Besluit van 5 augustus 2006, houdende wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in verband met de totstandkoming van richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, van 18 april 2006, nr. WJZ/2006/16977(1742), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.2, tweede lid, Wet studiefinanciering 2000 en 2.2, derde lid, Wet tegemoetkoming schoolkosten en onderwijsbijdrage;

De Raad van State gehoord (advies van 9 juni 2006, nr. W05.06.0119/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 juli 2006, nr. WJZ/2006/27670(1742), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van artikel 3 komt te luiden: Artikel 3. Nationaliteit: gehele gelijkstelling

B

Na artikel 3 wordt ingevoegd artikel 3a, luidende:

Artikel 3a. Nationaliteit: gedeeltelijke gelijkstelling

  • 1. Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en hun familieleden, anders dan werknemers, of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden, die niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2004/38/EG, hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

  • 2. De tegemoetkoming op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een gift en bestaat uit het bedrag van de basisbeurs voor een thuiswonende studerende in het beroepsonderwijs of het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de wet. De reisvoorziening en de toeslag, bedoeld in artikel 3.6, tweede en derde lid, van de wet, maken daarvan geen deel uit.

  • 3. In afwijking van artikel 3.21, tweede lid, van de wet, kan een aanvraag op grond van artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet, betrekking hebben op een periode die uiterlijk aanvangt op de eerste dag van de vierde maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt ingediend.

  • 4. De tegemoetkoming wordt toegekend in één bedrag per studiejaar. Indien de aanspraak gedurende een studiejaar ontstaat bestaat de aanspraak uit ééntwaalfde van het bedrag per studiejaar maal het aantal resterende maanden van dat studiejaar.

ARTIKEL II

Het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Nationaliteit voor hoofdstuk 4 van de wet: gedeeltelijke gelijksteling

  • 1. Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel van Zwitserland anders dan werknemers, of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden, die niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2004/38/EG, hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, derde lid, van de wet, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

  • 2. De tegemoetkoming op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een gift en bestaat uit het bedrag genoemd in artikel 4.6, eerste lid, en voorzover het een leerling betreft als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, een bedrag ter grootte van eentwaalfde deel van het bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid van de Les- en cursusgeldwet. Het laatstgenoemde bedrag wordt niet uitbetaald maar verrekend met de aan de IB-Groep verschuldigde onderwijsbijdrage. Voorzover blijkt dat de onderwijsbijdrage reeds aan de IB-Groep is betaald, wordt het bedrag door de IB-Groep terugbetaald binnen 8 weken na het besluit, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van de wet.

  • 3. In afwijking van artikel 4.10, tweede lid, van de wet, kan een aanvraag op grond van artikel 2.2, derde lid, van de wet, betrekking hebben op een periode die uiterlijk aanvangt op de eerste dag van de vierde maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt ingediend.

  • 4. De tegemoetkoming wordt toegekend in één bedrag per schooljaar. Indien de aanspraak gedurende een schooljaar ontstaat bestaat de aanspraak uit ééntwaalfde van het bedrag per schooljaar maal het aantal resterende maanden van dat schooljaar.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 maart 2006 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, van de Wet studiefinanciering 2000, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de totstandkoming van richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, alsmede goedkeuring van een daarmee samenhangend voorbehoud bij het Europees verdrag inzake sociale en medische bijstand, kamerstukken I, 2005–2006, 30 493, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 5 augustus 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

B. J. Bruins

Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Algemeen

Het arrest Bidar van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (uitspraak van 15 maart 2005, C-209/03) heeft duidelijk gemaakt dat – als uitvloeisel van het vrij verkeer van personen – een studerende met de nationaliteit van een andere EU-lidstaat in principe een gelijke aanspraak heeft op studiefinanciering in het gastland als de studerende met de nationaliteit van het gastland. Het vrij verkeer van personen is nader uitgewerkt in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 229, blz. 35). In artikel 24, tweede lid, geeft deze Richtlijn lidstaten de mogelijkheid om een studerende met de nationaliteit van een andere EU-lidstaat1 die geen (voormalig) migrerend werknemer, (voormalig) migrerend zelfstandige of een familielid van iemand met die hoedanigheid is, en die nog geen duurzaam verblijfsrecht in Nederland bezit, niet in aanmerking te laten komen voor studiefinanciering voor levensonderhoud. Een dergelijke studerende (hierna te noemen: niet-economisch actieve EU-studerende) heeft dan uitsluitend een gelijke aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

Tezamen met het wetsvoorstel tot wijziging van o.a. de Wet studiefinanciering 2000 (Kamerstukken I, 2005–2006, 30 493), nadat deze tot wet is verheven, wordt met deze algemene maatregel van bestuur artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG geïmplementeerd. Dat gebeurt zowel in het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF2000), zie hierna, paragraaf 1, als in het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (BTOS), zie hierna, paragraaf 2.

1. Studiefinanciering

1.1.1. Aanspraak niet-economisch actieve EU-studerende

Met de implementatie van de Richtlijn wordt de aanspraak op studiefinanciering van niet-economisch actieve EU-studerenden in de WSF2000 opgenomen. Zij hebben thans in beginsel een gelijke aanspraak op studiefinanciering als studerenden met de Nederlandse nationaliteit. Echter, zolang zij niet beschikken over het duurzaam verblijfsrecht, ontvangen zij geen studiefinanciering voor levensonderhoud. Zoals aangegeven ontvangen zij wel een tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs.

1.1.2. Vorm van de tegemoetkoming

Niet-economisch actieve EU-studerenden ontvangen reeds geruime tijd een dergelijke tegemoetkoming: de zogeheten Raulinvergoeding. Deze tegemoetkoming werd verstrekt op grond van een beleidsregel2 en was qua hoogte gelijk aan de basisbeurs die een thuiswonende studerende ontvangt. De Raulinvergoeding werd, om reden van uitvoeringstechnische efficiëntie, per studiejaar verstrekt als een jaarlijkse gift.

Studiefinanciering wordt in het merendeel van de gevallen niet direct toegekend als een gift. In het hoger onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs op niveau 3 en 4 wordt de basisbeurs toegekend als een prestatiebeurs. In het hoger onderwijs wordt in het wetsvoorstel Financiering in het hoger onderwijs (kamerstukken II, 2005/2006, 30 387, nr. 1–3) voorgesteld de studiefinanciering die bestemd is als tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs vanaf het studiejaar 2007–2008 toe te kennen in de vorm van een lening: het collegegeldkrediet. In de toelichting op het voornoemde wetsvoorstel is aangegeven dat de aanspraak op het collegegeldkrediet als tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs ook aan studenten uit andere EU-landen die in Nederland studeren zal worden verstrekt. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is hierover uitvoerig gesproken.3 Aan de Tweede Kamer is daarop toegezegd dat zij nader zal worden bericht over de aanspraak van niet-economisch actieve EU-studerenden vanaf de introductie van het collegegeldkrediet. Met de onderhavige wijziging wordt de tegemoetkoming in de kosten van toegang in het BSF 2000 in de huidige vorm geïmplementeerd, als een gift.

1.1.3. Cohortgarantie

De niet-economisch actieve EU-studerende die een tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs in de vorm van een gift heeft ontvangen, hetzij de Raulinvergoeding, hetzij de tegemoetkoming bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, WSF 2000, behoudt deze aanspraak zolang hij onafgebroken blijft studeren. De maximale totale duur dat de tegemoetkomingen worden verstrekt is gelijk aan de totale periode dat voor de betreffende opleiding studiefinanciering wordt verstrekt. Voor een reguliere opleiding kan dus in totaal gedurende ten hoogste zeven jaar Raulinvergoeding / tegemoetkoming worden ontvangen. Over het algemeen zal een EU-studerende echter na vijf jaar Raulinvergoeding / tegemoetkoming het duurzaam verblijfsrecht hebben verworven, waarmee hij in aanmerking komt voor volledige studiefinanciering in de resterende periode dat hij aanspraak heeft op studiefinanciering. Zie hierna, paragraaf 1.2.2.

1.2.1. Duur van de tegemoetkoming

De niet-economisch actieve EU-studerende heeft, zoals aangegeven, in beginsel een gelijke aanspraak op studiefinanciering. Dat geldt niet alleen voor de vorm, maar ook voor de duur van de studiefinanciering. De niet-economisch actieve EU-studerende komt voor (slechts) de tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs in aanmerking, zolang hij het duurzaam verblijfsrecht niet verworven heeft. Het duurzaam verblijfsrecht verwerft een niet-economisch actieve EU-studerende na vijf jaar legaal verblijf in het gastland. In principe zal een EU-studerende dus maximaal vijf jaar uitsluitend in aanmerking komen voor de tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs. Uitzondering daarop vormt de niet-economisch actieve EU-studerende die eerst een paar jaar (minder dan vijf) in Nederland woont, vervolgens meer dan twee jaar niet en vervolgens weer wel een aantal jaar (minder dan vijf). In dat geval is de duur van de tegemoetkoming gelijk aan de maximale termijn dat voor de betreffende opleiding studiefinanciering wordt verstrekt. Voor een reguliere opleiding is dat zeven jaar.

1.2.2. Duur van de aanspraak op volledige studiefinanciering na periode tegemoetkoming

Gelet op het feit dat de maximale aanspraak (in jaren) op studiefinanciering die een studerende krijgt langer is dan vijf jaar, dient ingegaan te worden op de aanspraak die een EU-studerende nog resteert nadat hij het duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.

Zoals aangegeven, heeft een niet-economisch actieve EU-studerende recht op een gelijke aanspraak aan studiefinanciering als de Nederlandse studerenden, maar hoeft, o.g.v. artikel 24, tweede lid, van de richtlijn, zolang hij het duurzaam verblijfsrecht niet heeft, de studiefinanciering voor levensonderhoud niet te worden toegekend.

De periode waarin de niet-economisch actieve EU-studerende aanspraak maakt op de tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs, geniet hij studiefinanciering. Deze periode wordt derhalve in mindering gebracht op de periode dat hij nog aanspraak heeft op volledige studiefinanciering. Aanspraak op volledige studiefinanciering wil zeggen dat hij ook in aanmerking komt voor de studiefinanciering die bestemd is om te voorzien in de kosten van levensonderhoud.

Als een EU-studerende op enig moment het duurzaam verblijfsrecht verwerft, dient dus gekeken te worden hoe lang hij de tegemoetkoming en daarmee «beperkte» studiefinanciering heeft genoten. Dat vergt een individuele benadering op het moment dat de EU-studerende het duurzaam verblijfsrecht verwerft en daarmee aanspraak krijgt op de volledige studiefinanciering. De periode dat hij beperkte studiefinanciering heeft genoten wordt in mindering gebracht op de duur van zijn aanspraak op volledige studiefinanciering. Die vermindering geschiedt aan het begin: op het moment van instromen in de volledige studiefinanciering heeft hij daarmee een resterende duur die gelijk is aan de resterende duur die een Nederlandse studerende nog heeft die een gelijke periode (volledige) studiefinanciering heeft genoten als de EU-studerende (die beperkte studiefinanciering ontving).

1.2.3. Raulinvergoeding niet beschouwd als studiefinanciering

Voor de goede orde zij opgemerkt dat voor de bepaling van de duur van de aanspraak op volledige studiefinanciering de Raulinvergoeding zoals die tot inwerkingtreding van de implementatie van de Richtlijn is verstrekt, d.w.z. de facto tot en met het studiejaar 2005–2006 – de Raulinvergoeding wordt immers per studiejaar verstrekt –, niet beschouwd zal worden als studiefinanciering. De jaren dat een niet-economisch actieve EU-studerende aanspraak heeft gemaakt op de Raulinvergoeding, worden dus niet in mindering gebracht op de maximale duur van zijn resterende aanspraak op volledige studiefinanciering. Een dergelijke consequentie is immers niet aan de ontvangers van de Raulinvergoeding kenbaar gemaakt.

1.2.4. Volledige studiefinanciering op grond van migrerend werknemerschap

De bepaling van de resterende aanspraak op volledige studiefinanciering geschiedt op dezelfde wijze als de EU-studerende in aanmerking komt voor volledige studiefinanciering doordat hij op enig moment tijdens zijn verblijf de status van migrerend werknemer verwerft.

1.2.5. Voorbeelden

Ter illustratie van het voorgaande enkele voorbeelden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de niet-economisch actieve EU-studerende een reguliere studie volgt, waarvoor in Nederland in totaal zeven jaar studiefinanciering wordt verstrekt.

A: Op het moment dat de studerende het duurzaam verblijfsrecht verwerft, heeft hij uitsluitend Raulinvergoeding genoten: dan heeft hij nog aanspraak op de volledige studiefinanciering gedurende 4 (p-beurs-regime) + 3 (GRL-regime (GRL=Gedereguleerde Rentedragende Lening) jaren.

B: Op het moment dat de studerende het duurzaam verblijfsrecht verwerft, heeft hij Raulinvergoeding genoten gedurende het studiejaar 2005–2006 en «beperkte studiefinanciering» gedurende studiejaar 2006–2007: dan heeft hij nog aanspraak op de volledige studiefinanciering gedurende 3 (p-beurs) + 3 (GRL) jaren. Deze studerende woonde dus kennelijk al drie jaar in Nederland voorafgaande aan het jaar 2005–2006, maar heeft toen geen Raulinvergoeding genoten.

2. Tegemoetkoming scholieren in het VO van 18 jaar en ouder

In hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) is de ondersteuning van scholieren van 18 jaar en ouder die een opleiding in het voortgezet onderwijs (VO) volgen geregeld. Het betreft zowel de scholieren in het reguliere VO als in het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (VAVO).

De ondersteuning die deze scholieren kunnen krijgen bestaat uit drie onderdelen. Een basistoelage voor de kosten van het levensonderhoud, een tegemoetkoming in de schoolkosten en een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage (voorzover die nog door deze scholieren verschuldigd is; dit betreft de scholieren in het VAVO en het niet-bekostigde onderwijs). Met de implementatie van de Richtlijn in de WTOS en het BTOS, wordt geregeld dat de scholier, die de nationaliteit van één van de EU/EER-landen of Zwitserland heeft, maar die geen (voormalig) migrerend werknemer, (voormalig) migrerend zelfstandige of een familielid van iemand met die hoedanigheid is, noch het duurzaam verblijfsrecht heeft verworven, slechts voor de tegemoetkomingen in de schoolkosten en eventueel de onderwijsbijdrage in aanmerking komt.

Voor de basistoelage – die immers een ondersteuning in de kosten van het levensonderhoud is – geldt dat (niet-economisch actieve) EU-scholieren hiervoor in aanmerking kunnen komen als zij het duurzaam verblijfsrecht hebben verworven.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat de overige voorzieningen in de WTOS geen voorzieningen in de kosten van levensonderhoud zijn. Alle EU-burgers hebben derhalve aanspraak op die voorzieningen (voor hun kinderen) ongeacht of zij behoren tot de kring van de (voormalig) economisch actieven.

3. Uitvoeringsgevolgen

De wijzigingen die in het onderhavige besluit zijn opgenomen zijn in concept voorgelegd aan de IB-Groep. De opmerkingen van de IB-Groep zijn in dit besluit verwerkt.

Voor wat betreft de uitvoering van de studiefinanciering is er sprake van een continuering van de bestaande praktijk.

Voor wat betreft de uitvoering van de tegemoetkomingen op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS heeft de IB-Groep aangegeven dat het om zulke kleine aantallen gaat – enkele tientallen scholieren per jaar – dat het niet efficiënt is om de toekenning van de tegemoetkomingen inkomensafhankelijk uit te voeren. De IB-Groep heeft een uitvoeringstoets uitgebracht. Zij acht de wijzigingen van het BSF2000 en het BTOS goed uitvoerbaar.

4. Financiële gevolgen

De aanspraken die nu in de wet worden geregeld, bestaan reeds op grond van de beleidsregels die terzake door de IB-Groep zijn vastgesteld.4 De kosten die gepaard gaan met de instroom van EU-studerenden in de reguliere studiefinanciering zijn moeilijk in te schatten. Naar aanleiding van het arrest Bidar is op vragen van de Tweede Kamer geantwoord dat als van de huidige 12.500 ontvangers van de Raulinvergoeding 50% vijf jaar of langer in Nederland woont, de kosten van de extra aanspraken op studiefinanciering structureel € 24 miljoen extra zullen bedragen5. Met de onderhavige normalisering zullen de kosten van de studiefinanciering van in ons land verblijvende EU-studerenden als reguliere uitgaven worden behandeld. Dit betekent dat de financiële gevolgen van de aanspraken van EU-studerenden meelopen in de reguliere afhandeling van de uitgaven aan studiefinanciering. De studiefinanciering heeft immers het karakter van een openeinderegeling. Het bovenstaande geldt ook voor de tegemoetkomingen op grond van de WTOS. Op dit moment ontvangen overigens slechts enkele tientallen scholieren in het VO een Raulinvergoeding. De financiële gevolgen voor de uitvoering door de IB-Groep zijn vooralsnog zeer beperkt en zijn meegenomen bij het Prestatiecontract 2006.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

A

In artikel 3 is de gelijkstelling (voor de aanspraak op studiefinanciering) voor niet-Nederlanders met Nederlanders uitgewerkt. Het opschrift van dit artikel is aangepast (de rest van het artikel blijft ongewijzigd) om duidelijker aan te geven dat er op basis van dit artikel aanspraak bestaat op gehele gelijkstelling.

B

Het nieuwe artikel 3a ziet op gedeeltelijke gelijkstelling. In het eerste lid wordt deze categorie benoemd. In het tweede lid wordt vervolgens aangegeven welke vorm de tegemoetkoming heeft en wat de hoogte van de tegemoetkoming is. Het derde lid geeft een afwijking van de regel dat studiefinanciering niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Hoewel de meeste studentenadministraties van de instellingen van onderwijs actief hulp verlenen aan hun studerenden uit het buitenland bij bijvoorbeeld het aanvragen van studiefinanciering, mag deze groep toch als kwetsbaar worden beschouwd, waar het gaat om de bekendheid met de Nederlandse regelingen. Om deze reden is dan ook besloten om deze groep studerenden een periode van vier maanden te gunnen om een dergelijke aanvraag in te dienen (een dergelijke bepaling was ook opgenomen in de beleidsregel Vergoeding les- en collegegelden aan studerenden uit de Europese Unie (EU) in Nederland, van de IB-Groep van 16 juli 2002, Uitleg Gele katern 2002, nr. 18). Indien deze termijn van vier maanden wordt overschreden, is de wettelijke regeling van artikel 3.21, tweede lid, van de wet, wederom van toepassing. In het vierde lid is tenslotte aangegeven dat de tegemoetkoming toegekend wordt in één bedrag per studiejaar. Indien een studerende in de loop van het studiejaar met een opleiding begint heeft hij slechts aanspraak op een bedrag voor de resterende maanden van dat studiejaar. Aangezien studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak geschiedt toekenning steeds per de eerste dag van een kalendermaand volgend op de aanvraag. De maand waarin de aanvraag wordt gedaan telt dus niet mee als resterende maand.

Artikel II

Er wordt een nieuw artikel toegevoegd dat ziet op gedeeltelijke gelijkstelling met Nederlanders voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel van Zwitserland anders dan werknemers, of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden, die niet het duurzaam verblijfsrecht als bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2004/38/EG hebben verworven. De tegemoetkoming betreft voor deze personen slechts een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Artikel 2.2 van de WTOS geeft de bevoegdheid de hoogte van deze tegemoetkoming vast te stellen, hierbij is er voor gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande systeem voor de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Er zal echter geen inkomensafhankelijkheidstoetsing plaatsvinden. Dit zou namelijk een systeemwijziging bij de IBG vergen en dat wordt, gezien het geringe aantal mogelijke aanspraken, niet opportuun geacht. Deze leerlingen krijgen dus altijd de maximale tegemoetkoming in de schoolkosten en – voorzover aan de orde – een volledige vergoeding van het lesgeld, dit is opgenomen in het tweede lid. Het derde lid geeft een afwijking van de regel dat tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Hoewel de meeste administraties van scholen of instellingen van onderwijs actief hulp verlenen aan hun ingeschrevenen uit het buitenland bij bijvoorbeeld het aanvragen van een tegemoetkoming, mag deze groep toch als kwetsbaar worden beschouwd, waar het gaat om de bekendheid met de Nederlandse regelingen. Om deze reden is dan ook besloten om deze groep een periode van vier maanden te gunnen om een dergelijke aanvraag in te dienen. Indien deze termijn van vier maanden wordt overschreden, is de wettelijke regeling van artikel 4.10, tweede lid, van de wet, wederom van toepassing. In het vierde lid is tenslotte aangegeven dat de tegemoetkoming toegekend wordt in één bedrag per schooljaar. Indien een leerling in de loop van het schooljaar met een opleiding begint heeft hij slechts aanspraak op een bedrag voor de resterende maanden van dat schooljaar.

Artikel III

Het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, van de Wet studiefinanciering 2000, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de totstandkoming van richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, alsmede goedkeuring van een daarmee samenhangend voorbehoud bij het Europees verdrag inzake sociale en medische bijstand bevat de grondslag voor deze wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Om deze wijziging van de besluiten zo spoedig mogelijk in werking te laten treden is er voor gekozen aan te haken bij de inwerkingtreding van bovengenoemd wetsvoorstel nadat deze tot wet is verheven.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

B. J. Bruins


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 september 2006, nr. 177.

XNoot
1

De Richtlijn is ook van toepassing op de niet-EU-landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland. Waar in deze nota kortweg de term EU-studerende wordt gebruikt, wordt dus ook gedoeld op de studerende met de nationaliteit van IJsland, Noorwegen, Liechtenstein of Zwitserland.

XNoot
2

Zie hiervoor de beleidsregel Vergoeding les- en collegegelden aan studerenden uit de Europese Unie (EU) in Nederland, van de IB-Groep van 16 juli 2002, Uitleg Gele katern 2002, nr. 18.

XNoot
3

Handelingen 2005–2006, nr. 86, Tweede Kamer, pagina 5259–5294 en Handelingen 2005–2006, nr. 89, Tweede Kamer, pagina 5424–5428.

XNoot
4

Zie de beleidsregel genoemd in noot 1. en de beleidsregel Aanpassing studiefinanciering en WTOS VO-18+ in verband met arrest Bidar, regeling van 9 mei 2005, Gele katern 2005, nr. 8, van 18 mei 2005.

XNoot
5

Zie aanhangsel van de Handelingen Tweede Kamer 2004–2005, nr. 1405.

Naar boven