Besluit van 20 oktober 2006 tot vaststelling van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 1 mei 2006, nr. 5417624/06/6;

Gelet op de artikelen 126m, negende lid en 126ee van het Wetboek van Strafvordering en artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 19 juni 2006, nr. W03.06.0141/l );

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 13 oktober 2006, nr. 5446307/06/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. technisch hulpmiddel: een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 126ee, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering;

b. observatie: observatie met een technisch hulpmiddel ter uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 126g, derde lid, of artikel 126o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

c. opnemen van vertrouwelijke communicatie: het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel, ter uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 126l, eerste lid, of artikel 126s, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

d. opnemen van telecommunicatie: het opnemen van communicatie met een technisch hulpmiddel, ter uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 126m, eerste lid, of artikel 126t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover het bevel, bedoeld in artikel 126m, derde of vierde lid, onderscheidenlijk artikel 126t, derde of vierde lid, ten uitvoer wordt gelegd zonder medewerking van de betrokken aanbieder;

e. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

f. korpsbeheerder: de korpsbeheerder, bedoeld in de artikelen 24 en 38 van de Politiewet 1993;

g. AIVD: de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

Artikel 2. Overeenkomstige toepassing werkgever

Hetgeen in dit besluit wordt bepaald over de korpsbeheerder is van overeenkomstige toepassing op de werkgever van de ambtenaren bedoeld in artikel 141, onderdeel b en c van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 3. Reikwijdte

  • 1. Opsporingsambtenaren als bedoeld in de artikelen 141, onderdeel b en c, en 142 van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden belast met de plaatsing, verwijdering en inzet van een technisch hulpmiddel voor observatie.

  • 2. Opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden belast met de plaatsing, verwijdering en inzet van een technisch hulpmiddel voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie en het opnemen van telecommunicatie.

Artikel 4. Wederzijdse erkenningsclausules

  • 1. Met technische hulpmiddelen in dit besluit worden gelijkgesteld technische hulpmiddelen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lid van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

  • 2. Met een keuringsrapport als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een verklaring van goedkeuring, afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lid van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, welke verklaring is afgegeven op basis van onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

HOOFDSTUK 2. OPSLAG, VERSTREKKING EN PLAATSING VAN TECHNISCHE HULPMIDDELEN

Artikel 5. Opslag technische hulpmiddelen

  • 1. Door of namens de korpsbeheerder wordt een plaats aangewezen voor de opslag van technische hulpmiddelen en wordt ervoor zorggedragen dat deze plaats beveiligd is en uitsluitend toegankelijk is voor of onder begeleiding van daartoe geautoriseerd personeel.

  • 2. Door of namens de korpsbeheerder worden één of meer terzake deskundige ambtenaren aangewezen, die belast zijn met de opslag van technische hulpmiddelen.

Artikel 6. Verstrekking technische hulpmiddelen

  • 1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 5, tweede lid, verstrekt, na ontvangst van een kopie van het daarop betrekking hebbende bevel, het voor de uitvoering daarvan benodigde technische hulpmiddel aan de met de uitvoering belaste ambtenaar. Indien het bevel mondeling is gegeven wordt, in afwijking van de eerste volzin, binnen drie dagen een kopie van het schriftelijke bevel overgelegd.

  • 2. De ambtenaar, bedoeld in artikel 5, tweede lid, verstrekt, na ontvangst van een verzoek door of namens de korpsbeheerder voor verstrekking van technische hulpmiddelen voor oefendoeleinden het benodigde technische hulpmiddel aan de met de uitvoering belaste ambtenaar.

  • 3. De ambtenaar, bedoeld in artikel 5, tweede lid, registreert de verstrekking van het technische hulpmiddel. De registratie bevat ten minste de aanduiding van het technische hulpmiddel, het tijdstip van de verstrekking en de verwachte duur van de inzet van het hulpmiddel en de naam van de officier van justitie die het bevel heeft gegeven onderscheidenlijk de korpsbeheerder die het verzoek heeft ingediend.

  • 4. Het technische hulpmiddel wordt verstrekt voor de periode die nodig is voor de uitvoering van het bevel onderscheidenlijk de duur van de oefening.

Artikel 7. Plaatsing technische hulpmiddelen

  • 1. De plaatsing van het technische hulpmiddel geschiedt door een daartoe door of namens de korpsbeheerder aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaar.

  • 2. Opsporingsambtenaren belast met het plaatsen van een technisch hulpmiddel voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning of andere besloten plaats zijn in het bezit van een door Onze Minister aangewezen document.

  • 3. Opsporingsambtenaren belast met het plaatsen van een technisch hulpmiddel voor het opnemen van telecommunicatie zijn in het bezit van een door Onze Minister aangewezen document.

  • 4. De opsporingsambtenaar maakt van het plaatsen van het technische hulpmiddel proces-verbaal op.

Artikel 8. Controle technische hulpmiddelen

Voorafgaand aan en na afloop van de daadwerkelijke inzet van een technisch hulpmiddel controleert de met de uitvoering belaste opsporingsambtenaar of wordt voldaan aan de eisen, gesteld in de artikelen 10 tot en met 14 en legt daarvan verantwoording af in het proces-verbaal als bedoeld in artikel 7, vierde lid. Indien bij de controle een technische afwijking, defect, verwijdering of verandering van de oorspronkelijke beveiliging of enige andere onregelmatigheid wordt geconstateerd, maakt de opsporingsambtenaar daarvan proces-verbaal op dat aan de officier van justitie wordt gezonden.

Artikel 9. Verwijdering technische hulpmiddelen

  • 1. De verwijdering van het technische hulpmiddel geschiedt door een daartoe door of namens de korpsbeheerder aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaar.

  • 2. Na verwijdering van het technische hulpmiddel stelt de in het eerste lid bedoelde ambtenaar het technische hulpmiddel weer in handen van de ambtenaar, bedoeld in het artikel 5, tweede lid. Deze registreert de ontvangst van de technische hulpmiddelen. De registratie bevat ten minste de aanduiding van het technische hulpmiddel, van de staat waarin het verkeert en van het tijdstip van ontvangst.

HOOFDSTUK 3. TECHNISCHE EISEN

Artikel 10. Datum en tijdregistratie

Het technische hulpmiddel legt de datum en tijd waarop de signalen worden gedetecteerd, automatisch en doorlopend op de gegevensdrager vast.

Artikel 11. Gericht opnemen telecommunicatie

Het technische hulpmiddel voor het opnemen van telecommunicatie neemt slechts de communicatie op die plaatsvindt met gebruikmaking van één of meer nummers van de individuele gebruiker of gebruikers, op wie het bevel tot het opnemen van de communicatie is gericht.

Artikel 12. Beveiliging technisch hulpmiddel

Indien de opsporingsambtenaar niet voortdurend aanwezig is gedurende de inzet van het technische hulpmiddel wordt het technische hulpmiddel zodanig beveiligd dat technische veranderingen achteraf zo veel mogelijk zijn vast te stellen.

Artikel 13. Beveiliging transport signalen

Het transport van het signaal wordt dusdanig beveiligd dat manipulatie van de signalen wordt voorkomen of achteraf is vast te stellen.

Artikel 14. Opslag signalen

  • 1. De inhoud van de gedetecteerde signalen is identiek aan de op de gegevensdrager opgeslagen signalen.

  • 2. De op een gegevensdrager opgeslagen signalen worden niet bewerkt.

  • 3. Bij de opslag van signalen worden maatregelen genomen om manipulatie van de opgeslagen signalen te voorkomen en om achteraf te kunnen vaststellen of niettemin manipulatie heeft plaatsgevonden.

  • 4. Indien het technische hulpmiddel mede bestaat uit een component die selecteert welke signalen worden opgeslagen, legt de opsporingsambtenaar vast welk selectiecriterium is gehanteerd.

Artikel 15. Bewerking opgeslagen signalen

  • 1. Indien dat voor de waarneming van de opgeslagen signalen noodzakelijk is, kan een kopie van de opgeslagen signalen technisch worden bewerkt.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bewerking wordt uitgevoerd door een daartoe door of namens de korpsbeheerder aangewezen en terzake deskundige ambtenaar. De officier van justitie kan bepalen dat een technische bewerking wordt uitgevoerd door een deskundige, niet zijnde een ambtenaar.

  • 3. Van de bewerking wordt een schriftelijk verslag opgemaakt, waarin het proces van bewerking wordt beschreven.

HOOFDSTUK 4. INZET TECHNISCHE HULPMIDDELEN

Artikel 16. Opnemen telecommunicatie

Het opnemen van telecommunicatie waarmee overeenkomstig artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet een gebruik van frequentieruimte wordt gemaakt dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet, geschiedt door een door of namens de korpsbeheerder aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaar die in het bezit is van een door Onze Minister aangewezen document.

Artikel 17. Inzet technische hulpmiddelen opnemen telecommunicatie

  • 1. Een technisch hulpmiddel voor het opnemen van telecommunicatie, waarmee overeenkomstig artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet een gebruik van frequentieruimte wordt gemaakt dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet, voldoet aan de volgende eisen:

    a. het technische hulpmiddel veroorzaakt niet meer dan een plaatselijke, zeer geringe verandering van de functionaliteiten van het desbetreffende netwerk;

    b. de apparatuur is voorzien van een inrichting waarmee het uitgezonden vermogen kan worden geregeld;

    c. het technische hulpmiddel is geregistreerd bij Onze Minister van Economische Zaken.

  • 2. De opsporingsambtenaar registreert de data en de tijdstippen waarop en de plaatsen waar het technische hulpmiddel is gebruikt en de tijdens het gebruik van het technische hulpmiddel gehanteerde instellingen en vermogens van het technische hulpmiddel en doet mededeling van deze gegevens aan Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 18. Inzet gekeurd technisch hulpmiddel

  • 1. Uit een keuringsrapport van het technische hulpmiddel als zodanig of van de componenten waaruit het is samengesteld blijkt dat een technisch hulpmiddel voor observatie of voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie voldoet aan de in artikelen 10, 12, 13 en 14 gestelde eisen.

  • 2. Uit een keuringsrapport van het technische hulpmiddel als zodanig blijkt dat een technisch hulpmiddel voor het opnemen van telecommunicatie voldoet aan de in artikelen 10 tot en met 14 gestelde eisen.

Artikel 19. Inzet zonder keuringsrapport

  • 1. Indien het onderzoeksbelang dit dringend vordert, kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel voor observatie of voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt ingezet, hoewel niet of niet geheel wordt voldaan aan artikel 18, eerste lid.

  • 2. Het bevel van de officier van justitie vermeldt dat toepassing is gegeven aan het eerste lid en bevat een omschrijving van de aard en technische mogelijkheden van het technische hulpmiddel.

  • 3. Na afloop van de inzet wordt voor het technische hulpmiddel of de componenten waarvoor geen keuringsrapport is vastgesteld alsnog een keuringsrapport vastgesteld, tenzij de aard van het technische hulpmiddel of de betrokken componenten zich daartegen naar het oordeel van de officier van justitie verzet.

Artikel 20. Inzet AIVD middelen

  • 1. Indien het onderzoeksbelang dit dringend vordert, kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel voor observatie of voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie, dat bij de AIVD in gebruik is, wordt ingezet hoewel niet of niet geheel wordt voldaan aan artikel 18, eerste lid.

  • 2. De officier van justitie doet een schriftelijk verzoek aan het hoofd van de AIVD voor de inzet van het technische hulpmiddel.

  • 3. Het bevel van de officier van justitie vermeldt dat toepassing is gegeven aan het eerste lid.

Artikel 21. Inzet internationale samenwerking

  • 1. Indien het technische hulpmiddel wordt ingezet ter uitvoering van een rechtshulpverzoek of ten behoeve van een gemeenschappelijk onderzoeksteam als bedoeld in artikel 552qa van het Wetboek van Strafvordering en het technische hulpmiddel in het buitenland door buitenlandse autoriteiten is geplaatst en op Nederlands grondgebied wordt ingezet, kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel wordt ingezet hoewel niet of niet geheel wordt voldaan aan artikel 18, eerste lid.

  • 2. Het bevel van de officier van justitie vermeldt dat toepassing is gegeven aan het eerste lid.

HOOFDSTUK 5. KEURING

Artikel 22. Keuringsdienst

  • 1. Onze Minister wijst een onderdeel van het Korps Landelijke politiediensten aan als keuringsdienst.

  • 2. Onze Minister kan één of meer andere organisaties aanwijzen als keuringsdienst.

  • 3. Onze Minister kan regels stellen bij de aanwijzing van een keuringsdienst.

Artikel 23. Keuringsprotocol

  • 1. De keuringsdienst legt de wijze van keuring vast in een keuringsprotocol.

  • 2. Het keuringsprotocol behoeft voorafgaande goedkeuring door Onze Minister.

Artikel 24. Keuring

  • 1. Door of namens de korpsbeheerder kunnen technische hulpmiddelen en componenten voor de detectie, het transport en de opslag van signalen ter keuring worden aangeboden aan de keuringsdienst.

  • 2. De keuringsdienst maakt van de keuring een rapport op, waaruit blijkt in hoeverre de technische hulpmiddelen onderscheidenlijk de componenten voldoen aan de in de artikelen 10 tot en met 14 gestelde eisen.

  • 3. Het keuringsrapport vermeldt:

    a. het keuringsnummer;

    b. een categoriale aanduiding;

    c. de periode waarvoor de keuring geldt;

    d. relevante informatie met betrekking tot de inzet als technisch hulpmiddel.

Artikel 25. Registratie van de keuringsrapporten

De keuringsdienst van het Korps landelijke politiediensten houdt een centrale registratie bij van de keuringsrapporten.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 26. Overgangsbepalingen

Een geldige verklaring van goedkeuring verleend op grond van het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt gelijkgesteld aan een keuringsrapport als bedoeld in artikel 24.

Artikel 27. Intrekking besluit

Het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt ingetrokken.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.

Artikel 29. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit technische hulpmiddelen strafvordering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 20 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zevende november 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit bevat regels over de inzet van technische hulpmiddelen bij de uitoefening van bijzondere opsporingsbevoegdheden en strekt tot uitvoering van artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering. Dit besluit vervangt het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden.

1.1. Aanleiding

De aanleiding voor dit besluit is tweeërlei. In de eerste plaats zijn in de eindevaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden knelpunten gesignaleerd bij de uitvoering van het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden (Kamerstukken II 2004/05, 29940, nr. 1). In dat besluit zijn eisen gesteld aan de inzet van technische hulpmiddelen bij observatie met een technisch hulpmiddel en het opnemen van vertrouwelijke communicatie. In de evaluatie werden als belangrijkste knelpunten bij de uitoefening van deze bijzondere opsporingsbevoegdheden genoemd: de langdurige certificeringprocedure, de te strenge technische eisen die aan de apparatuur worden gesteld, de beperkingen met betrekking tot het direct afluisteren en de hoge administratieve lasten waarmee de uitvoering van het besluit gepaard gaat. In de evaluatie werd geconstateerd dat deze knelpunten afbreuk doen aan de doelmatigheid en de slagvaardigheid van de opsporing. In het licht van de evaluatie is het wenselijk de procedures die bovenmatig omslachtig en ingewikkeld zijn en daarmee hun doel voorbij schieten, aanzienlijk te vereenvoudigen en ook overigens te herzien. Daartoe dient dit nieuwe besluit dat een meer efficiënte en slagvaardige opsporing mogelijk maakt, terwijl het uitgangspunt van transparantie en controle niet wordt aangetast.

Een tweede aanleiding om het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden te herzien is gelegen in de ratificatie van het Cybercrime Verdrag (Trb. 2002, 18 en Trb. 2004, 290). Ter implementatie van het Cybercrime Verdrag wordt in de artikelen 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering de bijzondere opsporingsbevoegdheid opgenomen om zonder medewerking van de aanbieder van een communicatiedienst telecommunicatie op te nemen (Kamerstukken I 2005/06, 26671, A). Deze nieuwe bevoegdheid kan een grote inbreuk op de privacy van betrokkene met zich mee brengen. Teneinde de privacybelangen te beschermen en de authenticiteit van de opgenomen communicatie te waarborgen is in artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering bepaald, dat ten aanzien van de technische hulpmiddelen waarmee telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder wordt opgenomen, nadere regels worden gesteld. In dit besluit worden daartoe regels gesteld voor het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder.

Gelet op de aard en omvang van de voorgestelde wijzigingen is niet gekozen voor een wijziging van het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden, maar voor het vervangen van dit besluit door een nieuw besluit.

1.2. Reikwijdte

Aangezien een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel zowel door opsporingsambtenaren van de politie, als door opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee en van bijzondere opsporingsdiensten kan worden uitgevoerd, richt dit besluit zich, voor wat betreft de technische hulpmiddelen voor observatie tot al deze opsporingsambtenaren. Een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie daarentegen kan ingevolge de wet uitsluitend door de politie worden uitgevoerd. Het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder is in dit besluit eveneens voorbehouden aan de politie, nu het een nieuwe bevoegdheid betreft waar nog ervaring mee moet worden opgedaan. Regels met betrekking tot technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie zijn daarom primair van belang voor opsporingsambtenaren van de politie.

Dit besluit ziet alleen op technische hulpmiddelen die gegevens registreren. Dergelijke technische hulpmiddelen leveren immers (beeld- of geluids)materiaal op, waarvan de rechter en de verdediging kennis kunnen nemen en dat als bewijs kan dienen. De betrouwbaarheid van de door deze middelen vastgelegde waarnemingen dient onomstotelijk vast te staan. Dit betekent dat het besluit ziet op alle technische hulpmiddelen die worden ingezet ter uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (126l en 126s Sv), een bevel tot stelselmatige observatie van personen, voorzover deze middelen signalen registreren (126g en 126o Sv) en een bevel tot het opnemen van telecommunicatie (126m en 126t Sv). Een bevel tot stelselmatige observatie van personen kan ook worden uitgevoerd met technische hulpmiddelen die geen signalen registreren, bijvoorbeeld een verrekijker of een camera die uitsluitend als monitor wordt gebruikt. Deze technische middelen vallen buiten de reikwijdte van het onderhavige besluit omdat deze middelen geen vastgelegde waarnemingen opleveren die als bewijs kunnen dienen. De technische hulpmiddelen voor andere dan bovenomschreven doelen vallen eveneens buiten het bereik van dit besluit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan camera’s ten behoeve van verkeerstoezicht of ten behoeve van het handhaven van de openbare orde.

1.3. Uitgangspunten en systematiek

Het besluit is gebaseerd op het uitgangspunt dat de gegevens die in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheden met een technisch hulpmiddel worden vastgelegd, betrouwbaar, voor derden toetsbaar en niet manipuleerbaar dienen te zijn. Ook in de gevallen waar de inzet van een technisch hulpmiddel de directe waarneming van de opsporingsambtenaar geheel vervangt, dient de authenticiteit van het bewijsmateriaal boven alle twijfel te zijn verheven. De technische en procedurele eisen die het besluit stelt aan de inzet van technische hulpmiddelen dienen als waarborg voor de onschendbaarheid van de vastgelegde waarnemingen, die artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering vereist.

De authenticiteit van de vastgelegde waarnemingen wordt allereerst gewaarborgd door de technische eisen die aan de technische hulpmiddelen worden gesteld. Daarnaast gelden procedurele eisen ten aanzien van de opslag, verstrekking, plaatsing en inzet van technische hulpmiddelen, evenals de bewerking van geregistreerde signalen.

Als algemene technische eis geldt dat de datum en tijd waarop de gegevens worden geregistreerd automatisch en doorlopend op de gegevensdrager worden vastgelegd. Daarnaast gelden aanvullende technische eisen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden waaronder de inzet plaatsvindt. In het geval de opsporingsambtenaar niet voortdurend aanwezig is tijdens de inzet van het technische hulpmiddel dient het technische hulpmiddel te worden beveiligd tegen manipulatie door derden. Deze aanvullende technische eis van beveiliging ter voorkoming van manipulatie geldt ook indien het signaal wordt getransporteerd.

Ter controle op de naleving van deze technische eisen stelt het besluit de eis dat slechts gekeurde technische hulpmiddelen mogen worden ingezet bij de uitoefening van de bijzondere opsporingsbevoegdheden. Daartoe is de keuringsdienst van het Korps landelijke politiediensten belast met de keuring van technische hulpmiddelen en componenten. Om de kwaliteit en consistentie van de keuring te waarborgen dient de keuringsdienst een keuringsprotocol vast te leggen voor de keuring van de verschillende technische hulpmiddelen en componenten. Van de keuring wordt een rapport opgemaakt waarin wordt beschreven in hoeverre het technische hulpmiddel of de component voldoet aan de algemene en aanvullende technische eisen die het besluit stelt. Bij de keuring wordt aan het technische hulpmiddel of de component een uniek keuringsnummer toegekend. In het proces-verbaal van de inzet kan worden verwezen naar het keuringsnummer, waardoor de samenstelling van het technische hulpmiddel – ter bescherming van de tactische belangen van de opsporingsdiensten – kan worden afgeschermd. De betrouwbaarheid van het middel en de vastgelegde waarnemingen blijft echter buiten twijfel nu de rechter indien noodzakelijk de volledige gegevens kan opvragen. Bij de inzet van het technische hulpmiddel dient de opsporingsambtenaar te bepalen welke technische eisen van toepassing zijn, gelet op de omstandigheden waaronder de inzet plaatsvindt. Op basis van de keuringsrapporten kan hij vervolgens bepalen welk technisch hulpmiddel of welke componenten mogen worden ingezet.

Voorafgaand en na afloop van de inzet stelt het besluit verschillende procedurele eisen om manipulatie van de geregistreerde gegevens te voorkomen en de authenticiteit te waarborgen. De technische hulpmiddelen dienen te worden opgeslagen op een door de korpsbeheerder aangewezen plaats, die beveiligd is en onder toezicht staat van een daartoe aangewezen ambtenaar. De verstrekking van een technisch hulpmiddel vindt slechts plaats nadat een bevel van de officier is overgelegd. De verstrekking van het technische hulpmiddel wordt geregistreerd. Voorafgaand en na afloop aan de daadwerkelijke inzet controleert de opsporingsambtenaar of het technische hulpmiddel aan de gestelde eisen voldoet en correct functioneert. Indien onregelmatigheden worden geconstateerd wordt een proces-verbaal opgemaakt en naar de officier van justitie gezonden. De officier en de rechter kunnen op grond van het proces-verbaal beoordelen in hoeverre de geconstateerde onregelmatigheden afbreuk doen aan de authenticiteit en bewijskracht van de vastgelegde waarnemingen. De plaatsing van de technische hulpmiddelen dient te geschieden door speciaal daartoe aangewezen en terzake deskundige opsporingsambtenaren. Gelet op de grote inbreuk op de privacy die het met zich meebrengt, is de plaatsing van technische hulpmiddelen in een woning voorbehouden aan opsporingsambtenaren die voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.

Om de authenticiteit te waarborgen is het niet toegestaan om de geregistreerde signalen te manipuleren of te bewerken. De opgeslagen signalen dienen identiek te zijn aan de waargenomen signalen en te worden beveiligd tegen manipulatie nadat ze zijn opgeslagen. Indien de geregistreerde signalen bijvoorbeeld van dermate slechte kwaliteit zijn dat ze niet of slechts beperkt bruikbaar zijn, kan een kopie van de geregistreerde signalen technisch worden bewerkt. Van deze bewerking wordt een schriftelijk verslag opgemaakt waarin het proces van bewerking wordt beschreven.

1.4. Wijzigingen

Naar aanleiding van de eindevaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden is een aantal procedures in het besluit vereenvoudigd in vergelijking met het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden.

Allereerst is de doorlooptijd van de keuringsprocedure door een tweetal wijzigingen sterk gereduceerd. De afgifte van een ministeriële verklaring van goedkeuring leidde tot een lange doorlooptijd van de keuringsprocedure. Nu in de praktijk er nooit reden is geweest om een goedkeuring te weigeren, geldt niet langer de eis dat de Minister van Justitie een verklaring van goedkeuring verleent. Door een functionaris van het Korps landelijke politiediensten voortaan te belasten met de vaststelling van een keuringsrapport wordt de doorlooptijd van de keuringsprocedure sterk verkort. Daarnaast is de keuringsprocedure vereenvoudigd door niet langer te eisen dat het technische hulpmiddel als zodanig moet worden gekeurd. Als hoofdregel geldt wel dat het technische hulpmiddel in zijn geheel dient te worden gekeurd. Echter, door meer ruimte te bieden aan de keuring van losse componenten kan de duur van de keuring worden ingekort en zijn de technische hulpmiddelen sneller inzetbaar, waardoor de slagvaardigheid van de opsporing wordt vergroot. Daarnaast is de procedure voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie efficiënter gemaakt. De technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie mogen voortaan ook bij de regiokorpsen worden opgeslagen en door opsporingsambtenaren van het regiokorps worden geplaatst. De verwachting is dat de technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie sneller en efficiënter kunnen worden ingezet, nu de eis van centrale opslag bij en plaatsing door het Korps landelijke politiediensten is komen te vervallen.

Een tweede belangrijke wijziging betreft de aard van de keuring en de vrijheid waarover de opsporingsambtenaren beschikken bij de samenstelling van een technisch hulpmiddel voor observatie of het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Het karakter van de keuring is in die zin gewijzigd, dat het doel van de keuring niet langer is het goed- of afkeuren van een technisch hulpmiddel. De keuring is in de nieuwe systematiek bedoeld om te bepalen aan welke functionele eisen een technisch hulpmiddel of component voldoet. Bij de inzet van een technisch hulpmiddel zal de opsporingsambtenaar allereerst moeten bepalen welke technische eisen van toepassing zijn, gelet op de specifieke omstandigheden waaronder de inzet plaatsvindt. Aan de hand van de toepasselijke technische eisen zal vervolgens moeten worden bepaald welk technisch hulpmiddel of welke combinatie van specifieke componenten voldoet aan de gestelde technische eisen. Op basis van de keuringsrapporten kan de opsporingsambtenaar vaststellen of het gekozen technische hulpmiddel of de gekozen componenten als geheel voldoen aan de technische eisen. In het proces-verbaal van de plaatsing van het technische hulpmiddel zal de opsporingsambtenaar moeten aangeven op welke wijze is voldaan aan de eisen die het besluit stelt. Nu niet langer geldt dat een technisch hulpmiddel als geheel moet worden goedgekeurd, beschikt de opsporingsambtenaar over de vrijheid om zelf uit verschillende componenten een technisch hulpmiddel samen te stellen. Ten aanzien van het opnemen van telecommunicatie geldt nog wel de eis dat het technische hulpmiddel als geheeld dient te worden gekeurd. Aangezien het hier een nieuw technisch hulpmiddel betreft waarmee nog geen ervaring is opgedaan en dat bij onjuist gebruik tot een grote inbreuk op de privacy van betrokkenen kan leiden geldt vooralsnog de eis dat het technische hulpmiddel als zodanig moet worden gekeurd.

In de derde plaats zijn de technische eisen aan de technische hulpmiddelen aangepast. Er zijn algemene technische eisen geformuleerd ten aanzien van de datum en tijdregistratie die in alle gevallen van toepassing zijn. Daarnaast worden aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de beveiliging van het technische hulpmiddel en van het transport van signalen, die alleen gelden afhankelijk van de omstandigheden waaronder de inzet plaatsvindt. Hierdoor wordt voorkomen dat er onnodige procedures worden gevolgd die niet bijdragen aan de authenticiteit van de geregistreerde signalen. De technische eisen die in de eindevaluatie als technisch niet haalbaar of onwerkbaar zijn gekarakteriseerd, zijn zodanig aangepast dat het besluit nu realistische en uitvoerbare technische eisen stelt.

Tenslotte is tegemoetgekomen aan de problemen die in de evaluatie zijn gesignaleerd met betrekking tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie, ook wel «direct afluisteren» genoemd. Uit de technische eisen werd een «verbod» op meeluisteren afgeleid. Als gevolg hiervan werd het noodzakelijk geacht om eerst een tijdrovende transcriptie van de geregistreerde signalen uit te voeren, voordat kennis kon worden genomen van de inhoud van de opgenomen communicatie. Een dergelijk verbod op het meeluisteren tijdens het opnemen van vertrouwelijke communicatie is echter nooit beoogd. Uit de aard van de bevoegdheid en de systematiek van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden vloeit echter wel de beperking voort dat alleen mag worden meegeluisterd in de gevallen dat er zekerheid bestaat dat de vertrouwelijke communicatie ook daadwerkelijk wordt opgenomen. De procedures bij de plaatsing en inzet van de technische hulpmiddelen dienen hiervoor als waarborg.

1.5. Administratieve lasten burgers en bedrijven

De bepalingen van het besluit richten zich tot de opsporingsdiensten. Het besluit heeft derhalve geen gevolgen ten aanzien van administratieve lasten voor burgers en bedrijven.

1.6. Europees recht

Het beginsel van vrij verkeer van goederen en diensten binnen de Europese Unie brengt met zich mee dat lidstaten in de nationale wetgeving geen eisen aan goederen en keuringen mogen stellen die leiden tot beperking van het vrije verkeer tussen de lidstaten. De technische eisen die het besluit stelt aan technische hulpmiddelen en de door het besluit voorgeschreven keuring van technische hulpmiddelen kunnen worden opgevat als een inbreuk op het vrije verkeer. Daarom is in artikel 4 een wederzijdse erkenningsclausule opgenomen voor goederen en keuringen.

Het ontwerpbesluit is op 18 juni 2006 gemeld aan de Commissie van de Europese Commissie ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998 L 204, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG, PbEG 1998 L 217).

1.7. Adviezen

Adviezen over het ontwerpbesluit zijn uitgebracht door het openbaar ministerie, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA), het Ministerie van Defensie en VNO-NCW.

De opmerkingen van het openbaar ministerie over de opslag van geregistreerde signalen en over de technische eis van datum- en tijdregistratie hebben geleid tot verduidelijking van de toelichting op de artikelen 10 en 14. Een passage over het Europese recht kan, anders dan het openbaar ministerie voorstelde, niet achterwege worden gelaten. Aangezien het besluit op grond van Europees recht (in casu de Richtlijn nr. 98/34 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, Pb EG L 204) aan de Europese Commissie moet worden genotificeerd, dient in de toelichting te worden aangegeven waarom de bepalingen van het besluit verenigbaar zijn met artikel 28 tot en met 30 van het EG-verdrag.

Naar aanleiding van het advies van de NVvR is de regeling voor de inzet van technische hulpmiddelen in het kader van internationale samenwerking uitgebreid. Artikel 21, dat ziet op het gebruik van buitenlandse technische hulpmiddelen bij de uitvoering van rechtshulpverzoeken, is ook van toepassing indien het gebruik van zodanige hulpmiddelen nodig is ten behoeve van een gemeenschappelijk onderzoeksteam dat op grond van artikel 552qa van het Wetboek van Strafvordering wordt gevormd. Naar aanleiding van vragen van de NVvR over de inzet van technische hulpmiddelen in grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken en samenwerkingsverbanden is de toelichting op artikel 21 uitgebreid. De opmerkingen ten aanzien van de eisen voor hulpmiddelen voor satellietinterceptie hebben geleid tot een nadere toelichting op artikel 11 van het besluit.

De NOVA vraagt in haar advies aandacht voor de vereiste zorgvuldigheid bij het beheer en de deskundigheid bij de toepassing van met name het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder, aangezien daarbij een grote inbreuk kan worden gemaakt op de privacy van betrokkene. De systematiek van het besluit is dat er strengere technische eisen worden gesteld en er meer eisen aan de inzet en de opsporingsambtenaar worden gesteld naarmate de bevoegdheid een grotere inbreuk op de privacy van betrokkene met zich meebrengt. Aangezien het opnemen van telecommunicatie een nieuwe bevoegdheid is waar nog ervaring mee moet worden opgedaan, zijn alleen de opsporingsambtenaren van politie bevoegd tot de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van telecommunicatie. Om een zorgvuldig gebruik te waarborgen geldt daarnaast als aanvullende eis voor het opnemen van telecommunicatie dat het technische hulpmiddel als geheel dient te worden gekeurd en keuring van componenten niet is toegestaan. Daarnaast zijn de artikelen 19 tot 21 die het mogelijk maken om in bijzondere gevallen niet vooraf gekeurde technische hulpmiddelen in te zetten, niet van toepassing op het opnemen van telecommunicatie. In de toelichting is naar aanleiding van het advies van de NOVA aandacht besteed aan de wijze waarop gewaarborgd kan worden dat vertrouwelijke communicatie niet alleen wordt afgeluisterd maar ook wordt opgenomen.

Het Ministerie van Defensie pleit in het advies voor een zodanige aanpassing van artikel 3, dat de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee ook kunnen worden belast met de plaatsing, verwijdering en inzet van een technisch hulpmiddel voor het opnemen van telecommunicatie. De noodzaak voor toekenning van deze bevoegdheden vloeit volgens de Koninklijke Marechaussee voort uit het feit dat zij een zelfstandige politietaak uitvoert. Hoewel ik met deze laatste constatering instem, handhaaf ik om de hierna volgende reden vooralsnog toch het gekozen systeem. Voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel is in de wet (artikel 126l Sv) uitdrukkelijk bepaald dat het bevel daartoe slechts kan worden gegeven aan een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onderdeel b, Sv, dat wil zeggen dat het bevel niet gegeven kan worden aan opsporingsambtenaren, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee. Aangezien het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel zonder medewerking van de aanbieder (artikel 126m, derde lid, juncto artikel 126ee Sv) daarmee op één lijn staat, is de bedoelde beperking in het onderhavige besluit ook hierbij aangebracht. Zoals hiervoor aangegeven meen ik wel dat er, gelet op uitvoering van de politietaak van de Koninklijke Marechaussee, reden is de wettelijke beperking in artikel 126l Sv weg te nemen. De voorbereiding daarvoor is in gang gezet. Zodra de noodzakelijke wetswijziging haar beslag zal hebben gekregen, zal ook het onderhavige besluit in die zin worden gewijzigd dat de hier geregelde bevoegdheid ook toekomt aan opsporingsambtenaren werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee.

Indien het in de tussentijd voor de uitvoering van de taak nodig is, kan de Koninklijke Marechaussee een beroep doen op het KLPD voor het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel zonder medewerking van de aanbieder, zoals nu ook reeds het geval is bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie.

In het advies van VNO-NCW wordt aandacht gevraagd voor de vrijheid waarover de opsporingsambtenaar beschikt bij de samenstelling van een technisch hulpmiddel uit verschillende componenten. De vrijheid waarover de opsporingsambtenaar beschikt is echter relatief. Om de slagvaardigheid van de opsporing te vergroten en tijdrovende keuringsprocedures te voorkomen is ervoor gekozen om de keuring van componenten mogelijk te maken. De keuringsprotocollen en de keuringsrapporten van de keuringsdienst van het Korps landelijke politiediensten geven de opsporingsambtenaar echter de nodige sturing en houvast bij het samenstellen van het technische hulpmiddel. Daarnaast geldt dat de opsporingsambtenaar de keuze voor de gebruikte componenten moet verantwoorden in het proces-verbaal dat van de plaatsing en inzet wordt opgemaakt.

2. Artikelen

Artikel 1. Definities

Onderdelen a, b en c

Onder een technisch hulpmiddel worden alleen de technische hulpmiddelen in de zin van artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering verstaan. Het betreft technische hulpmiddelen die worden ingezet ten behoeve van stelselmatige observatie met een technisch hulpmiddel, het opnemen van vertrouwelijke communicatie of het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder. Het besluit is gericht op technische hulpmiddelen die signalen registreren en op een gegevensdrager vastleggen, zoals bijvoorbeeld camcorders, voicerecorders en fotocamera’s. Een technisch hulpmiddel kan ook zijn samengesteld uit verschillende componenten. Het samenstel van een microfoon of een videocamera voor de detectie van de signalen en een recorder voor de registratie van de signalen is ook een technisch hulpmiddel in de zin van dit besluit. Technische hulpmiddelen die echter alleen signalen detecteren, maar die niet over een registratiefunctie beschikken, vallen buiten de reikwijdte van dit besluit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verrekijker, waarmee de opsporingsambtenaren een verdachte van afstand kunnen observeren, maar die niet over de mogelijkheid beschikt om de gedetecteerde signalen op een gegevensdrager vast te leggen.

De eisen die het besluit stelt, gelden evenmin voor de technische hulpmiddelen die in het kader van de uitoefening van de dagelijkse politietaak of in het kader van controle en toezicht worden gebruikt. Deze technische hulpmiddelen vallen buiten de reikwijdte van dit besluit, aangezien de technische hulpmiddelen niet worden ingezet in het kader van bijzondere opsporingsbevoegdheden.

Daarnaast ziet het besluit niet op technische hulpmiddelen die worden geplaatst teneinde uitsluitend de aanwezigheid of de verplaatsing van een goed te kunnen vaststellen, zoals een peilbaken op een container. Het besluit heeft immers betrekking op technische hulpmiddelen voor observatie van personen. Wanneer echter de observatie van het goed zozeer is verbonden met de observatie van een persoon, dat zij daar niet los van kan worden gezien, is wel sprake van observatie van een persoon in de zin van artikel 126g en 126o Wetboek van Strafvordering. (Kamerstukken II, 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 28). In dat geval is het onderhavige besluit dan ook van toepassing. Een voorbeeld hiervan is een peilbaken dat is aangebracht op een auto van een te observeren persoon. Zoals uit dit voorbeeld blijkt, beperkt het besluit zich niet tot de technische hulpmiddelen die beeldsignalen of geluidssignalen registreren. Er zijn ook andere soorten signalen denkbaar. In het kader van het opnemen van vertrouwelijke communicatie kan het signaal bijvoorbeeld bestaan uit de aanslag van een toets op het toetsenbord van een computer.

Onderdeel d

Artikel 126m Sv regelt de bijzondere opsporingsbevoegdheid voor het opnemen van telecommunicatie. Artikel 126m Sv ziet zowel op het opnemen van telecommunicatie mét medewerking van de aanbieder als op het opnemen zónder diens medewerking. Het besluit is op grond van artikel 126ee Sv evenwel alleen van toepassing op het opnemen van communicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder.

Voor het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder zal gebruik moeten worden gemaakt van specialistische technische hulpmiddelen. Hierbij kan worden gedacht aan een IMSI-catcher of een zogenaamde WiFi-catcher. Een IMSI-catcher kan fungeren als een GSM-zendmast, waardoor het mobiele telefoonverkeer in de directe omgeving van de IMSI-catcher kan worden omgeleid en opgenomen. Een WiFi-catcher is een vergelijkbaar technisch hulpmiddel dat kan worden gebruikt om draadloos internetverkeer te onderscheppen en op te nemen. Bij gebruik van de IMSI-catcher en de WiFi-catcher voor het opnemen van telecommunicatie geldt dat niet alle functies van deze hulpmiddelen mogen worden gebruikt, maar slechts die functies waarmee de telecommunicatie van een voorafgaand aan de inzet verkregen nummer kan worden opgenomen.

Artikel 2. Overeenkomstige toepassing werkgever

Een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel kan worden uitgevoerd door opsporingsambtenaren van politie, van de Koninklijke marechaussee en van bijzondere opsporingsdiensten. Het besluit richt zich tot al deze opsporingsambtenaren die over de in de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden genoemde bevoegdheden beschikken. Bij de redactie van een aantal artikelen is er omwille van de leesbaarheid voor gekozen om de bepaling te richten tot de korpsbeheerder en niet tot de werkgever van de overige opsporingsambtenaren. In de gevallen waarin de korpsbeheerder wordt aangesproken, is de bepaling echter eveneens gericht tot de werkgever van de opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee en de werkgever van opsporingsambtenaren bij de bijzondere opsporingsdiensten. De bepalingen in het besluit waarin sprake is van de korpsbeheerder, zijn derhalve van gelijke toepassing binnen de politie, de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten.

Artikel 3. Reikwijdte

Een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie kan op grond van het huidige artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering alleen door opsporingsambtenaren, werkzaam bij de politie, worden uitgevoerd. Het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder wordt in dit besluit, gelet op het daarmee op één lijn staande karakter van de bevoegdheid, ook voorbehouden aan deze opsporingsambtenaren; ik verwijs naar paragraaf 1.7. Een bevel tot observatie met een technisch hulpmiddel kan aan alle opsporingsambtenaren worden gegeven, dus ook aan de opsporingsambtenaren die bij de Koninklijke Marechaussee en bij de bijzondere opsporingsdiensten werkzaam zijn. Op grond van artikel 126g, negende lid, en artikel 126o, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bevel tot observatie ook tot een ambtenaar van een vreemde staat worden gericht. Indien deze ambtenaar van een vreemde staat voldoet aan de eisen die het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden stelt kan hij ook worden belast met de plaatsing, verwijdering en inzet van een technisch hulpmiddel voor observatie.

Artikel 4. Wederzijdse erkenningsclausules

Het beginsel van vrij verkeer van goederen en diensten binnen de Europese Unie brengt met zich mee dat lidstaten in de nationale wetgeving geen eisen aan goederen en keuringen mogen stellen die leiden tot beperking van het vrije verkeer tussen de lidstaten. De technische eisen die het besluit stelt aan technische hulpmiddelen en de door het besluit voorgeschreven keuring van technische hulpmiddelen kunnen worden opgevat als een inbreuk op het vrije verkeer. Daarom is in dit artikel een wederzijdse erkenningsclausule opgenomen voor goederen en keuringen.

Artikel 5. Opslag technische hulpmiddelen

De technische hulpmiddelen kunnen, voor zover van toepassing, bij de regionale korpsen, het Korps landelijke politiediensten, de Koninklijke Marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten worden opgeslagen. De technische hulpmiddelen dienen op één of meer beveiligde plaatsen te worden opgeslagen. Het ligt in de rede dat wat betreft de politie de bedoelde plaats zich zal bevinden bij de secties technische ondersteuning van de regiokorpsen en bij de Dienst specialistische recherche toepassingen (DSRT) van het Korps landelijke politiediensten.

Naar aanleiding van de aanbeveling in de eindevaluatie van de Wet bijzondere opsporingsmethoden wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen de opslag van technische hulpmiddelen voor observatie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Naar verwachting zal de mogelijkheid om technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie voortaan ook bij de regiokorpsen op te slaan, leiden tot een vermindering van de huidige capaciteitsproblemen bij de inzet van deze middelen.

Meer geavanceerde apparatuur kan door een aantal regio’s gezamenlijk worden aangeschaft of is beschikbaar bij het Korps landelijke politiediensten. Indien de regio’s tot gezamenlijke aanschaf van technische hulpmiddelen besluiten, kan de apparatuur in onderling overleg op een aangewezen plaats bij een van de regiokorpsen of bij het Korps landelijke politiediensten worden opgeslagen.

De plaats voor opslag zal bij een regiokorps of bij het Korps landelijke politiediensten worden aangewezen door de korpsbeheerder. Deze aanwijzingsbevoegdheid kan door de korpsbeheerder worden gemandateerd aan de korpschef. Indien de technische hulpmiddelen in gebruik zijn bij de Koninklijke marechaussee of bij een bijzondere opsporingsdienst, wordt de plaats aangewezen door de werkgever. Wat betreft de Koninklijke marechaussee kan hierbij worden gedacht aan de desbetreffende districtscommandant.

De bepalingen in de Telecommunicatiewet met betrekking tot het gebruik van de apparatuur voor het opnemen van telecommunicatie zijn eveneens van toepassing bij de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder.

Artikel 6. Verstrekking technische hulpmiddelen

De technische hulpmiddelen worden verstrekt door een ambtenaar die door de korpsbeheerder is belast met de opslag van de technische hulpmiddelen. De uitgifte van de technische hulpmiddelen vindt slechts plaats nadat er een bevel tot observatie, tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie of tot het opnemen van telecommunicatie is overgelegd. Op basis van het bevel en de specifieke omstandigheden waaronder de inzet plaats zal gaan vinden, bepaalt de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de inzet, welk technisch hulpmiddel in dit geval ingezet zal gaan worden. Bij de verstrekking ziet de ambtenaar die het technische hulpmiddel inzet, erop toe dat het technische hulpmiddel voldoet aan de technische eisen die het besluit in de artikelen 10 tot en met 14, 18 en 19 stelt. Uit het keuringsrapport van het verstrekte technische hulpmiddel of de gebruikte componenten dient te blijken dat het middel voldoet aan de technische eisen die onder de specifieke omstandigheden aan de inzet worden gesteld.

Voor de opleiding en training van opsporingsambtenaren die worden belast met de uitvoering van de bijzondere opsporingsbevoegdheden waarop het besluit ziet, is het noodzakelijk dat zij vaardigheid opdoen in het gebruik van technische hulpmiddelen. Het tweede lid voorziet in verstrekking van technische hulpmiddelen voor oefendoeleinden. Indien de technische hulpmiddelen worden ingezet voor opleiding en oefening behoeft geen bevel van de officier van justitie te worden overgelegd. De technische hulpmiddelen kunnen dan worden verstrekt nadat een verzoek door of namens de korpsbeheerder is overgelegd.

Artikel 7. Plaatsing technische hulpmiddelen

De plaatsing van technische hulpmiddelen voor observatie kan worden uitgevoerd door ambtenaren van de regiokorpsen, het Korps landelijke politiediensten, de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten. Het plaatsen van de technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie is niet langer voorbehouden aan het Korps landelijke politiediensten en kan nu ook door de regiokorpsen ter hand worden genomen. De nieuwe bevoegdheid voor het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder kan eveneens door de regiokorpsen worden uitgevoerd. Indien een regiokorps over voldoende kennis en vaardigheid beschikt en de met plaatsing belaste ambtenaren voldoen aan de opleidingseisen, mag het regiokorps de technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie en het opnemen van telecommunicatie zelf plaatsen.

De korpsbeheerder van de desbetreffende opsporingsambtenaar ziet erop toe dat de ambtenaar beschikt over de benodigde deskundigheid en wijst hem op grond daarvan aan als opsporingsambtenaar die met de uitvoering van deze bevoegdheid kan worden belast

In voorkomende gevallen kan de situatie ontstaan dat het regiokorps of de bijzondere opsporingsdienst niet over de benodigde capaciteit beschikt voor het plaatsen van de technische hulpmiddelen. In onderling overleg tussen de korpsbeheerders kan dan besloten worden dat de plaatsing van de technische hulpmiddelen wordt uitgevoerd door ambtenaren van een ander regiokorps, het Korps landelijke politiediensten of een andere opsporingsdienst.

Tweede lid

De officier van justitie kan op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering bepalen dat voor het plaatsen van een technisch hulpmiddel voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie een woning of andere besloten plaats wordt betreden. Bij het binnentreden van een woning voor het plaatsen van een technisch hulpmiddel zijn naast de eisen van dit besluit tevens de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden van toepassing. De eisen die de Algemene wet op het binnentreden stelt aan de machtiging, zijn eveneens van toepassing op het bevel dat op grond van artikel 126l, vierde lid, wordt gegeven.

Aangezien het betreden van een woning of een andere besloten plaats voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie een zeer grote inbreuk op de privacy betekent en een grote mate van expertise verlangt, worden bijzondere eisen gesteld aan de opsporingsambtenaren die de technische hulpmiddelen plaatsen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning of andere besloten plaats. De ambtenaren dienen over de benodigde opleiding en vaardigheden te beschikken om een woning of andere besloten plaats ongemerkt te betreden. Dit betekent dat opsporingsambtenaren van regiokorpsen, die worden belast met het betreden van een woning, aan dezelfde eisen zullen moeten voldoen die in het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden waren gesteld aan de ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten.

Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden kan de opsporingsambtenaar zich laten vergezellen door anderen, voor zover het doel van het binnentreden dit vereist. Zo is het denkbaar dat voor het uitschakelen van een geavanceerd alarmsysteem de hulp van een deskundige wordt ingeroepen bij het binnentreden. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden dient in het bevel uitdrukkelijk te worden vermeld dat de opsporingsambtenaren zich bij het binnentreden mogen laten vergezellen door anderen.

Derde lid

Het opnemen van telecommunicatie kan een zeer grote inbreuk op de privacy van betrokkene met zich mee brengen. Het gebruik van deze opsporingsbevoegdheid dient daarom op uiterst zorgvuldige wijze plaats te vinden. Daarom dienen de opsporingsambtenaren die de technische hulpmiddelen voor het opnemen van telecommunicatie plaatsen, over voldoende deskundigheid te beschikken en in het bezit te zijn van een door de minister aangewezen document. Hierbij kan bij de huidige stand van zaken worden gedacht aan een door de Politieacademie afgegeven certificaat.

Vierde lid

Van het plaatsen van een technisch hulpmiddel dient een proces verbaal te worden opgemaakt. Ten aanzien van het binnentreden van een woning zal het proces-verbaal dienen te voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden.

Artikel 8. Controle technische hulpmiddelen

Teneinde te waarborgen dat het technische hulpmiddel voldoet aan de technische eisen ten aanzien van de integriteit en authenticiteit, moet voorafgaand aan en na afloop van de daadwerkelijke inzet een controle worden uitgevoerd. Dit betekent dat de ambtenaar die het technische hulpmiddel inzet, controleert of de datum en tijd correct zijn ingesteld en of het technische hulpmiddel geen defecten vertoond. Daarnaast zal de opsporingsambtenaar controleren of alle onderdelen waaruit het technische hulpmiddel dient te worden opgebouwd, aanwezig zijn en correct functioneren. Voorafgaand aan en na afloop van de inzet wordt tevens gecontroleerd of het technische hulpmiddel voldoet aan de technische eisen die het besluit in de artikelen 10 tot en met 14 stelt. Uit het keuringsrapport van het verstrekte technische hulpmiddel of van de gebruikte componenten dient te blijken dat het middel voldoet aan de technische eisen die onder de specifieke omstandigheden aan de inzet worden gesteld. In het proces-verbaal dat op grond van artikel 7, vierde lid, van de plaatsing wordt gemaakt, zal verantwoording moeten worden afgelegd van de wijze waarop is voldaan aan de eisen die het besluit stelt.

Indien na beëindiging van de inzet geen veranderingen aan de apparatuur zijn geconstateerd, mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat het middel ook gedurende de inzet goed heeft gefunctioneerd. Indien er wel een technische afwijking, defect of verandering in de beveiliging of een andere onregelmatigheid wordt geconstateerd, dient de opsporingsambtenaar een proces-verbaal op te maken. Aangezien het niet correct functioneren van het technische hulpmiddel mogelijkerwijs gevolgen heeft voor de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal, dient het proces-verbaal aan de officier van justitie te worden gezonden.

Artikel 9. Verwijdering technische hulpmiddelen

Eerste lid

Aan de verwijdering van een technisch hulpmiddel worden dezelfde eisen gesteld als aan de plaatsing van het technische hulpmiddel. De eisen die in artikel 7 worden gesteld aan de plaatsing, zijn van overeenkomstige toepassing bij de verwijdering van technische hulpmiddelen.

Tweede lid

Na verwijdering van het technische hulpmiddel draagt de opsporingsambtenaar er zorg voor dat het technische hulpmiddel weer wordt teruggebracht naar de opslagplaats. De ontvangst van het technische hulpmiddel zal door de met de opslag belaste ambtenaar worden geregistreerd. Deze registratie bevat naast de datum en tijd van ontvangst ook een aanduiding van de staat waarin het technische hulpmiddel verkeert. Defecten of andere onregelmatigheden die worden geconstateerd, dienen in de registratie te worden vermeld. Indien bij de controle van het technische hulpmiddel na afloop van de inzet onregelmatigheden of defecten zijn geconstateerd, kan bij de registratie van ontvangst worden volstaan met een verwijzing naar het proces-verbaal waarin melding van de onregelmatigheden is gemaakt.

Niet in alle gevallen zal het mogelijk of tactisch wenselijk zijn om het technische hulpmiddel in zijn geheel te verwijderen. Zo is het denkbaar dat één of meer onderdelen van het technische hulpmiddel die in een auto zijn aangebracht niet meer kunnen worden verwijderd omdat de auto zich ver buiten de Nederlandse landsgrenzen bevindt. Maar ook indien het betreden van een woning of een andere besloten plaats om tactische redenen niet wenselijk is, kan worden besloten om het technische hulpmiddel niet of niet in zijn geheel te verwijderen. In een dergelijk geval dient het technische hulpmiddel voor zover mogelijk te worden verwijderd of ontmanteld, zodat het ongeschikt wordt voor opslag van signalen. Bij de registratie van de ontvangst zal het geheel of gedeeltelijk verloren gaan van het technische hulpmiddel dienen te worden vermeld. Daarnaast zal in het proces-verbaal – dat op grond van artikel 8 wordt opgemaakt – worden vermeld op welke wijze de inzet van het technische hulpmiddel is beëindigd, indien het technische hulpmiddel niet volledig is verwijderd.

Artikel 10. Datum en tijdregistratie

De datum en tijd waarop de signalen worden gedetecteerd dienen automatisch en doorlopend door het technische hulpmiddel op de gegevensdrager te worden vastgelegd. Dit vereiste waarborgt dat de signalen die met behulp van een technisch hulpmiddel worden opgeslagen, betrouwbaar en toetsbaar zijn. De datum en tijd dienen doorlopend met het signaal te worden opgeslagen, bijvoorbeeld in de vorm van een secondeteller. Zo kan worden vastgesteld op welk tijdstip de vastgelegde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. De eis van doorlopende datum- en tijdregistratie betekent overigens niet dat er continue dient te worden opgenomen. Deze bepaling staat niet in de weg aan het gebruik van apparatuur die de opname start zodra er geluidssignalen worden ontvangen en weer beëindigd als er geen geluidssignalen meer worden ontvangen. De strekking van deze bepaling is dat zodra er wordt opgenomen er ook absolute zekerheid bestaat over de datum en het tijdstip van de opname. Daarnaast dient het technische hulpmiddel authentieke opnames te maken, in die zin dat het signaal niet inhoudelijk mag worden bewerkt voordat het wordt opgeslagen. Het signaal dient in zijn oorspronkelijke vorm op de gegevensdrager te worden vastgelegd. Mocht er naderhand een noodzaak blijken om het signaal technisch te bewerken, dan kan dat gebeuren volgens de procedure die artikel 15 voorschrijft.

De eis van datum- en tijdregistratie geldt voor alle bijzondere opsporingsbevoegdheden waarop het besluit ziet. Voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie zal doorgaans geen gebruik kunnen worden gemaakt van consumentenelektronica, aangezien die meestal niet beschikt over een doorlopende datum- en tijdregistratie. Voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie zal dan gebruik moeten worden gemaakt van professionele apparatuur, die wel in deze mogelijkheid voorziet.

Artikel 11. Gericht opnemen telecommunicatie

Bij het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de betrokken aanbieder moet gebruik worden gemaakt van een technisch hulpmiddel dat slechts de communicatie opneemt die plaatsvindt met gebruikmaking van één of meer nummers van de individuele gebruiker of gebruikers waarop het bevel is gericht. Het opnemen van telecommunicatie brengt een grote inbreuk op de privacy van de betrokkene met zich mee. Daarom moet voorkomen worden dat telecommunicatie van anderen dan van degene(n) op wie het bevel is gericht, wordt opgenomen. Het technische hulpmiddel dient in staat te zijn om op basis van een nummer in de zin van de Telecommunicatiewet, zoals een telefoonnummer of een IP-adres, gericht de telecommunicatie op te nemen van de gebruiker(s) op wie het bevel is gericht. Indien het technische hulpmiddel niet over de mogelijkheid beschikt om het opnemen van telecommunicatie te beperken tot één of meer nummers van de gebruiker die in het bevel staat vermeld, dan mag het technische hulpmiddel niet worden ingezet. Het technische hulpmiddel dient in staat te zijn om zonder menselijke tussenkomst van een vooraf opgegeven nummer de telecommunicatie op te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan een IMSI-catcher of WiFi-catcher die het verkeer via GSM of Internet kunnen opnemen. Ten aanzien van het opnemen van telecommunicatie die via een sattelietverbinding plaatsvindt, geldt vooralsnog dat er geen technische hulpmiddelen beschikbaar zijn die aan deze eisen kunnen voldoen. Zodra technische hulpmiddelen beschikbaar komen voor sattelietinterceptie zal door de keuringsdienst moeten worden beoordeeld in hoeverre dergelijke middelen voldoen aan de technische eisen die het besluit in dit opzicht stelt. Zonodig zullen er door een wijziging van het onderhavige besluit afwijkende of aanvullende eisen moeten worden gesteld indien de technologische (on)mogelijkheden van deze technische hulpmiddelen daartoe aanleiding geven. Uitgangspunt hierbij zal zijn dat bij de opsporing gebruik moet kunnen worden gemaakt van nieuwe technologieën, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen die dit besluit beoogt te beschermen.

Artikel 12. Beveiliging technisch hulpmiddel

Indien opsporingsambtenaren niet voortdurend aanwezig zijn tijdens de inzet van het technische hulpmiddel, dienen extra voorzieningen te worden getroffen om het technische hulpmiddel te beveiligen. Indien observatie apparatuur in een schuur wordt geplaatst om zo over een periode van enkele dagen de activiteiten in de schuur in de gaten te houden, zal het technische hulpmiddel moeten worden beveiligd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een verzegeling op de verschillende componenten. Aan de hand van een verzegeling die nog intact is, kan dan in beginsel worden vastgesteld dat er geen veranderingen aan de apparatuur hebben plaatsgevonden en dat de opgeslagen gegevens niet zijn gemanipuleerd. Deze eis van beveiliging geldt niet indien de opsporingsambtenaar zelf voortdurend zicht houdt op het technische hulpmiddel en door eigen waarneming kan constateren dat er niet door onbevoegden veranderingen aan de apparatuur worden aangebracht. Uiteraard kan ook indien de opsporingsambtenaar wèl zelf aanwezig is een verzegeling worden aangebracht als extra garantie dat er geen manipulatie heeft plaatsgevonden.

De bepaling vereist dat veranderingen achteraf «zoveel mogelijk» zijn vast te stellen door het aanbrengen van een vorm van beveiliging. In voorkomende gevallen kan het aanbrengen van de bedoelde beveiliging achterwege blijven. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat de desbetreffende component zodanig klein is, dat het fysiek niet mogelijk is hierop een beveiliging aan te brengen. Daarnaast kan het voorkomen dat de opsporingsdienst geen feitelijke controle kan uitoefenen over alle onderdelen waaruit het technische hulpmiddel is opgebouwd, waardoor het niet altijd mogelijk is de vereiste beveiliging aan te brengen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van een netwerk van een aanbieder van commerciële diensten voor het transport van de signalen van het detectiepunt naar de locatie waar het signaal wordt opslagen.

Artikel 13. Beveiliging transport signalen

Een technisch hulpmiddel kan bestaan uit verschillende componenten voor de detectie, het transport en de opslag van de signalen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de videorecorder zich op een andere locatie bevindt dan de videocamera die de signalen detecteert. In dat geval zullen de signalen moeten worden getransporteerd naar de plaats waar de opslagapparatuur zich bevindt. Daarbij is het van belang dat kan worden vastgesteld dat de signalen die worden opgeslagen dezelfde signalen zijn als de signalen die elders door de camera zijn gedetecteerd. Wanneer bijvoorbeeld signalen worden verzonden over de telefoonkabel of via een satelliet, dan dient de transmissie «één op één» plaats te vinden en zal de inhoud van de gedetecteerde signalen gedurende de transmissie ongewijzigd moeten blijven. In deze gevallen zullen er voorzieningen moeten worden getroffen om het transport van de signalen te beveiligen. De beveiliging van het transport kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door het gebruik van versleutelingstechnieken. De versleuteling van gegevens biedt een extra waarborg dat de gedetecteerde signalen authentiek zijn en niet door anderen kunnen worden onderschept en bewerkt. De versleuteling van signalen moet zodanig zijn dat slechts de vorm waarin de signalen worden getransporteerd wijzigt, maar niet de inhoud ervan. Naast versleuteling kan gebruik worden gemaakt van compressietechnieken voor het transport van signalen. Ook hierbij geldt dat deze technieken kunnen worden gebruikt, mits de inhoud van de gedetecteerde en opgeslagen signalen identiek blijft. Er is ook sprake van een beveiligd transport als bijvoorbeeld de videocamera waarmee de signalen worden gedetecteerd, de te verzenden beelden voor het transport automatisch versleutelt of van een unieke code voorziet. In dat geval hoeft het transport als zodanig niet te worden beveiligd, aangezien de beelden dan door de videocamera zelf al zijn beschermd tegen onderschepping en manipulatie door derden tijdens het transport.

Artikel 14. Opslag signalen

Het vereiste van dit artikel ziet op de waarborg dat niet onopgemerkt wijzigingen kunnen worden aangebracht in de opgeslagen signalen en in de datum- en tijdregistratie. De eis dat de inhoud van de geregistreerde signalen identiek moet zijn aan de opgeslagen signalen betekent niet dat alleen gebruik kan worden gemaakt van digitale apparatuur. Het normale kwaliteitsverlies dat plaatsvindt bij de opslag van analoge signalen doet geen afbreuk aan de authenticiteit van het opgeslagen signaal die deze bepaling vereist.

Met name wanneer de signalen digitaal zijn opgeslagen is het van belang dat de signalen worden beveiligd nadat zij zijn opgeslagen. De wijziging van analoog geregistreerde signalen, bijvoorbeeld op een magneetband, is vaak eenvoudig vast te stellen. Bij digitale registratie is dat anders. Daarom zullen de digitaal opgeslagen signalen moeten worden beveiligd door het aanbrengen van bijvoorbeeld een digitale handtekening. Niet in alle gevallen zal het technisch mogelijk zijn om tijdens de registratie de signalen van een digitale handtekening te voorzien. In die gevallen dient direct na het beëindigen van de registratie een digitale handtekening of een andere vorm van beveiliging te worden aangebracht. De kenmerken van de beveiliging dienen te worden vastgelegd.

Vierde lid

Bij observatie met een technisch hulpmiddel wordt in sommige gevallen gebruik gemaakt van een schakelaar die ervoor zorgt dat uitsluitend onder bepaalde omstandigheden signalen worden opgeslagen. Niet alleen uit een oogpunt van efficiency wordt een dergelijke schakelaar toegepast, ook de bescherming van de privacy is hiermee gebaat. Het wordt weinig zinvol geacht een camera vierentwintig uur per dag beelden op te laten nemen van bijvoorbeeld een gesloten deur, terwijl men geïnteresseerd is in wie de desbetreffende deur in of uit gaat. In dat geval kan een schakelaar ervoor zorgen dat alleen signalen worden geregistreerd wanneer de desbetreffende deur opengaat. Zo wordt voorkomen dat onschuldige voorbijgangers op een videoband worden vastgelegd, waarmee hun privacy kan worden geschonden. Het gebruik van een dergelijke schakelaar is toegestaan, mits het selectiecriterium dat wordt gehanteerd, bijvoorbeeld het opengaan van de desbetreffende deur, wordt vastgelegd bij proces-verbaal.

Artikel 15. Bewerking van opgeslagen signalen

Bij het bekijken of het beluisteren van de opgeslagen signalen kan blijken dat de opgeslagen signalen van slechte kwaliteit zijn. Door omgevingslawaai kan bijvoorbeeld het vertrouwelijke gesprek dat is opgenomen niet goed verstaanbaar zijn. Met behulp van een technische bewerking kunnen de hinderlijke bijgeluiden dan worden weggefilterd, waardoor de inhoud van het gesprek weer goed verstaanbaar wordt. De technische bewerking om de kwaliteit van de opgeslagen signalen te verbeteren, vindt plaats volgens een vast te stellen protocol. De verschillende stappen in het proces van bewerking dienen te worden vastgelegd, zodat achteraf een reconstructie van de bewerking kan worden gegeven. De technische bewerking mag niet op het origineel worden uitgevoerd, maar op een kopie. In het geval de verdediging een contra-expertise verlangt kan dan aan de hand van het origineel de bewerking nogmaals worden uitgevoerd.

De technische bewerking van de opgeslagen signalen wordt uitgevoerd door opsporingsambtenaren van de politie, de Koninklijke marechaussee of een bijzondere opsporingsdienst. De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat de met de technische bewerking belaste persoon terzake deskundig is. Hij dient kennis te hebben van de bediening van de apparatuur die nodig is voor de bewerking. Ook dient hij op de hoogte te zijn van de voorschriften en procedures die gelden voor de bewerking van de signalen, zoals neergelegd in dit besluit. De officier van justitie kan in bepaalde gevallen een persoon of instituut, niet behorende tot de politie, inschakelen voor het bewerken van de gegevensdrager. Gedacht kan worden aan het Nederlands Forensisch Instituut of de Nederlandsche centrale organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). Hierbij dient wel altijd rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdediging verzoekt om contra-expertise. Het recht daartoe mag niet illusoir worden doordat de instanties die daarvoor in aanmerking kunnen komen, al betrokken zijn bij het opsporingsonderzoek.

Artikel 16. Opnemen telecommunicatie

Aangezien het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder een grote inbreuk op de privacy van betrokkenen betekent en een grote mate van expertise verlangt, worden bijzondere eisen gesteld aan de opsporingsambtenaren die deze technische hulpmiddelen inzetten. De opsporingsambtenaren dienen over de benodigde opleiding en vaardigheden te beschikken om telecommunicatie te kunnen opnemen, zonder het normale communicatieverkeer te verstoren.

Artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet bepaalt dat de apparatuur waarmee een afwijkend gebruik wordt gemaakt van de frequentieruimte wordt bediend door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren. Artikel 16 geeft hieraan uitwerking. Indien er een afwijkend gebruik wordt gemaakt van de frequentieruimte dienen de opsporingsambtenaren te voldoen aan de opleidingseisen die krachtens artikel 4, eerste lid, van het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie worden gesteld.

Artikel 17. Inzet technische hulpmiddelen opnemen telecommunicatie

Eerste lid

Artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet bepaalt dat de apparatuur waarmee een afwijkend gebruik wordt gemaakt van de frequentieruimte, dient te voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. Artikel 17 geeft hieraan uitwerking. Een van de voorwaarden is dat alleen een plaatselijke en zeer geringe verstoring van de spraakkwaliteit en van andere functionaliteiten mag plaatsvinden. Met «plaatselijk» wordt bedoeld niet verder dan een, twee of drie cellen van de netwerkstructuur voor mobiele telefonie. Een tweede voorwaarde is dat de apparatuur een regelbaar vermogen heeft. Ten slotte geldt de voorwaarde dat de apparatuur moet worden geregistreerd bij het Ministerie van Economische Zaken. Dat ministerie, dat belast is met het toezicht op de naleving van het bepaalde in hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet, krijgt zodoende zicht op de apparatuur die voor de toepassing van artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet kan worden ingezet.

Tweede lid

De opsporingsambtenaar registreert de data en tijdstippen waarop en de plaatsen waar de apparatuur is gebruikt, evenals de gehanteerde instellingen en vermogens van het technische hulpmiddel. Door deze registratie kan achteraf worden nagegaan in hoeverre de inzet van het technische hulpmiddel invloed heeft gehad op verstoringen van de frequentieruimte. De opsporingsambtenaar deelt deze gegevens mee aan het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 18. Inzet gekeurd technisch hulpmiddel

Uit het keuringsrapport dient te blijken dat het technische hulpmiddel voldoet aan de eisen die, onder de specifieke omstandigheden van het geval, aan de inzet worden gesteld. Voorafgaand aan de inzet van een technisch hulpmiddel dienen de in het licht van het besluit relevante omstandigheden in kaart te worden gebracht. Tot de relevante omstandigheden van het geval behoort in ieder geval de (continue) aan- of afwezigheid van een opsporingsambtenaar tijdens de inzet. Indien een opsporingsambtenaar niet voortdurend tijdens de inzet aanwezig is, stelt het besluit, naast het datum- en tijdvereiste van artikel 10, aanvullende eisen ten aanzien van de beveiliging van het technische hulpmiddel in artikel 12. Extra beveiligingseisen gelden ook indien de registratie van het signaal en de opslag daarvan niet in één en hetzelfde apparaat plaatsvinden of de componenten van het technische hulpmiddel zich op verschillende locaties bevinden. In dat geval dient het transport tussen de verschillende componenten beveiligd te worden, bijvoorbeeld door het gebruik van versleutelingstechnieken. Dit betekent dat de eisen die aan het technische hulpmiddel worden gesteld, per geval zullen kunnen verschillen. In het keuringsrapport van de keuringsdienst worden de kenmerken van het technische hulpmiddel dan wel van de componenten waaruit het technische hulpmiddel is opgebouwd, beschreven. Op basis van de beschrijving in het keuringsrapport zal moeten worden bepaald welk technisch hulpmiddel voldoet aan de eisen die in het specifieke geval worden gesteld. De opsporingsdiensten kunnen zelf kiezen welk technisch hulpmiddel wordt ingezet of uit welke componenten het technische hulpmiddel wordt samengesteld.

Eerste lid

Voor observatie met een technisch hulpmiddel en het opnemen van vertrouwelijke communicatie geldt als voorwaarde dat er een keuringsrapport moet zijn vastgesteld voor het ingezette technische hulpmiddel als zodanig of de gebruikte componenten, waaruit blijkt dat het middel geschikt is voor de beoogde inzet.

Tweede lid

Bij het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder geldt de eis dat het technische hulpmiddel als geheel door de keuringsdienst wordt gekeurd. Aangezien het hier een nieuwe bevoegdheid betreft en een onjuist gebruik tot ernstige schending van de privacy kan leiden, dient het technische hulpmiddel als geheel te worden gekeurd. Het is niet toegestaan om uit verschillende gekeurde componenten een technisch hulpmiddel samen te stellen. Om de hiervoor genoemde redenen is het eveneens niet mogelijk om een technisch hulpmiddel in te zetten zonder voorafgaande keuring. In de artikelen 19, 20 en 21 wordt deze mogelijkheid alleen geboden voor observatie met een technisch hulpmiddel en voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie.

Artikel 19. Inzet zonder keuringsrapport

Eerste lid

Van de hoofdregel dat alleen technische hulpmiddelen mogen worden ingezet waarvoor een keuringsrapport is vastgesteld, kan worden afgeweken indien een dringend onderzoeksbelang daartoe noodzaakt.

In de eerste plaats kan de situatie zich voordoen dat keuring voorafgaand aan de inzet teveel tijd zou vergen. Het moet dan gaan om situaties waarin het belang van het onderzoek de inzet van het desbetreffende technische hulpmiddel dringend vordert. Voorwaarde is echter wel dat de officier van justitie toestemming verleent voor de inzet van een technisch hulpmiddel waarvoor geen keuringsrapport is vastgesteld. Bij de beoordeling of er toestemming kan worden verleend voor de inzet zonder voorafgaande keuring, zal de officier van justitie moeten nagaan of het beoogde technische hulpmiddel naar verwachting zal voldoen aan de eisen die het besluit stelt aan de inzet in de specifieke omstandigheden van het geval. Wanneer de officier van justitie besluit tot inzet zonder voorafgaande keuring, dient het technische hulpmiddel of het desbetreffende component na de inzet ter keuring te worden aangeboden bij de keuringsdienst.

In de tweede plaats kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel wordt ingezet dat zich naar zijn aard niet leent voor keuring voorafgaand aan de inzet. Het in te zetten technische hulpmiddel dient, ook al is er geen keuringsrapport voorhanden dat daarvan getuigt, wel te voldoen aan de eisen die het besluit stelt in de specifieke omstandigheden van het geval. Bij technische hulpmiddelen die zich naar hun aard niet lenen voor keuring vooraf kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het gebruik van softwareprogrammatuur als onderdeel van een technisch hulpmiddel. Deze softwareprogrammatuur dient in veel gevallen speciaal op maat te worden gemaakt voor de inzet in een specifiek geval. Bij de inzet van software zal het veelal noodzakelijk zijn om bij of tijdens de inzet aanpassingen te maken aan het technische hulpmiddel om het correct te kunnen laten functioneren. Een keuringsprocedure van het technische hulpmiddel als geheel, voorafgaand aan de inzet, zal in deze gevallen praktisch onmogelijk zijn en een effectieve inzet van dit technische hulpmiddel belemmeren. Zo mogelijk dienen de onderdelen van het technische hulpmiddel die zich wel lenen voor keuring vooraf, te worden gekeurd door de keuringsdienst.

Deze uitzondering op de hoofdregel van artikel 18 is alleen toegestaan bij observatie met een technisch hulpmiddel en bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie.

Tweede lid

De officier van justitie dient toestemming te verlenen voor de inzet van een technisch hulpmiddel of één of meer ongekeurde componenten waarvoor geen keuringsrapport is vastgesteld. In het bevel van de officier van justitie moet in dat geval een omschrijving van de aard en van de technische mogelijkheden van het technische hulpmiddel worden opgenomen. Het bevel moet dan expliciet vermelden dat er een niet gekeurd technisch hulpmiddel wordt ingezet.

Derde lid

Als hoofdregel geldt dat het technische hulpmiddel of de component waarvoor geen keuringsrapport is vastgesteld, na afloop van de inzet alsnog ter keuring aan de keuringsdienst wordt aangeboden. Indien naar het oordeel van de officier van justitie de aard van het technische hulpmiddel zich tegen keuring achteraf verzet kan hij bepalen dat het technische hulpmiddel niet ter keuring wordt aangeboden. De aard van het technische hulpmiddel of een component kan zich bijvoorbeeld tegen keuring vooraf en achteraf verzetten indien het een speciaal op maat gemaakt technisch hulpmiddel of component betreft. Wanneer het technische hulpmiddel specifiek is aangepast aan de omgeving waarin de inzet heeft plaatsgevonden, kan het problematisch zijn om bij een keuring dezelfde situatie na te bootsen. Met name bij op maat gemaakte software die ter plekke nog moet worden aangepast aan de omstandigheden en aan de omgeving waarin de inzet plaatsvindt, kan het problematisch zijn om de omgeving waarbinnen de inzet plaats heeft gevonden te reproduceren en het ingezette technische hulpmiddel te keuren. Indien de officier van justitie besluit om, gelet op de aard van het technische hulpmiddel, keuring achteraf achterwege te laten, dient hij de noodzakelijke procedurele maatregelen te treffen om rechterlijke controle op de inzet mogelijk te maken. Hierbij kan gedacht worden aan uitgebreide omschrijving van de functionele specificaties van het op maat gemaakte technische hulpmiddel in het proces-verbaal. Daarnaast kunnen een digitale kopie van de software en de broncode bij het proces-verbaal worden gevoegd. Door het veiligstellen van de gebruikte broncode kan de software achteraf altijd aan een keuring worden onderworpen, indien dat noodzakelijk mocht blijken ten behoeve van de bewijsvoering. De aanvullende procedurele eisen van de officier van justitie moeten de rechtmatigheid van de inzet waarborgen en moeten voorkomen dat er twijfel ontstaat over de authenticiteit en de herkomst van de geregistreerde gegevens.

Artikel 20. Inzet AIVD middelen

Indien het onderzoeksbelang dit dringend vordert, kan zich de situatie voordoen dat voor een specifieke actie een zeer geavanceerd technisch hulpmiddel noodzakelijk is, waarover de opsporingsinstanties niet beschikken, maar de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) wel. Nu de betrokkenheid van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de praktijk niet van toegevoegde waarde is gebleken voor het verlenen van toestemming, is gekozen voor een procedure die tot minder adminstratieve lasten leidt. De officier van justitie kan het hoofd van de AIVD schriftelijk verzoeken technische ondersteuning te leveren bij de uitvoering van een bevel tot observatie of tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Deze verzoeken zullen niet door iedere officier van justitie kunnen worden gedaan, maar alleen door een daartoe door het College van procureurs-generaal aangewezen centraal persoon, bijvoorbeeld de landelijke terrorisme-officier.

Het zal in deze gevallen veelal gaan om een technisch hulpmiddel dat niet is gekeurd op de wijze als in dit besluit omschreven. Ten aanzien van de inzet geldt wel de eis dat het technische hulpmiddel dient te voldoen aan de eisen die het besluit stelt aan de inzet in de specifieke omstandigheden van het geval. De officier van justitie vermeldt in het bevel dat toepassing is gegeven aan artikel 19 van dit besluit. Het technische hulpmiddel van de AIVD behoeft na afloop van de inzet niet ter keuring te worden aangeboden aan de keuringsdienst. De feitelijke inzet van het desbetreffende technische hulpmiddel vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie.

Deze uitzondering op de hoofdregel van artikel 18 is alleen toegestaan bij observatie met een technisch hulpmiddel en bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie.

Artikel 21. Inzet internationale samenwerking

Ter uitvoering van een rechtshulpverzoek kunnen de Nederlandse opsporingsdiensten door een buitenlandse autoriteit worden verzocht een technisch hulpmiddel in te zetten. Indien het technische hulpmiddel al in het buitenland door een buitenlandse opsporingsdienst is geplaatst kan de officier van justitie bepalen dat het technische hulpmiddel dat ter uitvoering van het rechtshulpverzoek wordt ingezet, niet aan alle eisen behoeft te voldoen die dit besluit stelt. Dit om te voorkomen dat het rechtshulpverkeer wordt belemmerd door de Nederlandse eisen ten aanzien van de te gebruiken technische hulpmiddelen. De bevoegdheid van de officier van justitie om bepaalde eisen buiten toepassing te laten, geldt ten eerste in die gevallen waar het de uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken ten behoeve van een buitenlands onderzoek betreft. De officier van justitie vermeldt in het bevel dat toepassing is gegeven aan artikel 21 van dit besluit. De feitelijke inzet van het desbetreffende technische hulpmiddel vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. Naar aanleiding van het advies van de NVvR is artikel 21 ook van toepassing in gevallen waarin de inzet plaatsvindt ten behoeve van een gezamenlijk onderzoeksteam dat op basis van artikel 552qa van het Wetboek van Strafvordering kan worden geformeerd. Uitgangspunt bij het verlenen van rechtshulp en bij de gezamenlijke onderzoeksteams is dat de opsporingshandelingen plaatsvinden met inachtneming van het nationale recht van de lidstaat waar men optreedt. Artikel 552qb van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de uitoefening van opsporingsbevoegdheden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam op Nederlands grondgebied geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering. Artikel 13 van het EU-rechtshulpverdrag (Trb. 2000, 96) bepaalt eveneens dat de onderzoeksteams dienen te handelen in overeenstemming met het nationale recht van het grondgebied. Dit betekent dat een bevel voor de toepassing van een bijzondere opsporingsbevoegdheid alleen kan worden gericht tot een Nederlandse opsporingsambtenaar, tenzij de Nederlandse wetgeving de mogelijkheid biedt om een dergelijk bevel ook te geven aan een ambtenaar van een vreemde staat. Een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie of tot het opnemen van telecommunicatie kan daarom niet worden gericht aan een ambtenaar van een vreemde staat. Op grond van artikel 126g, negende lid, en artikel 126o, zesde lid, kan een buitenlandse opsporingsambtenaar wel worden belast met de inzet van een technisch hulpmiddel voor observatie. In dat geval geldt dat de ambtenaar van de vreemde staat dient te voldoen aan de eisen van artikel 5 van het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden. Dit betekent dat de ambtenaar van de vreemde staat moet beschikken over de bevoegdheid tot opsporing in zijn eigen staat en beschikt over de kennis en vaardigheden benodigd voor de uitvoering van het bevel. In de overeenkomst voor de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, waartoe het derde lid van artikel 552qa Sv verplicht, kunnen nadere afspraken worden vastgelegd met betrekking tot de uitoefening van het bevel tot observatie door buitenlandse opsporingsambtenaren.

Artikel 22. Keuringsdienst

De keuring van technische hulpmiddelen en componenten zal primair worden opgedragen aan de keuringsdienst van het Korps landelijke politiediensten. De keuringsdienst dient een onafhankelijk en objectief oordeel over de ter keuring aangeboden technische hulpmiddelen te geven. De vereiste onafhankelijkheid zou ter discussie kunnen komen te staan wanneer de keuringsdienst technische hulpmiddelen moet keuren die door het Korps landelijke politiediensten zelf zijn ontwikkeld. In dergelijke situaties bestaat de mogelijkheid om een andere organisatie aan te wijzen als keuringsdienst. Hierbij kan worden gedacht aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) of de Nederlandsche centrale organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). Bij de aanwijzing van de keuringsdiensten kunnen regels worden gesteld bijvoorbeeld met betrekking tot de categorieën van technische hulpmiddelen die door de betreffende keuringsdienst mogen of moeten worden gekeurd.

De opslag en inzet van de technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie is niet langer voorbehouden aan het Korps landelijke politiediensten. De technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie kunnen ook door de regiokorpsen worden opgeslagen en ingezet. Daarmee is de noodzaak om de technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie altijd door TNO of een andere keuringsdienst te laten keuren komen te vervallen. De keuringsdienst van het Korps landelijke politiediensten is voortaan belast met de keuring van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Hierdoor kunnen de doorlooptijd en de kosten van de keuring van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie sterk worden gereduceerd.

Artikel 23. Keuringsprotocol

De keuring van technische hulpmiddelen of componenten wordt uitgevoerd op basis van een keuringsprotocol. In het keuringsprotocol wordt de wijze waarop de keuring plaats vindt vastgelegd. Daarnaast kunnen in het keuringsprotocol de criteria worden opgenomen die bij de keuring worden gehanteerd. Aangezien de apparatuur voor observatie, voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie en voor het opnemen van telecommunicatie naar hun aard verschillen, ligt het voor de hand dat voor de verschillende typen technische hulpmiddelen en componenten ook verschillende keuringsprotocollen zullen worden vastgesteld. In een keuringsprotocol voor een bepaald type technisch hulpmiddel of component kunnen verschillende categorieën worden onderscheiden. Zo is het denkbaar dat de technische hulpmiddelen voor observatie worden onderverdeeld in componenten voor de detectie, het transport en de opslag van signalen. Op basis van deze onderverdeling zou in het keuringsprotocol nog een nadere onderverdeling in categorieën kunnen plaatsvinden. Het onderdeel transport zou bijvoorbeeld kunnen worden onderverdeeld in de categorieën «onbeveiligd transport», «beveiligd transport» en «zwaar beveiligd transport». In het keuringsprotocol kunnen de criteria voor de indeling in de onderscheiden categorieën worden vastgelegd. Het keuringsprotocol zal in samenspraak tussen de keuringsdienst en het Openbaar Ministerie worden opgesteld. De Minister van Justitie is belast met de goedkeuring van de keuringsprotocollen. Het is niet wenselijk dat de keuringsdiensten bij keuring van soortgelijke technische hulpmiddelen verschillende keuringsprotocollen hanteren. De keuringsdienst van het Korps landelijke politiediensten zal bij aanwijzing van andere keuringsdiensten een coördinerende rol worden toebedeeld bij het opstellen en het gebruik van keuringsprotocollen.

Artikel 24. Keuring

Eerste lid

De keuringsdienst kan zowel een compleet technisch hulpmiddel keuren als ook de losse componenten waarmee een technisch hulpmiddel kan worden samengesteld. De keuring beperkt zich tot die onderdelen van het technische hulpmiddel of die componenten, die van belang zijn voor de detectie, het transport en de opslag van de signalen. Om de consistentie en de kwaliteit van de keuring te waarborgen wordt de keuring uitgevoerd op basis van een vast keuringsprotocol.

De korpsbeheerders kunnen de technische hulpmiddelen of componenten die zij willen inzetten voor observatie, voor het opnemen vertrouwelijke communicatie of voor het opnemen van telecommunicatie ter keuring aanbieden bij de keuringsdienst. De keuringsdienst zal de ter keuring aangeboden technische hulpmiddelen of componenten vervolgens keuren. Van de keuring wordt een rapport opgemaakt, waarin de bevindingen van de keuringsdienst worden vastgelegd. Het doel van de keuring is niet om technische hulpmiddelen of componenten goed te keuren of af te keuren. De keuring is bedoeld om de eigenschappen van het technische hulpmiddel of component vast te leggen, zodat op basis van het keuringsrapport beoordeeld kan worden of het technische hulpmiddel of het samenstel van componenten voldoet aan de eisen die aan de inzet worden gesteld.

Tweede en derde lid

De keuringsdienst legt in een rapport de resultaten van de keuring vast. In dit rapport wordt aan ieder technisch hulpmiddel of aan de desbetreffende componenten een uniek keuringsnummer toegekend. In het proces-verbaal dat bij de verstrekking van het technische hulpmiddel wordt opgemaakt kan naar deze keuringsnummers worden verwezen. Ook in de overige processen verbaal en rapporten hoeft niet het volledige technische hulpmiddel te worden omschreven, maar kan worden volstaan met het verwijzen naar het unieke keuringsnummer. De opsporingsdiensten kunnen op deze wijze de gebruikte middelen afschermen, terwijl de rechter en de verdediging wel de zekerheid hebben dat het ingezette technische hulpmiddel voldoet aan alle eisen die het besluit stelt.

Naast het unieke keuringsnummer wordt het technische hulpmiddel of de component ook voorzien van een categoriale aanduiding. Uit deze categoriale aanduiding kan bijvoorbeeld worden afgeleid of het gaat om een technisch hulpmiddel voor observatie, voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie of voor het opnemen van telecommunicatie. Een technisch hulpmiddel kan zo nodig van meer categoriale aanduidingen worden voorzien. De categoriale aanduiding sluit aan bij de indeling in categorieën die in het keuringsprotocol worden gehanteerd.

Het rapport van de keuringsdienst bevat de periode waarvoor de keuring geldt. Na afloop van deze periode kan de keuringsdienst besluiten het technische hulpmiddel opnieuw te keuren of de periode waarvoor de keuring geldt te verlengen. Daarnaast kan in het rapport van de keuringsdienst melding worden gemaakt van relevante informatie met betrekking tot de inzet van het technische hulpmiddel of de component. Deze mogelijkheid voor het verschaffen van relevante informatie is niet bedoeld om dwingende procedurele eisen ten aanzien van de inzet te stellen. De aanvullende informatie heeft een adviserend karakter en biedt de keuringsdienst de mogelijkheid vanuit zijn specifieke expertise de opsporingsambtenaren behulpzaam te zijn bij een juiste inzet van technische hulpmiddelen.

Artikel 25. Registratie van keuringsrapporten

Het vorige besluit vereiste een ministeriële verklaring van goedkeuring van het technische hulpmiddel. Nu in de praktijk er nooit reden is geweest om een goedkeuring te weigeren, geldt niet langer de eis dat de Minister van Justitie een verklaring van goedkeuring verleent.

Bij de aanwijzing van het Korps landelijke politiediensten als keuringsdienst zal worden bepaald welke functionaris wordt belast met vaststelling van keuringsrapporten.

De keuringsdienst van het Korps landelijke politiediensten houdt een centrale registratie bij van de eigen keuringsrapporten alsook van de keuringsrapporten van de keuringsdiensten die op grond van artikel 21, tweede lid, zijn aangewezen. De betrokken opsporingsdiensten dienen inzage te hebben in deze centrale registratie, bijvoorbeeld via Intranet.

Artikel 26. Overgangsbepalingen

De verklaringen van goedkeuring die zijn verleend onder het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden, worden gelijkgesteld aan een keuringsrapport. De technische hulpmiddelen die onder de werking van het vorige besluit zijn goedgekeurd, worden geacht te voldoen aan de eisen die het nieuwe besluit stelt. De technische hulpmiddelen die nu al in gebruik zijn, kunnen ook in de toekomst worden ingezet. Zodra de verklaring van goedkeuring vervalt, doordat de periode waarvoor de goedkeuring geldt, is verlopen, zal voor het desbetreffende technische hulpmiddel een keuringsrapport dienen te worden opgemaakt door de keuringsdienst.

Artikel 28. Inwerkingtreding

De Wet van 1 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II) (Stb. 2006, 300) is per 1 september 2006 reeds in werking getreden. Ook het besluit kan thans in werking treden. De politiekorpsen en de keuringsdienst zijn inmiddels zo ver voorbereid op de inwerkingtreding van het besluit, dat de datum van inwerkingtreding kan worden bepaald op 1 januari 2007.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 december 2006, nr. 242.

Naar boven