Besluit van 18 juli 2006, houdende wijziging van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs, het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs, het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en het Rechtspositiebesluit WPO/WEC in verband met de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 24 mei 2006, nr. AP/PSW/2006/23064 (B21), directie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 38a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 6 juli 2006, nr. W05.06.0174/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 juli 2006, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, nr. AP/PSW/2006/29488 (B21), directie Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het bevoegd gezag spant zich in om de betrokkene, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, te reïntegreren in diens eigen functie, waarbij zonodig technische aanpassingen van de werkplek, een andere groepering van taken of aanpassing van de werkomgeving wordt toegepast. Als reïntegratie in de eigen functie niet mogelijk is, spant het bevoegd gezag zich in om de werknemer te reïntegreren in een andere functie bij het bevoegd gezag. Bij de toepassing van de tweede volzin geldt als uitgangspunt dat de nieuwe functie zoveel mogelijk aansluit bij opleiding en ervaring van de betrokkene. Indien het bevoegd gezag aannemelijk maakt dat geen andere functie voor de betrokkene in aanmerking komt of geen geschikte functie kan worden gecreëerd door een andere groepering van taken of een aanpassing van de werkomgeving, bevordert het bevoegd gezag de plaatsing van de betrokkene in een voor hem passende functie bij een andere werkgever.

2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Indien voor reïntegratie in een andere functie bij het bevoegd gezag her-, om- of bijscholing noodzakelijk is, stelt het bevoegd gezag in overleg met de betrokkene een scholingsplan op. Scholing op grond van het scholingsplan vindt plaats op kosten van het bevoegd gezag en in werktijd van de betrokkene.

3. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidend:

  • 5. Het bevoegd gezag biedt aan een bij hem in dienst zijnde gedeeltelijk arbeidsgeschikte betrokkene die op grond van een beoordeling door UWV in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld of niet langer arbeidsongeschikt is, een aanstelling overeenkomend met de nieuwe restverdiencapaciteit aan, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake als die uitbreiding leidt tot ernstige problemen van financiële of organisatorische aard voor het bevoegd gezag.

B

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

Toegevoegd worden een twaalfde, dertiende en veertiende lid, luidend:

  • 12. Een betrokkene die door UWV in het kader van de uitvoering van de Wet WIA voor 65% of meer arbeidsgeschikt is verklaard, wordt na afloop van de termijn bedoeld in het tweede lid, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van arbeidsongeschiktheid tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van betrokkene leidt tot ernstige financiële problemen voor het bevoegd gezag. Bij voortzetting van het dienstverband maken bevoegd gezag en betrokkene afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de betrokkene. Het eventuele verschil tussen de oude en de nieuwe bezoldiging wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een recht van de betrokkene op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering terzake van werkloosheid uit de in de eerste volzin bedoelde betrekking, in mindering gebracht.

  • 13. De schriftelijke bevestiging, bedoeld in het twaalfde lid, is een voor beroep vatbare beslissing.

  • 14. Onder bezoldiging bedoeld in het twaalfde lid wordt verstaan de bezoldiging inclusief de vakantie-uitkering en de overige in het voor de betrokkene van toepassing zijnde rechtspositiebesluit of rechtspositiereglement opgenomen toelagen, toeslagen en eindejaarsuitkeringen, waarbij een eventuele korting op de bezoldiging op grond van artikel 4 dan wel op grond van titel 16 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC of een daarmee overeenkomende regeling op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst, buiten beschouwing blijft.

C

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

In het achtste lid wordt na «bedoeld in dit artikel» ingevoegd: dan wel 70% daarvan.

ARTIKEL II

Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel i, subonderdeel 1 wordt «artikel 9 Coördinatiewet sociale verzekering» vervangen door: artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

B

In artikel 1, onderdeel i, wordt de punt aan het slot van subonderdeel 2 vervangen door een punt-komma en wordt toegevoegd subonderdeel 3, luidend:

3. voor betrokkenen die in de referteperiode voor de bepaling van het dagloon verlof genieten op grond van titel 16 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC of een daarmee overeenkomend verlof op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst, wordt uitgegaan van het loon alsof er geen sprake is van dat verlof.

ARTIKEL III

Het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel wordt als volgt gewiizigd:

In artikel 39, eerste lid wordt «12 maanden» vervangen door : 24 maanden.

ARTIKEL IV

Het Rechtspositiebesluit WPO/WEC, zoals dat luidde op 31 juli 2006, wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 199 wordt een zesde lid toegevoegd, luidend:

  • 6. Bij de opname van het verlof geldt de voorwaarde, dat wekelijks tenminste 50% van de aan het verlof voorafgaande betrekkingsomvang feitelijk wordt gewerkt.

B

Artikel 200 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde tot en met zesde lid vervallen.

2. Toegevoegd wordt een nieuw derde lid, luidend:

  • 3. Bij de opname van het verlof geldt de voorwaarde, dat wekelijks tenminste 50% van de aan het verlof voorafgaande betrekkingsomvang feitelijk wordt gewerkt.

C

In artikel 201 vervallen de aanduiding «1.» voor het eerste lid alsmede het tweede lid.

D

Artikel 202, vierde lid vervalt.

E

Na artikel 207 wordt een artikel 207a toegevoegd, luidende:

Artikel 207a Overgangsregeling

  • 1. Voor betrokkenen die op 31 december 2005 56 jaar of ouder zijn, gelden de bepalingen van titel 16 van hoofdstuk 1 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC zoals deze luidden op 31 december 2005, met dien verstande dat voor de leeftijd van 61 jaar artikel 200, derde lid, en 62 jaar in artikel 200, vijfde lid, gelezen wordt: 61 jaar en twee maanden, respectievelijk 62 jaar en drie maanden.

  • 2. De betrokkene die niet onder de overgangsregeling van het eerste lid valt en op uiterlijk 15 november 2005, bij het bevoegd gezag een verzoek als bedoeld in artikel 207, eerste en derde lid van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC heeft ingediend, houdt recht op de verhoging van het verlof met 170 uur, bedoeld in artikel 200, derde lid, zoals dat luidde op 15 november 2005, met dien verstande dat dit extra verlof binnen de kaders van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 dient te worden opgenomen.

ARTIKEL V INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat

1. artikelen I, II, onderdeel A en IV terugwerken tot en met 1 januari 2006;

2. artikel II, onderdeel B terugwerkt tot en met 1 januari 2001;

3. artikel III terugwerkt tot en met 1 januari 2004.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 18 juli 2006

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de vijfde september 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit zijn een aantal maatregelen uitgewerkt die afgesproken zijn in het kader van de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007. Het gaat ondermeer om maatregelen met betrekking tot werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn; zij blijven in dienst tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Met betrekking tot de categorie die een hogere restcapaciteit heeft na herbeoordeling op grond van de WAO, zijn sociale partners overeen gekomen dat de werkgever een uitbreiding van het aantal arbeidsuren aanbiedt tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Tevens is de inspanningsverplichting van de werkgever met betrekking tot de reïntegratie van de zieke werknemer nader uitgewerkt. Verder is in het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BBWO) opgenomen dat de eigen bijdrage als gevolg van verlof op grond van de Regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO) geen invloed heeft op de dagloonbepaling BBWO. Het betrof hier een oneigenlijk effect dat door de betreffende afspraak in de CAO is gerepareerd.

In het kader van de fiscale wijzigingen op grond waarvan seniorenregelingen ingaande 1 januari 2006 als een vut-regeling worden beschouwd tenzij 50% van de voorafgaande arbeidsduur feitelijk wordt gewerkt, is de BAPO-regeling, zoals opgenomen in het Rechtspositiebesluit WPO/WEC, aangepast.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Tijdens het reïntegratieproces is de werkgever verplicht zich in te spannen de werknemer te herplaatsen in de eigen functie. In de CAO voor het PO en VO 2005–2007 hebben partijen afgesproken deze inspanningsverplichting uit te werken in de rechtspositie. Daartoe is in artikel 11 van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BZA) de inspanningsverplichting van de werkgever met betrekking tot de reïntegratie van de zieke werknemer nader uitgewerkt. In artikel 11 is opgenomen dat het bevoegd gezag tijdens het reïntegratie proces verplicht is zich in te spannen om de betrokken werknemer te herplaatsen in de eigen functie, ook als dat technische aanpassingen van de werkplek of een aanpassing in de organisatie vereist. Wettelijke mogelijkheden kunnen bij de reïntegratie uiteraard maximaal worden benut. Als herplaatsing in de eigen functie niet mogelijk is, moet het bevoegd gezag zich inspannen om de werknemer te herplaatsen in een andere functie bij het bevoegd gezag. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de nieuwe functie zoveel mogelijk aansluit bij opleiding en ervaring. Indien het bevoegd gezag aannemelijk kan maken dat geen andere functie voor de betrokken werknemer in aanmerking (kan) komen of geen geschikte functie te maken is door een andere groepering van taken/of een aanpassing van de werkomgeving, zal het plan van aanpak worden gericht op het vinden van werk bij een andere werkgever.

Indien tewerkstelling in een andere functie her-, om- of bijscholing vereist, dan zal de werkgever in overleg met de werknemer een scholingsplan maken. Eventuele scholing vindt plaats in werktijd en op kosten van de werkgever.

Tevens is in artikel 11 de afspraak neergelegd dat aan een betrokkene die in het genot is van een gedeeltelijke WAO-uitkering en als gevolg van herkeuring op grond van het schattingsbesluit wordt ingedeeld in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse («afschatting») waardoor de verdiencapaciteit toeneemt, door het bevoegd gezag waarbij de betrokkene in dienst is een uitbreiding van het aantal arbeidsuren wordt aangeboden tenzij zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. In een enkel geval, bijvoorbeeld indien een betrokkene reeds full-time is herplaatst in een lagere functie, is het na een afschatting door UWV niet mogelijk meer uren aan te bieden, maar eventueel wel – ook hier tenzij zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet – een andere functie-inhoud. Van een zwaarwegend dienstbelang is in ieder geval sprake indien een en ander leidt tot ernstige problemen van financiële of organisatorische aard.

B

In artikel 20 is de afspraak uit de CAO onderwijs (PO en VO) 2005–2007 opgenomen dat een betrokkene die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, na afloop van de termijn van 2 jaar, bedoeld in dat artikel, niet ontslagen wordt tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in ieder geval sprake indien het in dienst houden van betrokkene leidt tot ernstige financiële problemen. Als werkgever en werknemer het, bijvoorbeeld ingeval van een duurbeperking van de werknemer, eens worden over voortzetting van het dienstverband bij de eigen werkgever in aangepaste of andere arbeid, hoort daarbij dat zij gezamenlijk afspraken maken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. Eventueel inkomensverlies wordt voor 65% gecompenseerd gedurende een periode van 5 jaar. Een eventueel recht op een werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of inkomensverlies, wordt verrekend met deze compensatie.

In de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007 is afgesproken dat eventueel inkomensverlies van een betrokkene die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, na afloop van de termijn van twee jaar, gedurende een periode van 5 jaar wordt gecompenseerd. Onder het begrip inkomen wordt in dit verband verstaan de bezoldiging, zoals gedefinieerd in het BZA, inclusief de vakantie-uitkering en overige in de voor de betrokkene geldende rechtspositieregeling opgenomen toelagen, toeslagen en eindejaarsuitkeringen.

Het uitgangspunt dat een betrokkene die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is niet wordt ontslagen op grond van arbeidsongeschiktheid tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang, betekent uiteraard niet dat er geen ontslag op grond van artikel 87 RPB-WPO/WEC kan plaats vinden. Dit artikel regelt dat er zonder voorafgaand ontslag voor een betrokkene geen andere functie kan gaan gelden dan de functie waarin hij reeds is benoemd.

C

In dit onderdeel wordt de formulering van laatstelijk genoten bezoldiging in het achtste lid van artikel 39, dat de verrekening van de loondoorbetaling bij ziekte na ontslag met andere uitkeringen regelt, aangepast aan de verlaging van die loondoorbetaling tot 70% die op grond van het eerste lid van artikel 39 na 12 maanden optreedt.

Artikel II

Onderdeel A

Dit onderdeel betreft een technische aanpassing in verband met de inwerkingtreding van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen per 1 januari 2006. Om ook na 1 januari 2006 de maximumdagloongrens voor de bovenwettelijke uitkeringen buiten beschouwing te kunnen laten, wordt in artikel 1 onderdeel i subonderdeel 1 van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel (BBWO) verwezen naar artikel 17 van de per 1 januari 2006 in werking getreden Wet financiering sociale verzekeringen in plaats van artikel 9 van de per diezelfde datum ingetrokken Coördinatiewet sociale verzekeringen.

Onderdeel B

In het BBWO is opgenomen dat de eigen bijdrage als gevolg van BAPO-verlof geen invloed heeft op de dagloonbepaling BBWO. Dit betekent dat ten aanzien van degenen die BAPO-verlof hebben en worden ontslagen uitgegaan wordt van het dagloon alsof geen sprake is van BAPO-verlof. Het betrof hier een oneigenlijk effect dat door de betreffende afspraak in de cao is gerepareerd.

Artikel III

De ziekte-uitkering zoals opgenomen in het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel is in overeenstemming gebracht met de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting 2003 en verlengd tot 2 jaar.

Artikel IV

In het kader van de fiscale wijzigingen op grond waarvan seniorenregelingen ingaande 1 januari 2006 als een vut-regeling worden beschouwd tenzij 50% van de voorafgaande arbeidsduur feitelijk wordt gewerkt, is de BAPO-regeling, zoals opgenomen in het Rechtspositiebesluit WPO/WEC, aangepast. De aanpassing werkt terug tot en met 1 januari 2006, de ingangsdatum van de fiscale wijzigingen. In dat kader is in de artikelen 199 en 200 de voorwaarde opgenomen dat wekelijks steeds tenminste 50% van de betrekkingsomvang feitelijk wordt gewerkt. Hierbij wordt verwezen naar de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (artikel 85b), waarin deze voorwaarde nader is uitgewerkt. Op grond van deze Uitvoeringsregeling worden bij de voorwaarde dat wekelijks tenminste 50% van de betrekkingsomvang feitelijk wordt gewerkt perioden van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing gelaten. Verder mag bij de toets aan deze voorwaarde op jaarbasis de periode van vakantieverlof buiten beschouwing worden gelaten.

Dit betekent dat er ingeval van Bapo-verlof in combinatie met bijvoorbeeld levensloop- en/of spaarverlof steeds tenminste 50% van de betrekkingsomvang feitelijk moet worden gewerkt door de degenen die niet onder het overgangsrecht vallen.

Zowel de gewone BAPO-regeling als de flexibele BAPO zijn aangepast, omdat op grond van beide regelingen verlof gespaard kan worden.

Voor werknemers die op 31 december 2005 jonger dan 56 jaar zijn geldt de nieuwe, aan het fiscale regime aangepaste regeling. Reeds opgebouwde spaarsaldi zullen zodanig moeten worden opgenomen dat steeds minimaal 50% wordt gewerkt, conform het bepaalde in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.

In verband met de afschaffing van de VUT/FPU vervalt voor nieuwe gevallen de bonus van 170 uur extra verlof bij uittreding op de spilleeftijd. Betrokkenen van 52 jaar of ouder maar op 31 december 2005 nog niet in de leeftijd van 56 jaar, die in verband met gebruikmaking van flexibele BAPO vóór het bereiken van het akkoord over de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007 van 15 november 2005, afspraken met de werkgever hebben gemaakt over de invulling van het verlof (conform artikel 207 eerste en derde lid van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC), behouden het recht op verhoging van het verlof met 170 uur bij een normbetrekking bedoeld in artikel 200, derde lid. Het extra verlof valt eveneens onder het nieuwe fiscale regime zoals bepaald in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Dit betekent dat dit extra verlof eveneens binnen het kader van het nieuwe fiscale regime moet worden opgenomen.

Omdat in verband met de beëindiging van de FPU-regeling tevens de spilleeftijd FPU vervalt voor betrokkenen die op 31 december 2005 jonger zijn dan 56 jaar, vervalt eveneens artikel 201, tweede lid, waarin was bepaald dat de betrokkene geen bezoldiging kreeg over het boven het reguliere BAPO-verlof uitgaande verlof, als hij niet op de spilleeftijd gebruik maakte van de FPU-regeling. Met de introductie van het versterkt ouderdomspensioen ter vervanging van de FPU-regeling, is de uittredingsleeftijd geflexibiliseerd. Daarmee verdraagt zich niet een regeling waarmee wordt gestimuleerd dat op 61- of 62-jarige leeftijd wordt uitgetreden.

Voor degenen die op 31 december 2005 56 jaar of ouder zijn, blijft de regeling (inclusief de verplichte uittreding), zoals deze luidde op 31 december 2005, als overgangsrecht bestaan met uitzondering van de huidige spilleeftijd. Op basis van het pensioenakkoord inzake vut, prepensioen en levensloop van 5 juli 2005 wordt de spilleeftijd namelijk per 1 januari 2006 verhoogd: de spilleeftijd van 61 jaar met twee maanden en de spilleeftijd van 62 jaar met drie maanden.

Artikel V

De artikelen I, II, onderdeel A en IV werken terug tot en met 1 januari 2006, conform de afspraak die daarover is gemaakt in de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007. De maatregelen sluiten op deze wijze aan bij de inwerkingtreding van de Wet WIA en de fiscale wijzigingen op grond waarvan seniorenregelingen als een vut-regeling worden beschouwd tenzij 50% van de voorafgaande arbeidsduur feitelijk wordt gewerkt. Artikel II, onderdeel B werkt terug tot en met de inwerkingstredingsdatum van het BBWO, te weten 1 januari 2001. Artikel III werkt terug tot en met 1 januari 2005, conform de afspraak daarover in de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven