Wet van 22 november 2006 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met herschikking van de bevoegdheidsverdeling tussen rechtbank en kantonrechter, alsmede van artikel 12 van dat Boek en van artikel 268 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen teneinde een herschikking aan te brengen in de bevoegdheidsverdeling tussen rechtbank en kantonrechter en voorts de reikwijdte van artikel 12 van dat Boek te beperken en in verband daarmee artikel 268 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 36, 48, 88, zesde lid, 252, derde lid, 253b, derde lid, 253c, eerste lid, 253d, eerste lid, 253q, tweede, derde en vijfde lid, 253v, vijfde lid, 292, derde lid, 295, 296, eerste en tweede lid, 297, eerste, tweede en derde lid, 299, 301, eerste lid, 306, eerste lid, 322, eerste lid, onder c, en 324, eerste lid, wordt «kantonrechter» telkens vervangen door: rechtbank.

B

In artikel 39, eerste lid, 117, eerste lid, 253b, vierde lid, 253c, tweede lid, 306, tweede lid, wordt «kantonrechter» telkens vervangen door: rechter.

C

In artikel 39, tweede lid, wordt in de tweede zin de zinsnede «indien het gerechtshof de beschikking van de kantonrechter vernietigt» vervangen door: indien het gerechtshof de in het eerste lid bedoelde beschikking vernietigt.

D

In de artikelen 236, eerste lid, 378, eerste lid, 385, eerste lid, onder d, en tweede lid, 409, eerste lid, en 410, eerste lid, eerste zinsdeel, vierde en vijfde lid, wordt «rechtbank» telkens vervangen door: kantonrechter.

E

Vervallen.

F

In artikel 252, derde lid, derde zin, 253h, tweede lid, artikel 253q, derde lid, 253v, vijfde lid, en 324, tweede lid, wordt «Hij» onderscheidenlijk «hij» vervangen door «Zij» onderscheidenlijk «zij».

G

De laatste zin van artikel 253d, eerste lid, vervalt.

H

Artikel 253g, vijfde lid, vervalt.

I

Artikel 253h, vierde lid, vervalt.

J

Artikel 253o, derde lid, vervalt.

K

In artikel 295 vervalt de zinsnede «, tenzij deze benoeming aan de rechtbank is opgedragen».

L

In artikel 301, tweede lid, wordt «de kantonrechter; deze zendt alsdan de door hem ontvangen kennisgeving door aan de rechtbank, die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist.» vervangen door: de rechtbank. De rechtbank zendt, indien deze een andere is, de door haar ontvangen kennisgeving door aan de rechtbank die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist.

M

Artikel 377a, vierde lid, vervalt.

N

Artikel 377b, derde lid, komt als volgt te luiden:

  • 3. Artikel 377e is van overeenkomstige toepassing.

O

Artikel 377c, derde lid, vervalt.

P

In artikel 377e vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

Q

In de artikelen 377f, tweede lid, en 377h, tweede lid, vervalt de zinsnede: 377a, vierde lid,.

R

In artikel 377g wordt «hem» vervangen door: haar.

S

Artikel 385, eerste lid, onder b, komt als volgt te luiden:

b. voor rechtbank of rechter wordt gelezen kantonrechter.

T

In de artikelen 431, derde lid, en 450, vierde lid, wordt «voorlopige machtiging» vervangen door: voorlopige of voorwaardelijke machtiging, een observatiemachtiging.

U

In de artikelen 435, eerste lid, en artikel 452, eerste lid, vervalt de tweede zin en wordt in de laatste zin «De rechter» vervangen door: Hij.

ARTIKEL II

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt voorts als volgt gewijzigd:

In artikel 12 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing voor zover het betreft de relatieve bevoegdheid van de rechter gedurende een curatele, een bewind als bedoeld in titel 19 en een mentorschap. Hetzelfde geldt indien ten aanzien van een persoon een curatele, een mentorschap of een bewind als bedoeld in titel 19 en tevens een bewind als bedoeld in afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 of een bewind als bedoeld in artikel 182 van Boek 7 van kracht zijn en de bevoegde kantonrechter de andere kantonrechter als uitsluitend bevoegde heeft aangewezen.

ARTIKEL III

In artikel 268 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voor de bestaande tekst het cijfer «1.» geplaatst. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

  • 2. Van de in artikel 12, vierde lid, tweede volzin, bedoelde beschikking wordt door de griffier afschrift gezonden aan de als uitsluitend bevoegde aangewezen kantonrechter, aan de onder curatele gestelde, de rechthebbende en degene ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld en voorts aan de curator, de mentor en aan ieder der bewindvoerders. Van de beslissing is geen hogere voorziening toegelaten. De kantonrechter die als uitsluitend bevoegde is aangewezen, is aan die aanwijzing gebonden.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 3 december 2003 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en de verkrijging van het gezamenlijk gezag (29 353) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt in artikel 253q, vijfde lid, «hij» vervangen door: zij.

ARTIKEL V

Indien het voorstel van wet houdende wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding) (Kamerstukken II 2004–2005, 30 145, nr. 2), tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervalt onderdeel Q van artikel I.

ARTIKEL VI

  • 1. Ten aanzien van rechtsgedingen, die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds bij de kantonrechter aanhangig zijn en die na de inwerkingtreding van deze wet tot de kennisneming van de rechtbank komen, blijft de kantonrechter bevoegd.

  • 2. Ten aanzien van rechtsgedingen, die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds bij de rechtbank aanhangig zijn en die na de inwerkingtreding van deze wet tot de kennisneming van de kantonrechter komen, blijft de rechtbank bevoegd.

  • 3. De eerste volzin van artikel 12, vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze volgens deze wet zal komen te luiden, geldt ten aanzien van curatelen, bewinden als bedoeld in titel 19 en mentorschappen als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in werking zijn getreden, uitsluitend indien de voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bevoegde kantonrechter de in genoemde eerste volzin bedoelde kantonrechter als uitsluitend bevoegde heeft aangewezen. Artikel 268, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 22 november 2006

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de dertigste november 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 521

Naar boven