Besluit van 20 november 2006, houdende regels omtrent de eisen waaraan de onder de EG-kaderrichtlijn voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden vallende meetinstrumenten en enkele andere meetinstrumenten voldoen, voordat zij in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of worden gebruikt, alsmede omtrent overeenstemmingsbeoordelingen van meetinstrumenten en houdende wijziging van enkele andere besluiten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 14 juli 2006, nr. WJZ 6049929;

Gelet op richtlijn nr. 71/316/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (PbEG L 202) en de bijzondere richtlijnen inzake meetmiddelen 75/107/EEG (PbEG 1975 L 42), 71/349/EEG (PbEG 1971 L 239), 71/317/EEG (PbEG 1971 L 202), 74/148/EEG (PbEG 1974 L 84), 86/217/EEG (PbEG 1986 L 152), 71/347/EEG (PbEG 1971 L 239), 76/765/EEG (PbEG 1976 L 262), en 75/33/EEG (PbEG 1975 L 14) en de artikelen 5, 9, 26, 36 en 51 van de Metrologiewet, artikel 26, onder a en f, van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening, artikel 3, eerste lid, van de Wet op de medische hulpmiddelen en de artikelen 8, eerste lid, onder c, en 13, onder a, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 7 september 2006, nr. W10.06.0329/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 14 november 2006, nr.WJZ 6076132;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: Metrologiewet;

b. richtlijn meetinstrumenten: richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135);

c. kaderrichtlijn: richtlijn 71/316/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (PbEG L 202);

d. richtlijn inzake tapmaten: richtlijn 75/107/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake flessen gebruikt als tapmaat (PbEG L 42);

e. richtlijn inzake scheepstanks: richtlijn 71/349/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de inhoudsbepaling van scheepstanks (PbEG L 239);

f. richtlijn inzake gewichten voor gewone weging: richtlijn 71/317/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake blikvormige gewichten voor gewone weging van 5 tot 50 kilogram en cilindrische gewichten voor gewone weging van 1 gram tot 10 kilogram (PbEG L 202);

g. richtlijn inzake precisiegewichten: richtlijn 74/148/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 maart 1974 betreffende de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de Lid-Staten inzake gewichten van 1 mg tot en met 50 kg die een grotere nauwkeurigheid hebben dan de gewichten van de klasse gewone weging (PbEG L 84);

h. richtlijn inzake manometers: richtlijn 86/217/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 mei 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake manometers voor luchtbanden van automobielen (PbEG L 152);

i. richtlijn inzake de meting van het natuurgewicht van granen: richtlijn 71/347/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de meting van het natuurgewicht van granen (PbEG L 239);

j. richtlijn inzake alcoholmeters en areometers: richtlijn 76/765/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholmeters en areometers voor alcohol (PbEG L 262);

k. richtlijn inzake koudwatermeters: richtlijn 75/33/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake koudwatermeters (PbEG L 14);

l. bijzondere richtlijn: richtlijn als bedoeld in de onderdelen d tot en met k;

m. fabrikant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de overeenstemming van het meetinstrument met de bij of krachtens de wet gestelde eisen aan het instrument voordat het in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen;

n beoordelingsprocedurebijlage: bijlage B, D, E, F of G bij de richtlijn meetinstrumenten;

o. EEG-ijkmarkering: markering als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van de kaderrichtlijn, het teken, bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn en in de bijzondere richtlijnen opgenomen markeringen;

p. Nederlandse metrologische markering: markering als bedoeld in artikel 18.

HOOFDSTUK 2. MEETTAKEN TEN BEHOEVE VAN EEN SPECIFIEKE TOEPASSING

Artikel 2

Een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet is het

a. bij of in verband met het drijven van handel tussen in verschillende lidstaten van de Europese Unie of in andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel in Staten waarmee de Europese Unie een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling heeft gesloten, gevestigde kopers en verkopers bepalen van het EEG-natuurgewicht van granen, zoals omschreven in artikel 2, tweede lid, van de richtlijn inzake de meting van het natuurgewicht van granen;

b. bij het drijven van handel en bij levering uit hoofde van beroep of bedrijf bepalen van het alcoholvolumegehalte of het alcoholmassagehalte in mengsels van water en alcohol.

Artikel 3

Een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet is het bij het drijven van handel, bij levering uit hoofde van beroep of bedrijf en bij het vaststellen van belastingen of van andere heffingen

a. meten van een hoeveelheid vloeistof in een meetreservoir, anders dan een scheepstank;

b. meten van een hoeveelheid gecomprimeerd aardgas bij het tanken van motorvoertuigen;

c. bepalen van de massa van een bewegend motorvoertuig op grond van de werking van de zwaartekracht op dat motorvoertuig, zonder tussenkomst van een bedienaar en volgens een vooraf bepaald programma van automatische processen;

d. discontinu meten van een hoeveelheid uit een mengsel van benzine en olie bestaande brandstof, ten behoeve van het tanken van voertuigen met een tweetaktmotor.

HOOFDSTUK 3. MEETINSTRUMENTEN

§ 1. Eisen aan meetinstrumenten

Artikel 4

  • 1. Een korenschaal met een in artikel 2, onder a, bedoelde taak voldoet voordat zij in de handel wordt gebracht, in gebruik wordt genomen of voor in gebruikneming verder wordt verhandeld, aan de voorschriften van de richtlijn inzake de meting van het natuurgewicht van granen.

  • 2. Een alcoholmeter of een areometer voor alcohol met een in artikel 2, onder b, bedoelde taak voldoet voordat hij in de handel wordt gebracht, in gebruik wordt genomen of voor in gebruikneming verder wordt verhandeld, aan de toepasselijke voorschriften van de richtlijn inzake alcoholmeters en areometers.

Artikel 5

Een meetinstrument als bedoeld in de onderdelen a tot en met e voldoet voordat het in de handel wordt gebracht, in gebruik wordt genomen of voor in gebruikneming verder wordt verhandeld, aan de bij ministeriële regeling voor het instrument gestelde eisen:

a. vloeistofhoogtemeter, die bestaat uit een meetwaarde-opnemer en ten minste één aanwijsinrichting, met een in artikel 3, onderdeel a, bedoelde taak;

b. meetreservoir met een in artikel 3, onderdeel a, bedoelde taak;

c. CNG-meter met een in artikel 3, onderdeel b, bedoelde taak;

d. dynamische weegbrug met een in artikel 3, onderdeel c, bedoelde taak;

e. brandstofmeetinstallaties met een in artikel 3, onderdeel d, bedoelde taak.

Artikel 6

  • 1. Meetinstrumenten als bedoeld in de onderdelen a tot en met f voldoen ten behoeve van de verkrijging van een EEG-ijkmarkering aan de toepasselijke in de bij het meetinstrument vermelde bijzondere richtlijn gestelde eisen:

    a. scheepstanks: richtlijn inzake scheepstanks;

    b. gewichten voor gewone weging: richtlijn inzake gewichten voor gewone weging;

    c. precisiegewichten van 1 milligram tot en met 50 kilogram: richtlijn inzake precisiegewichten;

    d. manometers voor luchtbanden van automobielen: richtlijn inzake manometers;

    e. koudwatermeters voor ander dan huishoudelijk, handels- en lichtindustrieel gebruik: richtlijn inzake koudwatermeters;

    f. tapmaten: richtlijn inzake tapmaten.

  • 2. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde meetinstrumenten, voorzien van een EEG-ijkmarkering, in de handel te brengen, in gebruik te nemen of verder te verhandelen, indien zij niet aan de in het eerste lid bedoelde eisen voldoen.

Artikel 7

Voorzover de bijzondere richtlijn voorschriften bevat ten aanzien van een hulpinrichting is bij de overeenstemmingsbeoordeling artikel 3 van de kaderrichtlijn van toepassing.

Artikel 8

  • 1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de eisen waar de in de artikelen 4 en 5 bedoelde meetinstrumenten bij gebruik aan moeten voldoen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van installatie en anderszins omtrent de omstandigheden waaronder een meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 5 wordt gebruikt.

§ 2. Overeenstemmingsbeoordeling

Artikel 9

  • 1. Een meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 6 ondergaat een overeenstemmingsbeoordeling overeenkomstig de toepasselijke voorschriften van de kaderrichtlijn en van de bijzondere richtlijn die in artikel 4 onderscheidenlijk artikel 6 bij het desbetreffende meetinstrument is vermeld.

  • 2. De overeenstemmingsbeoordeling bestaat uit de EEG-modelgoedkeuring, bedoeld in artikel 2 van de kaderrichtlijn, en de in artikel 8 van die richtlijn bedoelde eerste EEG-ijk, tenzij de bijzondere richtlijn anders voorschrijft.

Artikel 10

De meetinstrumenten, bedoeld in artikel 5, ondergaan naar keuze van de fabrikant een overeenstemmingsbeoordeling overeenkomstig de beoordelingsprocedurebijlagen B+D, B+E, B+F of beoordelingsbijlage G van de richtlijn meetinstrumenten en de voorschriften die voor de toepassing van die beoordelingsbijlagen in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen.

Artikel 11

  • 1. Voor een geregeld meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 5 dat in gebruik is genomen, bestaat de overeenstemmingsbeoordeling uit een keuring.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ten aanzien van de keuring worden gesteld.

Artikel 12

  • 1. De fabrikant verricht de werkzaamheden en komt de verplichtingen na die in verband met de overeenstemmingsbeoordeling volgens de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen of de in artikel 10 bedoelde beoordelingsprocedurebijlage en de in de bijlage opgenomen voorschriften, aan hem zijn opgedragen.

  • 2. De fabrikant kan een in de Europese Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon schriftelijk machtigen namens hem op te treden ten aanzien van bepaalde in de kaderrichtlijn of in de bijzondere richtlijnen aan hem opgedragen verplichtingen en werkzaamheden.

Artikel 13

  • 1. De toetsende werkzaamheden in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling als bedoeld in artikel 10 worden verricht door een aangewezen instantie.

  • 2. De aangewezen instantie draagt zorg voor de uitvoering van de verplichtingen die in een beoordelingsprocedurebijlage als bedoeld in artikel 10 en de in de bijlage opgenomen voorschriften, aan hem zijn opgedragen.

Artikel 14

  • 1. De taken van de Lid-Staat, bedoeld in de artikelen 2, tweede, vierde en vijfde lid, 4, 7, eerste en tweede lid, 8, tweede lid, 9 en bijlage I van de kaderrichtlijn, worden in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling als bedoeld in artikel 9 uitgevoerd door de aangewezen instantie.

  • 2. Bij de toepassing van bijlage I, onderdelen 2, 3 en 4 en bijlage II, onderdelen 2 en 3, van de kaderrichtlijn wordt de aangewezen instantie aangemerkt als dienst van het ijkwezen of als ijkdienst.

Artikel 15

  • 1. Voor de overeenstemmingsbeoordeling, bedoeld in artikel 9, wordt de aangewezen instantie,

    a. bij de toepassing van bijlage I van de richtlijn inzake tapmaten, aangemerkt als bevoegde dienst,

    b. bij de toepassing van artikel 1, onderscheidenlijk de bijlagen II en III van de richtlijn inzake scheepstanks, aangemerkt als Lid-Staat, onderscheidenlijk bevoegde instantie,

    c. bij de toepassing van de bijlage van de richtlijn inzake manometers, aangemerkt als bevoegde nationale autoriteit en

    d. bij de toepassing van de bijlage van de richtlijn inzake koudwatermeters, aangemerkt als metrologische dienst.

  • 2. De aangewezen instantie draagt met inachtneming van de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen zorg voor de werkzaamheden die ingevolge het eerste lid voortvloeien uit haar taak bij de overeenstemmingsbeoordelingen.

Artikel 16

De keuring, bedoeld in artikel 11, wordt verricht door een aangewezen instantie of door een persoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 11 van de wet.

§ 3. Merktekens en opschriften

Artikel 17

  • 1. De overeenstemming van een in de handel te brengen of in gebruik te nemen meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 6 met de bij of krachtens de wet gestelde eisen blijkt uit de EEG-ijkmarkering, aangebracht overeenkomstig de voorschriften van de kaderrichtlijn en van de in die artikelen bij het meetinstrument vermelde richtlijn.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde markering, alsmede andere in de richtlijn aangegeven opschriften worden aangebracht door de aangewezen instantie of onder diens verantwoordelijkheid, dan wel voorzover de kaderrichtlijn of de toepasselijke richtlijn daarin voorziet, door de fabrikant of diens gemachtigde.

Artikel 18

  • 1. De overeenstemming van een in de handel te brengen of in gebruik te nemen meetinstrument als bedoeld in artikel 5 met de bij of krachtens de wet gestelde eisen blijkt uit de bij ministeriële regeling vast te stellen Nederlandse metrologische markering.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde markering wordt duidelijk zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar op het meetinstrument aangebracht. Wanneer een meetinstrument te klein of te gevoelig is om de markering daar op aan te brengen, wordt de markering aangebracht op de eventuele verpakking en op de documenten die bij het meetinstrument worden gevoegd.

  • 3. Op de meetinstrumenten mogen andere markeringen worden aangebracht mits de zichtbaarheid en leesbaarheid van de Nederlandse metrologische markering niet wordt verminderd.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde markering wordt aangebracht door de fabrikant of onder zijn verantwoordelijkheid.

Artikel 19

  • 1. De overeenstemming van een in gebruik genomen geregeld meetinstrument dat ingevolge artikel 7 van de wet een overeenstemmingsbeoordeling heeft ondergaan, blijkt uit een merkteken waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen tevens regels worden gesteld omtrent de plaats en de wijze van aanbrengen van het merkteken.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde merkteken wordt aangebracht door een aangewezen instantie of een persoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 11 van de wet.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN EN WIJZIGING ANDERE BESLUITEN

§ 1. Overige bepalingen ter uitvoering van de kaderrichtlijn, de bijzondere richtlijnen en de beoordelingsprocedurebijlagen

Artikel 20

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van een EEG-modelgoedkeuring van beperkte strekking als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de kaderrichtlijn.

Artikel 21

  • 1. Indien artikel 7, eerste of tweede lid, van de kaderrichtlijn van toepassing is, stelt de aangewezen instantie Onze Minister in kennis van haar bevindingen.

  • 2. Indien zich een situatie als bedoeld in artikel 7, tweede of derde lid, van de kaderrichtlijn voordoet, kan Onze Minister de aangewezen instantie die de modelgoedkeuring heeft verleend, opdragen de EEG-modelgoedkeuring in te trekken.

Artikel 22

Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de toepassing van de kaderrichtlijn, de bijzondere richtlijnen en van de beoordelingsprocedurebijlagen nadere regels worden gesteld.

§ 2. Overgangsbepaling

Artikel 23

Indien artikel 44 van de wet nog niet in werking is getreden op het tijdstip waarop artikel 5 van de wet en een of meer artikelen van dit besluit of van het Meetinstrumentenbesluit I in werking treden, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ten behoeve van de afstemming van de taken, rechten en verplichtingen die uit de bij of krachtens de wet en de IJkwet gestelde regels voortvloeien.

§ 3. Wijziging andere besluiten

Artikel 24

Het Meetinstrumentenbesluit I wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3 worden na onderdeel d twee onderdelen ingevoegd, luidende:

e. bij het bepalen van de massa in de medische praktijk voor het wegen van patiënten voor observatie, diagnose en medische behandelingen,

f. bij het bepalen van de massa voor de vervaardiging van medicijnen op voorschrift in de apotheek en het bepalen van de massa tijdens analyses die in medische en farmaceutische laboratoria worden uitgevoerd,.

B

In artikel 7, eerste lid, onder b en c, en artikel 8, eerste lid, onder b, wordt telkens na «lidstaat» ingevoegd: van de Europese Unie.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «meetinstrumenten» vervangen door: de in de artikelen 4 en 5 bedoelde meetinstrumenten.

2. In het tweede lid wordt «het instrument» vervangen door: een meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 5.

D

In artikel 12, eerste lid, wordt «die richtlijn niet-automatische weegwerktuigen» vervangen door: de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.

Artikel 25

De artikelen 4, vijfde lid, en 11a van het Besluit medische hulpmiddelen vervallen.

Artikel 26

Paragraaf 5 van het Besluit uitoefening artsenijbereidkunst vervalt.

Artikel 27

Artikel 6, vijfde lid, van het Besluit bereiding en aflevering van farmaceutische producten vervalt.

Artikel 28

Het Hoeveelheidsaanduidingenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijving van EEG-tapmaatfles komt te luiden:

EEG-tapmaatfles: een tapmaatfles als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 75/107/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake flessen gebruikt als tapmaat (PbEG L 42) die is voorzien van het EEG-teken, bedoeld in artikel 2 van die richtlijn;

2. De begripsomschrijving van «ijkinstelling» wordt vervangen door:

metrologische instantie: de krachtens artikel 1a aangewezen rechtspersoon;

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Onze Minister van Economische Zaken wijst een rechtspersoon aan die tot taak heeft metrologische onderzoeken te verrichten ten behoeve van de uitvoering van dit besluit.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «, geijkt meetmiddel» vervangen door: meetinstrument dat op grond van de Metrologiewet met goed gevolg een overeenstemmingsbeoordeling heeft ondergaan.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «een voor dat doel geschikt meetmiddel dat, voorzover keuring daarvoor ingevolge de IJkwet (Stb. 1989, 10) openstaat, geijkt is» vervangen door: een voor dat doel geschikt meetinstrument dat, voorzover daarvoor ingevolge de Metrologiewet een overeenstemmingsbeoordeling openstaat aan de bij die overeenstemmingsbeoordeling geldende eisen voldoet.

3. In het vijfde lid, onderdeel a, en zesde, lid wordt «ijkinstelling» telkens vervangen door «metrologische instantie».

4. Het zevende en achtste lid vervallen.

5. Het negende lid wordt vernummerd tot zevende lid en in de tekst wordt «ijkinstelling» telkens vervangen door «metrologische instantie».

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «ijkinstelling» telkens vervangen door «metrologische instantie».

2. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen.

3. Onder vernummering van het zesde, zevende, en achtste lid tot derde, vierde en vijfde lid wordt in het zesde lid «ijkinstelling» vervangen door «metrologische instantie».

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 30

Dit besluit wordt aangehaald als: Meetinstrumentenbesluit II.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 20 november 2006

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Uitgegeven de achtentwintigste november 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bedoeld in artikel 10 van het meetinstrumentenbesluit II

Bij de toepassing van de bijlagen B, D, E, F en G van de richtlijn meetinstrumenten gelden de volgende voorschriften.

I. Alle bijlagen

1. Voor «aangemelde instantie» wordt telkens gelezen: aangewezen instantie.

2. Onder «fabrikant» wordt verstaan de fabrikant zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel m, van dit besluit.

3. Voor «de lidstaat door wie ze is aangewezen» wordt telkens gelezen: Onze Minister.

4. Verwijzingen naar normen of normatieve documenten als bedoeld in artikel 13 van de richtlijn meetinstrumenten zijn niet van toepassing.

5. Voor «desbetreffende eisen uit deze richtlijn» of «toepasselijke eisen uit deze richtlijn» wordt telkens gelezen: desbetreffende eisen van de toepasselijke ministeriële regeling.

6. Voor «certificaat van EG-type-onderzoek» wordt gelezen: verklaring van toelating.

7. Voorzover een bijlage voorziet in de verplichting tot het verstrekken van gegevens aan de lidstaat door wie de aangewezen instantie is aangewezen, geldt dat in Nederland de gegevens worden verstrekt aan de toezichthoudende instantie.

II. Bijlage B

1. Wat betreft de aanvraag geldt ten aanzien van de technische documentatie in plaats van het bepaalde in onderdeel 3, derde streepje, dat de technische documentatie wordt opgesteld overeenkomstig artikel 10 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat het derde lid, onderdelen f en g, niet van toepassing zijn. Op basis van de documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het meetinstrument in overeenstemming is met de eisen van de desbetreffende ministeriële regeling. De documentatie verschaft, voor zover dat voor de beoordeling nodig is, inzicht in het ontwerp, de fabricage en de werking van het meetinstrument.

2. Voor de door de aangewezen instantie te verrichten activiteiten ten aanzien van de monsters geldt in plaats van de onderdelen 4.1 tot en met 4.3 dat de aangewezen instantie:

– de technische documentatie bestudeert en controleert of de monsters daarmee in overeenstemming zijn;

– de passende onderzoeken en noodzakelijke proeven verricht om na te gaan of de door de fabrikant gekozen oplossingen voldoen aan de desbetreffende eisen van de toepasselijke ministeriële regeling.

3. Onderdeel 5.2, tweede alinea, tekst achter het laatste streepje en derde alinea zijn niet van toepassing.

4. Voor de toepassing van onderdeel 5.3 geldt dat het evaluatieverslag ter beschikking wordt gehouden van zowel Onze Minister als de toezichthoudende instantie.

5. Onderdeel 9 is niet van toepassing.

III. Bijlage D

1. Voor het opschrift wordt gelezen: Kwaliteitsborging van het productieproces teneinde overeenstemming met het type te garanderen

2. In plaats van onderdeel 1 geldt dat de fabrikant voldoet aan de in bijlage D opgenomen verplichtingen ter kwaliteitsborging van het productieproces en garandeert dat de betrokken meetinstrumenten overeenstemmen met het type als beschreven in de verklaring van toelating en met de desbetreffende eisen van de toepasselijke ministeriële regeling.

3. In onderdeel 5.1 wordt voor de «CE-markering, de aanvullende metrologische markering» gelezen: Nederlandse metrologische markering.

4. Voor het opschrift boven onderdeel 5.1 wordt gelezen: Verklaring van overeenstemming

5. Onderdeel 5.2 is niet van toepassing.

6. Bij de toepassing van onderdeel 6 wordt voor «nationale autoriteiten» gelezen: Onze Minister en de toezichthoudende instantie.

7. Onderdeel 8 is niet van toepassing

IV. Bijlage E

1. Voor het opschrift wordt gelezen: Kwaliteitsborging van de eindproductiecontrole en beproeving teneinde overeenstemming met het type te garanderen

2. In plaats van onderdeel 1 geldt dat de fabrikant voldoet aan de in bijlage E opgenomen verplichtingen ter kwaliteitsborging van de eindproductcontrole en beproeving en garandeert dat de betrokken meetinstrumenten overeenstemmen met het type als beschreven in de verklaring van toelating en met de desbetreffende eisen van de toepasselijke ministeriële regeling.

3. Voor het opschrift boven onderdeel 5.1 wordt gelezen: Verklaring van overeenstemming

4. In onderdeel 5.1 wordt voor de «CE-markering, de aanvullende metrologische markering» gelezen: Nederlandse metrologische markering.

5. Onderdeel 5.2 is niet van toepassing.

6. Bij de toepassing van onderdeel 6 wordt voor «nationale autoriteiten» gelezen: Onze Minister en de toezichthoudende instantie.

7. Onderdeel 8 is niet van toepassing

V. Bijlage F

1. Voor het opschrift wordt gelezen: Op productkeuring gebaseerde overeenstemming met het type

2. In plaats van onderdeel 1 geldt dat de fabrikant voldoet aan de in bijlage F opgenomen verplichtingen voor de productkeuring en garandeert en verklaart dat de betrokken meetinstrumenten overeenstemmen met het type als beschreven in de verklaring van toelating en met de desbetreffende eisen van de toepasselijke ministeriële regeling.

2. Bij de onderdelen 4.1 en 5.2 geldt dat de aanwezen instantie in alle gevallen beslist over de te verrichten passende proeven.

3. Bij de toepassing van onderdeel 5.4 wordt voor «nationale instanties» gelezen: Onze Minister en de toezichthoudende instantie.

4. Voor het opschrift boven onderdeel 6.1 wordt gelezen: Verklaring van overeenstemming.

5. Voor de toepassing van onderdeel 6.1 geldt dat voor «CE-markering en de aanvullende metrologische markering» wordt gelezen: Nederlandse metrologische markering.

6. Onderdeel 8 is niet van toepassing.

VI. Bijlage G

1. Voor het opschrift wordt gelezen: Eenheidskeuring

2. In plaats van onderdeel 1 geldt dat de fabrikant voldoet aan de in bijlage G opgenomen verplichtingen voor de productkeuring en garandeert en verklaart dat het betrokken meetinstrument overeenstemt met de desbetreffende eisen van de toepasselijke ministeriële regeling.

3. Wat betreft de aanvraag geldt ten aanzien van de technische documentatie in plaats van het bepaalde in onderdeel 2 dat de technische documentatie wordt opgesteld overeenkomstig artikel 10 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat het derde lid, onderdelen f en g, niet van toepassing zijn. Op basis van de documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het meetinstrument in overeenstemming is met de eisen van de desbetreffende ministeriële regeling. De documentatie verschaft, voor zover dat voor de beoordeling nodig is, inzicht in het ontwerp, de fabricage en de werking van het meetinstrument.

4. Bij onderdeel 4 geldt dat de aanwezen instantie in alle gevallen beslist over de te verrichten passende proeven.

5. Bij de toepassing van de onderdelen 4 en 5.2 wordt voor «nationale instanties» gelezen: Onze Minister en de toezichthoudende instantie.

6. De onderdelen 6.1 en 6.2 zijn niet van toepassing.

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Naar aanleiding van Richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135), hierna aangeduid als «richtlijn meetinstrumenten», is de IJkwet vervangen door de Metrologiewet. Het doel van deze richtlijn is de vervanging van een aantal bijzondere richtlijnen op het gebied van de metrologie, die ieder afzonderlijk regels stellen voor verschillende meetinstrumenten, door een algemene richtlijn. De IJkwet en de daarop gebaseerde regelgeving omvat onder meer de implementatie van oudere EG-richtlijnen, waarvan een deel is vervangen door de richtlijn meetinstrumenten. De systematiek van de wet is gebaseerd op de IJkwet 1937. Opeenvolgende wijzigingen van de IJkwet hebben niet bijgedragen aan de leesbaarheid en toegankelijkheid ervan. Implementatie van de richtlijn meetinstrumenten zou de wet nog ingewikkelder maken. Daarom is ervoor gekozen de IJkwet te vervangen door een geheel nieuwe wet, waarin onder meer de richtlijn meetinstrumenten wordt geïmplementeerd. De Metrologiewet bevat, meer dan de IJkwet, een kader dat met lagere regelgeving verder wordt ingevuld. De reden hiervoor is dat een groot deel van de metrologische regelgeving op Europees niveau wordt vastgesteld en op deze wijze een snelle implementatie van wijzigingen mogelijk is.

De richtlijn meetinstrumenten regelt niet alle meetinstrumenten welke zijn opgenomen in bijzondere richtlijnen, die vallen onder de werkingssfeer van richtlijn 71/316/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (PbEG L202), hierna aangeduid als «kaderrichtlijn». Een aantal van deze richtlijnen blijft dus van kracht.

Dit besluit omvat een aan de nieuwe wetgeving aangepaste implementatie van de kaderrichtlijn en de acht overgebleven bijzondere EEG-richtlijnen. Daarnaast behelst het besluit regelgeving ten aanzien van meetinstrumenten die niet op Europees niveau zijn geregeld en waarvan regeling wenselijk wordt geacht. Een groot deel van deze meetinstrumenten is reeds geregeld onder de IJkwet.

De kaderrichtlijn en de daaronder vallende bijzondere richtlijnen zijn voor het merendeel vastgesteld in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het zijn zogenaamde oude aanpak richtlijnen. Deze systematiek wijkt af van de systematiek die thans wordt gebruikt in de nieuwe aanpak richtlijnen. De richtlijn meetinstrumenten en richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189), hierna aangeduid als «richtlijn niet-automatische weegwerktuigen», zijn nieuwe aanpak richtlijnen. De nieuwe aanpak betekent in het kort dat de eisen die aan een meetinstrument worden gesteld op hoofdlijnen zijn vastgelegd in de essentiële eisen, bij voorkeur prestatie-eisen. De verantwoordelijkheid dat het instrument aan deze eisen voldoet, ligt bij de fabrikant. De fabrikant moet voordat het meetinstrument op de markt wordt gebracht, verklaren dat het instrument aan de eisen van de richtlijn voldoet. Om overeenstemming aan te tonen, kan de fabrikant kiezen uit verschillende procedures van overeenstemmingsbeoordeling en kan hij gebruik maken van geharmoniseerde normen. In deze normen zijn de technische specificaties meer in detail uitgewerkt. In de paragrafen 3.2.2 en 3.2.3 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Metrologiewet (Kamerstukken II 2004/2005, 30208, nr. 3) is hier uitgebreider op ingegaan. Omdat de systematiek van de richtlijn meetinstrumenten en van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen dezelfde is, zijn deze twee richtlijnen in het Meetinstrumentenbesluit I geïmplementeerd.

De meetinstrumenten die nog in de oude aanpak richtlijnen zijn opgenomen, zijn tezamen met andere meetinstrumenten waarvan regeling wenselijk wordt geacht, in dit besluit geregeld. De oude richtlijnen zijn anders van opzet en bevatten uitvoerig gedetailleerde technische specificaties. De overeenstemmingsbeoordeling is in deze richtlijnen vastgelegd en bestaat uit een typekeur en een keuring die door een keuringsinstantie (aangewezen instantie) moet worden uitgevoerd. Door de gedetailleerdheid van de eisen en de vastgelegde procedures van overeenstemmingsbeoordeling spelen normen geen rol.

In artikel 6, tweede lid, van de Metrologiewet is bepaald dat meetinstrumenten die in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, rechtmatig zijn geproduceerd of in de handel gebracht en die door een gelijkwaardige, door die staat erkende instantie op hun overeenstemming met de gestelde eisen zijn beoordeeld en bij die beoordeling aan gelijkwaardige eisen hebben voldaan, worden gelijkgesteld met meetinstrumenten die de in artikel 6, eerste lid, bedoelde overeenstemmingsbeoordeling hebben ondergaan. Artikel 6, tweede lid, van de Metrologiewet is van toepassing op alle meetinstrumenten die zijn opgenomen in regelgeving op grond de Metrologiewet, met inbegrip van dit besluit. Dat betekent dat voor de meetinstrumenten die onder dit besluit vallen het beginsel van de wederzijdse erkenning van toepassing is ten aanzien van meetinstrumenten afkomstig uit andere EU-lidstaten, landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst en Turkije.

Dit besluit is op 21 juni 2006 ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangezien niet is uitgesloten dat het wetsvoorstel technische voorschriften bevat als bedoeld in richtlijn 98/34/EEG. Indicatief kan daarbij gewezen worden op de artikelen 5, 10, 11, 18 en 19.

Voorzover de regeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 28 van het EG-verdrag bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd uit hoofde van het belang van eerlijke handel en consumentenbescherming. Naar aanleiding van de reactie van de Commissie van de Europese Gemeenschappen die betrekking had op het ontbreken van een clausule van wederzijdse erkenning in het besluit, is aangegeven dat een dergelijke clausule niet nodig is, gezien artikel 6, tweede lid, van de Metrologiewet. In verband daarmee is in deze paragraaf daar nog eens de aandacht op gevestigd.

2. Regime onder de IJkwet

In de IJkwet is bepaald dat het gebruik van geijkte maten, gewichten, meet- en weegwerktuigen is voorgeschreven bij de volgende toepassingsgebieden: het drijven van handel, het doen van leveringen, het vaststellen van heffingen of het vaststellen van loon voor verrichte arbeid, berekend naar grondslag van maat of gewicht. De toepassing van het meetinstrument is bepalend voor het antwoord op de vraag of een geijkt meetinstrument moet worden gebruikt of niet. In de IJkwet en de daarop gebaseerde regelgeving zijn autonome nationale eisen voor meetinstrumenten opgenomen. Daarnaast zijn de kaderrichtlijn en de daarbij behorende bijzondere richtlijnen (oude aanpak) en de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen (nieuwe aanpak) in deze wetgeving geïmplementeerd. Ten bewijze dat het meetinstrument aan de gestelde eisen voldoet wordt het ijkmerk, het EEG-ijkmerk of de CE-markering aangebracht. De relevante ijkwetgeving voor de in dit besluit geregelde meetinstrumenten omvat naast de IJkwet onder andere het IJkreglement en het Algemeen EEG-IJkbesluit. Verder zijn in de eveneens op de IJkwet gebaseerde ijkregelingen en EEG-ijkregelingen de metrologische en technische eisen vastgelegd.

Indien een meetinstrument is geregeld in een bijzondere EEG-richtlijn, kan de fabrikant onder het regime van de IJkwet kiezen voor een toetsing aan de hand van de eisen uit het EEG-spoor of uit het nationale spoor. Het nationale spoor bevat voorschriften die op basis van historische ontwikkelingen autonoom in Nederland zijn ontstaan. Deze nationale voorschriften gelden naast de metrologische voorschriften die gebaseerd zijn op communautaire richtlijnen, het zogenaamde EEG-spoor. Dit spoor betreft de bijzondere richtlijnen die op basis van de kaderrichtlijn zijn vastgesteld en in Nederlands recht zijn omgezet. Het naast elkaar voorkomen van een nationaal en Europees spoor is gelegen in het feit dat er sprake was van een optionele harmonisatie. De lidstaten mochten naast de EEG-regels eigen afwijkende regels stellen. Dat was ook nodig omdat de bestaande richtlijnen veelal verouderd waren.

3. Metrologiewet en implementatie van de oude aanpak richtlijnen en enkele andere meetinstrumenten

Bij de inwerkingtreding van artikel 44 van de Metrologiewet vervalt de IJkwet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. De implementatie van de bijzondere richtlijnen die naast de richtlijn meetinstrumenten en de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen van kracht blijven, zal aangepast moeten worden aan de nieuwe regelgeving. Het gaat hierbij om de richtlijnen waarin de tapmaat, korenschaal, scheepstank, gewichten voor gewone weging, precisiegewichten, manometers, alcoholmeters en koudwatermeters worden geregeld. Voor de scheepstank, gewichten voor gewone weging en precisiegewichten kan onder het regime van de IJkwet zowel een nationaal als een EEG-spoor gevolgd worden. De eisen die aan deze meetinstrumenten worden gesteld zijn echter in beide sporen nagenoeg gelijk. Parallelle regelgeving heeft om deze reden dan ook geen toegevoegde waarde. Voor de andere meetinstrumenten zijn er geen nationale eisen vastgesteld en bestaat er dus slechts het EEG-spoor.

Zoals al eerder is aangegeven zijn in de IJkwet ook meetinstrumenten geregeld, waarvoor op Europees niveau geen regelgeving is vastgesteld. Het gaat hierbij om de vloeistofhoogtemeters, meetreservoirs, meetsjablonen, schuifmaten, melkmeetemmers en meetwerktuigen voor volumemeting met discontinue werking. In paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Metrologiewet (Kamerstukken II 2004/2005, 30208, nr. 3) is al aangegeven dat regelgeving ten aanzien van schuifmaten en melkmeetemmers niet meer nodig wordt geacht aangezien ze niet meer in het handelsverkeer worden gebruikt. Het blijkt dat ook voor meetsjablonen niet meer opnieuw regelgeving hoeft te worden vastgesteld gezien het feit dat de laatste 10 jaar bij de ijkinstelling noch een keuring noch een herkeuring is aangevraagd. Voor vloeistofhoogtemeters, meetreservoirs en meetwerktuigen voor volumemeting met discontinue werking ligt de situatie anders aangezien die nog steeds gebruikt worden in het handelsverkeer of bij het vaststellen van heffingen. Voor deze meetinstrumenten zal de regelgeving opnieuw worden vastgesteld.

Voor de CNG-meters, een meetinstrument dat wordt gebruikt om gecomprimeerd aardgas (Compressed Natural Gas) te verkopen als brandstof voor motorvoertuigen (gelijk aan een LPG- of benzinepomp) zijn onder de IJkwet een aantal ontheffingen afgegeven zodat ze voor het handelsverkeer gebruikt kunnen worden. De Vereniging van Leveranciers van Weegwerktuigen en een fabrikant hebben verzocht om onder de nieuwe Metrologiewet de mogelijkheid op te nemen dat dynamische weegbruggen voor handelsdoeleinden gebruikt kunnen worden De verwachting is dat in de toekomst beide meetinstrumenten in toenemende mate ingezet zullen worden voor handelstransacties. Aangezien CNG-meters en de dynamische weegbrug alternatieven zijn voor de brandstofpomp en de statische weegbrug, die in het meetinstrumentenbesluit I zijn geregeld, ligt het voor de hand ook deze meetinstrumenten te regelen.

4. Opbouw van het Meetinstrumentenbesluit II

In artikel 5 van de Metrologiewet is bepaald dat uit hoofde van openbaar belang, volksgezondheid, openbare veiligheid, openbare orde, milieu- en consumentenbescherming, belastingheffing en eerlijke handel, regels kunnen worden gesteld omtrent meetinstrumenten met een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing. In de terminologie van de Metrologiewet worden deze meettaken uitgevoerd door «geregelde meetinstrumenten», dus meetinstrumenten die bestemd zijn en worden ingezet voor een bepaalde meettaak binnen een specifiek toepassingsgebied.

Dit besluit regelt in hoofdstuk 2 het koppelen van specifieke toepassingsgebieden aan meettaken. Bij het drijven van handel, het doen van leveringen uit hoofde van beroep en bedrijf en het vaststellen van heffingen moet de meettaak worden uitgevoerd met een geregeld meetinstrument. Deze toepassingsgebieden zijn ook in de IJkwet opgenomen. De toepassingsgebieden drijven van handel en doen van leveringen omvatten naast het oogmerk «eerlijke handel» ook een stuk consumentenbescherming. De consument is vaak één van de partijen bij een handelstransactie of is degene aan wie de levering geschiedt.

Niet alle meettaken van de in dit besluit opgenomen meetinstrumenten worden in dit besluit gekoppeld aan een toepassingsgebied. Er worden echter wel metrologische eisen gesteld aan deze meetinstrumenten in verband met het verkrijgen van het EEG-ijkmerk. Ook hier is het uiteraard aan de fabrikant om te bepalen of hij zijn meetinstrument al dan niet van de bovengenoemde markering wil voorzien. Door de eisen voor deze meetinstrumenten in dit besluit te regelen, wordt echter de mogelijkheid geopend voor de fabrikant om één Nederlandse aangewezen instantie bij de overeenstemmingsbeoordeling van al zijn meetinstrumenten te betrekken. Dit heeft het voordeel dat de fabrikant de vereiste documenten in zijn eigen taal kan aanleveren en dat hij kan profiteren van de geografische nabijheid van de instantie.

Na de meettaken zijn in hoofdstuk 3 de meetinstrumenten vastgelegd waarmee deze meettaken worden uitgevoerd en is aangegeven aan welke eisen deze meetinstrumenten moeten voldoen. Wordt de meettaak niet uitgevoerd in het kader van bovengenoemde toepassingsgebieden dan is men niet verplicht een geregeld meetinstrument te gebruiken. Ter verduidelijking dient het volgende voorbeeld. Een dynamische weegbrug die voor de handel gebruikt wordt, dient voorzien te zijn van een Nederlandse metrologische markering, terwijl deze verplichting niet geldt als de weegbrug gebruikt zou worden om voor transport de belading van het voertuig te meten. De fabrikant bepaalt of hij zijn meetinstrument al dan niet als een geregeld meetinstrument in de handel brengt. De wet bepaalt dat een meettaak in een bepaald toepassingsgebied met een geregeld meetinstrument moet worden uitgevoerd. Deze systematiek werd in de IJkwet gehanteerd en wordt ook in het Meetinstrumentenbesluit I toegepast.

Wat betreft de aan de meetinstrumenten te stellen eisen zullen in de Metrologiewet de bijzondere richtlijnen anders geïmplementeerd worden dan voorheen in de IJkwet. Onder de IJkwet zijn deze eisen in het algemeen EEG-ijkbesluit en de EEG-ijkregelingen opgenomen. In de Metrologiewet wordt voor de eisen aan de meetinstrumenten en de regels voor de overeenstemmingsbeoordelingen verwezen naar de kaderrichtlijn en de bij het meetinstrument vermelde bijzondere richtlijn. Deze richtlijnen zijn hiervoor ook geschikt gezien hun concrete en gedetailleerde voorschriften. Door een directe verwijzing wordt voorkomen dat er interpretatieverschillen ontstaan tussen nationale regelgeving en de richtlijnen. Voor de overige meetinstrumenten welke worden geregeld in dit besluit zal worden verwezen naar de eisen zoals vastgelegd in ministeriële regelingen. Voor de overeenstemmingsbeoordeling van deze meetinstrumenten wordt aangesloten bij de beoordelingsprocedurebijlagen van de richtlijn meetinstrumenten onder de voorschriften die in de bijlage van dit besluit zijn vastgesteld. Hierbij is de EU component eruit gehaald, zo is het EG-certificaat vervangen door een typekeur- certificaat. De fabrikant kan naar keuze de beoordelingsprocedurebijlagen B+D, B+E, B+F of beoordelingsprocedurebijlage G toepassen. Door aan te sluiten bij de nieuwe aanpak conformiteitsbeoordelingen van de richtlijn meetinstrumenten wordt voorkomen dat er nog een ander regime ontstaat naast de al bestaande keuringsregimes.

In de IJkwet is aan de ijkinstelling de bevoegdheid toegekend het ijkmerk aan te brengen na keuring. In de Metrologiewet ligt de verantwoordelijkheid tot het aanbrengen van de metrologische markering in principe altijd bij de fabrikant. Dit principe kan echter niet doorgetrokken worden naar de kaderrichtlijn. In de kaderrichtlijn is de bevoegdheid tot het aanbrengen van het EEG-ijkmerk toegekend aan de lidstaten. Ten aanzien van de in de bijzondere richtlijnen geregelde meetinstrumenten geldt derhalve dat de fabrikant niet gemachtigd is tot het aanbrengen van het EEG-ijkmerk maar de aangewezen instantie.

5. Overleg met het bedrijfsleven

In november 2005 is er een voorlichtingsmiddag georganiseerd over de nieuwe metrologische wetgeving. In dit overleg is ook aandacht geschonken aan de meetinstrumenten die in dit besluit geregeld worden. In principe zullen de eisen gesteld aan deze meetinstrumenten onder de oude en nieuwe regelgeving nagenoeg gelijk blijven. Het concept-besluit is voor commentaar voorgelegd aan de ijkinstelling, VNO/NCW, Vereniging FME-CWM (vereniging van ondernemers in de technologisch industriële sector), de Vereniging van Leveranciers van Weegwerktuigen en de Federatie Het Instrument. Voor zover mogelijk zijn de reacties van het bedrijfsleven verwerkt in het besluit. Op verzoek van het bedrijfsleven zijn de beoordelingsprocedures zoveel mogelijk gelijk aan de procedures die in de richtlijn meetinstrumenten worden toegepast. Zowel voor de fabrikanten als voor de aangewezen instanties is het efficiënt om zoveel mogelijk aan de hand van dezelfde procedures te werken die bovendien ook nog uniform zijn binnen de Europese Unie. Omdat de beoordelingsbijlagen van de richtlijn meetinstrumenten zijn toegesneden op de uitvoering van die richtlijn en daarin begrippen voorkomen die niet zonder meer terugkomen in dit besluit of in de daarop gebaseerde regelgeving, is in de bijlage voorzien in een handleiding bij de toepassing van de bijlagen. Uit de reacties van het bedrijfsleven is niet gebleken dat de uitvoering van de aangepaste beoordelingsprocedures in de praktijk op problemen zal stuiten. In feite komt het neer op vervanging van

– het CE-merk en de metrologische markering door de nationale markering,

– het certificaat van EG-type-onderzoek door een verklaring van toelating

– lidstaat die heeft aangewezen door minister.

Daarnaast zijn er geen normen die gebruikt kunnen worden om overeenstemming met de essentiële eisen aan te tonen. Dat was onder de IJkwet voor de instrumenten die onder die wet ook al waren geregeld, niet gebruikelijk. Overeenstemming moest worden aangetoond met de in de ijkregeling opgenomen eisen. Dat systeem wordt onder de Metrologiewet gehandhaafd. Het is dus nodig dat de betrokken meetinstrumenten in overeenstemming zijn met de eisen die in de ministeriële regeling ten aanzien van die instrumenten zijn gesteld.

Niet is tegemoet gekomen aan het verzoek van een van de organisaties om module H1 eveneens op te nemen. De reden daarvoor is dat deze module met de richtlijn meetinstrumenten geïntroduceerd is in de metrologie. Onbekend is in hoeverre er behoefte is aan een dergelijke beoordelingsprocedure. Mocht blijken dat fabrikanten voor de andere meetinstrumenten veel gebruik maken van deze nieuwe mogelijkheid dan kan die alsnog worden toegevoegd. De beoordelingsprocedurebijlagen waaruit de fabrikanten kunnen kiezen, komen grotendeels overeen met de al onder de IJkwet toepasselijke beoordelingsprocedures, zie daarvoor ook de toelichting op artikel 10.

6. Bedrijfseffecten en gevolgen voor de rechterlijke macht en de burger

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Metrologiewet (Kamerstukken II 2004/2005, 30208, nr. 3) al is gemeld, heeft het bureau EIM Onderzoek voor bedrijf en beleid een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de nieuwe wetgeving op de administratieve lasten voor bedrijven. Uit dit onderzoek blijkt dat de totale omvang van de administratieve lasten zal afnemen met 7%. Deze reductie heeft betrekking op de gehele metrologische wetgeving, waarvan dit besluit een onderdeel uitmaakt.

In dit besluit zijn de meetinstrumenten opgenomen die onder de werkingssfeer van de kaderrichtlijn en nationale regelgeving vallen. Dit besluit heeft met name betrekking op het op de markt brengen van meetinstrumenten. Het betreft voor het merendeel het opnieuw vaststellen van regelgeving voor meetinstrumenten die ook onder de IJkwet geregeld waren. De nationale regels ten aanzien van meetsjablonen, schuifmaten en melkmeetemmers worden niet meer opnieuw vastgesteld. De verplichte keuring voor gewichten (precisiegewichten en grotere gewichten) en scheepstanks wordt vervangen door een facultatieve keuring. De nieuwe regelgeving ten aanzien van CNG-meters en dynamische weegbruggen zal het totaal aantal meetinstrumenten nagenoeg niet wijzigen. Onder de IJkwet konden deze meetinstrumenten alleen voor de handel gebruikt worden nadat er ontheffing was verleend. Bij een ontheffing werd het instrument onderzocht op zijn metrologische prestaties. Daarbij werd vaak gebruikt gemaakt van zeer gedetailleerde internationale normen of aanbevelingen. Het is de intentie dat de nieuwe nationale eisen voor deze instrumenten bij deze internationale normen of aanbevelingen aansluiten maar minder gedetailleerd zijn. Door deze vereenvoudiging van de procedure zal het voor de fabrikanten gemakkelijker worden deze meetinstrumenten op de markt te brengen.Voor de in dit besluit opgenomen meetinstrumenten zijn geen nieuwe inhoudelijke verplichtingen opgenomen zodat er geen extra nalevingskosten uit het besluit voortvloeien. De procedures om een CNG-meter of een dynamische weegbrug op de markt te brengen, worden vereenvoudigd. Aangezien het maar om enkele instrumenten gaat, is deze vereenvoudiging te verwaarlozen.

De administratieve lasten die uit dit besluit voortvloeien komen deels voort uit Europese regelgeving en deels uit nationale regelgeving. In het EIM-rapport is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende meetinstrumenten. Wel kan worden aangenomen dat dit besluit slechts in beperkte mate een aandeel heeft in de totale administratieve last voorvloeiend uit de Metrologiewet. Het merendeel van de geregelde meetinstrumenten valt onder de werkingssfeer van het Meetinstrumentenbesluit I.

Op grond van een inschatting van de ijkinstelling zal de administratieve last die voortvloeit uit dit besluit ongeveer € 65.000 bedragen. Zoals hiervoor al is aangegeven, is dit bedrag al verdisconteerd in de 7% reductie als gevolg van het geheel van de nieuwe wetgeving. Het gaat hier voornamelijk om het leveren van informatie aan de aangewezen instantie in het kader van één van de door de fabrikant gekozen beoordelingsprocedures. Zoals in paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Metrologiewet al is aangegeven, houden de hoogste lasten verband met het samenstellen van het technisch dossier van een meetinstrument, de productkeuring en de keuringsadministratie.

De componenten die van belang zijn voor het bepalen van de uit dit besluit voortvloeiende administratieve lasten zijn de volgende:

– modelgoedkeuring: 50 x € 850; het rapport van het EIM spreekt de verwachting uit dat er per jaar 350 aanvragen (± 175 bedrijven) voor een modelgoedkeuring worden ingediend, hiervan zullen ongeveer 50 aanvragen betrekking hebben op de in het Meetinstrumentenbesluit II geregelde meetinstrumenten.

– gecontroleerd kwaliteitssysteem: € 640; op dit moment heeft één fabrikant een gecontroleerd kwaliteitssysteem, verwacht wordt dat dit aantal stabiel zal blijven.

– overeenstemmingsbeoordeling: 375 x € 49,50; de inschatting is dat er jaarlijks 375 meetinstrumenten zullen worden aangeboden voor een overeenstemmingsbeoordeling.

– bijhouden van keuringsadministratie: € 4.030.

Elk bedrijf zal naar verwachting anderhalf uur extra tijd nodig hebben om globaal vertrouwd te raken met de nieuwe wetgeving.

Wat betreft deze laatste component geldt dat deze eenmalige kosten al in het Meetinstrumentenbesluit I zijn verwerkt. Dat besluit heeft meer betrekking op nieuwe regelgeving, omvat meer soorten meetinstrumenten en is van belang voor het merendeel van de fabrikanten. Dit besluit stelt voornamelijk reeds bestaande regelgeving opnieuw vast.

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Metrologiewet is in paragraaf 6 nader ingegaan op de omvang van de administratieve lasten en op de overwogen alternatieven.

Op de handhaving en de belasting voor de rechterlijke macht van de uitvoeringsregelgeving van de Metrologiewet is in paragraaf 5.3 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Metrologiewet reeds ingegaan. De uitvoering van dit besluit valt binnen het daar geschetste kader.

Voor de burger zal dit besluit geen gevolgen hebben.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

In de onderdelen b en n zijn definities opgenomen van de richtlijn meetinstrumenten en de beoordelingsprocedurebijlagen bij die richtlijn. De keuringsregimes van de richtlijn meetinstrumenten worden van toepassing verklaard bij de overeenstemmingsbeoordeling van niet in Europese richtlijnen opgenomen meetinstrumenten waarvoor in dit besluit regels worden gesteld. De definitie van beoordelingsprocedurebijlage omvat de procedures van de richtlijn meetinstrumenten die op grond van dit besluit toegepast worden. Deze procedures komen het meest overeen met de procedures onder de IJkwet. Onder de definitie van fabrikant in onderdeel m valt ook de importeur van meetinstrumenten die buiten Nederland zijn vervaardigd. Op dit punt wijkt de definitie af van die van de fabrikant in het Meetinstrumentenbesluit I en in de richtlijn meetinstrumenten. Daar is bepaald dat de fabrikant als doel heeft het meetinstrument onder eigen naam in de handel te brengen of voor eigen doeleinden in gebruik te nemen. De importeur zal veelal niet onder die beschrijving vallen. Met het oog daarop is de laatstbedoelde verbijzondering niet in de definitie opgenomen.

In de artikelen 8, 10 en 11, in bijlage I, onderdelen 3 en 6 en in bijlage II, onderdeel 3, van de kaderrichtlijn is de EEG-markering geregeld. Deze bestaat uit het EEG-modelgoedkeuringsteken, het merk van eerste EEG-ijk en enkele bijzondere markeringen zoals het teken ingeval niet een eerste EEG-ijk is vereist.

Artikel 2

Artikel 2, onderdeel a, strekt ter uitvoering van de artikelen 4 en 5 van de richtlijn inzake de meting van het natuurgewicht van granen. Deze artikelen nopen ertoe dat voor de bepaling van het EEG-natuurgewicht van granen in de handel tussen lidstaten meetinstrumenten – korenschalen – worden gebruikt die beantwoorden aan de metrologische eisen van de richtlijn. Eenzelfde verplichting geldt ten aanzien van de handel met staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte en met staten waarmee de Europese Unie een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling heeft gesloten. Voor de handel binnen Nederland of tussen Nederland en een derde land hoeven geen regels te worden gesteld. De uitvoeringsregelgeving op basis van de IJkwet kende dergelijke regels voor de nationale handel en handel met derde landen evenmin en de afgelopen jaren is niet gebleken dat er behoefte bestaat aan een dergelijke regeling.

In onderdeel b is het meten van het alcoholgehalte in mengsel van water en alcohol bij het drijven van handel en bij levering opgenomen. Deze meettaak is opgenomen met het oog op de implementatie van richtlijn 76/766/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholtabellen (PbEG L 262). Uit die richtlijn vloeit voort dat met betrekking tot metingen van alcoholgehalten regels worden gesteld.

Artikel 3

Artikel 3 behelst meettaken van meetinstrumenten die niet onder een Europese richtlijn vallen.

In onderdeel a is het bepalen van de hoeveelheid vloeistof in een reservoir geregeld. Met de meetresultaten van hoeveelheden vloeistoffen in een groot reservoir zijn grote economische belangen gemoeid. Bij de meetreservoirs moet gedacht worden aan opslagtanks voor olie en chemicaliën. Degene die een hoeveelheid vloeistof koopt, kan zelf moeilijk controleren of de kwaliteit van de meting goed is. Verder is het ten behoeve van de vaststelling van heffingen en accijns bij een aantal vloeistoffen – zoals brandstof – van belang dat de hoeveelheid vloeistof op correcte wijze wordt gemeten.

In het Meetinstrumentenbesluit I is het bepalen van de hoeveelheid bij het tanken van vloeibare brandstof voor auto’s, kleine vliegtuigen en dergelijke geregeld. De meetinstrumenten die daarvoor worden gebruikt, vallen onder de richtlijn meetinstrumenten. De argumenten die bij het Meetinstrumentenbesluit I gelden voor het regelen van de meettaak, namelijk het waarborgen van eerlijke handel en van een juiste meting ten behoeve van het vaststellen van heffingen gelden ook bij het tanken van gecomprimeerd aardgas als brandstof voor motorvoertuigen. Hier geldt ook dat het voor afnemers moeilijk te controleren is of de juiste hoeveelheid wordt geleverd.

Artikel 4

Het eerste lid betreft de meetinstrumenten die dienen ter bepaling van het EEG-natuurgewicht van granen. Deze zijn geregeld in de richtlijn inzake de meting van het natuurgewicht van granen. Onder de IJkwet waren deze instrumenten in de EEG-IJkbeschikking korenschalen geregeld. De daar vermelde en reeds ingeburgerde naam korenschalen is in dit besluit overgenomen. Ook hier geldt dat door de rechtstreekse verwijzing naar de richtlijn geen wijziging optreedt in de voorschriften.

Artikel 5

In artikel 5 zijn de meetinstrumenten met een geregelde meettaak opgenomen die niet in Europees verband zijn geregeld. De metrologische eisen waaraan deze meetinstrumenten moeten voldoen, worden bij ministeriële regeling vastgesteld. Wat betreft de vloeistofhoogtemeters en de meetreservoirs geldt dat deze eisen zullen overeenkomen met de eisen die in respectievelijk de IJkregeling vloeistofhoogtemeters en de IJkregeling meetreservoirs waren opgenomen. De CNG-meter en de dynamische weegbrug zijn betrekkelijk nieuw van aard. De onder de IJkwet vallende regelingen bevatten voor deze meetinstrumenten nog geen technische voorschriften zodat indien men de meetinstrumenten voor handelsdoeleinden wilde gebruiken een ontheffing nodig was. Onder onderdeel e vallen de meetinstrumenten die in een pompinstallatie een hoeveelheid brandstof voor voertuigen met tweetaktmotoren, zoals bromfietsen, meten.

Artikel 6

Ten aanzien van de meetinstrumenten die in artikel 6 zijn opgenomen, geldt hetzelfde als voor de meetinstrumenten bedoeld in artikel 6 van het Meetinstrumentenbesluit I. Om te kunnen worden voorzien van een EEG-ijkmarkering – in het Meetinstrumentenbesluit I, de CE-markering – moeten de meetinstrumenten voldoen aan de metrologische eisen die in de bijzondere richtlijnen zijn opgenomen. Deze meetinstrumenten hebben niet een meettaak met een specifieke toepassing in de zin van artikel 5 van de wet. Het gebruik van deze meetinstrumenten wordt niet geregeld. Uit het eindrapport Regels geven en nemen van onderzoeksbureau Lysias blijkt dat daaraan geen behoefte bestaat (zie Kamerstukken II 2004/2005, 30208, nr. 3, pag. 9). Het is echter wel wenselijk om regels te stellen met het oog op de markering. In artikel 6 is geregeld dat de meetinstrumenten aan de metrologische voorschriften van de bijzondere richtlijnen moeten voldoen om de EEG-ijkmarkering te verkrijgen. De verwijzing in artikel 6 vervangt de materieel gelijke regels die waren opgenomen voor:

– scheepstanks in de EEG-ijkregeling scheepstanks;

– gewichten van gewone weging in de EEG-ijkregeling gewichten voor gewone weging;

– precisiegewichten in de EEG-ijkregeling precisiegewichten;

– manometers in EEG-ijkregeling manometers voor luchtbanden;

– koudwatermeters in de EEG-ijkregeling koudwatermeters;

– tapmaten in de regeling EEG-tapmaatflessen.

In het tweede lid is een verbod opgenomen om meetinstrumenten, voorzien van een EEG-ijkmarkering, in de handel te brengen, in gebruik te nemen of voor ingebruikneming verder te verhandelen, indien zij niet voldoen aan de eisen die in het eerste lid zijn gesteld. Artikel 26 van de Metrologiewet biedt de mogelijkheid tot het opleggen van zo’n verbod. Dit maakt het mogelijk maatregelen te nemen in het kader van artikel 7 van de kaderrichtlijn indien de meetinstrumenten niet voldoen aan de gestelde metrologische eisen.

Artikel 7

Artikel 7 strekt tot uitvoering van artikel 3 van de kaderrichtlijn. Een EEG-modelgoedkeuring van een hulpinrichting is mogelijk indien een bijzondere richtlijn voorschriften bevat ten aanzien van de hulpinrichting. Het gaat daarbij om voorwerpen die kunnen worden aangesloten op meetinstrumenten of die in meetinstrumenten kunnen worden ingebouwd. Het verlenen van een EEG-modelgoedkeuring voor een hulpinrichting faciliteert de handel in hulpinrichtingen met andere EU-lidstaten.

Artikel 8

Bij ministeriële regeling worden de eisen vastgesteld waaraan geregelde meetinstrumenten, nadat zij in gebruik zijn genomen, moeten voldoen. Deze eisen kunnen verschillen van de eisen die op grond van artikel 4 of artikel 5 aan de instrumenten worden gesteld. In de regels omtrent het gebruik kan bijvoorbeeld worden aangegeven dat voor een specifiek gebruik slechts een meetinstrument met een bepaalde nauwkeurigheidsklasse is toegestaan en kan worden bepaald dat de instrumenten uitsluitend mogen worden gebruikt voor metingen overeenkomstig hun bestemming. Voorts zal het zo zijn dat bij bepaalde meetinstrumenten ten behoeve van het juiste gebruik regels gesteld zullen worden met betrekking tot de installatie. Op grond van artikel 8 zal ook uitvoering worden gegeven aan de artikelen 2 en 4 van richtlijn 76/766/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholtabellen. Deze richtlijn geeft voorschriften met betrekking tot de methode die moet worden gebruikt bij het bepalen van alcoholgehalten op basis van de meetresultaten verkregen met behulp van alcoholmeters en areometers voor alcohol. Artikel 8 heeft dus betrekking op het gebruik van meetinstrumenten die onder een Europese richtlijn vallen en op instrumenten waarvoor alleen nationale regels worden gesteld. Bij de uitwerking zal zoveel mogelijk worden uitgegaan van het bundelen van eisen om het aantal ministeriële regelingen zo beperkt mogelijk te houden.

Artikel 9

In de kaderrichtlijn zijn de voorschriften opgenomen inzake de beoordeling van de overeenstemming van de meetinstrumenten met de gestelde metrologische eisen. In de regel bestaat deze beoordeling uit twee delen. Het eerste deel betreft de EEG-modelgoedkeuring. Bij sommige meetinstrumenten is de modelgoedkeuring evenwel niet vereist en worden de meetinstrumenten direct aan de eerste EEG-ijk (zie hierna) onderworpen. Of al dan niet een modelgoedkeuring voorgeschreven zal zijn, hangt af van verschillende factoren. Voor eenvoudige meetinstrumenten of meetinstrumenten waarvan maar een beperkt aantal zal worden gemaakt, is geen model nodig. Voor meer gecompliceerde meetinstrumenten waarvan veel worden geproduceerd, is een EEG-modelkeuring effectief omdat een goedgekeurd model het overbodig maakt dat alle naar dat model vervaardigde meetinstrumenten aan bij voorbeeld duurzaamheidstests moeten worden onderworpen. Bij de in artikel 2 van de kaderrichtlijn bedoelde modelgoedkeuring wordt een model van het meetinstrument gekeurd. Beoordeeld wordt de gehele werking van het meetinstrument onder normale gebruiksomstandigheden. Onder die omstandigheden moet het meetinstrument de vereiste metrologische eigenschappen behouden. Verder worden onder meer tekeningen van het model, een principeschema en de beschrijvingen van de constructie en werking van het meetinstrument, van de beveiligingsinrichtingen die een goede werking waarborgen en van de regel- en justeerinrichtingen waarmee de aanwijzing van het meetinstrument in overeenstemming wordt gebracht met de gemeten waarde. Het resultaat van het onderzoek van het model, alsmede de overige eisen waaraan moet worden voldaan, worden neergelegd in een certificaat van EEG-modelgoedkeuring. Het certificaat gaat vergezeld van beschrijvingen, tekeningen en schema’s die nodig zijn om het model te identificeren en de werking ervan te verklaren. In het certificaat wordt een EEG-modelgoedkeuringsteken opgenomen. Zie ook de toelichting op artikel 17.

De modelgoedkeuring wordt veelal gevolgd door de in artikel 8 van de kaderrichtlijn bedoelde eerste EEG-ijk. De eerste EEG-ijk is de controle en bevestiging van de overeenstemming van een nieuw of vernieuwd meetinstrument met het goedgekeurde model en met het bepaalde in de kaderrichtlijn en in de bijzondere richtlijn. Indien een modelgoedkeuring niet is vereist, geldt dat voldaan moet worden aan de eisen van de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijn. Onderzocht wordt of de meetinstrumenten de voor de betrokken categorie meetinstrumenten vastgestelde metrologische eigenschappen bezitten en aan de technische voorschriften inzake uitvoering en werking beantwoorden. De eerste EEG-ijk vindt plaats door middel van een stuksgewijze keuring, tenzij in de bijzondere richtlijnen anders is bepaald. Afhankelijk van het type meetinstrument vindt de eerste EEG-ijk in één of meerdere fasen plaats. Bij een meetinstrument dat bij het verlaten van de fabriek één geheel vormt en zonder voorafgaande demontage naar de plaats van opstelling kan worden gebracht, kan volstaan worden met één fase. Indien de juiste werking van het meetinstrument afhangt van opstellings- en gebruiksomstandigheden bestaat de eerste EEG-ijk uit meerdere fasen. De laatste fase is de beoordeling op de plaats van opstelling.

In het eerste lid van artikel 9 is bepaald dat de overeenstemmingsbeoordeling geschiedt aan de hand van de toepasselijke voorschriften. Welke voorschriften toepasselijk zijn, blijkt uit de bijzondere richtlijn. Deze kunnen per meetinstrument verschillen. Zoals hiervoor al is vermeld, is bijvoorbeeld niet bij alle onder de kaderrichtlijn vallende meetinstrumenten een modelgoedkeuring vereist. Voor de scheepstanks is in de richtlijn inzake scheepstanks in een eigen regime voorzien. Deze EEG-inhoudsbepaling is te vergelijken met de procedure van de eerste EEG-ijk in de kaderrichtlijn. Ten aanzien van de tapmaten is voorgeschreven op welke wijze het werkelijk volume van een tapmaatfles wordt bepaald en geschiedt de controle of de flessen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de richtlijn door middel van steekproeven. Voor de overige meetinstrumenten die in de bijzondere richtlijnen zijn opgenomen, ziet de overeenstemmingsbeoordeling er als volgt uit:

– korenschalen: modelgoedkeuring en eerste EEG-ijk;

– gewichten voor gewone weging: eerste EEG-ijk;

– precisiegewichten van 1 milligram tot en met 50 kilogram: eerste EEG-ijk;

– manometers: modelgoedkeuring en eerste EEG-ijk;

– alcoholmeters en areometers voor alcohol: modelgoedkeuring en eerste EEG-ijk;

– koudwatermeters voor ander dan huishoudelijk, handels en lichtindustrieel gebruik: modelgoedkeuring en eerste EEG-ijk.

De directe verwijzing naar de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen betekent niet dat een materiële wijziging van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures plaatsvindt ten opzichte van het bepaalde in het Algemeen EEG-IJkbesluit. In dat besluit waren ter implementatie van de richtlijn de voorschriften uitgeschreven.

Artikel 10

De overeenstemmingsbeoordelingen van de autonoom geregelde meetinstrumenten sluiten zoveel mogelijk aan bij de nieuwe aanpak overeenstemmingsbeoordelingen. In de praktijk zal dit een kleine wijziging betekenen ten opzichte van het regime onder de IJkwet. Ter voorkoming van nog weer een ander regime naast de nieuwe aanpak en de kaderrichtlijnaanpak, is voor deze meetinstrumenten aangesloten bij het meest moderne Europese regime. Voorzien is in een verwijzing naar de beoordelingsprocedurebijlagen van de richtlijn meetinstrumenten. Zowel de fabrikanten als de aangewezen instantie hebben baat bij deze aansluiting bij de nieuwe aanpakprocedures. Omdat het hier om alleen nationaal geregelde meetinstrumenten gaat, is een enigzins aangepaste toepassing van sommige elementen van de beoordelingsprocedurebijlage gewenst. Deze modaliteiten zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit. De voorschriften betreffen vooral aanwijzingen voor het omgaan met bepaalde Europese componenten en begrippen die in de beoordelingsprocedurebijlagen zijn opgenomen.

Artikel 10 kent verschillende opties waaruit de fabrikant kan kiezen: modules B+D, B+E, B+F of G. Module B betreft het onderzoek van het type en is te vergelijken met de modelgoedkeuring van artikel 11a van de IJkwet. Deze typegoedkeuring kan worden gecombineerd met de op basis van kwaliteitsborging van het productieproces gebaseerde verklaring van overeenstemming met het type (module D). Module E betreft de op basis van kwaliteitsborging van de eindproductcontrole en beproeving gebaseerde verklaring van overeenstemming met het type. Module F omvat een productkeuring (vergelijkbaar met de afzonderlijke keuring van artikel 11 en de steekproefkeuring van artikel 14 van de IJkwet). Module G bevat de op eenheidskeuring gebaseerde verklaring van overeenstemming. Hierbij gaat het om beoordelingen van instrumenten waarvan één of slechts enkele exemplaren worden vervaardigd of in de handel worden gebracht.

Artikel 11

Een geregeld meetinstrument dat nadat het in gebruik is genomen, op grond van artikel 7 van de Metrologiewet opnieuw een overeenstemmingsbeoordeling moet ondergaan, bijvoorbeeld na een afkeuring of een reparatie, moet worden gekeurd. Dat geldt zowel voor een meetinstrument uit een van de bijzondere richtlijnen als voor autonoom geregelde instrumenten. Dat is de enige manier om na te gaan of het inderdaad weer (of nog) voldoet aan de (metrologische) eisen die gelden voor het instrument. Bij de keuring van een meetinstrument wordt getoetst of het meetinstrument voldoet aan de eisen voor in gebruik zijnde meetinstrumenten. Bij de keuring moet rekening worden gehouden met de specificaties zoals die door de fabrikant zijn opgegeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om de nauwkeurigheidsklasse en de nominale bedrijfsomstandigheden. In het tweede lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de keuring. De meetinstrumenten zullen veelal individueel gekeurd worden. Soms kan het echter praktisch zijn een zogenaamde statistische keuring uit te voeren. Daarbij wordt uit een homogene partij instrumenten een steekproef getrokken. Als de in de steekproef betrokken instrumenten aan de eisen voldoen, wordt aangenomen dat de gehele partij aan de eisen voldoet.

Het artikel komt overeen met artikel 14 van het Meetinstrumentenbesluit I.

Artikel 12

In de kaderrichtlijn en in de bijzondere richtlijnen is op sommige plaatsen een taak of verplichting voor de fabrikant opgenomen. In artikel 2, derde lid, van de kaderrichtlijn is bijvoorbeeld bepaald dat een aanvraag voor een EEG-modelgoedkeuring slechts door de fabrikant of door zijn gemachtigde mag worden ingediend. Verder is daar bepaald dat maar in één lidstaat van de EU een aanvraag voor een modelgoedkeuring van het zelfde meetinstrument mag worden ingediend. Bijlage I, onderdeel 5, van de richtlijn inzake tapmaten bepaalt dat de fabrikant een eigen identificatieteken ter goedkeuring aan de bevoegde dienst (de aangewezen instantie) moet voorleggen. Verder is in onderdeel 6 van die bijlage bepaald dat bij de fabrikant steekproeven worden verricht. Het zal duidelijk zijn dat degene die de steekproeven verricht daartoe dan ook in de gelegenheid moet worden gesteld. Artikel 12 strekt ertoe de fabrikant op te dragen deze taken uit te voeren en verplichtingen na te komen.

De beoordelingsprocedurebijlagen van de richtlijn meetinstrumenten omvatten eveneens allerlei werkzaamheden die de fabrikant moet verrichten en allerlei door hem na te komen verplichtingen. De fabrikant moet bij de overeenstemmingsbeoordeling bijvoorbeeld zorg dragen voor de voorgeschreven technische documentatie. Deze informatie moet worden verstrekt aan de aangewezen instantie. Beoordelingsprocedurebijlagen B en G van de richtlijn meetinstrumenten voorzien in een voorschrift inzake de technische documentatie die de fabrikant moet samenstellen in het kader van de overeenstemmingsbeoordeling. In artikel 10 van de richtlijn meetinstrumenten is bepaald aan welke eisen die technische informatie moet voldoen. De technische documentatie moet een begrijpelijke weergave van het ontwerp, de fabricage en de werking van het meetinstrument bevatten (artikel 10, eerste lid van de richtlijn meetinstrumenten). De documentatie moet voldoende gedetailleerd zijn en moet de integriteit van het instrument verzekeren alsmede de reproduceerbaarheid van de metrologische prestaties van de geproduceerde instrumenten wanneer die juist zijn afgesteld (artikel 10, tweede lid, van de richtlijn meetinstrumenten). In het derde lid van artikel 10 van de richtlijn meetinstrumenten is een meer gedetailleerde opsomming van de in de documentatie op te nemen gegevens opgenomen. Het gaat daarbij onder meer om ontwerp- en fabricagetekeningen (onderdeel b), beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om de werking van het instrument te begrijpen (onderdeel e), een lijst van de normen of normatieve documenten indien deze zijn toegepast (onderdeel f) en in voorkomend geval de testresultaten (onderdeel i).

Het tweede lid van artikel 12 voorziet er in dat de fabrikant een in de Europese Gemeenschap gevestigde (rechts)persoon kan machtigen namens hem ten behoeve van de nakoming van bepaalde verplichtingen op te treden. Artikel 2, derde lid, van de kaderrichtlijn voorziet in de figuur van een gemachtigde. Deze kan een aanvraag voor een modelgoedkeuring doen en kan bij de toepassing van de overige bepalingen van de kaderrichtlijn ook als aanvrager worden beschouwd.

Artikel 13

In dit artikel is bepaald dat de aangewezen instantie de toetsende werkzaamheden verricht in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling volgens de beoordelingsprocedurebijlagen van de richtlijn meetinstrumenten. Omdat anders dan bij het Meetinstrumentenbesluit I de rol van de aangewezen instantie niet zonder meer voortvloeit uit het samenstel van regels is hier meer uitdrukkelijk voorzien in de toebedeling van de rol als toetsende instantie. Evenals artikel 15 van het Meetinstrumentenbesluit I voorziet het tweede lid van artikel 13 in de opdracht aan aangewezen instanties om ook de uit de toetsende werkzaamheden voortvloeiende verplichtingen na te komen. Zij moet hierbij de in de bijlage bij dit besluit opgenomen modaliteiten in acht nemen.

Artikel 14

In de tijd dat de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen tot stand kwamen, werd het begrip aangewezen instantie of aangemelde instantie (in de terminologie van de richtlijn meetinstrumenten) nog niet gebruikt. In veel bepalingen in die richtlijnen is een taak aan de «Lid-Staat» toegekend. In de tegenwoordige tijd kunnen deze taken en werkzaamheden door aangewezen instanties worden uitgevoerd. Op grond van artikel 13 van de kaderrichtlijn moet elke lidstaat de andere lidstaten en de Europese Commissie in kennis stellen van de diensten, organen en instellingen die het onderzoek mogen verrichten en de EEG-ijkmerken mogen plaatsen (zie ook artikel 17, tweede lid).

In het eerste lid van artikel 14 is bepaald in welke artikelen van de kaderrichtlijn voor «Lid-Staat» aangewezen instantie moet worden gelezen. De aangewezen instanties verrichten als gevolg hiervan de toetsende werkzaamheden in het kader van de modelgoedkeuring en de eerste EEG-ijk. Daarbij gelden uiteraard nog wel regels die het toezicht door de overheid op die aangewezen instanties waarborgen. Zie daarvoor de artikelen 10 tot en met 16 van de Metrologiewet.

In het tweede lid is bepaald dat de aangewezen instantie optreedt als dienst van het ijkwezen of ijkdienst. Nu deze instanties als zodanig niet meer bestaan, wordt de aangewezen instantie aangewezen als bevoegd voorzover het de beoordeling van een instrument betreft voorafgaand aan het plaatsen van een ijkmerk.

Artikel 15

De bijzondere richtlijnen kennen ook inmiddels verouderde verwijzingen. In artikel 15 is daarom bij de desbetreffende richtlijnen vermeld dat waar het gaat om taken van een bevoegde dienst, instantie, nationale autoriteit of metrologische dienst, deze taken thuis horen bij de aangewezen instantie. Wat de tapmaten betreft, treedt daarbij een verschil op met de situatie onder de IJkwet. In het Besluit tapmaatflessen was de bevoegdheid tot het houden van steekproefcontroles opgedragen aan de ijkinstelling en de steekproeven werden uitgevoerd door de toezichthouder. Nu de wetgeving herzien is en ook bij andere overeenstemmingsbeoordelingen steekproeven worden uitgevoerd door een aangewezen instantie past het beter ook de steekproefonderzoeken van tapmaatflessen bij de fabriek door de aangewezen instantie te laten uitvoeren. Het gaat hier immers om toetsen in het kader van de toegang tot de markt.

In het tweede lid is het equivalent van artikel 13, tweede lid, opgenomen. Bij de verplichtingen die de aangewezen instantie moet uitvoeren, moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het doen van mededelingen aan bevoegde instanties van andere EU-lidstaten en de Europese Commissie (bijlage I, onderdeel 5 van de richtlijn inzake tapmaten)

Artikel 16

Evenals bij de toepassing van het Meetinstrumentenbesluit I (artikel 15, vierde lid) is voorzien in een bevoegdheid voor de aangewezen instantie en voor een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 11 van de wet, tot het keuren van reeds in gebruik genomen meetinstrumenten.

Artikel 17

De kaderrichtlijn kent verschillende merktekens. Om te beginnen is er het EEG-modelgoedkeuringsteken dat overeenkomstig artikel 4 van de kaderrichtlijn moet of mag worden aangebracht op alle meetinstrumenten die overeenstemmen met het model. Het EEG-modelgoedkeuringsteken moet worden aangebracht op meetinstrumenten waarvoor de eerste EEG-ijk niet is vereist. In de overige gevallen is de aanvrager van de modelgoedkeuring gerechtigd het EEG-modelgoedkeuringsteken aan te brengen. In de onderdelen 3 en 6 van bijlage I bij de kaderrichtlijn is dit EEG-modelgoedkeuringsteken beschreven en getekend, evenals de tekens die de EEG-goedkeuring van beperkte strekking, de vrijstelling van de EEG-modelgoedkeuring en de EEG-modelgoedkeuring in geval van vrijstelling van de eerste EEG-ijk, weergeven.

De overeenstemming bij de eerste EEG-ijk van een meetinstrument met het goedgekeurde model of met de bepalingen van de bijzondere richtlijn blijkt uit het merk van eerste EEG-ijk. Dit merk is beschreven en getekend in bijlage II, onderdeel 3, van de kaderrichtlijn.

In artikel 6 van de kaderrichtlijn is bepaald dat meetinstrumenten die voldoen aan de voorschriften van een bijzondere richtlijn en waarvoor geen modelgoedkeuring is voorgeschreven, worden voorzien van speciaal teken dat is vastgesteld conform bijlage I, onderdeel 3.3. en getekend in onderdeel 6.3.

Artikel 11 van de kaderrichtlijn bepaalt dat wanneer voor een categorie meetinstrumenten niet de eerste EEG-ijk vereist is, de meetinstrumenten worden voorzien van een speciaal teken (beschreven en getekend in bijlage I, onderdelen 3.4 en 6.4). Het teken van de EEG-goedkeuring van beperkte strekking wordt geplaatst op een model waarbij gebruik is gemaakt van nieuwe technieken waarin de bijzondere richtlijn nog niet voorziet. Artikel 5, tweede lid, van de kaderrichtlijn regelt deze modelkeuring.

De kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen geven voorschriften omtrent het aanbrengen van de tekens. Wat het EEG-modelgoedkeuringsteken betreft, is in bijlage I, onderdeel 3, van de kaderrichtlijn uiteengezet hoe de merken en aanduidingen ten opzichte van elkaar worden geplaatst. Tevens is daar bepaald dat de tekens op zichtbare, leesbare wijze en onuitwisbaar worden aangebracht. In bijlage II, onderdeel 3.3 van de kaderrichtlijn zijn voorschriften opgenomen voor het aanbrengen van het merk van eerste-EEG-ijk.

In het tweede lid is bepaald wie de merken aanbrengen. Volgens artikel 4 van de kaderrichtlijn is de aanvrager van een modelgoedkeuring, dat wil zeggen de fabrikant of zijn gemachtigde, verplicht op alle meetinstrumenten die overeenstemmen met het goedgekeurde model het EEG-modelgoedkeuringsteken aan te (laten) brengen. Het EEG-modelgoedkeuringsteken wordt aangegeven in het door de aangewezen instantie afgegeven certificaat van EEG-modelgoedkeuring. Het teken bedoeld in artikel 6 van de kaderrichtlijn wordt aangebracht door de fabrikant, of onder diens verantwoordelijkheid. Voor het merk van eerste EEG-ijk geldt dat het wordt aangebracht door de aangewezen instantie of onder diens verantwoordelijkheid (artikel 10 van de kaderrichtlijn).

Het hangt van de gevolgde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure af welke tekens worden aangebracht. In de toelichting op artikel 9 is voor elk meetinstrument aangegeven welke procedure gevolgd moet worden. Wat de markering en opschriften betreft, zijn in de verschillende bijzondere richtlijnen (aanvullend) meer specifieke instructies gegeven. Het gaat daarbij om de voorschriften ten aanzien van de

– tapmaten in de richtlijn inzake tapmaten, bijlage I, onderdelen 5 en 8,

– alcoholmeters en areometers in de richtlijn inzake alcoholmeters en areometers, bijlage, onderdelen 7 en 10,

– manometers in de richtlijn inzake manometers, bijlage, onderdeel 4,

– precisiegewichten in de richtlijn inzake precisiegewichten, bijlage onder 9 en 10

– gewichten voor gewone weging in de richtlijn inzake gewichten voor gewone weging, bijlage I, onder 4 en 5, voor de blokvormige gewichten en bijlage III, onder 4 en 5, voor de cilindrische gewichten,

– korenschalen in de richtlijn inzake meting van het natuurgewicht van granen, bijlage II, onder 2,

– koudwatermeters in de richtlijn inzake koudwatermeters, bijlage onder IV.

Speciale vermelding verdient nog de richtlijn inzake scheepstanks die een eigen regime van overeenstemmingsbeoordeling heeft en voorziet in een EEG-zegelmerk (bijlage I, onderdeel 4, van die richtlijn).

Artikel 18

Bij ministeriële regeling wordt de Nederlandse metrologische markering vastgesteld. Deze zal niet afwijken van de markering zoals die in de regelgeving op grond van de IJkwet was geregeld (artikel 18 en bijlage II van het IJkreglement).

Het tweede lid komt overeen met de voorschriften in bijlage I, onderdeel 3, van de kaderrichtlijn en de artikelen 7 en 17 van de richtlijn meetinstrumenten.

Het derde lid komt overeen met artikel 7, derde lid, van de richtlijn meetinstrumenten.

Artikel 19

Artikel 19 regelt de markering van geregelde meetinstrumenten die nadat zij in gebruik zijn genomen bij een (herhaalde) keuring weer zijn goedgekeurd. Het model van de markering alsmede regels omtrent plaats en wijze van aanbrengen van de markering worden bij ministeriële regeling gegeven. Daarbij zal geen verandering optreden ten opzichte van de regels die terzake op grond van de IJkwet zijn vastgesteld. De regels zullen hetzelfde zijn voor de meetinstrumenten bedoeld in dit besluit en die welke onder het Meetinstrumentenbesluit I vallen. Degenen die bevoegd zijn tot het uitvoeren van de keuring zijn ook bevoegd tot het aanbrengen van het merkteken (tweede lid). De EEG-ijkmarkering kan daarvoor niet worden gebruikt omdat dit merk alleen kan worden aangebracht voordat het meetinstrument in de handel wordt gebracht, dus bij de eerste overeenstemmingsbeoordeling. Ten bewijze dat een reeds in gebruik genomen instrument bij keuring aan de gestelde eisen voldoet, moet er dus een ander merk worden aangebracht. Dat zal het teken van de Nederlandse metrologische markering worden. Voor meetinstrumenten die alleen nationaal worden geregeld, geldt dat bij de keuring en de herkeuring hetzelfde merkteken gebruikt kan worden (de Nederlandse metrologische markering).

Artikel 20

Artikel 20 maakt het mogelijk dat regels kunnen worden gesteld ter implementatie van artikel 5, tweede lid, van de kaderrichtlijn. Daarin zijn regels opgenomen inzake een EEG-modelgoedkeuring van beperkte strekking, ingeval van het gebruik van nieuwe technieken waarin niet is voorzien in de bijzondere richtlijnen. Van deze mogelijkheid is de afgelopen decennia vrijwel nooit gebruik gemaakt. Het levert slechts een goedkeuring van beperkte duur op (twee jaar met de mogelijkheid van verlenging met drie jaar) en de procedure tot verkrijging van de EEG-modelgoedkeuring van beperkte strekking is tijdrovend omdat alle EU-lidstaten geraadpleegd moeten worden.

Artikel 21

In artikel 7, derde en vierde lid, van de kaderrichtlijn is bepaald dat de lidstaten van de Europese Unie elkaar en de Europese Commissie informeren over situaties als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van de kaderrichtlijn. Een dergelijke kennisgeving is nodig indien een fabrikant, nadat de aangewezen instantie heeft geconstateerd dat de meetinstrumenten niet overeenstemmen met het model of met de bepalingen die in de toepasselijke bijzondere richtlijn zijn opgenomen, na een waarschuwing de instrumenten niet heeft aangepast. Hetzelfde geldt bij het niet nakomen van de metrologische voorschriften die in het certificaat van EEG-modelgoedkeuring zijn opgenomen, of bij een ten onrechte verleende modelgoedkeuring. Het eerste lid van artikel 7 van de kaderrichtlijn heeft op deze situaties betrekking. Bij artikel 7, tweede lid, gaat het om meetinstrumenten die overeenkomen met het model en die bij gebruik een gebrek van algemene aard vertonen, waardoor zij ongeschikt worden voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. In dat geval heeft de lidstaat eveneens de hiervoor bedoelde informatieplicht. In Nederland zal het de Minister van Economische Zaken zijn die verantwoordelijk is voor de bedoelde kennisgevingen. In verband daarmee is in artikel 21, eerste lid, bepaald dat de aangewezen instantie in de gevallen bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, van de kaderrichtlijn de minister op de hoogte stelt.

Indien het de Minister van Economische Zaken ter kennis is gekomen dat één van de gevallen bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid, van de kaderrichtlijn zich voordoet, kan hij de aangewezen instantie opdragen de modelgoedkeuring in te trekken.

Artikel 22

De voorschriften in de kaderrichtlijn en de bijzondere richtlijnen, alsmede in de beoordelingsprocedurebijlagen van de richtlijn meetinstrumenten zijn zodanig gedetailleerd dat daarnaar kan worden verwezen in dit besluit. Het is echter niet uit te sluiten dat in de praktijk vragen rijzen omtrent de toepassing van die richtlijnen of de bijlagen of dat het anderszins gewenst is nadere regels te stellen omtrent de toepassing. Met het oog daarop is in artikel 22 voorzien in de mogelijkheid van het stellen van nadere regels.

Artikel 23

Het is de bedoeling de IJkwet en de daarop gebaseerde regelgeving in een keer te vervangen door de Metrologiewet en de daarop gebaseerde regelgeving. Aangezien de Metrologiewet en het Meetinstrumentenbesluit I de implementatie van de richtlijn meetinstrumenten behelzen, dient die regelgeving per 30 oktober 2006 in werking te kunnen treden. De richtlijn verplicht tot inwerkingtreding op die datum, Op voorhand is niet geheel uit te sluiten dat de overige regelgeving op die datum nog niet geheel totstandgekomen is. Het gaat hierbij om ministeriële regelingen inzake het gebruik van de in dit besluit en in het Meetinstrumentenbesluit I opgenomen meetinstrumenten en omtrent de eisen aan de in artikel 5 opgenomen meetinstrumenten. Dit zijn regelingen die niet strekken tot implementatie van de richtlijn meetinstrumenten. Deze ministeriële regelingen zullen moeten worden voorgelegd aan de Europese Commissie omdat zij technische voorschriften bevatten in de zin van richtlijn 98/34/EEG. Dat kan tot enige vertraging leiden in de totstandbrenging van die regelingen. Artikel 23, waarvoor artikel 51 van de Metrologiewet de grondslag vormt, biedt de mogelijkheid helderheid te scheppen rond de taken, rechten en verplichtingen ingeval artikel 5 van de Metrologiewet en het Meetinstrumentenbesluit I in werking treden terwijl de IJkwet nog niet is ingetrokken.

Artikelen 24 tot en met 27

Onder de IJkwet was niet voorzien in implementatie van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen ten aanzien van weegwerktuigen die op medisch of farmaceutisch terrein worden gebruikt. Het gaat daarbij om niet-automatische weegwerktuigen die dienen voor bepaling van de massa in de medische praktijk voor het wegen van patiënten voor observatie, diagnose en medische behandeling of voor de bepaling van de massa voor de vervaardiging van geneesmiddelen op voorschrift. De implementatie van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen is thans – verspreid – voorzien in het Besluit medische hulpmiddelen, het Besluit uitoefening artsenijbereidkunst en het Besluit bereiding en aflevering van farmaceutische producten. De Metrologiewet biedt ten aanzien van deze toepassingsgebieden een ruimere basis voor de implementatie van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen dan de IJkwet. Het Meetinstrumentenbesluit I voorziet voor de andere toepassingsgebieden al in de implementatie van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Het is echter wenselijk alle niet-automatische weegwerktuigen op één plaats te regelen en onder een zelfde regime te laten vallen. De wijziging van artikel 3 van het Meetinstrumentenbesluit I strekt daartoe. Hierdoor vallen de medische en farmaceutische weegwerktuigen wat betreft zowel het in de handel brengen als het gebruik onder het regime van de Metrologiewet. Dat laat uiteraard onverlet de eisen waaraan de weegwerktuigen moeten voldoen uit hoofde van andere regelgeving die specifiek op de medische of farmaceutische praktijk is gericht. De overige wijzigingen van het Meetinstrumentenbesluit I behelzen technische correcties.

Artikel 28

Het Hoeveelheidsaanduidingenbesluit bevat een aantal verwijzingen naar de IJkwetregelgeving en daarin gehanteerde begrippen. In artikel 28 worden deze verwijzingen aangepast naar de nieuwe situatie onder de Metrologiewet.

III. TRANSPONERINGSTABEL KADERRICHTLIJN EN BIJZONDERE RICHTLIJNEN

Kaderrichtlijn (richtlijn 71/316/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (PbEG L 202)).

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in het Algemeen EEG-IJkbesluit)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1 (behoeft geen implementatie)

 

2

9, 14

3

7

4

17

5

9, 20

6

17

7

9, 14, 21

8

9, 14

9

9, 14

10

17

11

17

12

Metrologiewet (art. 25)

13 (behoeft geen implementatie in regelgeving)

 

14 (behoeft geen implementatie)

 

15 (behoeft geen implementatie)

 

16 (behoeft geen implementatie)

 

17 (behoeft geen implementatie)

 

18 (behoeft geen implementatie)

 

19

Algemene wet bestuursrecht (artt. 3:41, 3:46)

  

Bijlagen

 

I

9, 14, 15, 17

II

9, 14, 17,

Richtlijn inzake tapmaten: richtlijn 75/107/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake flessen gebruikt als tapmaat (PbEG L 42);

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in Besluit EEG-tapmaatflessen en Regeling EEG-tapmaatflessen)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6

2

6, 9

3

6 jo Metrologiewet (art. 24)

4 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlagen

 

I

6, 9, 15, 17

II

9, 15

Richtlijn inzake scheepstanks: richtlijn 71/349/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de inhoudsbepaling van scheepstanks (PbEG L 239)

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in EEG-IJkregeling scheepstanks)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6

2

6, 9

3 (behoeft geen implementatie)

 

4 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlagen

 

I

6, 9, 15, 17

II

6, 13, 15

Richtlijn inzake gewichten voor gewone weging: richtlijn 71/317/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake blikvormige gewichten voor gewone weging van 5 tot 50 kilogram en cilindrische gewichten voor gewone weging van 1 gram tot 10 kilogram (PbEG L 202)

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in EEG-IJkregeling gewichten voor gewone weging)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6

2

6, 9

3 (behoeft geen implementatie)

6 jo Metrologiewet (art. 24)

4 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlagen

 

I

6, 9, 15, 17

II

6

III

6, 17

IV

6

Richtlijn inzake precisiegewichten: richtlijn 74/148/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 maart 1974 betreffende de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de Lid-Staten inzake gewichten van 1 mg tot en met 50 kg die een grotere nauwkeurigheid hebben dan de gewichten van de klasse gewone weging (PbEG L 84)

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in EEG-IJkregeling precisiegewichten)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6

2

6, 9

3

6 jo Metrologiewet (art. 24)

4 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlage

6, 17

Richtlijn inzake manometers: richtlijn 86/217/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 mei 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake manometers voor luchtbanden van automobielen (PbEG L 152)

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in EEG-IJkregeling manometers voor luchtbanden)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6

2

6, 9

3

6 jo Metrologiewet (art. 24)

4 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlage

6, 17

Richtlijn inzake meting van het natuurgewicht van granen: richtlijn 71/347/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de meting van het natuurgewicht van granen (PbEG L 239)

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in EEG-IJKregeling korenschalen)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6, Amvb o.g.v art. 2 Metrologiewet

2

Amvb o.g.v art. 2 Metrologiewet

3

Amvb o.g.v art. 2 Metrologiewet

4

Amvb o.g.v art. 2 Metrologiewet

5

2, 6, 9, 17

6

6 jo Metrologiewet (art. 24)

7 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlage

 

I

6, 8, Amvb o.g.v art. 2 Metrologiewet

II

6, 17

Richtlijn inzake alcoholmeters en areometers: richtlijn 76/765/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholmeters en areometers voor alcohol (PbEG L 262)

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in EEG-IJkregeling alcoholmeters en areometers voor alcohol)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6

2

6, 9

3

6 jo Metrologiewet (art. 24)

4 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlage

6, 17

Richtlijn inzake koudwatermeters: richtlijn 75/33/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake koudwatermeters (PbEG L 14)

(Onder de IJkwet geïmplementeerd in EEG-IJkregeling koudwatermeters)

Meetinstrumentenbesluit II

Artikel

Artikel

1

6

2

6, 9

3

6 jo Metrologiewet (art. 24)

4 (behoeft geen implementatie)

 
  

Bijlage

6, 9, 15, 17

De Minister van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven