Besluit van 15 november 2006, houdende nadere vaststelling van de grondslag voor de ontbinding van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 30 november 2006 in verband met aanvaarding in eerste lezing door beide Kamers der Staten-Generaal van voorstellen tot verandering van de Grondwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en van Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 14 november 2006, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op de artikelen 64, eerste lid, en 137, derde lid, van de Grondwet;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig Artikel

De ontbinding van de Tweede Kamer op 30 november 2006 zoals bepaald bij koninklijk besluit van 4 september 2006, houdende ontbinding van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Stb. 421 en Stcrt. 184), vindt mede plaats op grond van artikel 137, derde lid, van de Grondwet.

Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de nota van toelichting in het Staatsblad en de Staatscourant zal worden geplaatst.

The Bottom, 15 november 2006

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Nicolaï

Uitgegeven de zeventiende november 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Bij koninklijk besluit van 4 september 2006 (Stb. 421 en Stcrt. 184) is bepaald dat de Tweede Kamer op donderdag 30 november 2006 wordt ontbonden op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip. Grondslag voor dit besluit is artikel 64 van de Grondwet dat de regering de mogelijkheid biedt de Tweede Kamer bij koninklijk besluit te ontbinden.

Nadat genoemd besluit tot ontbinding van de Tweede Kamer was genomen, aanvaardde de Eerste Kamer op 31 oktober 2006 in eerste lezing het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling inzake het voorzitterschap van de gemeenteraad en provinciale staten (Stb. 549). Op 14 november 2006 aanvaardde de Eerste Kamer voorts in eerste lezing het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht (Kamerstukken II 2005–2006, 30471, nrs. 1–2).

Op grond van artikel 137, derde lid, van de Grondwet wordt de Tweede Kamer na bekendmaking van een voorstel tot wijziging van de Grondwet ontbonden. Dit houdt in dat een nieuw gekozen Tweede Kamer zich in tweede lezing buigt over de voorgenomen wijziging van de Grondwet. Deze ontbinding houdt tevens in dat de kiezers van de Tweede Kamer de voorgenomen wijziging van de Grondwet kunnen betrekken bij het uitbrengen van hun stem.

De ontbinding van de Tweede Kamer op 30 november 2006 en de verkiezing van de leden van de nieuwe Tweede Kamer op 22 november 2006 staan daarom tevens in het teken van de voorgenomen wijzigingen van de Grondwet die hiervoor in eerste lezing door beide Kamers zijn aangenomen. Dit besluit stelt dat nader vast. Bij de behandeling van het voorstel inzake het raadsvoorzitterschap in de Eerste Kamer op 31 oktober 2006, heeft de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties toegezegd dat wordt gestreefd naar publicatie van dit besluit in de week voor de verkiezingen zodat de kiezer in staat is de voorgenomen wijziging van de Grondwet in zijn afwegingen te betrekken.

De regering draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk na de verkiezingen het voorstel tot verandering van de Grondwet strekkende tot het vervallen van de bepaling inzake het voorzitterschap van de gemeenteraad en provinciale staten alsmede het voorstel tot verandering van de Grondwet strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht, in tweede lezing worden ingediend bij de nieuw gekozen Tweede Kamer. De nieuw gekozen Tweede Kamer wordt hierdoor zo goed mogelijk in de gelegenheid gesteld beide voorstellen in tweede lezing te behandelen binnen de grondwettelijke zittingsduur van deze Kamer.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties a.i.,

J. W. Remkes

Naar boven