van de wet, is aangewezen als kantoor waar de teboekstelling van schepen kan plaatsvinden.

E

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Wanneer de bewaarder blijkt dat een schip aan zijn kantoor onder verschillende brandmerken te boek staat, beslist hij welke teboekstelling gehandhaafd blijft. Hij maakt van zijn bevinding zo nodig proces-verbaal op en zendt dit aan het Openbaar Ministerie.

  • 2. Wanneer blijkt dat op het schip brandmerken voorkomen die al dan niet in verband met de beslissing, bedoeld in het eerste lid, daarop niet behoren voor te komen, laat de bewaarder deze door een ambtenaar van de Dienst of een andere door de bewaarder daarmee belast persoon vernietigen.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De eerste zin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ter zake van verzoeken tot teboekstelling van een zeeschip of zeevissersschip en ter zake van het verzoek of de aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van een zeeschip of zeevissersschip, met dien verstande dat voor «verdragsregister» wordt gelezen: buitenlandse register.

G

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. De teboekstelling vindt plaats door de inschrijving van het verzoek tot teboekstelling in de openbare registers.

  • 2. De teboekstelling van schepen geschiedt voor ieder schip onder een eigen nummer. De gebruikte nummers van de rubriek Nederlandse zeeschepen, de rubriek zeevissersschepen en de rubriek binnenschepen vormen elk een ononderbroken reeks.

H

Artikel 8a komt te luiden:

Artikel 8a

  • 1. Het bestuur van de Dienst wijst een of meer kantoren van de Dienst aan waar stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op schepen of op rechten waaraan die schepen onderworpen zijn, in papieren vorm ter inschrijving kunnen worden aangeboden.

  • 2. Stukken als bedoeld in het eerste lid kunnen in elektronische vorm worden aangeboden aan een elektronisch postadres als bedoeld in artikel 10 van de wet.

I

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «teboekstaand» vervangen door: te boek staand.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «de Kadasterwet» vervangen door: de wet.

3. In het tweede lid wordt «teboekstaat» vervangen door: te boek staat.

4. In het derde lid wordt «teboekstaande» vervangen door: te boek staande.

J

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: van zijn keuze.

2. In het tweede lid wordt «teboekgesteld» vervangen door: te boek gesteld.

3. In het derde lid wordt «artikel 14, derde lid» vervangen door: artikel 14, vijfde lid.

K

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «teboekstaat» vervangen door: te boek staat.

2. In het tweede lid wordt «teboekstaat» vervangen door «te boek staat» en wordt na «artikel 194, vierde lid, tweede volzin, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» een komma ingevoegd.

3. In het derde lid wordt «te wiens name een binnenschip in aanbouw teboekstaat» vervangen door «te wiens name een binnenschip in aanbouw te boek staat» en «het kantoor waar het schip teboekstaat,» door: de bewaarder.

L

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: van zijn keuze.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid, wordt het tweede lid vervangen door drie leden, luidende:

  • 2. In het verzoek tot teboekstelling wordt vermeld of het schip reeds, als schip in aanbouw of als afgebouwd schip, in de openbare registers dan wel in enig soortgelijk buitenlands register te boek staat of te boek gestaan heeft.

  • 3. In geval van vroegere teboekstellingen in de openbare registers wordt in het verzoek elke teboekstelling en het desbetreffende brandmerk vermeld.

  • 4. In geval van vroegere teboekstellingen in een buitenlands register wordt in het verzoek vermeld een identificatiekenmerk, soortgelijk aan het brandmerk, alsmede het land of de staat en de plaats van de teboekstelling. Indien vorenbedoeld identificatiekenmerk met betrekking tot het schip niet bestaat, wordt in het verzoek vermeld het land of de staat, de plaats en de dagtekening van de teboekstelling van het schip en het register waarin en het volgnummer waaronder in dat register de vroegere teboekstelling is ingeschreven.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «teboekgestaan» vervangen door: te boek gestaan.

M

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «teboekstaat» vervangen door: te boek staat.

2. In het tweede lid wordt «, als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door «als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet» en «die wet» door: de wet.

3. In het derde lid wordt «teboekstond» vervangen door: te boek stond.

4. In het vierde lid wordt in de eerste zin na «artikel 784, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» een komma ingevoegd en wordt in de tweede zin «genoemd in artikel 784, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» tussen komma’s geplaatst.

N

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «teboekstaat» vervangen door «te boek staat» en wordt na «artikel 194, derde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» een komma ingevoegd.

2. In het derde lid wordt «teboekstond» vervangen door: te boek stond.

O

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt na «de bestaande» ingevoegd «merken» en «de aanduiding van het kantoor en van het jaartal» vervangen door: de in die merken voorkomende aanduiding van het kantoor en het jaartal van teboekstelling.

2. In het zesde lid wordt «geval» vervangen door: in elk voorkomend geval.

3. In het zevende lid wordt «de artikelen 99 en 106 van de Kadasterwet» vervangen door: de artikelen 99 en 101 van de wet.

P

In artikel 25, eerste lid, wordt «teboekstaand» vervangen door: te boek staand.

Q

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «, als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door «als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet» en «die wet» door: de wet.

2. In het vierde lid vervalt de komma achter «schepen».

3. In het vijfde lid wordt «teboekstaand» vervangen door: te boek staand.

R

In artikel 30, eerste lid, wordt «het Nederlandse register» vervangen door «de openbare registers» en «teboekgesteld» door: te boek gesteld.

S

Artikel 31, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin wordt «teboekstaand» vervangen door «te boek staand» en «het kantoor waar het schip teboekstaat,» door: de bewaarder.

2. In de tweede zin wordt «teboekstaat» vervangen door: te boek staat.

T

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «teboekgesteld» vervangen door «te boek gesteld» en «zendt de Dienst» door: zendt de bewaarder.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid.

U

In artikel 35 wordt «Indien van een teboekstaand schip enig in artikel 35, tweede lid, onder d, f en g, van de Kadasterwet genoemd gegeven is gewijzigd» vervangen door: Indien van een te boek staand schip de naam, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder d, van de wet, of een gegeven als bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder f en g, van de wet is gewijzigd.

V

In artikel 36 wordt «derde lid» vervangen door: vijfde lid.

W

In artikel 37, eerste lid, wordt «de Kadasterwet» telkens vervangen door «de wet» en «teboekstaand» door: te boek staand.

X

In artikel 38 wordt «de Kadasterwet» vervangen door «de wet» en «teboekstaand» door: te boek staand.

Y

Artikel 39 vervalt.

ARTIKEL III

De Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen 1996 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder lettering van de onderdelen a tot en met f als b tot en met g, wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:

a. de wet: de Kadasterwet;.

2. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:

c. kantoor: kantoor van de Dienst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van de wet;.

3. Onderdeel d (nieuw) komt te luiden:

d. de bewaarder: de bewaarder die, voorzover luchtvaartuigen betreffend, op grond van artikel 7, derde lid, eerste zin, van de wet is belast met het ambt van bewaarder aan het kantoor, bedoeld in artikel 2a;.

4. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:

e. de openbare registers: de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;.

5. In onderdeel g (nieuw) vervalt: een.

B

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Als kantoor waar een luchtvaartuig te boek staat, geldt het kantoor dat door het bestuur van de Dienst op grond van artikel 4a, tweede lid, derde zin, van de wet is aangewezen als kantoor waar de teboekstelling van luchtvaartuigen kan plaatsvinden.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «in het register», wordt «massa» vervangen door «startmassa» en «1000 kilogram» door: 450 kilogram.

2. In het tweede lid wordt «het register» vervangen door: de openbare registers.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid worden vervangen door drie leden, luidende:

  • 1. Hij die van een luchtvaartuig de teboekstelling wenst te verkrijgen, biedt een daartoe strekkend verzoek ter inschrijving op het kantoor aan, waarin wordt vermeld of het luchtvaartuig reeds in de openbare registers dan wel in enig soortgelijk buitenlands register heeft te boek gestaan.

  • 2. In geval van vroegere teboekstellingen wordt elke teboekstelling in het verzoek vermeld onder vermelding van het land of de staat, de plaats en dagtekening van de teboekstelling, alsmede van het register waarin en het volgnummer waaronder in dat register het verzoek tot teboekstelling is ingeschreven.

  • 3. Indien het verzoek een luchtvaartuig betreft als bedoeld in artikel 1303, derde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, vermeldt het verzoek ook het verdragsregister of soortgelijk buitenlands register waar dat luchtvaartuig te boek staat.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid en de aanduiding «1.» voor de tekst van het eerste lid vervallen.

2. In de aanhef wordt «artikel 5, derde lid» vervangen door: artikel 5, vierde lid.

3. In onderdeel a wordt «het nationaliteitsregister» vervangen door: het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen, bedoeld in artikel 3.3 van de Wet luchtvaart.

4. In onderdeel b wordt «de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

5. In onderdeel e wordt «het register» telkens vervangen door: de openbare registers.

F

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. Het bestuur van de Dienst wijst een of meer kantoren van de Dienst aan waar stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op luchtvaartuigen of op rechten waaraan die luchtvaartuigen onderworpen zijn, in papieren vorm ter inschrijving kunnen worden aangeboden.

  • 2. Stukken als bedoeld in het eerste lid kunnen in elektronische vorm worden aangeboden aan een elektronisch postadres als bedoeld in artikel 10 van de wet.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «artikel 107, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door «artikel 102, eerste lid, van de wet» en «die wet» door: de wet.

2. Het vierde lid vervalt.

H

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt in onderdeel a «artikel 107, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door «artikel 102, eerste lid, van de wet» en «die wet» door: de wet.

2. In het derde lid wordt in onderdeel b «de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat» vervangen door «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» en «het nationaliteitsregister» door: het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen, bedoeld in artikel 3.3 van de Wet luchtvaart,.

3. Het vierde lid vervalt.

I

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt in onderdeel a «als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van de Kadasterwet» vervangen door «als bedoeld in artikel 102, eerste lid, van de wet» en «die wet» door: de wet.

2. In het derde lid vervalt in onderdeel b de komma na «in gevallen» en wordt «de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat» vervangen door «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» en «het nationaliteitsregister» door: het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen, bedoeld in artikel 3.3 van de Wet luchtvaart,.

3. In het derde lid vervalt in onderdeel c de komma na «in een geval».

4. Het vierde lid vervalt.

J

In artikel 11 vervalt de komma na «behalve in een geval».

K

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «zendt de Dienst» vervangen door: zendt de bewaarder.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid.

L

In artikel 14 wordt «de Kadasterwet» vervangen door: de wet.

M

De artikelen 16 en 17 vervallen.

ARTIKEL IV

In de artikelen 6.3:1, eerste lid, en 6A.3:1 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt «het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek» telkens vervangen door: de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (29 834) tot wet wordt verheven en artikel IIA, onderdeel B, van die wet in werking treedt nadat artikel I, onderdelen A, onder 3, en B, van het onderhavige besluit in werking is getreden, wordt het Kadasterbesluit als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:

h. netwerk: net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond is of wordt aangelegd.

B

In artikel 2, vijfde en zesde lid, wordt «kabelnetten» vervangen door «netwerken» en «kabelnet» telkens door: netwerk.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (29 834) tot wet wordt verheven en artikel IIA, onderdeel B, van die wet in werking treedt voordat artikel I, onderdelen A, onder 3, en B, van het onderhavige besluit in werking is getreden, wordt artikel I van het onderhavige besluit als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A, onder 3, komt te luiden:

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g (nieuw) door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. netwerk: net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond is of wordt aangelegd.

B

In onderdeel B wordt «kabelnetten» telkens vervangen door «netwerken» en «kabelnet» door: netwerk.

ARTIKEL VII

Indien een kabelnet voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van dit besluit reeds is ingeschreven onder vermelding van de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarin dit kabelnet gelegen is, vervangt de bewaarder deze kadastrale aanduiding door een kadastrale aanduiding als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Kadasterbesluit, zoals dat artikellid komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van dit besluit.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 januari 2006

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Uitgegeven de zestiende februari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit strekt tot wijziging van het Kadasterbesluit, de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 (hierna: Mts 1992), de Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen 1996 (hierna: Mtl 1996) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

De wijzigingen in voornoemde besluiten houden in de eerste plaats verband met de inwerkingtreding van (onderdelen van) vier wetten:

a. de wet van 29 april 1999, houdende wijziging van de Wet luchtverkeer (luchtvaartuigen en vluchtuitvoering), waarvan op 1 oktober 2001 in werking zijn getreden artikel I, onderdeel C, en artikel III, onderdeel B, voor zover het betreft de artikelen 1, onderdeel e, 4 tot en met 7, en 15 van de Wet luchtverkeer;

b. de wet van 6 december 2002 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg;

c. de wet van 9 oktober 2003 tot wijziging van de Kadasterwet en de Organisatiewet Kadaster (aanpassing van de doeleinden en taken van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers alsmede enkele andere wijzigingen), en

d. de Herzieningswet Kadasterwet I (hierna: HKW I).

Een aantal uitvoeringsvoorschriften in het Kadasterbesluit, de Mts 1992 en de Mtl 1996 hebben door de inwerkingtreding van artikel XXIII, eerste lid, onderdelen b, e en m, van de HKW I een nieuwe grondslag gekregen.

Ten aanzien van de wijzigingen in het Kadasterbesluit die voortvloeien van uit HKW I wordt opgemerkt dat deze wijzigingen onder meer zien op het openstellen van de elektronische weg voor het aanbieden van stukken ter inschrijving in de openbare registers. De elektronische aanlevering van stukken zal naar verwachting een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten meebrengen. Deze vermindering van de administratieve lasten wordt geschat tussen 13,5 en 27 miljoen euro per jaar. Een exacte berekening van de vermindering van de administratieve lasten zal binnenkort plaatsvinden naar aanleiding van de aanpassing van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 en enkele regelingen van het bestuur van de Dienst.

In de tweede plaats is in het Kadasterbesluit de mogelijkheid opgenomen tot kadastrale aanduiding van een in de grond gelegen kabelnet bestaande uit een of meer kabels. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 6 juni 2003, zaaknummers 36.075 en 36.076 (onder meer gepubliceerd in BNB 2003, 271 en 272) bepaald dat kabelnetten aangemerkt moeten worden als onroerende zaken. Dit brengt mee dat de kabelnetten, net als alle andere onroerende zaken geregistreerd dienen te worden in de openbare registers. Tot op heden was het niet mogelijk een eigen kadastrale aanduiding te geven aan kabelnetten. Ingevolge artikel 2, vijfde en zesde lid, van het Kadasterbesluit wordt dit in de toekomst wel mogelijk (zie in dit verband ook de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdelen A en B). Als gevolg daarvan kan worden voorkomen dat een kabelnet perceelsgewijs moet worden geregistreerd. Met de perceelsgewijze registratie van een kabelnet dat zich al gauw uitstrekt over duizenden percelen, zijn hoge administratieve lasten gemoeid voor de netwerkbeheerders en het notariaat.

Op 6 oktober jl. is een tweede nota van wijziging ingediend bij de Tweede Kamer betreffende het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken. In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om aan artikel 20 van Boek 5 van het BW een nieuw tweede lid toe te voegen waarin wordt bepaald dat een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toe komt aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan dienst rechtsopvolger. Hiermee wordt afgeweken van artikel 20, eerste lid, van Boek 5 van het BW, waarin het leerstuk van de natrekking is geregeld. Wanneer de regeling in werking treedt, zal dit leiden tot een groot aantal verzoeken tot registratie van netwerken. In het Kadasterbesluit kan hierop nog niet worden vooruitgelopen, maar er kan wel rekening mee worden gehouden. Daarom is in artikel V voorzien in een regeling op basis waarvan in de toekomst ook andere netwerken dan kabelnetten voorzien kunnen worden van een kadastrale aanduiding.

De nieuwe regeling betreffende de kadastrale aanduiding van netwerken, waaronder ook kabelnetten, strekt ertoe de stijging van de administratieve lasten te beperken. Niettemin is er per saldo sprake van een stijging van de administratieve lasten 1,4 miljoen euro eenmalig en 50.000 euro structureel.

In de derde plaats is in het onderhavige besluit van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het Kadasterbesluit, de Mts 1992 en de Mtl 1996 enkele wenselijk gebleken verduidelijkingen aan te brengen. Zo is in artikel 34, eerste lid, van de Mts 1992 en artikel 12, eerste lid, van de Mtl 1996 bijvoorbeeld verduidelijkt dat binnen het Kadaster de bewaarder tot taak heeft om belanghebbenden schriftelijk in kennis te stellen van de teboekstelling van een schip of een luchtvaartuig. Voorts is in artikel 37, tweede lid, van het Kadasterbesluit benadrukt dat een aan een gemeente verleende bevoegdheid om gegevens uit de kadastrale registratie aan derden te verschaffen uitsluitend door het bestuur van de Dienst ingetrokken kan worden. Ten slotte is in de artikelen 13, derde lid, en 31, eerste lid, van de Mts 1992 en artikel 12, eerste lid, van de Mtl 1996 gepreciseerd dat de in deze bepalingen bedoelde verzoeken, mededelingen en kennisgevingen gericht moeten worden aan de bewaarder.

In de vierde plaats beoogt het onderhavige besluit een aantal technische en redactionele verbeteringen aan te brengen in het Kadasterbesluit, de Mts 1992 en de Mtl 1996.

Zo is bijvoorbeeld in artikel 1, onderdeel a, van de Mts 1992 en artikel 1, onderdeel a, van de Mtl 1996 een verkorte aanduiding van de Kadasterwet opgenomen, overeenkomstig artikel 1, onderdeel a, van het Kadasterbesluit. In artikel 22, zesde lid, van de Mts 1992 is een kennelijke misstelling hersteld en in het Kadasterbesluit, de Mts 1992 en de Mtl 1996 zijn een aantal artikelen in overeenstemming gebracht met aanwijzing 82 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Op de laatste twee categorieën wijzigingen wordt hierna in de artikelsgewijze toelichting niet meer teruggekomen.

Bij de voorbereiding van het besluit heeft overleg plaatsgehad met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) alsmede met een aantal prominente netwerkbeheerders. Uit dat overleg is naar voren gekomen dat er in de praktijk grote behoefte is aan verbeterde faciliteiten ter inschrijving van netwerken.

De registratie van netwerken zal leiden tot een toename van de administratieve lastendruk. Artikel I, onderdeel B, van dit besluit strekt ertoe om deze lastenverzwaring te beperken, per saldo is er echter sprake van een stijging van de administratieve lasten van € 1.400.000,– eenmalig en € 50.000,– per jaar structureel. Gelet op deze toename van de administratieve lasten is het onderhavige besluit voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Op 25 mei 2005 heeft Actal een positief advies uitgebracht. Actal adviseert het onderhavige besluit aan de ministerraad voor te leggen, nadat rekening is gehouden met het volgende.

Actal merkt in de eerste plaats op dat in het kader van de vermindering van de administratieve lasten belang wordt gehecht aan de harmonisatie van registraties. Actal stelt daarom dat het wenselijk is dat afstemming plaatsvindt tussen de registratie in het kader van de zogenoemde Grondroerdersregeling (Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten) en de registratie van de netwerken in het kader van het Kadasterbesluit. Actal adviseert om hierover in overleg te treden met de betrokken ministeries. De Grondroerdersregeling, die wordt voorbereid door het ministerie van Economische Zaken, is gericht op het beperken van schade aan ondergrondse netwerken door graafwerkzaamheden. Op basis van de Grondroerdersregeling zullen de uitvoerders van graafwerkzaamheden verplicht worden om informatie op te vragen over de ligging van netwerken. Het Kadaster wordt belast met de verstrekking van deze informatie. De registratie wordt echter niet door het Kadaster zelf gehouden, maar door de netwerkbeheerders. Deze netwerkbeheerders zullen verplicht worden om de informatie betreffende de netwerken beschikbaar te houden voor het Kadaster. Artikel I, onderdeel B, van het onderhavige besluit ziet op de inschrijving van de aanleg en/of de overdracht van netwerken en heeft als doel de rechtszekerheid ten aanzien van netwerken in het rechtsverkeer en het economisch verkeer te bevorderen. De registratie in het kader van de Grondroerdersregeling en de registratie in het kader van het Kadasterbesluit betreffen derhalve twee aparte registraties, die zullen worden bijgehouden door verschillende instanties. Nu het Kadaster echter belast zal worden met de informatieverstrekking uit de registratie in het kader van de Grondroerdersregeling vindt er wel uitgebreide afstemming plaats tussen het Ministerie van VROM, het Ministerie van Economische Zaken en het Kadaster. Daarmee wordt dus al uitvoering gegeven aan het advies van Actal.

In de tweede plaats constateert Actal dat er enige onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop de Kadasterwet in de nulmeting van de administratieve lasten is opgenomen en dat de vermindering van de administratieve lasten, voorzover deze samenhangt met de elektronische aanlevering van stukken, niet in beeld is gebracht volgens het standaardkostenmodel. Actal merkt ook op dat de vermindering van de administratieve lasten voor burgers, voorzover deze samenhangt met de elektronische aanlevering van stukken, niet is berekend. Actal adviseert iedere onduidelijkheid over de nulmeting op te lossen en de berekening van de administratieve lasten voor zowel bedrijven als burgers volgens het standaardkostenmodel bij de verdere uitwerking van de elektronische aanlevering in lagere regelgeving te waarborgen. Ten aanzien van deze lagere regelgeving merkt Actal voorts nog op dat van belang is dat er een zorgvuldige afweging plaatsvindt van de verschillende alternatieven. Inmiddels is een nieuwe berekening gemaakt van de administratieve lasten volgens het standaardkostenmodel. Daarbij is vastgesteld dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven afnemen met € 3.267.100,– en voor burgers met € 5.063.067,–. In het kader van de voorbereiding van de lagere regelgeving vindt thans een uitgebreide afweging plaats van de verschillende mogelijkheden waarop de HKW I en het Kadasterbesluit kunnen worden uitgevoerd.

Omdat er geen sprake is van handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidsaspecten noch van gevolgen voor het milieu, bleken de daarop betrekking hebbende toetsen bij de voorbereiding van dit besluit niet vereist.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A (deels), E (deels), I, K (deels) en M (deels)

Sinds de inwerkingtreding van de HKW I zijn de mogelijkheden met betrekking tot de vorm waarin de openbare registers kunnen worden gehouden uitgebreid. Op basis van hoofdstuk 2, titel 1, afdelingen 1 en 2, van de Kadasterwet kan de inhoud van de openbare registers thans worden gehouden op papieren, elektronische of andere gegevensdragers.

In de memorie van toelichting bij de HKW I is uiteengezet dat het elektronische gedeelte van de openbare registers in tegenstelling tot het papieren gedeelte van de openbare registers geen «delen» kent. Dat brengt mee dat een ingeschreven stuk niet meer uniek gekenmerkt kan worden met een «deel en nummer», zoals dat voor de inwerkingtreding van de HKW I was voorgeschreven in artikel 13 van de Kadasterwet (oud). Daarom is sinds de inwerkingtreding van de HKW I in de artikelen 11c, eerste lid, 13, eerste lid, 14b, eerste lid, en 15a, eerste lid, onder a, van de Kadasterwet voorgeschreven dat een aangeboden stuk wordt voorzien van een «uniek stukidentificatienummer».

Het uniek stukidentificatienummer heeft ten opzichte van het «deel en nummer» als voordeel dat een stuk dat ter inschrijving wordt aangeboden direct na ontvangst wordt voorzien van zo»n uniek stukidentificatienummer en vanaf dat moment dus ook eenduidig gekenmerkt en daardoor traceerbaar is. Voor de invoering van het stukidentificatienummer kon een ter inschrijving aangeboden stuk pas na de inschrijving in de openbare registers eenduidig worden gekenmerkt, omdat een stuk pas op het moment van inschrijving kon worden voorzien van een «deel en nummer».

In de artikelen 15, derde lid, 24, tweede lid, 28, tweede lid, en 33, tweede lid, van het Kadasterbesluit zijn «deel en nummer» vervangen door «stukidentificatienummer». Daarnaast is artikel 1 van het Kadasterbesluit aangevuld met een nieuw onderdeel e, waarin het begrip «stukidentificatienummer» is omschreven.

Artikelen I, onderdelen A (deels) en B, V, VI en VII

De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 6 juni 2003, zaaknummers 36.075 en 36.076 (onder meer gepubliceerd in BNB 2003, 271 en 272), beslist dat een ondergronds kabelnet en de daarbij behorende onderdelen die een feitelijke en functionele eenheid met het kabelnet vormen, zoals een ontvangstation, de versterkers en de verdeelkasten, onroerende zaken zijn in de zin van artikel 3 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat zulke kabelnetten op grond van artikel 20 van Boek 5 van het BW door natrekking eigendom worden van de eigenaar van de grond, tenzij er een afwijkende wettelijke regeling geldt. Artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet bepaalt – in navolging van voorheen artikel 36 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen – dat de aanleg van kabels en netwerkaansluitpunten door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in en op gronden, alsmede in en aan gebouwen van anderen geen wijziging brengt in de eigendom van hetgeen is aangelegd. Artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet doorbreekt daarmee, aldus de Hoge Raad, de werking van artikel 20 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek waarin het leerstuk van de natrekking is geregeld.

Ten gevolge van voornoemde arresten van de Hoge Raad worden thans reeds in toenemende mate akten ter inschrijving in de openbare registers aangeboden, waarbij communicatienetwerken worden overgedragen of waarbij op die netwerken een beperkt recht wordt gevestigd of beslag wordt gelegd. Naar verwachting zullen in de nabije toekomst ook akten betreffende andere netwerken dan kabelnetten ter inschrijving in de openbare registers worden aangeboden. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de grote distributienetten van openbaar belang, zoals elektriciteitsnetten, gasnetten, de riolering, waterleidingnetten, en netten van buisleidingen waardoor aardolie en gevaarlijke stoffen vervoerd worden (hierna kort gezegd: netwerken). Dat zal in toenemende mate het geval zijn, indien na de genoemde aanpassingen van het Burgerlijk Wetboek en de Kadasterwet ten aanzien van deze netwerken de werking van artikel 20 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek wordt doorbroken en de aanleg van netwerken een inschrijfbaar feit wordt.

In de praktijk is het zeer wenselijk gebleken om netwerken te kunnen voorzien van een andere kadastrale aanduiding dan de kadastrale aanduiding van de percelen waarin de netwerken zijn ingegraven of, voorzover het gaat om de bovengrondse onderdelen van de netwerken, waarop deze netwerken zich bevinden. Immers, bij een perceelsgewijze registratie van een netwerk kunnen al gauw duizenden percelen gemoeid zijn.

In artikel 2, vijfde en zesde lid, van het Kadasterbesluit is op grond van artikel 2 van de Kadasterwet een regeling getroffen ten aanzien van de kadastrale aanduiding van kabelnetten. Daarbij is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling betreffende de kadastrale aanduiding van appartementsrechten. De kadastrale aanduiding van een kabelnet bestaat uit achtereenvolgens de naam van de gemeente waarin het kantoor van de Dienst, binnen welks kring het kabelnet is gelegen, is gevestigd, alsmede een hoofdletter en het nummer van het betreffende kabelnet. De Minister van VROM zal regels stellen omtrent de vaststelling van het nummer van het betreffende kabelnet.

In artikel VII is een regeling opgenomen betreffende de kabelnetten die reeds zijn ingeschreven voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van dit besluit. Aan deze kabelnetten kon nog geen eigen kadastrale aanduiding kon worden gegeven. Daarom zijn deze kabelnetten ingeschreven onder vermelding van de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarin ze liggen. In artikel VI is bepaald dat de bewaarder de kadastrale aanduiding van deze netwerken ambtshalve vervangt door een eigen kadastrale aanduiding als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Kadasterbesluit.

In artikel V is een regeling opgenomen op basis waarvan in de toekomst ook andere netwerken dan kabelnetten voorzien kunnen worden van een kadastrale aanduiding. Deze regeling zal echter pas in werking treden nadat de voornoemde wijziging van artikel 20 van Boek 5 van het BW in werking is getreden. In artikel VI is een regeling getroffen voor het geval dat voornoemde wijziging van artikel 20 van Boek 5 van het BW eerder in werking treedt dan artikel I, onderdelen A, onder 3, en B, van het onderhavige besluit. In dat geval dienen de bepalingen betreffende de kadastrale aanduiding van kabelnetten in artikel I, onderdelen A, onder 3, en B, van het onderhavige besluit vervangen te worden door bepalingen betreffende de kadastrale aanduiding van netwerken.

Artikel I, onderdeel C

De in de artikelen 2a en 2b van het Kadasterbesluit aan de Dienst opgedragen taken zijn sedert 1 januari 2004, de dag waarop de wet van 9 oktober 2003 tot wijziging van de Kadasterwet en de Organisatiewet Kadaster (aanpassing van de doeleinden en taken van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers alsmede enkele andere wijzigingen) in werking is getreden, tezamen met de overige taken van de Dienst opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet. Door regeling van die taken in de Kadasterwet zijn de artikelen 2a en 2b van het Kadasterbesluit overbodig geworden.

Artikel I, onderdeel D

In artikel 10 van de Kadasterwet is sinds de inwerkingtreding van de HKW I bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld waar stukken in papieren vorm ter inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken, schepen of luchtvaartuigen, kunnen worden aangeboden. Daarnaast is voor het in elektronische vorm aanbieden van stukken in artikel 10 van de Kadasterwet bepaald dat bij regeling van het bestuur van de Dienst een of meer elektronische postadressen worden vastgesteld. In artikel 2a van het Kadasterbesluit (nieuw) is uitvoering gegeven aan artikel 10 van de Kadasterwet, voorzover het betreft het aanbieden van stukken ter inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken of de rechten waaraan die onroerende zaken onderworpen zijn.

In de eerste plaats is in artikel 2a, eerste lid, van het Kadasterbesluit (nieuw) ten aanzien van het aanbieden van stukken in papieren vorm een bepaling opgenomen die inhoudelijk overeenkomt met artikel 10, eerste en tweede lid, van de Kadasterwet, zoals die bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van de HKW I. Artikel 2a, eerste lid, van het Kadasterbesluit (nieuw) omvat daarmee de hernieuwde vastlegging van de bestaande regeling.

Daarnaast is in artikel 2a, tweede lid, van het Kadasterbesluit – ter uitvoering van artikel 10 van de Kadasterwet – bepaald dat stukken in elektronische vorm kunnen worden aangeboden aan een door het bestuur van de Dienst aan te wijzen elektronisch postadres.

Artikel I, onderdelen E (deels), F, K (deels) en M (deels)

De in de onderhavige onderdelen opgenomen wijzigingen betreffen de afstemming van enkele artikelen van het Kadasterbesluit op de artikelen 42, tweede lid, en 46a van de Kadasterwet, zoals deze bepalingen zijn komen te luiden sinds de inwerkingtreding van de HKW I.

In artikel 42, tweede lid, van de Kadasterwet is bepaald dat ter verbetering van een onjuistheid of een onvolledigheid in de tekst van een ingeschreven notariële akte of notariële verklaring, bestaande uit een kennelijke schrijffout of een kennelijke misslag, een proces-verbaal als bedoeld in artikel 45, tweede lid, tweede zin, van de Wet op het notarisambt kan worden ingeschreven. Daarnaast is in artikel 46a van de Kadasterwet bepaald dat ter voorkoming van een onjuiste of onvolledige bijhouding van de kadastrale registratie of de kadastrale kaarten in bepaalde gevallen een door een notaris opgemaakte bijhoudingsverklaring kan worden ingeschreven, waarin de notaris verklaart dat hem gebleken is dat een door hem verleden en eerder ingeschreven notariële akte onjuistheden bevat of onvolledig is. De inschrijving van zo’n bijhoudingsverklaring kan slechts plaatsvinden indien die verklaring ter inschrijving wordt aangeboden binnen tien dagen na de inschrijving van het stuk waarop de verklaring betrekking heeft.

In artikel 15 van het Kadasterbesluit is – ter uitvoering van artikel 59, tweede lid, van de Kadasterwet – een regeling getroffen voor de bijhouding van de kadastrale registratie of de kadastrale kaarten ingeval terstond na inschrijving van een stuk blijkt dat de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak in het stuk onvolledig of onjuist is vermeld. In artikel 15, vierde lid, van het Kadasterbesluit (nieuw) is thans bepaald dat de bijhouding pas voltooid kan worden na de inschrijving van een stuk tot verbetering, een proces-verbaal of een bijhoudingsverklaring als bedoeld in respectievelijk de artikelen 42, eerste en tweede lid, en 46a van de Kadasterwet. Naar aanleiding hiervan is in artikel 16, eerste en tweede lid, van het Kadasterbesluit, waarin – eveneens ter uitvoering van artikel 59, tweede lid, van de Kadasterwet – een regeling is getroffen voor de bijhouding in het geval dat bij de aanwijzing ter plaatse blijkt van onjuistheden ter zake van de in het ingeschreven stuk vermelde kadastrale aanduiding en de feitelijke omschrijving van de onroerende zaak, de verwijzing naar artikel 15 van het Kadasterbesluit aangepast. Daarbij verdient aandacht dat in artikel 16, eerste en tweede lid, van het Kadasterbesluit artikel 15, vierde lid, onderdeel c, van het Kadasterbesluit niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. De reden daarvoor is dat in de gevallen waarop artikel 16 betrekking heeft, de in artikel 46a, eerste lid, tweede zin, van de Kadasterwet bedoelde termijn van – kort gezegd – tien werkdagen waarbinnen een bijhoudingsverklaring ter inschrijving moet worden aangeboden, in de praktijk altijd al zal zijn verstreken.

In de artikelen 28 en 33 van het Kadasterbesluit zijn – ter uitvoering van artikel 87, vierde lid, en artikel 94, tweede lid, van de Kadasterwet – regelingen opgenomen betreffende de bijhouding van respectievelijk de registratie voor schepen en de registratie voor luchtvaartuigen, die inhoudelijk overeenkomen met de regeling die is opgenomen in artikel 15 van het Kadasterbesluit. Deze artikelen zijn op dezelfde wijze als artikel 15 van het Kadasterbesluit afgestemd op de artikelen 42, tweede lid, en 46a van de Kadasterwet.

Artikel I, onderdeel H

In artikel 20, onderdeel d, van het Kadasterbesluit wordt aan de Dienst de mogelijkheid geboden om percelen te splitsen indien een of meerdere gedeelten van het perceel belast is of zijn met een publiekrechtelijke eigendoms- of gebruiksbeperking.

Met de toevoeging van de term «publiekrechtelijke» in voornoemde bepaling komt vast te staan dat het ook in het slot van deze bepaling uitsluitend gaat om publiekrechtelijke eigendoms- of gebruiksbeperkingen. Zonder die toevoeging zou ruimte blijven bestaan voor de opvatting dat de bepaling ook ziet op beperkingen van privaatrechtelijke aard, welke opvatting niet juist is.

Artikel I, onderdeel N, artikel II, onderdelen M, O (deels) en Q (deels), en artikel III, onderdelen G (deels), H (deels) en I (deels)

Sinds de inwerkingtreding van de HKW I zijn de meeste bepalingen van titel 1 van hoofdstuk 7 van de Kadasterwet betreffende het verstrekken van inlichtingen – al dan niet met een gewijzigde redactie – vernummerd. In artikel 35 van het Kadasterbesluit, de artikelen 18, tweede lid, 22, zevende lid, en 28, eerste lid, van de Mts 1992 en de artikelen 8, derde lid, 9, derde lid, en 10, derde lid, van de Mtl 1996 zijn de verwijzingen naar de oorspronkelijke bepalingen van hoofdstuk 7, titel 1, van de Kadasterwet vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige, vernummerde bepalingen.

Daarnaast is in artikel 35, eerste lid, van het Kadasterbesluit «op schriftelijk verzoek» vervangen door «na een verzoek daartoe in papieren vorm», omdat sedert de inwerkingtreding van de HKW I de term «schriftelijk» niet meer voorkomt in hoofdstuk 7 van de Kadasterwet.

Artikel I, onderdeel Q

Artikel 39 van het Kadasterbesluit is opnieuw vastgesteld in verband met het feit dat sinds de inwerkingtreding van artikel II, onderdelen B en C, van de HKW I, de artikelen X, eerste lid, XV, eerste lid, en XVII, eerste lid, van de Invoeringswet Kadasterwet zijn vervallen. De in voornoemde artikelen geregelde materie is thans geregeld in de artikelen XIX, eerste lid, XXI, eerste lid, en XXII, eerste lid, van de HKW I.

Artikel I, onderdeel R, artikel II, onderdeel Y, en artikel III, onderdeel M

De artikelen 40 van het Kadasterbesluit, 39 van de Mts 1992 en 16 en 17 van de Mtl 1996 zijn vervallen, omdat zij zijn uitgewerkt.

Artikel II, onderdelen A (deels) en G, artikel III, onderdeel A (deels), en artikel IV

Door invoering van de mogelijkheid tot het in elektronische vorm aanbieden van stukken ter inschrijving in de openbare registers en in verband daarmee de uitbreiding van mogelijkheden met betrekking tot de vorm waarin de openbare registers kunnen worden gehouden, kon – sedert de inwerkingtreding van de HKW I – de opzet van de openbare registers worden vereenvoudigd. Dit leidde er toe dat de in de artikelen 193, 783 en 1302 van Boek 8 van het BW genoemde verplichting tot het houden van afzonderlijke openbare registers voor de teboekstelling van respectievelijk zeeschepen, binnenschepen en luchtvaartuigen is komen te vervallen en dat artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet, waarin de openbare registers worden opgesomd, is gewijzigd.

De in de artikelen 1 en 8 van de Mts 1992, artikel 1 van de Mtl 1996 en artikel 6.3:1, eerste lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer opgenomen verwijzingen naar de afzonderlijke openbare registers voor de teboekstelling van zeeschepen, binnenschepen en luchtvaartuigen zijn vervangen door een verwijzing naar de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het BW. Daarmee zijn deze artikelen aangepast aan voornoemde wijzigingen in Boek 8 van het BW en de Kadasterwet.

Artikel II, onderdelen A (deels), D, H, J, K (deels), L (deels) en S (deels), en artikel III, onderdelen A (deels) en F (deels)

Sinds de inwerkingtreding van de HKW I is de opzet van de openbare registers gewijzigd van een kantoorsgewijze naar een landelijke opzet. Naar aanleiding hiervan is het systeem van teboekstelling van schepen of luchtvaartuigen en de inschrijving van feiten die betrekking hebben op schepen of luchtvaartuigen, ook veranderd.

In artikel 4a, tweede lid, laatste zin, van de Kadasterwet is bepaald dat het bestuur van de Dienst een of meer kantoren aanwijst waar de teboekstelling van schepen of luchtvaartuigen kan plaatsvinden. In artikel 5 van de Mts 1992 (nieuw) en artikel 2a van de Mtl 1996 (nieuw) is nader geconcretiseerd dat het kantoor dat door het bestuur van de Dienst op grond van artikel 4a, tweede lid, van de Kadasterwet is aangewezen als kantoor waar de teboekstelling kan plaatsvinden, geldt als het kantoor waar een schip of een luchtvaartuig te boek staat. Deze concretisering houdt met name verband met de vaststelling van de relatieve competentie van de rechter in geschillen betreffende de bijwerking van de kadastrale registratie waarop hierna nader zal worden ingegaan.

Sedert de inwerkingtreding van de HKW I heeft het bestuur van de Dienst – overeenkomstig zijn voornemen, zoals reeds beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de HKW I – bepaald dat de teboekstelling van schepen alleen nog kan plaatsvinden bij het kantoor te Rotterdam. Ingevolge artikel 8a van de Mts 1992 (oud) dienden stukken ter inschrijving van feiten die betrekking hebben op schepen te worden aangeboden aan het kantoor waar het desbetreffende schip te boek staat. Gelet op de omstandigheid dat het bestuur van de Dienst het kantoor in Rotterdam heeft aangewezen als het enige kantoor waar de teboekstelling van schepen kan plaatsvinden, zou de handhaving van deze bepaling er toe leiden dat alle stukken uitsluitend in Rotterdam ter inschrijving zouden kunnen worden aangeboden. Dit werd niet wenselijk geoordeeld en artikel 8a van de Mts 1992 (oud) is dan ook komen te vervallen.

Ingevolge artikel 7 van de Mtl 1996 (oud) dienden stukken ter inschrijving van feiten die betrekking hebben op luchtvaartuigen te worden aangeboden aan het kantoor waar de openbare registers worden gehouden waarin het verzoek tot de eerste teboekstelling van het betreffende luchtvaartuig is ingeschreven. Ook deze bepaling kon niet worden gehandhaafd nu de openbare registers in elektronische vorm – op basis van artikel 4a, eerste lid, van de Kadasterwet – ook kunnen worden gehouden aan een kantoor van de Dienst dat niet is opengesteld voor het publiek of zelfs aan een ander kantoor dan dat van de Dienst. Het ter inschrijving aanbieden van stukken is niet mogelijk aan deze kantoren.

Gelet op het voorgaande zijn in de eerste plaats artikel 8a van de Mts 1992 en artikel 7 van de Mtl 1996 gewijzigd. In beide artikelen is thans een soortgelijke regeling opgenomen, op basis waarvan het bestuur van de Dienst een of meer kantoren van de Dienst aanwijst waar stukken in papieren vorm ter inschrijving kunnen worden aangeboden, en een elektronisch postadres vaststelt waar stukken in elektronische vorm kunnen worden aangeboden. Voornoemde bepalingen geven daarmee uitvoering aan artikel 10 van de Kadasterwet.

Naar aanleiding van de wijziging van artikel 8a van de Mts 1992 en artikel 7 van de Mtl 1996 zijn in artikel 1 van de Mts 1992 en artikel 1 van de Mtl 1996 ook de omschrijvingen van «kantoor» en «bewaarder» aangepast. Met de nieuwe omschrijving van «bewaarder» komt tot uitdrukking dat de bevoegdheden die in de Mts 1992 aan de bewaarder worden toegekend, uitsluitend toekomen aan de bewaarder van het kantoor waar de documenten van de te boek staande schepen worden gehouden.

Daarnaast is in artikel 1 van de Mts 1992 het begrip «hoofdkantoor» komen te vervallen en is artikel 5 van de Mts 1992 (oud) betreffende de taken van het «hoofdkantoor» vervangen door voornoemd artikel 5 van de Mts 1992 (nieuw) met een andere inhoud. Nu er nog maar een kantoor is waar de teboekstelling van schepen kan plaatsvinden, behoeft er immers geen kantoor meer als hoofdkantoor te worden aangewezen.

Tot slot zijn in de artikelen 12, eerste lid, 13, derde lid, 14, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Mts 1992 en artikel 5, eerste lid, van de Mtl 1996 de passages «op het kantoor van zijn keuze», «aan het kantoor waar het schip teboekstaat» en «ten kantore» vervallen. Ingevolge artikel 8a van de Mts 1992 en artikel 7 van de Mtl 1996 staat thans immers vast op welk kantoor bijvoorbeeld verzoeken tot teboekstelling kunnen worden aangeboden aan de bewaarder. Daarbij merk ik op dat bij de aanpassing van artikel 5 van de Mtl 1996 rekening is gehouden met het feit dat er sinds de inwerkingtreding van de HKW I geen afzonderlijk openbaar register meer bestaat voor de teboekstelling van luchtvaartuigen, zoals reeds uiteengezet in de toelichting op artikel III, onderdeel A.

Artikel II, onderdelen F, G en L (deels), en artikel III, onderdeel D

Naar aanleiding van de hiervoor beschreven vereenvoudiging van de opzet van de openbare registers (het vervallen van de verplichting tot het houden van afzonderlijke openbare registers voor de teboekstelling van respectievelijk zeeschepen, binnenschepen en luchtvaartuigen) en de aanwijzing door het bestuur van de Dienst van het kantoor in Rotterdam als het enige kantoor waar de teboekstelling van schepen kan plaatsvinden, kon de wijze waarop de teboekstelling van schepen of luchtvaartuigen plaatsvindt worden vereenvoudigd. In de onderhavige onderdelen zijn daartoe artikel 7 van de Mts 1992 en artikel 5 van de Mtl 1996 aangepast en is artikel 8 van de Mts 1992 (oud) vervangen door een nieuwe bepaling. Voorts is in artikel 14, tweede lid, van de Mts 1992 en artikel 5, tweede lid, van de Mtl 1996 nader gepreciseerd welke gegevens in het verzoek tot teboekstelling moeten worden vermeld.

Artikel II, onderdeel A (deels)

In artikel 1, onderdeel f, van de Mts 1992 is de verwijzing naar artikel 781, onderdeel d, van Boek 8 van het BW vervangen door een verwijzing naar onderdeel c van dat artikel. Deze wijziging komt voort uit de wijziging van artikel 781, onderdeel d, van Boek 8 van het BW ingevolge artikel IV, onderdeel K, van de HKW I.

Artikel II, onderdeel D, en artikel III, onderdeel B

In onder meer de artikelen 87b, derde lid, 94b, derde lid, 113, eerste lid, en 114, eerste lid, eerste zin, van de Kadasterwet en de artikelen 624, eerste lid, 635 en 642, eerste lid, en tweede lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn regels gesteld met betrekking tot de relatieve competentie van de rechtbank inzake geschillen betreffende de bijwerking van de registratie voor schepen of luchtvaartuigen. In voornoemde bepalingen wordt – kort gezegd – als competente rechter aangewezen de arrondissementsrechtbank binnen het rechtsgebied waarin het kantoor van de Dienst is gelegen, waar het desbetreffende schip onderscheidenlijk luchtvaartuig te boek staat.

In artikel 5 van de Mts 1992 (nieuw) en artikel 2a van de Mtl 1996 (nieuw) is nader geconcretiseerd dat het kantoor dat door het bestuur van de Dienst op grond van artikel 4a, tweede lid, van de Kadasterwet is aangewezen als kantoor waar de teboekstelling kan plaatsvinden, geldt als het kantoor waar een schip of een luchtvaartuig te boek staat. Door de opname van voornoemde bepalingen in de Mts 1992 en de Mtl 1996 kan nu eenvoudig worden vastgesteld bij welke arrondissementsrechtbank een geschil aanhangig gemaakt kan worden.

Artikel II, onderdeel E

In artikel 6, eerste en tweede lid, van de Mts 1992 (oud) waren bepalingen opgenomen die de werkzaamheden regelden van «het hoofdkantoor» in gevallen waarin een schip op meer dan één kantoor te boek bleek te staan. Nu het bestuur van de Dienst nog slechts één kantoor heeft aangewezen waar de teboekstelling van schepen kan plaatsvinden, is er geen hoofdkantoor meer. Artikel 6, eerste en tweede lid, van de Mts 1992 (oud) is daarom vervallen. Thans is in artikel 6, eerste lid, van de Mts 1992 een bepaling opgenomen, die een voorziening treft voor de gevallen waarin de bewaarder constateert dat een schip aan zijn kantoor onder verschillende brandmerken te boek staat.

Artikel II, onderdeel F

In artikel 7 van de Mts 1992 (oud) – thans artikel 7, eerste lid, van de Mts 1992 – is gelet op het in artikel 781, onderdeel c, van Boek 8 van het BW genoemde Verdrag van Genève, bepaald dat de bewaarder, in geval van een verzoek tot teboekstelling van binnenschepen of een aangifte tot doorhaling van een zodanige teboekstelling, bevoegd is om rechtstreeks in briefwisseling te treden met de houder van het verdragsregister. Aan artikel 7 van de Mts 1992 is een tweede lid toegevoegd, waarin expliciet is bepaald dat de bewaarder over een vergelijkbare bevoegdheid beschikt in de gevallen waarin een verzoek wordt ingediend tot teboekstelling van een zeeschip of een zeevissersschip of een aangifte wordt gedaan tot doorhaling van een zodanige teboekstelling. Daarbij merk ik op dat het gelet op de praktijk niet nodig is geoordeeld om – zoals geregeld is ten aanzien van de briefwisseling betreffende een verzoek tot teboekstelling van een binnenschip of een aangifte tot doorhaling van deze teboekstelling – te bepalen dat de briefwisseling door de bewaarder gevoerd kan worden in de Nederlandse taal.

Artikel II, onderdeel O (deels)

In het onderhavige onderdeel is in artikel 22, vijfde lid, van de Mts 1992 nader gepreciseerd op welke wijze bij de branding van een schip dat reeds gebrand is, het oude brandmerk ongeldig wordt gemaakt, door het te voorzien van een kruis «tussen de in het merk voorkomende aanduiding van het kantoor en het jaartal van teboekstelling».

Artikel II, onderdeel T (deels), en artikel III, onderdeel K (deels)

In artikel 34, eerste lid, van de Mts 1992 en artikel 12, eerste lid, van de Mtl 1996 is sprake van slechts één soort kennisgeving. In het tweede lid van voornoemde artikelen, waarin naar de kennisgeving verwezen wordt, dient daarom gesproken te worden van de «kennisgeving», in plaats van de «kennisgevingen» . In de onderhavige onderdelen is deze onjuistheid gecorrigeerd.

Artikel II, onderdeel U

Ingevolge artikel 35 van de Mts 1992 (oud) diende de eigenaar van een te boek staand schip, indien van dat schip enig in artikel 85, tweede lid, onder d, f en g, van de Kadasterwet genoemd gegeven was gewijzigd, of het schip enige andere wijziging had ondergaan, waardoor de beschrijving van het schip in de kadastrale registratie niet meer aan de werkelijkheid beantwoordde, een aangifte ter inschrijving aan te bieden, waarin die wijziging werd vermeld.

In artikel 85, tweede lid, onderdeel d, van de Kadasterwet worden twee gegevens genoemd: de naam van het schip en het brandmerk. Het laatste gegeven kan geen wijziging ondergaan zonder dat er sprake is van een doorhaling van de bestaande teboekstelling, gevolgd door een nieuwe teboekstelling in Nederland. Bij de aangifte van een wijziging in de zin van artikel 35 van de Mts 1992 kan daarom nooit sprake zijn van een wijziging van het brandmerk. Daarbij komt dat de bewaarder altijd op de hoogte is van de doorhaling van een teboekstelling en van een nieuwe teboekstelling, zodat het daarom ook niet zinvol zou zijn om de eigenaar te verplichten daarvan een aangifte ter inschrijving aan te laten bieden.

Gelet op het voorgaande is in artikel 35 van de Mts 1992 tot uitdrukking gebracht dat de verwijzing naar artikel 85, tweede lid, onder d, van de Kadasterwet alleen van toepassing is voorzover het betreft de naam van het te boek staande schip.

Artikel III, onderdeel C

Op 1 oktober 2001 is artikel I, onderdeel C, van de Wet Luchtverkeer in werking getreden en is daarbij de citeertitel van de Luchtvaartwet gewijzigd in Wet luchtvaart. De inwerkingtreding van voornoemde bepaling bracht onder andere mee dat in de Wet luchtvaart de term «maximaal toegelaten massa» is gewijzigd in «maximaal toegelaten startmassa». Sinds de inwerkingtreding van de HKW I zijn de artikelen 22, eerste lid, onder c, en 92, tweede lid, onder f, van de Kadasterwet aangepast aan de terminologie van de Wet luchtvaart. In het onderhavige onderdeel is dit ook gebeurd met artikel 4, eerste lid, van de Mtl 1996.

Voorts is in artikel 4, eerste lid, van de Mtl 1996 de maximale toegelaten startmassa verlaagd van 1000 kilogram naar 450 kilogram. Het betreft de minimumgrens die geldt voor de teboekstelling van luchtvaartuigen. De tot op heden geldende grens van 1000 kg is vastgesteld in 1959 en voldoet thans niet meer omdat de luchtvaartuigen sedertdien lichter zijn geworden. De huidige grens van 450 kg is vergelijkbaar met de oude grens van 1000 kg.

Artikel III, onderdelen E (deels), G (deels), H (deels) en I (deels)

Op 1 januari 2002 is de wet van 6 december 2002 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, in werking getreden. Sindsdien is in artikel 30 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen, arresten en beschikkingen een motiveringsplicht opgenomen. Nu dat artikel ook van toepassing is op beschikkingen die worden genomen op basis van de artikelen 6, tweede lid, 8, vierde lid, 9, vierde lid, en 10, vierde lid, van de Mtl 1996 en 1303, vierde lid, van Boek 8 van het BW, was de in het tweede lid van voornoemde bepalingen opgenomen plicht om een weigering van de in die bepalingen bedoelde goedkeuring of machtiging te motiveren, overbodig geworden. In de onderhavige onderdelen zijn deze bepalingen dan ook vervallen.

Artikel III, onderdelen E (deels), H (deels) en I (deels)

Op 1 juli 2002 is artikel 8 van het besluit van 24 oktober 2001, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht als bedoeld in artikel 10 van de Spoorwegwet, alsmede overige aanpassingen van besluiten samenhangende met de instelling van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, in werking getreden en zijn in de artikelen 6, eerste lid, onder b, 9, derde lid, onder b, en 10, derde lid, onder b, van de Mtl 1996 de oude namen van de in de Inspectie Verkeer en Waterstaat opgegane onderdelen van de Rijksluchtvaartdienst, vervangen door de daarmee overeenkomende onderdelen van die inspectie. Daarbij is echter over het hoofd gezien dat op 1 oktober 2001 artikel I, onderdeel C, van de wet van 29 april 1999, houdende wijziging van de Wet luchtverkeer (luchtvaartuigen en vluchtuitvoering) al in werking was getreden en sedertdien ingevolge artikel 3.3 van de Wet luchtvaart de Minister van Verkeer en Waterstaat belast is met het bijhouden van een register voor Nederlandse burgerluchtvaartuigen, terwijl in de overige bepalingen van titel 3.1 van die wet de Minister van Verkeer en Waterstaat onder meer wordt belast met het verrichten van inschrijvingen en doorhalingen van inschrijvingen in voornoemd register, alsmede met het verstrekken van inlichtingen uit dat register. Het vorenstaande maakt duidelijk dat met ingang van 1 oktober 2001 de afgifte van verklaringen als bedoeld in de voornoemde artikelen van de Mtl 1996 geschiedt door de Minister van Verkeer en Waterstaat. In de onderhavige onderdelen zijn de artikelen 6, eerste lid, onder b, 9, derde lid, onder b, en 10, derde lid, onder b, van de Mtl 1996 alsnog aan dat feit aangepast.

Daarnaast is in de artikelen 6, eerste lid, onder a, 9, derde lid, onder b, en 10, derde lid, onder b, van de Mtl 1996 «nationaliteitsregister» vervangen door «het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen». De term «nationaliteitsregister» komt niet voor in de Luchtvaartwet, noch in de Wet luchtvaart en de op deze wetten gebaseerde uitvoeringsvoorschriften. Daarom is besloten om aan te haken bij de terminologie van artikel 3.3, tweede lid, van de Wet luchtvaart en artikel 1, onderdeel b, van de Regeling inschrijving Nederlandse burgerluchtvaartuigen. In voornoemde wet en regeling wordt de term «het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen» gehanteerd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 maart 2006, nr. 52.

XNoot
1

Stb. 1999, 235.

XNoot
2

Stb. 2001, 466 (artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 oktober 2001).

XNoot
3

Stb. 2002, 580.

XNoot
4

Stb. 2003, 410.

XNoot
5

Stb. 2005, 107.

XNoot
6

Kamerstukken II 2005/06, 29 834, nr. 9.

XNoot
7

Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nr. 3, p. 98–99.

XNoot
8

Stb. 2003, 410.

XNoot
9

Kamerstukken II 2002/03, 28 748, nr. 3, blz. 10–11.

XNoot
10

Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nr. 6, p. 19.

XNoot
11

Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nr. 3, p. 58–64.

XNoot
12

Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nr. 3, p. 60.

XNoot
13

Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nr. 3, p. 60.

XNoot
14

Stb 235, p. 21 (artikel IV, eerste lid, van de Wet van 29 april 1999, houdende wijziging van de Wet Luchtverkeer (luchtvaartuigen en luchtuitvoering)), en Stb. 466.

XNoot
15

Kamerstukken II 2001/02, 28 443, nr. 6, p. 25.

XNoot
16

Stb. 2002, 580.

XNoot
17

Stb. 2001, 520 en Stb. 2002, 329.

XNoot
18

Stb. 1999, 235 en Stb. 2001, 466 (artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 oktober 2001).

Naar boven