Besluit van 30 augustus 2006 tot wijziging van het Besluit EOS: lange termijn

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 1 november 2005, nr. WJZ 5704959;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 2 december 2005, nr. W10.05.0497/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 24 augustus 2006, nr. WJZ 6062768;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit EOS: lange termijn wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel d komt te luiden:

d. project: lange termijn-project of neo-project;

2. Na onderdeel d worden, onder verlettering van de onderdelen e tot en met h tot onderdelen h tot en met k, drie onderdelen ingevoegd, luidende:

e. lange termijn-project: een nieuw, planmatig geheel van activiteiten, bestaande uit fundamenteel of industrieel onderzoek, of een combinatie van beide, naar een duurzame energiehuishouding, waarvan de onderzoeksresultaten naar verwachting niet eerder dan na tien jaar na het tijdstip van subsidieverlening in de markt worden of kunnen worden toegepast;

f. neo-project: een nieuw, planmatig geheel van activiteiten, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, fundamenteel of industrieel onderzoek, of een combinatie van fundamenteel en industrieel onderzoek, met betrekking tot een innovatief, niet-conventioneel idee voor energietechniek, dat een duurzame energiehuishouding stimuleert, dat kan leiden tot een nieuw onderzoeksgebied of een nieuwe richting binnen een bestaand onderzoeksgebied en dat een hoge technologische risicograad heeft;

g. haalbaarheidsstudie: het tot stand brengen van een schriftelijk rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse alsmede een inschatting van de technische mogelijkheden van fundamenteel of industrieel onderzoek, of een combinatie van fundamenteel en industrieel onderzoek;.

B

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt «project» telkens vervangen door: lange termijn-project.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

c. degene die in Nederland voor eigen rekening en risico een neo-project uitvoert dat past in een onderzoeksprogramma;

d. de deelnemers in een samenwerkingsverband die in Nederland voor gezamenlijke rekening en risico een neo-project uitvoeren dat past in een onderzoeksprogramma.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel e, door een puntkomma, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

f. nieuw energieonderzoek.

C

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde lid tot en met het zesde lid tot het vijfde lid tot en met het zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De subsidie bedraagt 100 procent van de projectkosten voor zover deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie voorafgaand aan fundamenteel onderzoek en 75 procent van de projectkosten voor zover deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie voorafgaand aan industrieel onderzoek, maar niet meer dan een bij regeling van Onze Minister vast te stellen bedrag. Daarbij kan de hoogte van de subsidiepercentages, genoemd in de eerste volzin, per periode als bedoeld in artikel 6 op een lager percentage worden vastgesteld.

2. In het zesde lid wordt «vierde lid» vervangen door: het vijfde lid.

3. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Indien ter zake van de projectkosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies uitgedrukt in een percentage van de projectkosten, niet meer bedraagt dan het ingevolge het eerste tot en met zesde lid geldende percentage.

D

In artikel 5, eerste lid, wordt «Adviescommissie lange termijn energieonderzoek» vervangen door: Adviescommissie lange termijn energieonderzoek en nieuw energieonderzoek.

E

Artikel 10, onderdeel b, komt te luiden:

b. indien hij het onaannemelijk acht dat:

1°. het lange termijn-project binnen vier jaren kan worden voltooid;

2°. het neo-project dat een haalbaarheidsstudie betreft binnen één jaar kan worden voltooid en het neo-project dat een fundamenteel onderzoek, een industrieel onderzoek of een combinatie van beide betreft binnen twee jaren kan worden voltooid.

F

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «Adviescommissie lange termijn energieonderzoek» vervangen door: Adviescommissie lange termijn energieonderzoek en nieuw energieonderzoek.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot het derde tot en met vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister wint geen advies in over een aanvraag voor een haalbaarheidsstudie.

3. In het derde lid, onderdeel c, wordt «projectresultaat» vervangen door: het resultaat van het lange termijn-project.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel d, door een puntkomma, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. indien het neo-project onvoldoende potentie heeft om bij te dragen aan de opbouw van een sterkere kennispositie in Nederland.

G

In artikel 12 , eerste lid, wordt «Adviescommissie lange termijn energieonderzoek» vervangen door: Adviescommissie lange termijn energieonderzoek en nieuw energieonderzoek.

H

Na artikel 12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

In afwijking van artikel 12 verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag voor haalbaarheidsstudies in de volgorde van de ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 30 augustus 2006

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Uitgegeven de veertiende september 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Doel en aanleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit EOS: lange termijn. Met dit wijzigingsbesluit wordt beoogd het bestaande subsidie-instrument ten behoeve van nieuw energieonderzoek (hierna: het NEO-instrument) in het Besluit EOS: lange termijn te integreren.

Het Besluit EOS: lange termijn is één van de instrumenten van het energiebeleid gericht op energieonderzoek. De basis van dit besluit is gelegd in de Nota Energie Onderzoek Strategie (hierna: EOS-nota) die bij brief van 16 november 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 28 108, nr. 1) is aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Eén van de hoofdlijnen van de EOS-nota is de focus op een beperkt aantal energieonderzoeksgebieden. Dit heeft vorm gekregen door het energieonderzoeksgeld te besteden aan een beperkt aantal onderwerpen. De onderzoeksportfolio, bestaande uit speerpunten en kennisimportthema’s, zijn geclusterd in een vijftal aandachtsgebieden:

1. energie-efficiëntie in de industriële en agrarische sector;

2. nieuw gas/schoon fossiel;

3. biomassa;

4. gebouwde omgeving, en

5. opwekking en netten.

Met hierop gerichte meerjarige programma’s is het lange termijn onderzoek ingevuld. Het EOS-instrument ter stimulering van dit onderzoek – het Besluit EOS: lange termijn – is in 2004 in werking getreden.

Dit wijzigingsbesluit is een logisch gevolg van de in de EOS-nota ingezette lijn. In de EOS-nota is namelijk onderkend dat met de exclusieve aandacht voor onderzoek in deze aandachtsgebieden het risico ontstaat dat het onderzoeksveld verschraalt. Aangegeven is dat technologische doorbraken het soms moeten hebben van niet-conventionele ideeën. In de EOS-nota wordt dan ook het belang van een beperkte stimulans voor dergelijke ideeën onderstreept. Daarbij gaat het om niet-conventioneel onderzoek buiten de vastgestelde speerpunten en kennisimportthema’s, en om niet-conventioneel onderzoek dat volstrekt nieuwe richtingen opent binnen de vastgestelde speerpunten en kennisimportthema’s. Alvorens het EOS-instrument werd ontwikkeld is na de instemming van de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer met de EOS-nota op 6 december 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 28 108, nr. 2), parallel aan het aanbrengen van focus in het energieonderzoek, een beperkte financiële stimulans voor niet-conventioneel energieonderzoek gerealiseerd. Met het oog hierop zijn op grond van het Besluit subsidies energieprogramma’s (hierna: BSE) sinds 2002 jaarlijks uitvoeringsregelingen vastgesteld, waarvan de laatste de Uitvoeringsregeling BSE-2005 nieuw energieonderzoek is geweest.

Beoogd is nieuwe en niet-conventionele ideeën korte tijd te ondersteunen en een stukje op te weg te helpen naar realisatie. Na subsidiëring van de neo-projecten kan bij sommige projecten de potentie tot een sterke kennispositie in Nederland en een goede bijdrage aan een duurzame energiehuishouding aanwezig blijken te zijn. Dergelijke projecten kunnen mogelijk doorstromen naar het lange termijn onderzoek (of eventueel naar andere innovatie- of energieprogramma’s). Het NEO-instrument functioneert aldus binnen het overheidsinstrumentarium als «kraamkamer» voor nieuwe, niet-conventionele ideeën voor energietechnieken die zich richten op de verduurzaming van de energiehuishouding in Nederland. Gelet hierop ligt integratie van het NEO-instrument in het Besluit EOS: lange termijn dan ook voor de hand. Met het oog daarop wordt in de onderzoeksportfolio een zesde aandachtsgebied, nieuw energieonderzoek, benoemd.

Tevens is de herijking van het financiële instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken aanleiding geweest voor dit wijzigingsbesluit. Recentelijk heeft de Minister van Economische Zaken in een brief aan de Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 29800 XIII, nr. 73) aangegeven dat het bij de aanpassing van het instrumentarium vooral om de EZ-instrumenten gaat die niet op een duurzame energiehuishouding (en elektronische communicatie) gericht zijn. Gegeven evenwel de nadruk in de brief op het vergroten van de onderlinge samenhang en op inkrimping van het aantal veelal kleine instrumenten, is de herijking tevens aanleiding geweest het (qua financiële omvang kleine) NEO-instrument te integreren in het Besluit EOS: lange termijn.

Deze integratie leidt tot een technische wijziging van het Besluit EOS: lange termijn. Met name is het van belang te waarborgen dat het nieuw energieonderzoek geen betrekking heeft op de in het Besluit EOS: lange termijn aangebrachte focus van het lange termijn energieonderzoek. Daarnaast geldt voor nieuw energieonderzoek dat het gaat om nieuwe, meer risicovolle ideeën, waardoor het van belang kan zijn om de haalbaarheid ervan na te gaan. Met het oog daarop wordt in het Besluit EOS: lange termijn voor de neo-projecten ook de mogelijkheid geïntroduceerd haalbaarheidsonderzoek te subsidiëren.

Op basis van dit besluit zal een ministeriële regeling voor lange termijn-projecten en een ministeriële regeling voor neo-projecten worden vastgesteld. In de ministeriële regeling voor neo-projecten zal onder meer het subsidieplafond, de tenderperiode en het programma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, worden opgenomen.

2. Aanmelding bij de Europese Commissie

Het besluit is, gelet op artikel 88, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op 25 november 2005 gemeld bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen (steunmaatregel nr. N 601/2005-NL). Het besluit voldoet aan de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG 1996 C 45/5).

Op grond van punt 17 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector van 1 februari 2000 (PbEG C 28/02) (hierna: EG-landbouwsteunkader) wordt deze steun niet apart getoetst aan het EG-landbouwsteunkader, maar volstaat het steunkader voor onderzoek en ontwikkeling.

De Commissie heeft bij brief van 24 mei 2006, C(2005) 2174, kenbaar gemaakt dat zij geen bezwaren heeft tegen het ten uitvoer brengen van het besluit.

3. Administratieve lasten

Algemeen

Dit wijzigingsbesluit heeft minimale administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot gevolg. De administratieve lasten voor NEO bedragen minder dan € 45 000, hetgeen slechts 2,5% van het totale subsidiebedrag voor neo-projecten van € 1 800 000 is. In 2005 heeft het EIM de administratieve lasten van het financieel instrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken onderzocht («Verantwoording Financieel Instrumentarium EZ», EIM, april 2005). Op grond hiervan heeft het EIM een aantal suggesties gedaan om tot vermindering van de administratieve lasten te komen. Wat betreft het NEO-instrument zijn de meeste suggesties in de onderhavige regeling overgenomen. Dat houdt het volgende in:

1. vanaf 2006 wordt het mogelijk om NEO-aanvragen elektronisch in te dienen;

2. informatie en hulp tijdens het schrijven van de aanvragen kan direct worden verkregen via de Helpdesk Energie Onderzoek Subsidie;

3. voor projecten die korter duren dan één jaar wordt geen tussentijds voortgangsrapport gevraagd;

4. er is een standaard format voor de tussenrapportage opgesteld waardoor er kort en duidelijk gerapporteerd kan worden.

Gezien de doelstelling en de eisen van het NEO-instrument bestaat het grootste deel van de subsidieaanvragers uit onderzoeksinstituten en universiteiten. Op basis van het verleden is de verwachting dat van de 70 aanvragen er 25 afkomstig zijn van bedrijven. Van de 70 aanvragen worden er 25–30 gehonoreerd. Van de 30 gehonoreerde projecten zijn er ongeveer 20 afkomstig van universiteiten en onderzoeksinstituten, en ongeveer 10 afkomstig van bedrijven. Bij deze bedrijven gaat het in bijna alle gevallen om éénmansbedrijven. Het zijn vaak professionele «uitvinders» of consultants. Grote bedrijven maken nauwelijks gebruik van het NEO-instrument.

Eénmalige lasten

Voor de éénmalige lasten voor de bedrijven zijn enkele elementen van belang. In de eerste plaats moet de aanvrager een aanvraagformulier invullen. Daarnaast moet de aanvrager een bijlage met de inhoudelijke omschrijving van het project invullen. Het invullen hiervan kost ongeveer 26 uur. De aanvrager kan vervolgens kiezen of hij de aanvraag elektronisch of schriftelijk indient (een elektronische aanvraag is iets goedkoper omdat kosten voor printen, kopiëren e.d. worden vermeden). Overigens hebben aanvragers de mogelijkheid om op een A4 hun idee ter beoordeling voor te leggen aan de Energie Onderzoek Subsidie Ideeënbus. Op deze wijze krijgt de indiener advies van SenterNovem of en, zo ja, in welke regeling het project past. Daardoor vermindert de kans dat een indiener het project bij een verkeerde regeling indient en zo een onnodige inspanning verricht. In de tweede plaats moet de uitvoerder ter afsluiting van het project een verzoek tot vaststelling indienen. Het indienen van zo’n verzoek kost per project ongeveer drie uur.

De éénmalige kosten bedragen – bij in totaal 29 uur en bij een uurtarief van € 50 – € 1 450. Dit bedrag kan oplopen afhankelijk van de volgende omstandigheden:

1. De indiener kan tijdens het beoordelingsproces, afhankelijk van de reeds aangeleverde informatie, één keer worden gevraagd om aanvullende vragen te beantwoorden. Deze beantwoording zal gemiddeld vier uur vergen (€ 200). Dat gebeurt bij ongeveer 50% van de aanvragen;

2. De uitvoerder van een subsidieproject kan desgewenst een voorschot aanvragen op basis van werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van 80%. Dit kost per aanvraag ongeveer twee uur (€ 100). Gemiddeld wordt in minder dan de helft van de gevallen een voorschot aangevraagd;

3. Bij een subsidie van meer dan € 50 000 is voor het verzoek tot vaststelling een verklaring van een accountant nodig (ongeveer de helft, naar verwachting 15 projecten). De kosten van een accountantsverklaring bedragen € 1 500.

Overige lasten

Voor het overige zijn er lasten die niet leiden tot een verzwaring van de administratieve lasten. Deze zijn onderdeel van het project en behoren tot de subsidiabele kosten:

1. Na honorering van de subsidieaanvraag zal de uitvoerder gedurende de looptijd van het project een sluitende urenadministratie moeten voeren. Dit kan afhankelijk van de situatie één uur per maand kosten. Deze administratie geldt echter niet exclusief voor dit project. In het merendeel van de gevallen leidt dit niet tot verzwaring van de administratieve lasten. Aangenomen wordt dat voor 10% van de projecten een extra last ontstaat;

2. Er is een verplichting tot het opleveren van een eindrapport. Deze verplichting maakt echter integraal onderdeel uit van het project en is dientengevolge daarin ook opgenomen. Projecten duren maximaal twee jaar. Alleen bij projecten die langer dan één jaar duren, is een tussenrapportage vereist. Benodigde tijd twee uur (overigens is dit wel subsidiabel);

3. Wat betreft de informatieplicht geldt tenslotte dat bij de aanvraag een recent jaarverslag moet worden ingediend.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Door de wijziging van artikel 1 wordt een onderscheid gemaakt tussen lange termijn-projecten en neo-projecten. Wat betreft de definitie van neo-project is aansluiting gezocht bij de omschrijving van een neo-project in de toelichting bij de Uitvoeringsregeling BSE-2005 nieuw energieonderzoek. Een neo-project is een nieuw, planmatig geheel van activiteiten bestaande uit een haalbaarheidsstudie, fundamenteel of industrieel onderzoek of een combinatie van fundamenteel en industrieel onderzoek. Daarnaast moet een neo-project betrekking hebben op een innovatief, niet-conventioneel idee voor energietechniek dat een duurzame energiehuishouding stimuleert. De mate van innovativiteit wordt beoordeeld door het idee te vergelijken met de stand van zaken van het onderwerp waarop het idee ziet. De vraag of het al dan niet een conventioneel idee betreft wordt op gelijke wijze bepaald. Verder moet het idee al omlijnd zijn in die zin dat ten tijde van de subsidieaanvraag bekend is welk concreet concept in het neo-project onderzocht wordt. Het geheel van activiteiten moet tenslotte kunnen leiden tot een nieuw onderzoeksgebied of een nieuwe richting binnen een bestaand onderzoeksgebied en het moet een hoge technologische risicograad hebben.

Onderdeel B

In artikel 2, eerste lid, onderdeel c, staan een aantal belangrijke criteria voor het verstrekken van subsidie voor een neo-project. Centraal in de criteria staat dat het moet gaan om een neo-project als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f. Verder dient een dergelijk project te worden uitgevoerd door degene die in Nederland voor eigen rekening en risico een neo-project uitvoert of door de deelnemers in een samenwerkingsverband die in Nederland voor gezamenlijke rekening en risico een neo-project uitvoeren. De kring van mogelijke aanvragers is ruim geformuleerd om op deze manier ook uitvinders de gelegenheid te bieden aanvragen in te dienen. Tenslotte moet het neo-project passen in een onderzoeksprogramma. Deze onderzoeksprogramma’s zijn opgesomd in artikel 2, tweede lid. Door de wijziging onder punt 3 zal door Onze Minister ten behoeve van neo-projecten een programma «nieuw energieonderzoek» worden aangewezen. Hierdoor wordt het mogelijk neo-projecten te subsidiëren die niet passen binnen de bestaande programma’s.

Onderdeel C

Voor neo-projecten gelden dezelfde subsidiepercentages als voor lange termijn-projecten. Voor fundamenteel onderzoek is dit percentage 100 procent van de projectkosten (zie artikel 3, eerste lid) en voor industrieel onderzoek 50 procent van de projectkosten (zie artikel 3, tweede lid). Voor een haalbaarheidsstudie is in artikel 3, derde lid, het percentage op 100 procent van de projectkosten gesteld voorzover het betreft fundamenteel onderzoek en 75 procent van de projectkosten voorzover het industrieel onderzoek betreft. Deze percentages zijn in overeenstemming met de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG 1996 C 45/5).

Door de wijziging onder punt 3 wordt het mogelijk subsidie op grond van dit besluit te verstrekken indien reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie subsidie is verstrekt en daardoor een maximaal subsidiebedrag genoemd in een ministeriële regeling op basis van dit besluit wordt overschreden. De in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling genoemde maximale percentages mogen niet worden overschreden; op dit punt wordt artikel 3, zevende lid, niet gewijzigd.

Onderdelen D en G

Door wijziging van artikel 5, eerste lid, zal de Adviescommissie lange termijn energieonderzoek en nieuw energieonderzoek Onze Minister adviseren omtrent aanvragen voor een project. Op basis van artikel 5, vijfde lid, kan een deelcommissie voor lange termijn energieonderzoek en een deelcommissie voor nieuw energieonderzoek worden ingesteld teneinde specifieke kennis op de beide deelterreinen beschikbaar te hebben.

Onderdeel E

De afwijzingsgronden genoemd in artikel 10 zijn voor neo-projecten grotendeels dezelfde als voor lange termijn-projecten. Onze Minister zal echter afwijzend beslissen op een aanvraag voor een neo-project indien het project betrekking heeft op een haalbaarheidsstudie waarvan onaannemelijk is dat deze binnen één jaar kan worden voltooid. Een neo-project met betrekking tot fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, of een combinatie van beide, dient binnen twee jaren kunnen worden voltooid. Een lange termijn-project moet daarentegen binnen vier jaren kunnen worden voltooid. Een neo-project is bedoeld om nieuwe, prille en niet-conventionele ideeën uit te werken en een klein stukje op weg te helpen. De neo-projecten waarbij gebleken is dat ze potentie hebben om een sterke kennispositie in Nederland op te bouwen en een goede bijdrage te leveren aan de toekomstige duurzame energiehuishouding, kunnen mogelijk bij de EOS-prioriteiten worden ondergebracht en daarna als lange termijn-project worden ingediend.

Onderdeel F

Aan artikel 11 is een nieuw tweede lid ingevoegd. Door deze toevoeging zal Onze Minister over een aanvraag voor een haalbaarheidsstudie geen advies inwinnen van de Adviescommissie lange termijn energieonderzoek en nieuw energieonderzoek.

In artikel 11, derde lid, zijn de gronden opgenomen die in ieder geval leiden tot een negatief advies van de adviescommissie. Ten gevolge van de integratie van neo-projecten in het Besluit EOS: lange termijn wordt in het derde lid, onderdeel c «projectresultaat» vervangen door het resultaat van het lange termijn-project. Het gestelde in onderdeel c zal immers gelet op het eigen karakter van neo-projecten niet bij voorbaat van toepassing zijn op deze projecten. Specifiek voor neo-projecten is een nieuw onderdeel e opgenomen. Indien het neo-project onvoldoende potentie heeft om bij te dragen aan de opbouw van een sterkere kennispositie in Nederland zal de adviescommissie in ieder geval negatief adviseren aan Onze Minister.

Onderdeel H

Dit artikel geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidieplafond voor haalbaarheidsstudies. Die komt neer op «wie het eerst komt, het eerst maalt». Dit betekent dat Onze Minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voor zover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het subsidieplafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.

De Minister van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 oktober 2006, nr. 197.

Naar boven