Besluit van 20 oktober 2006, houdende vaststelling van de voorraadheffing op
aardolieproducten
Wij Beatrix, bij
de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van
Onze Minister van Economische Zaken van 8 september 2006, nr.
WJZ 6068281;
Gelet
op artikel 22, tweede lid, van de Wet
voorraadvorming aardolieproducten 2001;
De Raad van State gehoord (advies van
21 september 2006, no. W10.06.0380/II);
Gezien het nader rapport van Onze
Minister van Economische Zaken van 11 oktober 2006, nr. WJZ
6075920;
Hebben
goedgevonden en
verstaan:
Artikel 1
De in
artikel 22, eerste lid, van de Wet voorraadvorming aardolieproducten
2001 genoemde bedragen komen telkens te luiden:
€ 5,30.
Artikel 2
Dit besluit
treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met
1 oktober
2006.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot’s-Gravenhage, 20
oktober
2006
Beatrix
De
Minister van Economische
Zaken,
J.
G. Wijn
Uitgegeven de zevende november 2006
De Minister van
Justitie,
E.
M. H. Hirsch
Ballin
NOTA VAN TOELICHTING
In artikel 21 van de Wet voorraadvorming
aardolieproducten 2001 (hierna Wva) is een voorraadheffing voorzien ter
financiering van de exploitatiekosten van de Stichting Centraal Orgaan
Voorraadvorming Aardolieproducten (hierna COVA). De hoogte van de
voorraadheffing is bepaald in artikel 22, eerste lid van de Wva en
bedraagt voor lichte olie, halfzware olie en gasolie
€ 5,90 per 1000 liter en voor vloeibaar gemaakt
petroleumgas € 5,90 per 1000 kilogram. Op grond van
artikel 22, tweede lid van de Wva, kan de voorraadheffing bij algemene
maatregel van bestuur worden verlaagd of op nihil worden gesteld.
De voorraadheffing is bij het Besluit van 13 september 2004,
houdende tijdelijke verlaging van de voorraadheffing op
aardolieproducten (Staatsblad 2004, 460) verlaagd naar
€ 5,30 per 1000 liter onderscheidenlijk 1000 kilogram
voor de periode van 1 oktober 2004 tot en met
30 september 2006. De reden voor de verlaging was dat COVA op
grond van ramingen verwachtte dat het tarief structureel
exploitatie-overschotten zou genereren waardoor het positieve saldo op
de egalisatierekening van COVA, dat reeds een onnodig hoog niveau had
bereikt, verder zou oplopen.
De tariefsverlaging gedurende
twee jaar van € 5,90 per 1000 liter onderscheidenlijk
1000 kilogram naar € 5,30 per 1000 liter
onderscheidenlijk 1000 kilogram, had tot doel te komen tot een
geleidelijke eliminatie van het als overschot te beschouwen bedrag op
de egalisatierekening van COVA.
De verwachting was dat het
overschot na twee jaar verdwenen zou zijn. Het lagere tarief voor de
voorraadheffing heeft wel tot een lagere opbrengst geleid maar het als
overschot te beschouwen bedrag op de egalisatierekening van COVA is
echter thans nog niet geëlimineerd. Dit is het gevolg van
gerealiseerde boekwinsten op de verkoop van ruwe olie en lagere
exploitatiekosten dan geraamd. Het is derhalve wenselijk de verlaging
voort te zetten. Onderhavig besluit strekt tot verlenging van de
verlaging van de voorraadheffing voor onbepaalde tijd aangezien een
snelle eliminatie van het overschot op de egalisatierekening van COVA
niet wordt voorzien.
Omdat het onderhavige besluit niet leidt
tot een verhoging van de heffingsbedragen, is de voorhangprocedure niet
van toepassing.
De in dit besluit opgenomen verlenging van de
verlaging van de heffing leidt niet tot een wijziging van de
administratieve lasten of de overige nalevingskosten. De heffing blijft
met € 0,0006 per liter onderscheidenlijk per kilogram
verlaagd ten opzichte van de in de Wva genoemde heffing waardoor het
effect op de literprijs nihil is.
Het besluit heeft geen
gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in de milieueffectentoets.
In de inwerkingtredingsbepaling is geregeld dat het besluit zal
terugwerken tot en met 1 oktober 2006. Daarmee is verzekerd dat er
vanaf 1 oktober 2006 geen wijziging zal optreden in de hoogte
van de voorraadheffing. Tegen het verlenen van terugwerkende kracht
bestaat in dit geval geen bezwaar omdat er geen materiële
wijziging in de hoogte van de voorraadheffing wordt
voorgesteld.
De
Minister van Economische
Zaken,
J.
G. Wijn
XHistnoot
Het advies van de Raad
van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde
lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State,
omdat het zonder meer instemmend
luidt.