Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2006, 504 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2006, 504 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 20 april 2006, nr. FM 2006-00962M;
Gelet op artikel 1:40, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Raad van State gehoord (advies van 18 mei 2006, nr. W06.06.137/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 6 oktober 2006, nr. FM 2006-1514U;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. De toezichthouder brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om verlening of wijziging van:
a. een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, 2:6, eerste lid, 2:11, eerste lid, 2:16, eerste lid, 2:20, eerste lid, 2:27, eerste lid, 2:36, eerste lid, 2:40, 2:48, eerste lid, 2:50, eerste lid, 2:55, eerste lid, 2:60, eerste lid, 2:65, eerste en tweede lid, 2:75, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:86, eerste lid, 2:92, eerste lid, of 2:96 van de wet;
b. een ontheffing als bedoeld in artikel 2:23, tweede lid, 2:55, tweede lid, 2:60, tweede lid, 2:75, tweede lid, 2:80, tweede of derde lid, 2:86, tweede lid, 2:92, tweede lid, 3:2, derde lid, 3:5, vierde lid, of 3:7, vierde lid, 5:27, tweede lid, en 5:71, zesde en zevende lid, van de wet;
c. een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, 3:96, of 5:32, eerste lid, van de wet;
d. een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, van de wet;
e. een goedkeuring als bedoeld in artikel 5:2 van de wet;
f. een goedkeuring als bedoeld in artikel 5:23, eerste lid, van de wet;
g. een erkenning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met een bedrag ter vergoeding van kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, medebeleidsbepaler, houder van een gekwalificeerde deelneming, of persoon als bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, tweede volzin, van de wet, voor zover deze kosten niet reeds op basis van het eerste lid in rekening worden gebracht.
3. De toezichthouder brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, medebeleidsbepaler, houder van een gekwalificeerde deelneming, of persoon als bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, tweede volzin, van de wet, welke toetsing wordt verricht naar aanleiding van een melding van een ingevolge artikel 3:29 of 4:26 van de wet voorgeschreven kennisgeving, onderscheidenlijk melding.
1. De toezichthouder brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van kosten van een inschrijving in het register als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, 3°, 8°, 9°, of onderdeel b, van de wet.
2. De Autoriteit Financiële Markten brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een bieder als bedoeld in artikel 5:70, onderdeel b, van de wet:
a. na het toezenden van een biedingsbericht als bedoeld in artikel 5:71, tweede lid, van de wet;
b. na het uitbrengen van een openbaar bod als bedoeld in artikel 5:71, derde lid, van de wet;
c. na het gestand doen van een openbaar bod als bedoeld in artikel 5:71, derde lid, van de wet;
d. voor het verlenen van een ontheffing bedoeld in 5:71, zesde of zevende lid, van de wet.
3. Autoriteit Financiële Markten brengt eenmalig een bedrag in rekening aan een aanvrager of verzoeker ter vergoeding van de kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om verlening, uitbreiding of wijziging voor een aanmelding van een verbonden bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, onderdeel b, van de wet.
De toezichthouder kan aan de betrokken financiële onderneming een bedrag in rekening brengen ter vergoeding van de kosten die hij maakt voor de toepassing van artikel 1:76, eerste lid, van de wet.
De toezichthouder brengt jaarlijks een bedrag in rekening aan financiële ondernemingen terzake van kosten als bedoeld in artikel 1:40 van de wet, voor zover de desbetreffende kosten niet reeds op grond van de artikelen 2 tot en met 4 in rekening worden gebracht.
1. De kosten, bedoeld in artikel 5, worden op basis van de begroting waarmee is ingestemd door Onze Minister, geraamd voor het jaar waarop het in rekening te brengen bedrag betrekking heeft.
2. De geraamde kosten worden toegerekend aan categorieën van financiële ondernemingen naar de mate van hun beslag op de werkzaamheden, bedoeld in artikel 1:40 van de wet.
3. De per categorie toegerekende geraamde kosten worden verminderd of vermeerderd met het aan de desbetreffende categorie toe te rekenen exploitatiesaldo bedoeld in artikel 1:40, derde lid, van de wet, en verminderd met de aan de desbetreffende categorie toe te rekenen opbrengsten uit bestuurlijke boetes en verbeurde dwangsommen bedoeld in artikel 1:40, vierde lid, van de wet die niet reeds zijn opgenomen in het exploitatiesaldo.
1. De in artikel 6, tweede lid, bedoelde categorieën van financiële ondernemingen zijn, voor zover het door de Nederlandsche Bank in rekening te brengen kosten betreft:
a. clearinginstellingen;
b. kredietinstellingen, verdeeld in:
1°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet, die het bedrijf van bank uitoefenen;
2°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet, die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen;
3°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet, die het bedrijf van bank uitoefenen;
4°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet, die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen;
5°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet, die het bedrijf van bank uitoefenen;
6°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet, die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen;
c. financiële instellingen, verdeeld in:
1°. financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, van de wet;
2°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:25 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
3°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:26 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
d. zorgverzekeraars, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b van de Zorgverzekeringswet waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3:36 van de wet;
e. verzekeraars, niet zijnde zorgverzekeraars als bedoeld in onderdeel d;
f. beheerders, verdeeld in:
1°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, van de wet, niet zijnde beheerders als bedoeld onder 2º;
2°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, van de wet;
3°. beheerders waaraan een ontheffing is verleend;
4°. beheerders als bedoeld in artikel 2:71 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
5°. beheerders als bedoeld in artikel 2:72 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
6°. beheerders als bedoeld in artikel 2:73 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
g. beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder;
h. beleggingsondernemingen, verdeeld in:
1°. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen;
2°. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen;
3°. niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen;
4°. niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen;
5°. beleggingsondernemingen waarop een vrijstelling van toepassing is als bedoeld in artikel 2:104, eerste lid, van de wet.
2. Bij ministeriele regeling kunnen nadere categorieën worden vastgesteld.
1. De in artikel 6, tweede lid, bedoelde categorieën van financiële ondernemingen zijn, voor zover het door de Autoriteit Financiële Markten in rekening te brengen kosten betreft:
a. clearinginstellingen;
b. kredietinstellingen, verdeeld in:
1°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet, die het bedrijf van bank uitoefenen;
2°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet, die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen;
3°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet, die het bedrijf van bank uitoefenen;
4°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet, die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen;
5°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet, die het bedrijf van bank uitoefenen;
6°. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet, die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen;
c. financiële instellingen, verdeeld in:
1°. financiële instellingen die beschikken over een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, van de wet;
2°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:25 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
3°. financiële instellingen die ingevolge artikel 2:26 van de wet in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen;
d. verzekeraars, verdeeld in:
1°. schadeverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of artikel 2:47 van de wet die uitsluitend grote risico’s verzekeren;
2°. andere schadeverzekeraars dan bedoeld onder 1° die uitsluitend grote risico’s verzekeren;
3°. schadeverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of artikel 2:47 van de wet die niet uitsluitend grote risico’s verzekeren;
4°. andere schadeverzekeraars dan bedoeld onder 1° die niet uitsluitend grote risico’s verzekeren;
5°. levensverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, of artikel 2:47 van de wet;
6°. andere levensverzekeraars dan bedoeld onder 5°;
7°. natura-uitvaartverzekeraars;
8°. onderlinge waarborgmaatschappijen als bedoeld in artikel 1:10 van de wet;
e. beheerders, verdeeld in:
1°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, van de wet, niet zijnde beheerders als bedoeld onder 2;
2°. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, van de wet;
3°. beheerders waaraan een ontheffing is verleend;
4°. beheerders als bedoeld in artikel 2:71 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
5°. beheerders als bedoeld in artikel 2:72 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
6°. beheerders als bedoeld in artikel 2:73 van de wet, die met inachtneming van dat artikel zijn overgegaan tot verhandeling van rechten van deelneming;
f. beleggingsinstellingen zonder aparte beheerder;
g. beleggingsondernemingen, verdeeld in:
1°. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verrichten;
2°. in beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verrichten;
3°. niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verrichten;
4°. niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verrichten;
5°. financiële ondernemingen die ingevolge artikel 2:97 van de wet beleggingsdiensten mogen verlenen;
6°. financiële ondernemingen die ingevolge artikel 2:98 van de wet beleggingsdiensten mogen verlenen;
7°. beleggingsondernemingen die ingevolge artikel 2:101 van de wet beleggingsdiensten mogen verlenen;
8°. beleggingsondernemingen die ingevolge artikel 2:102 van de wet beleggingsdiensten mogen verlenen;
9°. beleggingsondernemingen waarop een vrijstelling van toepassing is als bedoeld in artikel 2:104, eerste lid, van de wet;
h. houders van een markt in financiële instrumenten, verdeeld in:
1°. houders van een markt in financiële instrumenten waaraan een erkenning is verleend als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet;
2°. houders van een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 5:26, vierde lid, van de wet;
3°. houders van een gereglementeerde markt waaraan ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 5:27, tweede lid, van de wet;
i. uitgevende instellingen, verdeeld in:
1°. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:24 van de wet;
2°. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onder a, van de wet;
3°. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:59 van de wet;
j. pensioenfondsen;
k. natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 1:15, tweede lid, van de wet;
l. aanbieders van een financieel product, verdeeld in:
1°. aanbieders van krediet;
2°. aanbieders van betaal- en spaarfaciliteiten;
3°. aanbieders van elektronisch geld;
4°. aanbieders van levensverzekeringen;
5°. aanbieders van schade- of natura-uitvaartverzekeringen;
6°. aanbieders van beleggingsobjecten;
m. adviseurs en bemiddelaars in een financieel product, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars, ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten.
2. Bij ministeriele regeling kunnen nadere categorieën worden vastgesteld.
Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks voor 15 januari de hoogte van de eenmalig in rekening te brengen bedragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vastgesteld.
1. De hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 4, wordt per geval vastgesteld door de toezichthouder.
2. Het bedrag wordt op zodanige wijze gespecificeerd dat daaruit blijkt dat het is gebaseerd op de voor het toezicht op de desbetreffende financiële onderneming werkelijk gemaakte kosten.
1. Ter bepaling van de hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 5, wordt bij ministeriële regeling jaarlijks voor 15 juli op voorstel van de toezichthouder per categorie een tarief vastgesteld. Onze Minister kan daarbij maatstaven hanteren en bandbreedtes bepalen en per bandbreedte een tarief vaststellen.
2. De toezichthouder baseert zijn voorstel voor het in het eerste lid bedoelde tarief op de kosten die aan de desbetreffende categorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in artikel 6, en, in voorkomend geval, op de maatstafgegevens die betrekking hebben op het voorafgaande jaar, dan wel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, het daaraan voorafgaande jaar of het lopende jaar.
3. Voor de categorieën van financiële ondernemingen waarvoor de hoogte van het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt gerelateerd aan maatstafgegevens, bestaat de hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 5, uit een jaarlijks voor 15 juli bij ministeriële regeling, op voorstel van de toezichthouder, per categorie vast te stellen minimumbedrag ter dekking van de minimale toezichtkosten per financiële instelling in de desbetreffende categorie, vermeerderd met een bedrag dat:
a. wordt gebaseerd op de kosten die per categorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in artikel 6, onder aftrek van het totaal van de aan de desbetreffende categorie in rekening te brengen minimumbedragen, en
b. is doorberekend naar rato van de maatstafgegevens die betrekking hebben op het voorafgaande jaar dan wel, indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, het daaraan voorafgaande jaar of het lopende jaar.
1. Ten aanzien van financiële ondernemingen die participeren in een stelsel van zelftoezicht, worden de bedragen, bedoeld in de artikelen 9 en 11, derde lid, en de tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid, op voorstel van de toezichthouder verlaagd vastgesteld, voor zover deze bedragen of tarieven betrekking hebben op de toerekening van kosten van werkzaamheden die de toezichthouder verricht in verband met de uitvoering van zijn taak op grond de van artikelen 2:55, 2:60, 2:75, 2:80, 2:86, 2:92 en 2:96 van de wet.
2. Als een stelsel van zelftoezicht als bedoeld in het eerste lid wordt aangemerkt een organisatorisch verband van marktpartijen dat zich ten doel stelt een doeltreffende bijdrage te leveren aan de uitvoering door de toezichthouder van het toezicht op de naleving van de wet en waarmee de toezichthouder een convenant heeft gesloten dat waarborgen biedt voor een adequaat zelftoezicht.
1. Het bedrag, bepaald op basis van artikel 11, wordt voor een financiële onderneming die niet eerder dan 1 februari van het lopende jaar onder een categorie valt, in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden in het jaar dat de financiële onderneming onder de categorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.
2. Aan een financiële onderneming die niet langer onder een categorie valt, wordt het bedrag terugbetaald naar evenredigheid van het aantal maanden van het jaar dat de financiële onderneming niet langer onder de categorie valt, waarbij een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.
3. Indien een financiële onderneming valt onder twee of meer categorieën, brengt de toezichthouder aan die financiële onderneming voor elk van de categorieën een bedrag als bedoeld in artikel 5 in rekening.
1. Een financiële onderneming waaraan het bedrag, bedoeld in artikel 5, in rekening wordt gebracht op grond van een maatstaf als bedoeld in artikel 11, verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn een opgave van haar maatstafgegevens.
2. Indien een financiële onderneming niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een opgave heeft gedaan of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan, kan de toezichthouder een schatting doen van de maatstafgegevens.
1. De toezichthouder bepaalt de wijze en het tijdstip van betaling van de bedragen, bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 5.
2. Indien als wijze van betaling automatische incasso is overeengekomen, kan de toezichthouder bij het in rekening brengen van het bedrag per factuur een korting toepassen.
Indien een financiële onderneming het vermogen heeft verkregen van een financiële onderneming die in het lopende jaar of in het voorafgaande jaar heeft opgehouden onder een categorie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, te vallen, wordt het bedrag ter vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, die door de toezichthouder ten aanzien van laatstbedoelde financiële onderneming zijn gemaakt, in rekening gebracht bij de verkrijgende financiële onderneming, voor zover deze kosten niet reeds bij de laatstbedoelde financiële onderneming in rekening zijn gebracht.
De toezichthouder kan artikel 2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een reële en rechtvaardige kostendoorberekening, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Financiën,
G. Zalm
Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Dit besluit geeft nadere uitwerking van de regels voor de doorberekening van een deel van de toezichtkosten die door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) worden gemaakt bij de uitvoering van hun taak op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft). In dit besluit wordt aangesloten bij de geldende regelingen voor de bekostiging van het financiële toezicht: de Regeling bekostiging financieel toezicht1, de Regeling toezichtkosten AFM Wet toezicht kredietwezen 19922, de Regeling toezichtkosten DNB Wet toezicht kredietwezen 19923, en de Regeling bekostiging Wet op de financiële dienstverlening. Deze regelingen waren gebaseerd op het per 1 januari 2004 in werking getreden stelsel voor de financiering van het toezicht op de financiële markten4, en zijn totstandgekomen in overleg met de toezichthouders en marktpartijen. Met dit besluit is geen wijziging beoogd ten opzichte van de huidige kostenregelingen. Dit geldt met uitzondering van een enkel klein punt, zoals de eenmalige heffing voor verzekeraars. Dit wordt in de artikelsgewijze toelichting nader belicht.
De belangrijkste elementen in de systematiek voor kostendoorberekening zijn de volgende.
Marktpartijen dragen op basis van het zogeheten profijtbeginsel bij aan de kosten van afzonderlijke toezichthandelingen, zoals de behandeling van vergunningaanvragen, alsmede aan de kosten van het zogenoemde reguliere toezicht. Het gaat bij het reguliere toezicht om het doorlopende toezicht op de naleving van de wet, zoals bijvoorbeeld audits en het doorlopende toezicht op liquiditeit, solvabiliteit en marktgedrag. Zoals in de toelichting bij artikel 1:40 van de wet is uiteengezet, komt aan het begrip «kosten» een ruime betekenis toe, ook bijvoorbeeld de kosten van overhead en voorbereidingskosten maken hiervan onderdeel uit. De rijksoverheid bekostigt een deel van de handhavingskosten.5 Dit sluit aan bij het MDW-rapport «Maat Houden».6 De bijdrage van het Rijk aan de kosten van de toezichthouder wordt vastgesteld aan de hand van een percentage van de totale kosten van de toezichthouder. Dit percentage wordt geëvalueerd in 2006.
De toezichtkosten die niet door de rijksbijdrage worden gedekt, worden over de onder toezicht staande financiële ondernemingen omgeslagen. Dit omslaan geschiedt in de eerste plaats door de kosten toe te rekenen aan gelijksoortige categorieën van financiële ondernemingen. Uitgangspunt bij de toerekening is dat geen kruissubsidiëring plaatsvindt tussen verschillende categorieën. De toegerekende kosten worden vervolgens doorberekend aan individuele financiële ondernemingen. De doorberekening geschiedt aan de hand van jaarlijks vast te stellen tarieven, in een aantal gevallen met behulp van heffingsmaatstaven. Het oogmerk is om zo goed mogelijk aan te sluiten op de werkelijke toezichtinspanningen, de daarmee gepaard gaande kosten en op het profijt van het toezicht. De afgelopen jaren is veel aandacht geweest voor de beheersing van de toezichtkosten. De Wft verankert de daarbij gemaakte afspraken om die beheersing te waarborgen. Zo voorziet de wet in de inrichting van een adviserend panel van marktpartijen inzake de kosten van het toezicht. Verder moeten de toezichthouders aanmerkelijke verschillen tussen de begroting en de realisatie tussentijds en tijdig melden aan de minister, opdat zonodig adequate maatregelen kunnen worden genomen. Ook is vereist dat de minister moet instemmen met de jaarrekening of verantwoording van de toezichthouder.
Dit besluit behelst geen verandering ten opzichte van de voorheen bestaande situatie, en leidt niet tot extra administratieve lasten. Dit besluit vormt een neutrale omzetting en zal zodoende ook geen voorzienbare lagere administratieve lasten met zich meebrengen. Hierbij speelt de evaluatie van de kostensystematiek die in 2006 zal worden uitgevoerd en de wens vanuit de sector om niet doorlopende de regelgeving aan te passen. Gelet op deze twee punten is ervoor gekozen om nu geen materiele veranderingen in de administratieve lasten aan te brengen en de resultaten van de evaluatie af te wachten. Marktpartijen zullen bij deze evaluatie betrokken worden. Het onderhavige besluit regelt informatieverplichtingen voor onder toezicht staande instellingen. Deze informatieverplichtingen houden verband met de opgave van maatstafgegevens die kunnen worden gebruikt voor de vaststelling van tarieven. De verplichting hiervoor is opgenomen in artikel 11. In voorkomend geval worden de maatstaven bij ministeriële regeling bepaald. De benodigde gegevens zullen in de meeste gevallen al zijn verstrekt in het kader van reguliere toezichtrapportages of door de toezichthouder zijn af te leiden uit de jaarrekening van de financiële ondernemingen. In een aantal gevallen zal mogelijk opgave moeten worden gedaan van gegevens die niet uit andere hoofde zijn verstrekt. Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld het aantal effectencliënten of effectenrekeningen. Uiteraard zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van gegevens die afzonderlijk moeten worden opgevraagd bij de financiële ondernemingen, voor zover niet op andere wijze een zo rechtvaardig mogelijke toerekening van de toezichtkosten kan worden bereikt. De gegevens zullen in alle gevallen eenvoudig uit de administratie van de financiële onderneming zijn af te leiden.
Bij de totstandkoming van dit besluit zijn de AFM en DNB betrokken en is het commentaar van marktpartijen gevraagd. De Raad van de Effectenbranche (REB), Zorgverzekeraars Nederland, de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen en de Federatie van Onderlinge Verzekeringsmaatschappijen in Nederland (FOV) hebben naar aanleiding van dat verzoek een schriftelijke reactie gegeven. De opmerkingen hebben op verschillende punten geleid tot aanpassing en verduidelijking van de tekst in zowel het besluit als in de toelichting.
De REB stelt dat bepaalde kosten, die door de toezichthouders gemaakt worden, niet zonder meer behoren te worden doorberekend. Hiermee plaatst de REB vraagtekens bij de financieringssystematiek zoals die in 2003 in overleg met de Tweede Kamer is ingevoerd. Bij de evaluatie van de kostensystematiek die in 2006 zal plaatsvinden, zal gelegenheid bestaan om te bezien of aanpassing van de huidige kostensystematiek op onderdelen wenselijk is. In dit besluit wordt aangesloten op de thans geldende kostenregelingen. Opmerkingen over de hoogte van een aantal specifieke kostenposten zijn meegenomen bij het proces voor het vaststellen van de bedragen en de daarop volgende doorberekening.
De OPF verzoekt om de maatstaven die worden gehanteerd om de totale kosten van het doorlopende toezicht binnen een categorie te verdelen tussen de individuele ondernemingen binnen die categorie, op te nemen in het besluit. Met het oog op de in de praktijk benodigde flexibiliteit is er echter voor gekozen om de heffingsmaatstaven niet op te nemen in het besluit, maar deze neer te leggen in de ministeriële regeling waarbij de jaarlijkse tarieven voor het doorlopende toezicht worden vastgesteld. Tevens verzoekt de OPF om in het besluit vast te leggen hoe wordt omgegaan met voorbereidingskosten. De OPF geeft aan dat het onwenselijk is dat dergelijke kosten ineens zouden worden doorberekend in het eerste toezichtjaar. Voorbereidingskosten maken deel uit van de kosten die op grond van artikel 1:40 van de wet kunnen worden doorberekend. Het betreft kosten die worden gemaakt ter voorbereiding van de toezichttaak voordat de toezichtwet in werking treedt, en die op dat moment niet kunnen worden gedekt met heffingen. Deze kosten worden daarom geactiveerd opgevoerd op de balans. Na inwerkingtreding van de toezichtwet worden deze kosten over een periode van vijf jaar verrekend in de heffingen aan de relevante groep onder toezicht gestelde instellingen.
De FOV stelt dat de eenmalige heffingen die voor verzekeraars worden ingevoerd, onwenselijke neveneffecten met zich mee zou kunnen brengen. Bij het aanvragen van vergunningen zouden deze heffingen voor kleine verzekeraars een reële toetredingsdrempel kunnen vormen. De toepassing van het profijtbeginsel in deze situatie leidt tot een andere kostenverdeling die beter vergelijkbaar is met de kostenverdeling in andere sectoren (level playing field). De tarieven voor de eenmalige aanvragen worden op voorstel van DNB worden vastgesteld en zullen aan de hand van kostendekking worden ingevuld. DNB is gevraagd extra aandacht te besteden aan het voorkomen van onwenselijke situaties. Zorgverzekeraars Nederland wijst op de ontstane situatie naar aanleiding van het nieuwe zorgstelsel wat tot gevolg heeft dat er nog belangrijke premieverschuivingen tussen verzekeraars plaatsvinden. Deze problematiek speelt thans ook onder de huidige kostenregeling. Hieraan wordt tegemoet gekomen door de mogelijkheid gegevens van het voorgaande jaar of het lopende jaar te hanteren.
Dit artikel geeft een opsomming van de toezichthandelingen waarvoor door de toezichthouder kosten kunnen worden doorberekend. Voor de vergoeding van de kosten van de werkzaamheden kan per afzonderlijke toezichthandeling een eenmalig bedrag in rekening worden gebracht bij een financiële onderneming ten behoeve waarvan de toezichthandeling wordt verricht. Per soort afzonderlijke toezichthandeling wordt de hoogte van dit bedrag jaarlijks door de minister, op voorstel van de toezichthouder, vastgesteld. Het zijn dus vaste bedragen. De vaststelling is geregeld in artikel 10. Bij de vaststelling is kostendekking het uitgangspunt. Het eerste lid heeft betrekking op zogeheten toelatingskosten. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten voor de behandeling van aanvragen om vergunningen of ontheffingen. Voor verzekeraars behelst deze bepaling een wijziging ten opzichte van de voorheen bestaande situatie; onder de Regeling bekostiging financieel toezicht werden geen kosten voor eenmalige toezichthandelingen doorberekend aan verzekeraars omdat het doorberekenen van eenmalige toezichtshandelingen aan verzekeraars op grond van de Wtv 1993 en de Wtn niet mogelijk is. Het is echter wel wenselijk om ook voor de verzekeraars dit onderscheid te maken. Het is transparanter en zorgt voor consistentie tussen de verschillende categorieën. Op grond van het tweede lid kan het bedrag worden verhoogd voor toetsingen op deskundigheid of betrouwbaarheid. Het derde lid betreft deskundigheids- of betrouwbaarheidstoetsen in geval van een nieuwe benoeming. Er kan onderscheid gemaakt worden voor kredietinstellingen die reeds onder geconsolideerd toezicht staan van een buitenlandse toezichthouder. Dit onderscheid is wenselijke vanwege het verschil in toezichtinspanningen voor de Nederlandse toezichthouder. Onder de Regeling bekostiging Wet financiële dienstverlening bestond de mogelijkheid verlaagde tarieven vast te stellen voor financiële dienstverleners die zijn aangesloten bij een organisatorisch verband van marktpartijen dat zich ten doel stelt een zelfstandige bijdrage te leveren aan de uitgangspunten van de Wet financiële dienstverlening (Wfd) en lagere regelgeving en waarmee de AFM met het oog hierop een convenant heeft gesloten. De gedachte hierachter is dat de toezichtinspanningen door de AFM voor deze categorie dienstverleners minder zullen zijn en dat de daarmee de door te berekenen toezichtkosten navenant lager kunnen zijn. Deze mogelijkheid wordt onder de Wft gehandhaafd voor zover de toerekening van de toezichtkosten betrekking heeft op de verlening van bedoelde financiële diensten.
In een aantal gevallen wordt een bedrag in rekening gebracht voor de inschrijving in het register op grond van artikel 1:107 van de Wft. Het gaat om gevallen waarin de registratie niet samenvalt met een andere toezichthandeling waarvoor een eenmalige heffing in rekening wordt gebracht door de toezichthouder, zoals bijvoorbeeld de verlening van een vergunning of ontheffing. In dat geval wordt volstaan met één heffing waarvan de registratiekosten deel uit maken.
Voorts brengt de Autoriteit Financiële Markten eenmalige bedragen in rekening terzake van een aantal handelingen in het kader van openbare biedingen op effecten.
Dit artikel biedt de toezichthouder de mogelijkheid om de kosten van een door hemaangewezen stille curator in rekening te brengen bij de betrokken financiële onderneming. Een ondercuratelestelling kan soms meerdere jaren bestrijken. Dit artikel biedt de grondslag om eens per jaar de kosten van de ondercuratelestelling in rekening te brengen.
In dit artikel is het beginsel van kostendekking vastgelegd voor door de toezichthouder te verrichten werkzaamheden die in principe geen betrekking hebben op de in de artikelen 2 tot en met 4 genoemde afzonderlijke toezichthandelingen. Het betreft de zogenoemde reguliere toezichtkosten. Er wordt daarbij een relatie gelegd tussen de aan een onder toezicht staande financiële onderneming in rekening te brengen bedragen en de ten aanzien van haar te verrichten werkzaamheden. Als de kosten niet kunnen worden doorberekend op grond van de artikelen 2 tot en met 4, kan de toezichthouder de in die artikelen bedoelde kosten langs de weg van dit artikel in rekening brengen. Het verdient echter de voorkeur de bedoelde kosten zoveel mogelijk individueel toe te rekenen.
In dit artikel is een aantal regels gesteld dat betrekking heeft op de kosten die op basis van artikel 5 kunnen worden doorberekend. Het ruime kostenbegrip betreft de integrale kosten die verband houden met het verrichten van toezichtwerkzaamheden. Het uitgangspunt is dat de kosten worden geraamd op basis van de verwachte ontwikkeling van de kosten en toezichtinspanningen in het jaar waarin de bedragen in rekening worden gebracht. Dit vindt zijn grondslag in de begroting van de toezichthouder. In het tweede lid is de systematiek van kostentoerekening neergelegd. Deze systematiek houdt in dat de kosten worden toegerekend aan onderscheiden categorieën van (gelijksoortige) financiële ondernemingen. De categorie-indeling is bepaald aan de hand van hoofdkenmerken van de onder toezicht staande financiële ondernemingen. Voor de toepassing van dit besluit valt onder een financiële onderneming ook een markt in financiële instrumenten. Een nadere verdeling binnen categorieën kan twee redenen hebben. De ene reden kan zijn dat voor een aantal onder toezicht staande financiële ondernemingen relatief veel of juist weinig toezichtinspanningen wordt verricht. De andere mogelijke reden is dat het wenselijk kan zijn met diverse heffingsmaatstaven te werken. De verrekening van eventuele exploitatiesaldi en opbrengsten van bestuurlijke boetes zoals ook toegelicht bij artikel 1:40 van de wet, geschiedt per categorie. Voor de goede orde wordt er op gewezen dat in terminologie een beperkte wijziging is aangebracht ten opzichte van de huidige kostenregelingen. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt in «categorieën» en «subcategorieën». Voor beide wordt het begrip «categorie» gebruikt. Inhoudelijk is hiermee niets gewijzigd.
In deze artikelen zijn de categorieën van onder toezicht staande financiële ondernemingen bepaald waaraan de kosten, bedoeld in artikel 5, worden toegerekend.
Bij de kostentoerekening worden aangesloten instellingen als bedoeld in artikel 2:105 van de wet niet apart in aanmerking genomen, maar worden zij begrepen onder de instellingen waarbij zij zijn aangesloten. Bij de categorie-indeling wordt een onderscheid gemaakt naar de uitvoering van werkzaamheden door DNB en door de AFM. Voor iedere toezichthouder is afzonderlijk bepaald op welke wijze kostentoerekening voor het door hem uitgeoefende toezicht kan plaatsvinden. Per onder toezicht staande financiële onderneming zal per jaar in beginsel één factuur worden toegestuurd, waarop de voor deze onderneming toepasselijke heffingen worden vermeld.
Onder de Regeling bekostiging Wfd bestond de mogelijkheid verlaagde tarieven vast te stellen voor financiële dienstverleners die zijn aangesloten bij een organisatorisch verband van marktpartijen dat zich ten doel stelt een zelfstandige bijdrage te leveren aan de uitgangspunten van de Wfd en lagere regelgeving en waarmee de AFM met het oog hierop een convenant heeft gesloten. Deze mogelijkheid is gehandhaafd. Hiertoe kan onderscheid worden aangebracht door middel van categorieën.
Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de in rekening te brengen bedragen vastgesteld. In de praktijk levert de toezichthouder hiervoor het voorstel. De vaststelling van deze tarieven voor de eenmalige toezichthandelingen als bedoeld in artikel 2 en 3 geschiedt jaarlijks voor 15 januari. Uiteraard zullen deze bedragen gebaseerd zijn op de in dat jaar te verwachten gemiddelde kosten voor de desbetreffende afzonderlijke toezichthandeling.
De toezichthouder stelt de hoogte vast van de bedragen, bedoeld in artikel 4. Dit bedrag bestaat uit de kosten van de op grond van de Wft benoemde curator en de doorbelasting van de kosten van intensiever toezicht. Deze kunnen per concreet geval verschillen. De toezichthouder moet het bedrag specificeren. Het bedrag is gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten.
De in rekening te brengen tarieven voor het reguliere toezicht worden jaarlijks voor 15 juli vastgesteld.
Zo’n tarief kan gerelateerd zijn aan een maatstaf en een percentage of een bedrag per eenheid betreffen. Een maatstaf kan dienen om tot een redelijke verdeling van de toezichtkosten binnen een categorie te komen. Bij het vaststellen van maatstaven wordt aangesloten bij de in het Rapport herziening financiering toezicht7 geformuleerde uitgangspunten. Als maatstaf kan bijvoorbeeld bruto premie-inkomen, gezamenlijk balanstotaal of aantal effectencliënten worden gehanteerd. Voor zover geen maatstaven zijn vastgesteld, bestaat het tarief uit een vast bedrag per financiële onderneming. De reden hiervoor kan zijn dat kostendoorberekening op basis van een maatstaf niet kostenefficiënt is.
Voor de in het derde lid bedoelde categorieën bestaat het jaarlijks in rekening te brengen bedrag uit een vast gedeelte, het minimumbedrag, en een aanvullend variabel gedeelte dat afhankelijk is van de maatstaf. Het minimumbedrag sluit aan bij de kosten van de gemiddelde minimale toezichtinspanningen die door de toezichthouder met betrekking tot onder toezicht staande financiële ondernemingen binnen een bepaalde categorie worden geleverd. Op basis van de kosten die volgens de in artikel 6 voorgeschreven methode per categorie worden toegerekend, verminderd met het totaal van de minimumbedragen binnen de desbetreffende categorie, wordt aan de hand van de toepasselijke heffingsmaatstaven vervolgens het variabele gedeelte berekend. De maatstaf wordt daarbij in beginsel gerelateerd aan de maatstafgegevens van het voorafgaande jaar. Deze maatstafgegevens worden bij voorkeur per 31 december vastgesteld, behoudens de gevallen waarin de maatstaf niet te koppelen valt aan een bepaalde datum.
Per categorie kunnen door de minister, op voorstel van de toezichthouder, bandbreedtes met bijbehorende tarieven worden vastgesteld. Het gaat om tariefschijven gedifferentieerd naar de grootte van financiële ondernemingen. Zo kan met betrekking tot een categorie toepassing van een degressieve tariefstructuur worden mogelijk gemaakt. Het bepalen van bandbreedtes kan alleen aan de orde zijn als een adequate onderbouwing kan worden gegeven vanuit de verwachte toezichtinspanningen van de toezichthouder en als het kostenefficiënt is.
Onder de Regeling bekostiging Wet financiële dienstverlening bestond reeds de mogelijkheid verlaagde tarieven vast te stellen voor financiële dienstverleners die zijn aangesloten bij een organisatorisch verband van marktpartijen dat zich ten doel stelt een zelfstandige bijdrage te leveren aan de uitgangspunten van de Wet financiële dienstverlening (Wfd) en lagere regelgeving en waarmee de AFM met het oog hierop een convenant heeft gesloten. De gedachte hierachter was dat de toezichtinspanningen door de AFM voor deze categorie dienstverleners minder zouden zijn en dat de daarmee de door te berekenen toezichtkosten navenant lager konden zijn. Deze mogelijkheid is gehandhaafd voor zover de toerekening van de toezichtkosten betrekking heeft op de verlening van bedoelde financiële diensten.
Organisatorische verbanden van marktpartijen kunnen een rol spelen bij de handhaving van de geldende regels. Controle op de naleving van wet- en regelgeving door marktpartijen zelf zal de toezichtstaak van de toezichthouder kunnen verlichten. Daarnaast kunnen marktpartijen een rol vervullen bij het verzamelen en structureren van voor de toezichthouder relevante informatie, waardoor de toezichthouder zich kan beperken in zijn toezicht. Door deze vermindering van de toezichtinspanning van de toezichthouder zullen de totale toezichtkosten, en daarmee de afdrachten voor de financiering van het toezicht geringer kunnen zijn.
Om bij de kostentoerekening een verminderde toezichtinspanning ten aanzien van een bepaalde groep financiële ondernemingen in aanmerking te kunnen nemen, is vereist dat op objectieve wijze kan worden vastgesteld dat de toezichttaak van de toezichthouder wordt verlicht. Hierbij kan worden gedacht aan het faciliëren van vergunning- en ontheffingaanvragen door dossiers concreet voor te bereiden, het inrichten van een database met relevante gegevens ten aanzien van financiële dienstverleners, analyse van verzamelde informatie, bijdrage aan normoverdracht en het beantwoorden van vragen.
Een organisatorisch verband van marktpartijen waarmee de toezichthouder een convenant heeft gesloten op grond waarvan is gewaarborgd dat een relevante bijdrage wordt geleverd aan de uitvoering van het toezicht op de naleving van de wet, wordt aangemerkt als een systeem van zelftoezicht als bedoeld in het eerste lid. De toezichthouder zal bij de uitvoering van zijn toezichttaak op grond van de wet werken met de mogelijkheid een convenant aan te gaan met organisatorische verbanden van marktpartijen, waarin afspraken over de verlichting van de toezichttaak worden vastgelegd. Uit te voeren werkzaamheden en voorwaarden omtrent representatie en minimale omvang kunnen hierin worden uitgewerkt. De afspraken zullen voldoende garantie moeten bieden dat een significante bijdrage aan de uitvoering van het toezicht wordt geleverd.
Met de voorwaarde dat gewaarborgd wordt dat het zelftoezicht adequaat is, wordt tot uitdrukking gebracht dat daadwerkelijk sprake moet zijn van een verminderde toezichtinspanning van de toezichthouder ten opzichte van andere groepen van financiële ondernemingen. Met de gekozen formulering wordt beoogd aan te geven dat sprake moet zijn van een significante verlichting van de toezichttaak van de toezichthouder, terwijl niet dwingend wordt voorgeschreven op welke wijze deze verlichting wordt bewerkstelligd. Het zal in elk geval moeten gaan om een concreet te omschrijven bijdrage die uit verschillende elementen kan bestaan en die van voldoende omvang is om afzonderlijke kostentoerekening efficiënt te kunnen uitvoeren. Omdat het niet uitvoerbaar is om de toezichtinspanning per individuele financiële onderneming te beoordelen, zal sprake moeten zijn van een omlijnbaar stelsel dat representatief is en van voldoende omvang om een relevant verschil te kunnen vertegenwoordigen. De verminderde toezichtinspanning ten aanzien van deze groep zal aantoonbaar moeten zijn.
Als een onder toezicht staande financiële onderneming pas gedurende het begrotingsjaar deel gaat uitmaken van een categorie wordt aan haar voor dat jaar alleen het jaarlijkse bedrag in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden dat de financiële onderneming deel uitmaakt van de desbetreffende categorie. Daarbij geldt een gedeelte van een maand als volledige maand. Doorgaans zal het moment van verstrekking van een vergunning of ontheffing daarvoor bepalend zijn. Het omgekeerde geldt wanneer een onder toezicht staande financiële onderneming gedurende het jaar niet langer deel uitmaakt van een categorie. Zij ontvangt naar evenredigheid van het aantal maanden het betaalde jaarlijkse bedrag terug. Hierbij zal het moment van intrekking van de vergunning of ontheffing bepalend zijn.
Het derde lid bepaalt dat voor financiële ondernemingen die onder meer dan één categorie vallen, voor iedere categorie een bedrag als bedoeld in artikel 5 in rekening wordt gebracht.
De gegevens van de onder toezicht staande financiële ondernemingen waarbij met een maatstaf wordt gewerkt, zijn bepalend voor de hoogte van het bedrag dat aan elke financiële onderneming uiteindelijk individueel in rekening wordt gebracht. Indien de toezichthouder de gegevens niet binnen de gestelde redelijke termijn ontvangt of wanneer sprake is van een kennelijk onjuiste opgave, is hij op grond van dit artikel bevoegd van de gegevens een schatting te doen.
Dit artikel regelt de doorberekening van kosten ingeval van een juridische fusie van twee financiële ondernemingen waarvan er tenminste één onder toezicht staat (vgl. artikel 309 e.v. van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). De kosten van de werkzaamheden die nog voor het moment van fusie ten behoeve van de verdwijnende onder toezicht staande financiële onderneming zijn gemaakt, kunnen, voor zover deze niet reeds zijn doorberekend, in rekening worden gebracht bij de verkrijgende financiële onderneming.
Dit artikel bevat een hardheidsclausule die het mogelijk maakt om in uitzonderlijke gevallen kostendoorberekening voor eenmalige toezichthandelingen geheel of gedeeltelijk achterwege te laten.
Het gebruik van een hardheidsclausule is in algemene zin aan bezwaren onderhevig, maar is in dit besluit toch onmisbaar. Een soortgelijke bepaling heeft in de hiervoor geldende regeling, te weten de kostenregeling DNB Wet toezicht kredietwezen 1992, gestaan. Hoewel die hardheidsclausule in het verleden slechts in een verwaarloosbaar aantal gevallen gebruikt is, is het, om hierna te noemen redenen, noodzakelijk om een dergelijke bepaling ook in de huidige regelgeving op te nemen. Het artikel beoogt ruimte te creëren om in een uitzonderlijk geval de kosten voor een eenmalige toezichthandeling niet individueel aan de verzoekende financiële onderneming door te berekenen, maar de kosten via het exploitatiesaldo te verrekenen. Het profijtbeginsel staat voorop, maar desondanks moet er ruimte zijn om, als het echt nodig is, af te wijken teneinde de kostendoorberekening reëel en rechtvaardig te laten zijn. Een goed functionerend stelsel van financiële markten is onder andere gediend bij een markt met voldoende concurrentie en voldoende stabiliteit. De doorberekening van kosten moet daartoe reëel en rechtvaardig zijn. Eenmalige individuele kostendoorberekening kan in dat verband in uitzonderlijke en onvoorzienbare gevallen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Zo is het niet ondenkbaar dat een doorberekening zou leiden tot kosten die een startende financiële onderneming niet kan dragen en zodoende de toetreding tot de markt belemmeren. Het is echter niet zo dat voor alle startende ondernemingen een uitzondering moet worden gemaakt. Bij de afweging over het al dan niet toepassen van dit artikel let de toezichthouder op de gevolgen voor de financiële onderneming. De gevolgen moeten van dien aard zijn dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Het is niet ondenkbaar dat daarnaast ook bestaande financiële ondernemingen in uitzonderlijke gevallen onder de reikwijdte van dit artikel zouden vallen. Een voorbeeld hiervan is een geval dat de (extra) toezichtinspanningen niet zozeer voortvloeien uit een gedraging van de onderneming, maar meer uit een keuze van de toezichthouder zelf. Per geval zal dan moeten worden beoordeeld of doorberekening van de kosten tot een onbillijkheid van overwegende aard zou kunnen leiden. Zowel de ondernemingen voor welke als de situaties waarin een uitzondering op de hoofdregel van doorberekening gemaakt zou moeten worden, zijn daarmee niet te voorzien. Hierdoor kan niet met een ontheffingsmogelijkheid gewerkt worden en is een hardheidsclausule aangewezen. Het ligt, gelet op de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de systematiek van het kostenverhaal, in de rede dat de toezichthouder dit artikel met terughoudendheid toepast.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
Besluit bekostiging Wft | Regeling bekostiging financieel toezicht1 | Regeling toezichtkosten DNB Wet toezicht kredietwezen 19922 | Regeling toezichtkosten AFM Wet toezicht kredietwezen 19923 | Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening |
---|---|---|---|---|
2 | 7 | 6 | 6 | 3 |
3 | 8 | 4 | ||
4 | 9 | |||
5 | 11, lid 1 | 7, lid 1 | 8, lid 1 | 6 |
6 | 11, leden 2 t/m 5 | 7, leden 2 t/m 5 | 8, leden 2 t/m 5 | 7 |
7 | 15, 16, 18 | 8 | 8 | |
8 | 12, 13 | 9 | ||
9 | 20 | 10 | 12, lid 1 | 11 |
10 | 21 | 12, leden 2 en 3 | 12 | |
11 | 14, leden 2 en 3; 17, leden 2 en 3; 19, leden 2 en 3; 22, leden 1 en 2 | 9, leden 2 en 3; 11, leden 1 en 2 | 11, leden 2 en 3; 13, leden 1 en 2 | 13,14 |
12 | 15 | |||
13, lid 1 | 22, lid 3 | 11, lid 3 | 13, lid 3 | 16, lid 1 |
13, lid 2 | 26 | 15 | 17 | 16, lid 2 |
13, lid 3 | 11, lid 7 | 8, lid 6 | 16, lid 3 | |
14 | 24 | 13 | 15 | 18 |
15 | 25 | 14 | 16 | 19 |
16 | 27 | 16 | 18 | 20 |
17 | 16a |
1 Regeling van de Minister van Financiën van 19 december 2003, FM 2003-1852, Stcrt. 24 december 2003, nr. 249.
2 Stcrt. 24 december 2003, nr. 249.
3 Stcrt. 24 december 2003, nr. 249.
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Dit stelsel is gebaseerd op het op 1 juli 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden rapport met aanbevelingen voor een herziening van de financiering van het toezicht op de financiële markten; Brief van de Minister van Financiën van 1 juli 2003 inzake hervorming van het toezicht op de financiële marktsector, kamerstukken II 2002/3, 28 122, nr. 16.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2006-504.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.