Besluit van 21 augustus 2006 tot wijziging van het Besluit Wfsv met betrekking tot het stellen van regels voor het jaar 2007 voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas en enige andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 juli 2006, nr. SV/WV/06/58890, gedaan mede namens Onze Minister van Financiën;

Gelet op artikel 38 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

De Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2006, nr. W12.06.0297/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 augustus 2006, nr. SV/WV/06/70664, uitgebracht mede namens Onze Minister van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Wfsv wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het UWV stelt voor de dekking van de ziekengeldlasten en de lasten die op grond van artikel 104, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv, ten laste van een sectorfonds komen een opslagpercentage vast, waarmee het sectorpremiepercentage met betrekking tot dat sectorfonds wordt verhoogd.

B

Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «deze paragraaf» vervangen door: deze paragraaf en paragraaf 3a.

2. In het tweede lid wordt «artikel 37 van de Wfsv» vervangen door: de artikelen 37 en 38 van de Wfsv.

C

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «een schadevergoeding als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: een schadevergoeding als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een schadevergoeding op grond van een wettelijke regeling die daarmee naar aard en strekking overeenkomt.

2. In het tweede lid wordt «vier jaren» vervangen door: vijf jaren.

3. In het derde lid wordt «vier jaren» vervangen door «vijf jaren», wordt «het tijdvak van 104 weken» vervangen door «het tijdvak van 52 weken» en wordt «artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet.

D

Artikel 2.15 komt te luiden:

Artikel 2.15. Overgangsbepalingen

  • 1. Artikel 2.11, tweede, derde en vierde lid, is uitsluitend van toepassing in die gevallen waarin de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat op of na 1 januari 2002.

  • 2. Voor de premiejaren 2006 en volgende jaren worden de op grond van artikel 2.8 berekende opslagen en kortingen vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, bedoeld in artikel 2.6, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.8, derde lid.

  • 3. De uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, wordt afgerond op twee cijfers achter de komma.

E

In hoofdstuk 2 wordt na paragraaf 3 een paragraaf met opschrift ingevoegd, luidende:

§ 3a. Gedifferentieerde premie Werkhervattingskas

Artikel 2.16a. Rekenpercentage
  • 1. Het rekenpercentage, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, is gelijk aan het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv vermeerderd of verminderd met:

    a. een percentage ter compensatie van het naar verwachting over het premiebetalingstijdvak optredende verschil tussen enerzijds de premie-inkomsten die worden verkregen indien de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38 van de Wfsv, wordt gebaseerd op het gemiddelde percentage bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv, verminderd met de premie-inkomsten die het gevolg zijn van de opslag, bedoeld in artikel 2.16b, tweede lid, en anderzijds het totaalbedrag dat naar verwachting in het premiebetalingstijdvak op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas komt verminderd met de gelden die op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv naar verwachting ten gunste van de Werkhervattingskas komen;

    b. een percentage, voorzover dit nodig of mogelijk is, rekening houdend met de verplichting, bedoeld in artikel 113a van de Wfsv, betreffende het vormen en in stand houden van een voldoende reserve, met dien verstande dat bij de bepaling van dit percentage de opbrengst van de opslag, bedoeld in artikel 2.16b, tweede lid, buiten beschouwing wordt gelaten.

  • 2. De percentages, bedoeld in het eerste lid, worden naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.16b. Gemiddeld percentage
  • 1. Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv, wordt vastgesteld door het totaalbedrag van hetgeen in het premiebetalingstijdvak naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas, verminderd met hetgeen op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv in het premiebetalingstijdvak naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van de over het premiebetalingstijdvak verwachte premieplichtige loonsom en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, tweede lid, van de Wfsv. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin worden niet verstaan de WGA-uitkeringen waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40 van de Wfsv.

  • 2. De gemiddelde premie, bedoeld in het eerste lid, kan worden verhoogd met een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage.

  • 3. De uitkomst van de deling, bedoeld in het eerste lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.16c. Berekening opslag of korting voor het jaar 2007
  • 1. De opslag of korting, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Wfsv, is voor alle werkgevers gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage.

  • 2. Het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt verkregen door het totaalbedrag van de op grond van artikel 117 van de Wfsv ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar 2007 zijn betaald aan werknemers die bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan de in het vijfde lid bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden toegekend, in dienstbetrekking stonden tot een werkgever, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar 2007.

  • 3. Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het eerste lid, wordt verkregen door het totaalbedrag van de op grond van artikel 117 van de Wfsv, ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende aan werkgevers toe te rekenen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar 2007 zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar 2007.

  • 4. Bij de berekening van het gemiddelde premieplichtig loon, bedoeld in het tweede en derde lid, worden de via de werkgever betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 117 van de Wfsv, buiten aanmerking gelaten.

  • 5. De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in het tweede en derde lid, betreffen de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn toegekend:

    a. aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en terzake van die ongeschiktheid de wachttijd, bedoeld in artikel 19 van de WAO, hebben doorgemaakt;

    b. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, van de WAO nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, is ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid, van de WAO;

    c. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, van de WAO aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, die aan het einde van de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was.

  • 6. Indien de werknemer bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de arbeidsongeschiktheidsuitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet toegerekend aan de werkgever bij wie de werknemer met behoud van hetzelfde loon arbeid is blijven verrichten.

  • 7. Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden de door het UWV toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de vakantieuitkeringen die in de periode, bedoeld in artikel 117, eerste lid, aanhef, van de Wfsv, geheel of ten dele niet aan de werknemer zijn uitbetaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, van de WAO, geacht aan de werknemer te zijn uitbetaald.

  • 8. De uitkomst van de deling, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

  • 9. De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddeld percentage, bedoeld in artikel 2.16b, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid.

  • 10. De uitkomst van de berekening, bedoeld in het negende lid, wordt afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.16d. Opslag en korting bij overgang van onderneming
  • 1. In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement:

    a. worden bij de toepassing van artikel 2.16c de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 2.16c, vijfde lid, die zijn of worden toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt; en

    b. wordt bij de toepassing van artikel 2.16c het ten laste van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, gekomen premieplichtig loon in enig premiebetalingstijdvak telkens opgeteld bij het premieplichtig loon van de werkgever die de onderneming verkrijgt in dat premiebetalingstijdvak, voordat het gemiddelde premieplichtig loon van laatstgenoemde werkgever wordt berekend.

  • 2. Indien slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het eerste lid toepassing naar rato van het deel van het totaalbedrag van premieplichtig loon in het overgegane deel van de onderneming van het totaalbedrag van premieplichtig loon in de gehele onderneming in het jaar voorafgaande aan dat van overgang.

  • 3. Tenzij de overgang plaatsvindt op 1 januari van het kalenderjaar vindt voor de werkgever die reeds de hoedanigheid van werkgever had voor het moment van overgang van de onderneming de toerekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de optelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eerst plaats met ingang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de onderneming of een deel van de onderneming is overgedragen.

Artikel 2.16e. Opslag en korting bij regres en premievermindering
  • 1. Indien blijkt dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 2.16c, tweede lid geheel of ten dele ten onrechte is toegekend, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken of herzien, het totaalbedrag, bedoeld in artikel 2.16c, tweede lid, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te veel betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2. Indien een schadevergoeding als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een schadevergoeding op grond van een wettelijke regeling die daarmee naar aard en strekking overeenkomt, is ontvangen, wordt, op verzoek van de werkgever, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage met ingang van het kalenderjaar waarin de schadevergoeding is ontvangen, gedurende een tijdvak van vijf jaren, het totaalbedrag, bedoeld in artikel 2.16c, tweede lid, verminderd met een compensatiebedrag.

  • 3. Het compensatiebedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de betrokken werknemer jaarlijks gedurende vijf jaar te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in het tweede lid, te delen door het loon over het tijdvak van 52 weken, bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt in de gevallen waarin ziekengeld wordt uitgekeerd aan de verzekerde, bedoeld in artikel 29 van de Ziektewet, het compensatiebedrag, bedoeld in het tweede lid, vastgesteld door het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de betrokken werknemer te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van het ontvangen verhaal op grond van artikel 52a van de Ziektewet te delen door het aan betrokken werknemer op grond van de Ziektewet uitgekeerde ziekengeld.

  • 5. De uitkomst van de berekening, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

  • 6. Het tweede, derde en vierde lid zijn uitsluitend van toepassing in die gevallen waarin de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat op of na 1 januari 2002.

Artikel 2.16f. Niet gedurende gehele berekeningstijdvak werkgever
  • 1. Indien een werkgever, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.16d in een of meer van de kalenderjaren van het tijdvak, bedoeld in artikel 2.16c, tweede lid, niet de hoedanigheid van werkgever had, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.16c, tweede lid, het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar berekend over het aantal kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.16c, tweede lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had, waarna het verkregen percentage wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.16c, derde lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, berekend over het aantal kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.16c, derde lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had.

  • 2. De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

Artikel 2.16g. Premiepercentage startende werkgever

Voor een werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.16d, eerst in het premiebetalingstijdvak, of in het eerste of tweede kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het premiebetalingstijdvak de hoedanigheid van werkgever heeft verkregen, is het percentage van de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38 van de Wfsv:

a. indien het een kleine werkgever betreft gelijk aan het overeenkomstig artikel 2.16h, tweede lid, vastgestelde percentage;

b. indien het een grote werkgever betreft gelijk aan het rekenpercentage, bedoeld in artikel 2.16a.

Artikel 2.16h. Minimum- en maximumpremie
  • 1. De gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38 van de Wfsv, bedraagt:

    a. voor een kleine werkgever: tenminste het overeenkomstig het tweede lid vastgestelde percentage en ten hoogste drie maal het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.16b;

    b. voor een grote werkgever: tenminste het verschil tussen het rekenpercentage, bedoeld in artikel 2.16a, en het gemiddeld percentage, bedoeld in artikel 2.16b, maar niet minder dan nihil en ten hoogste vier maal het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.16b.

  • 2. De voor kleine werkgevers geldende minimale gedifferentieerde premie wordt door het UWV voor elk premiebetalingstijdvak op een zodanig percentage vastgesteld, dat de uit de heffing van deze minimaal verschuldigde premie voortvloeiende extra inkomsten naar verwachting gelijk zullen zijn aan de extra premieinkomsten die zouden worden verworven indien geen maximum zou zijn gesteld aan de door deze werkgevers verschuldigde gedifferentieerde premie, verminderd met de naar verwachting ten laste van de kleine werkgevers komende premieinkomsten ten gevolge van de voor grote werkgevers krachtens het eerste lid, onderdeel b, geldende maximale gedifferentieerde premie.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt een premiepercentage van lager dan nihil vastgesteld indien toepassing van artikel 2.16e daartoe aanleiding geeft.

  • 4. Het percentage, bedoeld in het derde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 21 augustus 2006

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de vierentwintigste augustus 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In dit besluit tot wijziging van het Besluit Wfsv wordt bepaald op welke manier de premiedifferentiatie voor de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) in het jaar 2007 wordt toegepast. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de manier waarop Pemba (premiedifferentatie in de WAO) in het Besluit Wfsv is vormgegeven. Daartoe wordt in het hoofdstuk 2 van het Besluit Wfsv een paragraaf 3a ingevoegd met betrekking tot de regeling van premiedifferentiatie WGA die in 2007 zal gelden.

De grote lijnen van de premiedifferentiatie WGA zijn uiteengezet in hoofdstuk 3.4 van de memorie van toelichting (MvT) van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (IWIA, Kamerstukken II, 2004–2005, 30 118, nr 3). De tekst van de toelichting op de IWIA wijkt op een belangrijk onderdeel af van de situatie zoals die in 2006 van kracht is: tijdens de parlementaire behandeling is namelijk besloten de duur van het eigenrisicodragen WGA in 2006 op vier jaar te stellen. Ook op het punt van de onderscheiden categorieën bedrijven wijkt de toelichting op de IWIA af van dit besluit (zie paragraaf 1.4).

De duur van het eigenrisciodragen is geregeld in de ministeriële regeling Vaststelling periode eigenrisicodragen WGA uitkeringen. In de toelichting wordt de duur van tien jaar genoemd.

2. De lasten die onder de premiedifferentiatie vallen

In de WGA-premie worden verdisconteerd de uitkeringslasten en de reïntegratiekosten van de gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Kostenposten zoals de kosten van de verplichte aanbesteding, verplichte toezichtrapportages, verplichte onderzoeken en dergelijke worden vanuit de gelijke speelveldgedachte buiten de premiedifferentiatie gehouden en gefinancierd uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Bij de premiedifferentiatie WGA worden de WGA-lasten meegenomen die ten laste van de Werkhervattingskas (Whk) komen. Dit is geregeld in artikel 117b Wfsv. WGA-uitkeringen die niet ten laste komen van de Whk blijven bij de premiedifferentiatie WGA buiten beschouwing. Het betreft hier onder andere het deel van de loonaanvulling boven de vervolguitkering en de uitkeringen voor zogenaamde vangnetters.

3. Premiedifferentiatie in grote lijnen

Aan de hand van de voor het komende premiejaar te verwachten uitkeringslasten die onder de premiedifferentiatie vallen, wordt eerst een gemiddeld premiepercentage (artikel 2.16b) vastgesteld. Op dit gemiddelde percentage wordt in de jaren 2007–2012 een opslag gevoegd. Het doel hiervan is de rentehobbel te mitigeren in het kader van het gelijk speelveld (zie hierna paragraaf 1.6).

Vervolgens wordt dit gemiddelde premiepercentage gecorrigeerd tot een rekenpercentage (artikel 2.16a). Deze correctie die ook in Pemba wordt gehanteerd, is noodzakelijk om de lasten te financieren van bijvoorbeeld de premiederving als gevolg van de maximumpremie bij grote bedrijven en de niet meer toe te rekenen of te traceren uitkeringslasten. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de uitkeringslasten van werknemers van bedrijven die failliet zijn gegaan. Daarnaast moet jaarlijks worden gecorrigeerd voor opgetreden verschillen tussen de geraamde en de uiteindelijk gerealiseerde premieopbrengsten. Bij de correctie wordt rekening gehouden met de noodzaak tot het vormen en instandhouden van een voldoende en een niet meer dan noodzakelijke reserve. De reservevorming door de opslag in verband met de rentehobbel wordt hiervan uitgezonderd (zie ook paragraaf 1.6).

Het rekenpercentage is de basis voor de premiedifferentiatie. Door op het rekenpercentage een individuele opslag of een korting toe te passen, komt de individuele gedifferentieerde premie voor een bepaald bedrijf tot stand.

In jaar t-1 worden de opslagen en kortingen berekend op de gedifferentieerde premie voor het jaar t. De opslagen en kortingen worden berekend aan de hand van aan bedrijven toegerekende gerealiseerde lasten in het jaar t-2 en een correctiefactor. De correctiefactor is nodig vanwege het verschil tussen de hoogte van het gemiddelde premiepercentage en de hoogte van de ongecorrigeerde opslagen en kortingen. Het resultaat is dus dat de premies in een bepaald jaar gebaseerd zijn op de resultaten van de betreffende werkgever van twee jaar daarvoor.

4. Premiedifferentiatie WGA in 2007

De hier beschreven methodiek voor de opslag en de korting is uiteraard nog niet mogelijk in 2007, omdat er geen gerealiseerde WGA-lasten zijn van 2005. In 2007 wordt de premie daarom gebaseerd op de Aok-lasten (artikel 2.16c). Op de argumentatie daarvoor en voor- en nadelen daarvan is uitvoerig ingegaan in de MvT op de IWIA. Vanaf 2008 wordt het risicopercentage WGA vastgesteld op basis van een combinatie van gerealiseerde WAO-lasten en gerealiseerde WGA-lasten, waarbij de WGA-lasten in ieder navolgend jaar een groter onderdeel vormen. Het Besluit Wfsv zal in 2007 aangepast worden voor de situatie vanaf 2008.

Bij de premiedifferentiatie wordt onderscheid gemaakt tussen grote (loonsom meer dan 25 maal de gemiddelde loonsom) en kleine (loonsom tot en met 25 maal de gemiddelde loonsom) bedrijven. Deze categorieën kennen een verschillende minimum- en maximumpremie. Voor de klasse-indeling is net als bij Pemba de loonsom in het jaar t-2 bepalend: Dit is het zelfde jaar waarvan de gerealiseerde lasten van het jaar t-2 worden doorberekend in de gedifferentieerde premie voor het jaar t.

Wat betreft het onderscheid tussen bedrijven wijkt de regeling af van de geschetste situatie in de MvT op de IWIA. Daar werd voor de jaren na 2007 nog uitgegaan van drie soorten bedrijven, behalve grote en kleine ook middelgrote, waarbij de grens lag bij 25 respectievelijk 100 maal de gemiddelde loonsom.

5. Minimum- en maximumpremie

Voor alle bedrijven geldt een minimumpremie en een maximumpremie. Dit wordt geregeld in artikel 2.16h.

Er geldt een maximumpremie die voor bedrijven van verschillende grootte verschillend is. De argumentatie voor een maximumpremie is dat anders de kosten voor een bepaald bedrijf te hoog zouden kunnen uitvallen. Dit geeft bedrijfseconomische risico’s. Een ander argument is dat een te grote schommeling in premies voor kleine bedrijven vermeden moet worden.

Voor kleine bedrijven geldt een maximumpremie van driemaal de gemiddelde premie.

Voor grote bedrijven geldt net als bij Pemba een maximum van viermaal de gemiddelde premie.

Voor de volledigheid zij vermeld dat door de opslag op het gemiddelde percentage in verband met de rentehobbel (paragraaf 1.6.) de maximumpremie tijdelijk hoger is dan zonder opslag het geval zou zijn. Dit is conform de afspraak met betrekking tot het gelijke speelveld; op deze manier wordt bereikt dat de premies vergelijkbaar met die in de private markt zijn.

Gegeven een maximumpremie is een minimumpremie nodig om het tekort dat door het maximeren ontstaat te compenseren. Dit is in lijn met het gegeven dat ook bedrijven zonder WGA-instroom in het verleden een WGA-risico lopen. Om die reden zijn ook bedrijven met een zeer laag WGA-risico voor een private verzekering altijd een premie verschuldigd. Vanuit het streven naar gelijke concurrentiekansen is er daarom voor gekozen in alle gevallen een minimumpremie te hanteren. Verder wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de grote bedrijven alleen betalen voor de lasten van de grote bedrijven en de kleine bedrijven alleen betalen voor de lasten van de kleine bedrijven. Om dit te bereiken wordt de volgende systematiek gehanteerd.

Voor grote bedrijven is de minimale premie gelijk aan het verschil tussen het rekenpercentage en het gemiddelde percentage (echter niet lager dan nul). Voor grote bedrijven worden de kosten van de maximumpremie betaald door een verhoging van het rekenpercentage. Door deze verhoging in het rekenpercentage worden de kosten van de maximumpremie bij kleine bedrijven maar gedeeltelijk gedekt. Het overige deel van deze kosten wordt gedekt door een minimumpremie voor kleine bedrijven vast te stellen.

Hierdoor wordt bereikt dat alle kleine bedrijven gezamenlijk alleen hun eigen lasten betalen; met andere woorden alle kleine bedrijven betalen niet mee aan de totale lasten van alle grote bedrijven. De formulering daarvoor is opgenomen in artikel 2.16h, tweede lid, en is gelijk aan de formulering voor de minimale premie voor kleine werkgevers vóór de invoering van de branchegewijze premiedifferentiatie in het vervallen Besluit premiedifferentiatie WAO (Stb. 1997, 338).

Voor de volledigheid zij nog vermeld dat er wel een negatieve premie kan zijn in het geval achteraf blijkt dat de uitkering ten onrechte is toegekend of in geval van regres (artikel 2.16e).

Voor startende kleine werkgevers is de gedifferentieerde premie gelijk aan de minimumpremie; voor startende grote werkgevers is de gedifferentieerde premie gelijk aan het rekenpercentage. Kleine en grote werkgevers die hun eigenrisicodragerschap beëindigen en terug gaan naar het publieke domein, krijgen de minimale premie.

6. Rentehobbel

In het kader van het gelijk speelveld tussen UWV en verzekeraars wordt de rentehobbel, het verschil tussen de rentedekkingspremie van private verzekeringen en de omslagpremie van publieke WGA-verzekering, verkleind. Dit gebeurt door een opslag op de publieke WGA-premie in de jaren 2007 tot en met 2012. De achtergrond hiervan wordt verklaard in hoofdstuk 3.6 van de MvT van de IWIA. Kortheidshalve wordt voor de grote lijnen daarvan naar dat hoofdstuk verwezen.

De rentehobbel wordt gedefinieerd als het verschil tussen enerzijds de structurele omslaglasten vanaf 2017 (als de structurele duur van de periode van eigenrisicodragen en premiedifferentiatie is bereikt) van de uitkeringen die onder het eigenrisicodragen en de premiedifferentiatie vallen, en anderzijds de feitelijke omslaglasten van de genoemde lasten in het betreffende premiejaar. Het gaat om de nettorentehobbel, het verzekeringstechnische gedeelte van de premie voor de particuliere verzekering (uitkeringslasten en sociale werkgeverslasten; dus niet zaken als uitvoeringskosten en reïntegratiekosten).

Voor de omvang van de rentehobbel zijn relevant de instroom, de gemiddelde verblijfduur, de gemiddelde uitkeringshoogte (incl. sociale lasten), de premiegrondslag en verhouding tussen de verwachte publieke premie in een bepaald jaar en de verwachte structurele publieke premie. De parameters van deze factoren zijn voor 2006 vastgesteld in overleg tussen het Ministerie van SZW en het Verbond van Verzekeraars. Voor 2007 is de raming van de instroom in 2009 bepalend. Deze is door het CPB geraamd op 24.000 personen.

De omvang van de rentehobbel in 2008 wordt voor de helft op basis van de raming voor 2010 vastgesteld en voor de andere helft op basis van feitelijk gerealiseerde instroom in 2006. De omvang van de rentehobbel in de jaren vanaf 2009 wordt bepaald aan de hand van de feitelijk gerealiseerde instroom zoals bekend op het moment van vaststelling van de opslag. Bij de bepaling (in 2008) van de rentehobbel in 2009 wordt rekening gehouden met de feitelijk in 2006 en 2007 gerealiseerde instroom.

De rentehobbel wordt gemitigeerd door een individuele premieopslag op de gedifferentieerde WGA-premie. Dit gebeurt als volgt.

In de jaren 2007 tot en met 2012 wordt op het gemiddelde WGA-premiepercentage een algemene opslag vastgesteld. Op basis daarvan wordt het rekenpercentage vastgesteld, waarna in het kader van de premiedifferentiatie voor ieder bedrijf een opslag of korting wordt toegepast.1 In dezelfde periode ontvangen alle werkgevers een korting op de basispremie voor het Aof die zodanig zal zijn dat het saldo van opslag en korting lastenneutraal is.

De rentehobbel wordt voor de jaren 2007 tot en met 2012 gemitigeerd. Hierdoor wordt bereikt dat de hogere kosten van private verzekeringen in de aanvangsjaren geen rol spelen bij de keuze van een werkgever voor private of publieke verzekering en dat verzekeraars voldoende tijd hebben om zich een marktpositie te kunnen verwerven. Vanaf 2013 is de rentehobbel zodanig beperkt van omvang dat mitigering niet meer nodig is.

De hoogte van de rentehobbel wordt jaarlijks tijdig en bij ministeriële regeling bepaald. Hiertoe adviseert het Centraal Planbureau de minister. Daartoe is in artikel 2.16b een delegatiebepaling opgenomen.

Door de opslag in verband met de rentehobbel ontstaat er een extra reserve in de Whk. Deze reserve wordt buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van het rekenpercentage.

7. Vangnetters

De uitkeringslasten van degenen die bij eindewachttijd een ZW-uitkering hadden, worden niet betrokken bij de premiedifferentiatie WGA. De lasten van deze uitkeringen worden verrekend in de sectorpremie. Hiertoe wordt artikel 2.2 van het besluit aangepast. De overwegingen hierbij zijn beschreven in hoofdstuk 3.7 van de MvT IWIA.

8. Gevolgen voor bedrijven

De gevolgen van de WGA-premie voor bedrijven kunnen als volgt geschetst worden. In 2006 is het WGA-deel in de basispremie laag (0,09%), omdat er in 2006 nog weinig WGA-uitkeringen zijn. Omdat het volume WGA-uitkeringen ieder jaar groter wordt, zal de gemiddelde WGA-premie ieder jaar stijgen tot het structurele niveau bereikt is. Deze stijging van de WGA-premie wordt overigens gecompenseerd door een dalende gedifferentieerde WAO-premie. Hier kan geabstraheerd worden van de rentehobbel omdat deze gecompenseerd wordt via een lagere basispremie Aof.

Daarnaast wordt met onderhavige wet een gedifferentieerde WGA-premie ingevoerd, zoals voor de WAO ook bestaat. Voor een individueel bedrijf zal de gedifferentieerde premie hoger zijn bij een hoger risico en lager bij een lager risico. Op die manier worden werkgevers gestimuleerd tot een actief preventie- en verzuimbeleid.

Bij een periode van eigenrisicodragen van 10 jaar in plaats van 4 jaar geldt in het algemeen dat de spreiding van de lasten toeneemt. Goed presterende bedrijven krijgen in totaal een lagere premie en slecht presterende bedrijven een hogere premie (in vergelijking tot een duur van 4 jaar). Immers, het aantal jaren met niet-gedifferentieerde lasten uit de Aof neemt af. Verder geldt dat de gemiddelde WGA-premie bij 10 jaar lager blijft dan de vroegere gemiddelde WAO premie.

Verder is er voor de kleine bedrijven een verschil in de differentiatie ten opzichte van de WAO. In de WAO kennen de kleine bedrijven een sectorale differentiatie, wat betekent dat binnen een zelfde sector de lage risicobedrijven meebetalen aan de lasten van de hoge risicobedrijven. In de WGA kennen de kleine bedrijven weer een individuele differentiatie waardoor deze verevening niet meer optreedt. Dit betekent dus dat in een vergelijking met de WAO de lage risicobedrijven nu een relatief lagere premie gaan betalen en de hoge risicobedrijven een relatief hogere premie gaan betalen.

Artikelsgewijs

Artikel 2.2, tweede lid

Door de onderhavige wijziging van artikel 2.2, tweede lid, worden de door UWV te betalen WGA uitkeringen aan degenen die op de laatste dag van wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een ZW-uitkering ontvingen, verdisconteerd in een opslagpercentage waarmee het sectorpremiepercentage met betrekking tot dat sectorfonds wordt verhoogd (zie ook paragraaf 1.7 van het algemeen deel van nota van toelichting).

Artikel 2.5

Door de wijziging in artikel 2.5 is dat artikel, dat algemene begrippen bevat voor de toepassing van de bepalingen voor de premiedifferentiatie WAO, nu ook van toepassing op de premiedifferentiatie WGA.

Artikel 2.11

Door de wijziging in dit artikel is tot uitdrukking gebracht dat ook schadevergoedingen op grond van een wettelijke regeling die naar aard en strekking overeenkomen met de schadevergoeding waar een werkgever recht op heeft op grond van artikel 107a van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de loondoorbetalingsverplichting, in aanmerking worden genomen bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage. Door deze uitbreiding kunnen ook schadevergoedingen waar een overheidswerkgever recht op heeft in verband met de loondoorbetalingverplichting op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet ten behoeve van de vaststelling van de opslag of korting worden verrekend met de door de werkgever te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Omdat dit ook geldt voor de premiedifferentiatie WGA is deze uitbreiding ook in het nieuw geformuleerde artikel 2.16e opgenomen.

Artikel 2.16a

Het nieuw geformuleerde artikel 2.16a bevat regels voor de bepaling van het rekenpercentage voor de premiedifferentiatie WGA. De formulering komt grotendeels overeen met die van artikel 2.6 inzake premiedifferentiatie WAO. Afwijkend is de toevoeging aan het eerste lid, onderdeel b. Daar is bepaald dat bij de bepaling van het percentage ten behoeve van de reserve vorming de opbrengst van de opslag op de gemiddelde premie in het kader van de mitigering van de rentehobbel (zie paragraaf 1.6 van het algemeen deel van de toelichting) niet in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van de reserve.

Beoogd wordt om alle baten met uitzondering van de premiebaten als gevolg van de rentehobbel, gelijk te laten zijn aan de WGA lasten die ten laste komen van de Whk.

Als het rekenpercentage gelijk is aan het gemiddelde percentage, dan zullen de gerealiseerde premie-inkomsten lager zijn dan beoogd vanwege de maximering van de premiepercentages. Dit is in onderstaand voorbeeld als volgt weergegeven. In onderstaand voorbeeld bedragen de totale inkomsten exclusief de rentehobbel 175, terwijl de WGA lasten ten laste van de Whk 250 bedragen. De bedoeling van dit lid is, om dit verschil van 75 te compenseren door middel van een verhoging van het gemiddelde percentage tot het rekenpercentage.

Inkomsten

  

Uitgaven

Premiebaten exclusief rentehobbel

150

  

WGA lasten Whk

250

Premiebaten als gevolg van de rentehobbel

600

  

Saldo

525

Overige baten

25

    
      

Totaal

775

  

Totaal

775

Het te compenseren bedrag van 75 wordt als volgt geduid: Het te compenseren bedrag is gelijk aan het verschil tussen premiebaten exclusief rentehobbel en WGA lasten verminderd met de Overige baten, ofwel 150 – (250 – 25) = -/- 75.

Deze compensatie verloopt via een verhoging van het gemiddelde percentage tot het rekenpercentage. In dit voorbeeld wordt met de verhoging van het gemiddelde percentage tot het rekenpercentage beoogd, om de premiebaten exclusief rentehobbel met 75 te verhogen tot 225. Het totaal van Inkomsten en Uitgaven komt er dan als volgt uit te zien:

Inkomsten

  

Uitgaven

Premiebaten exclusief rentehobbel

225

  

WGA lasten Whk

250

Premiebaten als gevolg van de rentehobbel

600

  

Saldo

600

Overige baten

25

    
      

Totaal

850

  

Totaal

850

Het gewenste resultaat is hiermee bereikt: Het totaal aan inkomsten exclusief de rentehobbel is gelijk aan de WGA-lasten, en het positief saldo is gelijk aan de premiebaten als gevolg van de rentehobbel.

Artikel 2.16b

Het nieuw geformuleerde artikel 2.16b bevat regels voor de bepaling van het gemiddelde percentage voor de premiedifferentiatie WGA. De formulering komt grotendeels overeen met die van artikel 2.7 inzake premiedifferentiatie WAO. Afwijkend is dat op grond van het tweede lid bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de gemiddelde premie met een bij die regeling vast te stellen percentage kan worden verhoogd. Dit betreft de mitigering van de rentehobbel die in paragraaf 1.6 van het algemeen deel van de nota van toelichting is beschreven.

Artikel 2.16c

Artikel 2.16c bevat regels voor de bepaling van de opslag of korting waarmee het rekenpercentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. De bepalingen voor de opslag of korting voor de premiedifferentiatie WGA komen overeen met de bepaling van de opslag of korting voor de premiedifferentiatie WAO met dien verstande dat de correctiefactor verschilt en dat voor de premiedifferentiatie WGA de bepaling van de opslag of korting voor alle werkgevers op gelijke wijze plaatsvindt. Dit in tegenstelling tot de premiedifferentiatie WAO die alleen een individueel gedifferentieerde premie kent voor grote werkgevers.

Het uitgangspunt is dat de ten aanzien van een werkgever geldende premieopslag of premiekorting bepaald wordt door het gemiddelde werkgeversrisico in mindering te brengen op het individuele werkgeversrisico. Voor het jaar 2007 wordt het individuele werkgeversrisico bepaald door de aan de werkgever toe te rekenen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar 2007, afgezet tegen het ten laste van de werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon over vijf jaren (voor 2007 wordt het gemiddelde loon bepaald over de jaren 2001 tot en met 2005). Het gemiddeld werkgeversrisico voor het jaar 2007 wordt bepaald door het totaal van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende aan werkgevers toe te rekenen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar 2007, afgezet tegen het totale gemiddelde premieplichtige loon (over een periode van vijf jaar).

In de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2006 vervallen Besluit premiedifferentiatie WAO is dit systeem van opslagen en kortingen uitgebreid toegelicht.

Vervolgens wordt deze opslag of korting voor de premiedifferentiatie WGA vermenigvuldigd met een correctiefactor. Het negende lid bevat een regeling voor de bepaling van deze correctiefactor. Aan het opnemen van een correctiefactor liggen dezelfde overwegingen ten grondslag als bij de premiedifferentiatie WAO. Voor de aanvangsjaren geldt, dat het individuele en het gemiddelde risico gebaseerd zijn op hogere lasten dan de WGA-lasten waarop de gemiddelde premie is gebaseerd. Hierdoor staan de ongecorrigeerde opslagen en kortingen niet in verhouding tot de gemiddelde premie en de rekenpremie. Het resultaat zou dan zijn dat grote bedrijven al snel of een nulpremie of de maximumpremie krijgen, als het individuele risico slechts in geringe mate afwijkt van het gemiddelde risico. De differentiatie tussen bedrijven wordt hierdoor sterk gemitigeerd. Om een voldoende differentiatie tussen bedrijven te bewerkstelligen, wordt ook hier de opslag of korting met een correctiefactor vermenigvuldigd.

De grootte van de correctiefactor wordt bepaald door de keuze dat grote bedrijven met een nulrisico in principe een minimumpremie moeten betalen, ter hoogte van het verschil tussen het rekenpercentage en het gemiddeld percentage. Gegeven deze minimumpremie voor grote bedrijven met een nulrisico, betekent dat de grootte van de correctiefactor gelijk is aan het gemiddelde percentage gedeeld door het gemiddeld risicopercentage.

Artikelen 2.16d tot en met 2.16f

Deze artikelen komen volledig overeen met de artikelen 2.10 tot en met 2.12 inzake premiedifferentiatie WAO.

Artikel 2.16g

Artikel 2.16g bevat een regeling voor de bepaling van het premiepercentage voor de startende ondernemer zonder dat sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 2.16d. Artikel 2.16g is van toepassing op zowel grote als kleine werkgevers. Onderdeel a bevat een bepaling voor kleine werkgevers. Op grond daarvan is het premiepercentage voor de startende kleine werkgever gelijk aan minimale gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 2.16h, tweede lid. Onderdeel b bevat een bepaling voor grote werkgevers. Op grond daarvan is het premiepercentage voor de startende grote werkgever gelijk aan het rekenpercentage, bedoeld in artikel 2.16a.

Artikel 2.16h

Artikel 2.16h bevat een regeling voor de bepaling van de minimum- en maximumpremie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen grote en kleine werkgevers. De maximaal verschuldigde premie is gerelateerd aan het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.16b. Voor kleine werkgevers is de maximaal verschuldigde premie drie maal de gemiddelde premie en voor grote werkgevers is de maximaal verschuldigde premie vier maal de gemiddelde premie.

Voor grote werkgevers is de minimumpremie gelijk aan de gedifferentieerde premie bij een individueel risico van 0, ofwel gelijk aan rekenpercentage minus het gemiddelde percentage. Om te voorkomen dat de uitkomst hiervan negatief is voor het geval dat het gemiddelde percentage groter is dan het rekenpercentage, is de bepaling opgenomen dat de minimumpremie tenminste nihil is.

Voor kleine werkgevers wordt door UWV een minimumpercentage bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.5 van het algemene deel van de nota van toelichting.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

In de MvT van de IWIA wordt nog gesproken van mitigeren gedurende zeven jaar. Tijdens de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen WIA is echter besloten in 2006 de rentehobbel niet te mitigeren.

Naar boven