Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2006, 361 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2006, 361 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de richtlijn nr. 2003/72/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PbEG L 207) moet worden uitgevoerd, en dat het wenselijk is daartoe de Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap wordt als volgt gewijzigd:
De aanduiding «HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN» komt te luiden: HOOFDSTUK 1 DE ROL VAN DE WERKNEMERS BIJ DE EUROPESE VENNOOTSCHAP (SE).
De artikelen 2:1 tot en met 2:13, 3:1 tot en met 3:14 en artikel 4:1 worden vernummerd tot 1:7 tot en met 1:19, 1:20 tot en met 1:33, en 1:34.
Artikel 1:1 komt te luiden:
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
betrokken dochteronderneming of vestiging: een dochteronderneming of vestiging van een deelnemende vennootschap, die volgens het voorstel tot oprichting van een SE bij die oprichting een dochteronderneming of vestiging van de SE wordt;
bijzondere onderhandelingsgroep: de overeenkomstig artikel 1:8, eerste lid, ingestelde groep die tot doel heeft met de deelnemende vennootschappen te onderhandelen over de vaststelling van regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers in de SE;
deelnemende vennootschappen: de vennootschappen die rechtstreeks deelnemen aan de oprichting van een SE;
dochteronderneming van een vennootschap: een onderneming waarop door de moederonderneming een overheersende invloed kan worden uitgeoefend zoals omschreven in artikel 1:2;
informatie: inlichtingen die door de SE worden verstrekt aan de SE-ondernemingsraad of aan de werknemersvertegenwoordigers, over aangelegenheden die
1°. betrekking hebben op de SE of op een of meer van haar dochterondernemingen of vestigingen in een lidstaat, of
2°. de bevoegdheid van de besluitvormingsorganen in één lidstaat te buiten gaan;
inschrijving van de SE: de inschrijving van de SE, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening;
lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
medezeggenschap: de invloed van de ondernemingsraad of van de werknemersvertegenwoordigers op de gang van zaken bij een vennootschap door
1°. het recht om een aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de vennootschap te kiezen of te benoemen, of
2°. het recht om met betrekking tot de benoeming van een aantal of alle leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de vennootschap aanbevelingen te doen of bezwaar te maken;
met dien verstande, dat indien het bestuursorgaan overeenkomstig een onderlinge taakverdeling leden heeft die belast zijn met het uitvoerend bestuur en leden die daarmee niet zijn belast, onder medezeggenschap wordt verstaan het recht ten aanzien van de leden die niet zijn belast met het uitvoerend bestuur;
Nederlandse deelnemende vennootschap: de deelnemende vennootschap met statutaire zetel in Nederland;
raadpleging: dialoog en uitwisseling van standpunten tussen de SE en de SE-ondernemingsraad of de werknemersvertegenwoordigers;
richtlijn: de richtlijn nr. 2001/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PbEG L 294);
rol van de werknemers: elke procedure, met inbegrip van informatie, raadpleging en medezeggenschap, die de werknemersvertegenwoordigers in staat stelt invloed uit te oefenen op de binnen de vennootschap te nemen besluiten;
SE: een Europese naamloze vennootschap, opgericht overeenkomstig de verordening;
toezichthoudend orgaan, leidinggevend orgaan of bestuursorgaan van de SE: wat daaronder wordt verstaan in de verordening;
verordening: de verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PbEG L 294).
2. Handelen of nalaten door het bestuur van de SE of van de deelnemende vennootschappen, wordt toegerekend aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die de onderneming in stand houdt.
Artikel 1:3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «In deze wet» vervangen door: In dit hoofdstuk.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 2:2, tweede lid, 2.8, vijfde lid» vervangen door «de artikelen 1:8, tweede lid, 1:14, vijfde lid» en wordt «2:9, eerste lid, 2:13, eerste lid, en 3:10, derde lid» vervangen door «1:15, eerste lid, 1:19, eerste lid, en 1:29, derde lid».
3. In het derde lid, aanhef, wordt «In deze wet» vervangen door «In dit hoofdstuk», wordt «de in artikel 2:12 bedoelde» vervangen door «de in artikel 1:18 bedoelde» en wordt «hoofdstuk 3» vervangen door «afdeling 3 van dit hoofdstuk».
4. In het vierde lid, aanhef, wordt «artikel 1:4 van deze wet» vervangen door: artikel 1:4.
In artikel 1:4, vijfde lid, wordt «de artikelen 2:10, tweede lid, en 3:11, eerste lid» vervangen door: de artikelen 1:16, tweede lid, en 1:30, eerste lid.
Artikel 1:5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «bij deze wet» vervangen door «bij dit hoofdstuk» en wordt «artikel 2:12» vervangen door «1:18».
2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «krachtens deze wet» vervangen door: krachtens dit hoofdstuk.
3. In het tweede lid wordt «2:6, tweede lid, of 3:7, derde lid» telkens vervangen door: 1:12, tweede lid, of 1:26, derde lid.
Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: , bedoeld in artikel 1:13, eerste lid, onderdeel b,.
2. In het derde lid wordt «Deze wet» vervangen door: Dit hoofdstuk.
De aanduiding «HOOFDSTUK 2 DE ROL VAN DE WERKNEMERS IN DE SE KRACHTENS OVEREENKOMST» komt te luiden: AFDELING 2 DE ROL VAN DE WERKNEMERS IN DE SE KRACHTENS OVEREENKOMST.
In het tot 1:7 vernummerde artikel wordt «de in dit hoofdstuk geregelde onderhandelingsprocedure» vervangen door: de in deze afdeling geregelde onderhandelingsprocedure.
Het tot 1:8 vernummerde artikel wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 2:5, eerste lid, tweede zin» vervangen door: artikel 1:11, tweede lid, tweede zin.
2. In het vijfde lid wordt «de artikelen 2:3 en 2:8» vervangen door: de artikelen 1:9 en 1:14.
Het tot 1:9 vernummerde artikel wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zevende lid wordt «artikel 2:8, eerste, tweede, derde en vierde lid en artikel 2:9, eerste en derde lid» vervangen door: artikel 1:14, eerste, tweede, derde en vierde lid, en artikel 1:15, eerste en derde lid.
2. In het achtste lid wordt «artikel 2:2, vijfde lid» vervangen door: artikel 1:8, vijfde lid.
Het tot 1:13 vernummerde artikel wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 2:5, eerste lid» vervangen door: artikel 1:11, eerste lid.
2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «hoofdstuk 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.
In het vijfde en zesde lid van het tot 1:14 vernummerde artikel wordt «artikel 2:7, eerste lid, onderdeel b,» vervangen door: artikel 1:13, eerste lid, onderdeel b,.
Het tot 1:15 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «artikel 2:7, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 1:13, eerste lid, onderdeel b.
2. In het tweede lid wordt «artikel 2.7, onderdeel b» vervangen door: artikel 1:13, eerste lid, onderdeel b.
3. In het derde lid wordt «de artikelen 2:2, tweede, vierde en vijfde lid, 2:3, eerste, zevende en achtste lid, 2:4, 2:5, 2:6, eerste lid, eerste zin, 2:7, 2:8, eerste, tweede en vijfde lid, 2:10 en 2:12» vervangen door: de artikelen 1:8, tweede, vierde en vijfde lid, 1:9, eerste, zevende en achtste lid, 1:10, 1:11, 1:12, eerste lid, eerste zin, 1:13, 1:14, eerste, tweede en vijfde lid, 1:16 en 1:18.
4. In het vierde lid wordt «hoofdstuk 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.
In het tot 1:17 vernummerde artikel wordt «artikel 2:5, eerste lid» vervangen door: artikel 1:11, eerste lid.
Het tot 1:18 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het zesde lid wordt «hoofdstuk 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.
2. In het zevende lid wordt «artikel 2:13» vervangen door: artikel 1:19.
Het tot 1:19 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «artikel 2:12» vervangen door: artikel 1:18.
2. In het tweede lid wordt «artikel 2:12» vervangen door «artikel 1:18» en wordt «hoofdstuk 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.
3. In het derde lid wordt «De artikelen 2:2, tweede, vierde en vijfde lid, 2:3, eerste, zevende en achtste lid, 2:4, 2:5, 2:6, eerste lid, eerste zin, 2:7, 2:8, eerste, tweede en vijfde lid, 2:10 en 2:12» vervangen door: De artikelen 1:8, tweede, vierde en vijfde lid, 1:9, eerste, zevende en achtste lid, 1:10, 1:11, 1:12, eerste lid, eerste zin, 1:13, 1:14, eerste, tweede en vijfde lid, 1:16 en 1:18.
De aanduiding «HOOFDSTUK 3 DE ROL VAN DE WERKNEMERS IN DE SE KRACHTENS REFERENTIEVOORSCHRIFTEN» komt te luiden: AFDELING 3 DE ROL VAN DE WERKNEMERS IN DE SE KRACHTENS REFERENTIEVOORSCHRIFTEN.
Het tot 1.20 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef wordt «Dit hoofdstuk» vervangen door Deze afdeling.
2. In onderdeel b wordt «artikel 2:11» vervangen door: artikel 1:17.
3. In onderdeel b, onder 1°, wordt «hoofdstuk 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.
4. In onderdeel b, onder 2°, wordt artikel 2:7, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 1:13, eerste lid, onderdeel b.
Het tot 1:21 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 3:1» respectievelijk «paragraaf 4 van dit hoofdstuk» vervangen door: artikel 1:20 respectievelijk paragraaf 4 van deze afdeling.
2. In het vijfde lid wordt de eerste volzin vervangen door: Onverminderd artikel 38 van de verordening wordt bij gebreke van een besluit als bedoeld in het vierde lid, in een in Nederland ingeschreven SE als vorm van medezeggenschap ingevoerd het recht van aanbeveling overeenkomstig de artikelen 158, 159 en 161 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien die artikelen of de artikelen 268, 269 en 271 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, op een of meer van de deelnemende juridische lichamen van toepassing zijn.
In het derde en vierde lid van het tot 1:22 vernummerde artikel wordt «artikel 2:4» vervangen door: artikel 1:10.
Het tot 1:23 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «artikel 2:3, eerste lid» vervangen door: artikel 1:9, eerste lid.
2. In het vierde lid wordt «artikel 3:6, tweede lid» vervangen door: artikel 1:25, tweede lid.
Het tot 1:25 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «artikel 2:5, eerste lid» vervangen door: artikel 1:11, eerste lid.
2. In het tweede lid wordt «De artikelen 2:8, eerste en tweede lid, 2:10, 2:11, 2:12 en 2:13» vervangen door: De artikelen 1:14, eerste en tweede lid, 1:16, 1:17, 1:18 en 1:19.
3. In het derde lid wordt «hoofdstuk 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.
4. In het vierde lid wordt «artikel 2:11» vervangen door «artikel 1:17» en wordt «dit hoofdstuk» vervangen door «deze afdeling».
In het eerste lid van het tot 1:27 vernummerde artikel wordt « artikel 3:9» vervangen door: artikel 1:28.
Het tot 1:29 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «Artikel 3:9, vijfde lid» vervangen door: Artikel 1:28, vijfde lid.
2. In het tweede lid wordt «artikel 3:8 en 3:9» vervangen door: artikel 1:27 en 1:28.
3. In het derde lid wordt «dit hoofdstuk» vervangen door: deze afdeling.
In het eerste lid van het tot 1:31 vernummerde artikel wordt «artikel 3:2, eerste lid» vervangen door: artikel 1:21, eerste lid.
In het vijfde lid van het tot 1:32 vernummerde artikel wordt «artikel 2:4, tweede tot en met zevende lid» vervangen door: artikel 1:10, tweede tot en met zevende lid.
De aanduiding «HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN» komt te luiden: AFDELING 4 VERKIEZING EN AANWIJZING VAN WERKNEMERS IN EEN NIET-NEDERLANDSE SE.
Het tot 1:34 vernummerde artikel wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 2:4, tweede tot en met het zevende lid, en 3:3, vierde lid» vervangen door: de artikelen 1:10, tweede tot en met het zevende lid, en 1:22, vierde lid.
2. In het tweede lid wordt «artikel 3.13, derde lid» vervangen door «artikel 1:32, derde lid» en wordt «artikel 2:4, tweede tot en met zevende lid» vervangen door «artikel 1:10, tweede tot en met zevende lid».
Na artikel 1:34 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
betrokken dochteronderneming of vestiging: een dochteronderneming of vestiging van een deelnemend juridisch lichaam, die volgens het voorstel tot oprichting van een SCE bij die oprichting een dochteronderneming of vestiging van de SCE wordt;
bijzondere onderhandelingsgroep: de overeenkomstig artikel 2:9, eerste lid, ingestelde groep die tot doel heeft met de deelnemende juridische lichamen te onderhandelen over de vaststelling van regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers in de SCE;
deelnemende juridische lichamen: juridische lichamen die rechtstreeks deelnemen aan de oprichting van een SCE;
dochteronderneming van een deelnemend juridisch lichaam of van een SCE: een onderneming waarop door de moederonderneming een overheersende invloed kan worden uitgeoefend zoals omschreven in artikel 2:2;
informatie: inlichtingen die door de SCE worden verstrekt aan de SCE-ondernemingsraad of aan de werknemersvertegenwoordigers, over aangelegenheden die
1°. betrekking hebben op de SCE of op een of meer van haar dochterondernemingen of vestigingen in een lidstaat, of
2°. de bevoegdheid van de besluitvormingsorganen in één lidstaat te buiten gaan;
inschrijving van de SCE: de inschrijving van de SCE, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening;
juridische lichamen: vennootschappen in de zin van artikel 48, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van coöperaties, alsmede andere overeenkomstig het recht van een lidstaat opgerichte en daaronder ressorterende juridische lichamen;
lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
medezeggenschap: de invloed van de ondernemingsraad of van de werknemersvertegenwoordigers op de gang van zaken bij een juridisch lichaam door
1°. het recht om een aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van het juridisch lichaam te kiezen of te benoemen, of
2°. het recht om met betrekking tot de benoeming van een aantal of alle leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van het juridisch lichaam aanbevelingen te doen of bezwaar te maken;
met dien verstande, dat indien het bestuursorgaan overeenkomstig een onderlinge taakverdeling leden heeft die belast zijn met het uitvoerend bestuur en leden die daarmee niet zijn belast, onder medezeggenschap wordt verstaan het recht ten aanzien van de leden die niet zijn belast met het uitvoerend bestuur;
Nederlands deelnemend juridisch lichaam: het deelnemend juridisch lichaam met statutaire zetel in Nederland;
raadpleging: dialoog en uitwisseling van standpunten tussen de SCE en de SCE-ondernemingsraad of de werknemersvertegenwoordigers;
richtlijn: de richtlijn nr. 2003/72/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PbEG L 207);
rol van de werknemers: elke procedure, met inbegrip van informatie, raadpleging en medezeggenschap, die de werknemersvertegenwoordigers in staat stelt invloed uit te oefenen op binnen het juridisch lichaam te nemen besluiten;
SCE: een Europese coöperatieve vennootschap, opgericht overeenkomstig de verordening;
toezichthoudend orgaan, leidinggevend orgaan of bestuursorgaan van de SCE: wat daaronder wordt verstaan in de verordening;
verordening: de verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PbEG L 207).
2. Handelen of nalaten door het bestuur van de SCE of van de deelnemende juridische lichamen, wordt toegerekend aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die de onderneming in stand houdt.
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder moederonderneming: het juridisch lichaam dat direct of indirect een overheersende zeggenschap kan uitoefenen op een andere onderneming en dat zelf geen juridisch lichaam is waarover door een andere onderneming direct of indirect een overheersende zeggenschap wordt uitgeoefend. Een juridisch lichaam wordt, tenzij het tegendeel blijkt, vermoed moederonderneming te zijn, indien zij:
a. meer dan de helft van de leden van het bestuursorgaan of van het leidinggevend dan wel toezichthoudend orgaan van de andere onderneming kan benoemen, of
b. meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering van de andere onderneming kan uitoefenen, of
c. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de andere onderneming verschaft.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden onder de rechten van de moederonderneming ten aanzien van het kapitaal, het stemrecht en de benoeming mede begrepen:
a. de overeenkomstige rechten van andere ondernemingen waarop zij overheersende zeggenschap uitoefent;
b. de overeenkomstige rechten van personen of organen die handelen onder eigen naam doch voor rekening van de moederonderneming of van een of meer van haar dochterondernemingen.
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden de rechten ten aanzien van het kapitaal en het stemrecht niet toegerekend aan een onderneming, indien zij deze voor rekening van anderen houdt.
4. Voor de toepassing van het eerste lid worden stemrechten, verbonden aan verpande aandelen, toegerekend aan de pandhouder, indien hij mag bepalen hoe de rechten worden uitgeoefend. Zijn de aandelen evenwel verpand voor een lening die de pandhouder heeft verstrekt in de gewone uitoefening van zijn bedrijf, dan worden de stemrechten hem slechts toegerekend, indien hij deze in eigen belang heeft uitgeoefend.
5. Geen moederonderneming is een onderneming als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onder a of c, van verordening (EEG) 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 (PbEG L 395) betreffende de controle op concentraties van ondernemingen.
6. Het recht van een lidstaat dat op een juridisch lichaam van toepassing is, bepaalt of dat juridisch lichaam een moederonderneming is als bedoeld in het eerste lid.
7. Indien meer juridische lichamen aan een of meer criteria van het eerste lid voldoen,
a. wordt het juridisch lichaam dat voldoet aan het criterium onder a aangemerkt als moederonderneming, waarbij het benoemingsrecht met betrekking tot het leidinggevend orgaan voorrang heeft;
b. heeft, indien toepassing van onderdeel a niet leidt tot aanmerking van één juridisch lichaam als moederonderneming, het criterium onder b voorrang boven dat onder c; een en ander onverminderd het bewijs dat een ander juridisch lichaam een overheersende invloed kan uitoefenen.
1. In dit hoofdstuk wordt onder werknemer verstaan:
a. voor zover het in Nederland werkzame personen betreft: degene die krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaam is in de SCE, het deelnemend juridisch lichaam of een betrokken dochteronderneming of vestiging;
b. voor zover het in de overige lidstaten werkzame personen betreft: hetgeen het recht van die lidstaat daaronder verstaat.
2. Voor de toepassing van de artikelen 2:9, tweede lid, 2:15, vijfde lid, ten aanzien van de vertegenwoordigers van werknemers in de deelnemende juridische lichamen, 2:16, eerste lid, 2:20, eerste lid, 2:31, derde lid, en 2:40, wordt onder vertegenwoordigers van werknemers verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan krachtens het recht van de lidstaat waarin die werknemers werkzaam zijn; voor Nederland zijn dat ondernemingsraden.
3. In dit hoofdstuk wordt onder de SCE-ondernemingsraad verstaan: het orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt, ingesteld bij de in artikel 2:19 bedoelde overeenkomst of overeenkomstig de voorschriften van afdeling 3 van dit hoofdstuk ten behoeve van de informatie en raadpleging van de werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen in de lidstaten of de uitoefening van medezeggenschapsrechten in verband met de SCE.
4. Voor de toepassing van artikel 2:4 wordt tevens onder de SCE-ondernemingsraad verstaan: het orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt in een SCE die haar statutaire zetel heeft in een andere lidstaat, en dat is ingesteld krachtens de bepalingen in het nationale recht van die lidstaat ter omzetting van artikel 4 van de richtlijn of overeenkomstig de voorschriften van de bijlage van de richtlijn, ten behoeve van de informatie en raadpleging van de werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen in de lidstaten of de uitoefening van medezeggenschapsrechten in verband met de SCE.
1. Ten aanzien van de in Nederland werkzame werknemers die lid zijn van een bijzondere onderhandelingsgroep, de SCE-ondernemingsraad, of als werknemersvertegenwoordigers lid zijn van het toezichthoudend of bestuursorgaan van de SCE, dan wel optreden als vertegenwoordigers bij een andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers, gelden het tweede tot en met het zevende lid.
2. Deze werknemers behouden hun aanspraak op loon voor de tijd gedurende welke zij niet de bedongen arbeid hebben verricht ten gevolge van het bijwonen van een vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep, van de SCE-ondernemingsraad, of van het toezichthoudend of bestuursorgaan van de SCE, dan wel van een vergadering in het kader van de andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging.
3. Voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de vervulling van hun taak, wordt hun in werktijd en met behoud van loon de gelegenheid geboden tot onderling beraad en overleg met andere personen over aangelegenheden waarbij zij in de uitoefening van hun functie zijn betrokken en om scholing en vorming te ontvangen.
4. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en bedrijfsgeheimen die zij in hun hoedanigheid vernemen, alsmede van alle aangelegenheden ten aanzien waarvan hun geheimhouding is opgelegd of waarvan zij, in verband met opgelegde geheimhouding, het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen. Deze verplichting geldt ook voor personen die een functie als bedoeld in het eerste lid vervullen zonder werknemer te zijn.
5. De verplichting tot geheimhouding geldt niet tegenover hem die wordt benaderd als deskundige als bedoeld in de artikelen 2:17, tweede lid, en 2:32, eerste lid, mits de deelnemende juridische lichamen dan wel de SCE of degene die de geheimhouding heeft opgelegd, vooraf daarvoor toestemming hebben gegeven en de betrokken persoon vooraf schriftelijk heeft verklaard dat hij zich ten aanzien van de betrokken aangelegenheid tot geheimhouding verplicht. In dat geval is ten aanzien van de bedoelde persoon de geheimhoudingsplicht van toepassing.
6. De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beëindiging van de in het eerste lid bedoelde functie, noch door beëindiging van de werkzaamheden van de betrokkene in de onderneming.
7. De werkgever draagt er zorg voor, dat degenen die kandidaat staan of gestaan hebben voor een functie als bedoeld in het eerste lid, alsmede degenen die deze functie vervullen of hebben vervuld, niet uit hoofde hiervan worden benadeeld in hun positie in de onderneming.
8. Iedere in Nederland werkzame werknemer of werknemersvertegenwoordiger kan van de werkgever verlangen dat deze hem een overzicht geeft van het aantal werknemers dat bij de SCE, de deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen of vestigingen werkzaam is, alsmede van de verdeling van deze werknemers over de lidstaten.
9. De werkgever van een in Nederland werkzame werknemer die is aangewezen of gekozen als lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van de SCE-ondernemingsraad doet daarvan mededeling aan de deelnemende juridische lichamen of de SCE.
1. Iedere belanghebbende kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam verzoeken te bepalen dat gevolg dient te worden gegeven aan hetgeen is bepaald bij dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 2:4 voor zover het tweede lid niet anders bepaalt, of bij een overeenkomst als bedoeld in artikel 2:19. Een bijzondere onderhandelingsgroep of de leden daarvan en een SCE-ondernemingsraad, ingesteld krachtens dit hoofdstuk, kunnen niet in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld.
2. De bijzondere onderhandelingsgroep of de leden daarvan en een SCE-ondernemingsraad kunnen aan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam verzoeken om:
a. krachtens artikel 2:4, vierde en vijfde lid, 2:13, tweede lid of 2:28, derde lid, opgelegde geheimhouding op te heffen op de grond dat degene die de geheimhouding heeft opgelegd bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het opleggen van geheimhouding had kunnen besluiten;
b. degene die informatie heeft geweigerd krachtens artikel 2:13, tweede lid, of 2:28, derde lid, te verplichten tot het verstrekken van informatie op de grond dat deze bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het weigeren van informatie had kunnen besluiten.
1. Wanneer een SCE een communautaire onderneming is of een moederonderneming in een communautaire groep in de zin van de Wet op de Europese ondernemingsraden, is die wet niet van toepassing op die onderneming en haar dochterondernemingen, tenzij de bijzondere onderhandelingsgroep het besluit, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, onderdeel b, heeft genomen.
2. Bij de benoeming van leden van het toezichthoudend orgaan of het bestuursorgaan van een SCE als bedoeld in artikel 2:7, heeft de ondernemingsraad niet de rechten en bevoegdheden die hem zijn toegekend in de artikelen 63f, 63g en 63i, de artikelen 158, 159 en 161 of de artikelen 268, 269 en 271 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan het bij of krachtens de wet bepaalde over het recht op:
a. informatie, raadpleging en medezeggenschap dat de werknemers van de SCE en van haar dochterondernemingen en vestigingen genieten, anders dan medezeggenschap bij de benoeming van commissarissen of bestuurders in het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE;
b. medezeggenschap bij de benoeming van commissarissen of bestuurders in dochterondernemingen van de SCE of SCE's als bedoeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk.
1. Deze afdeling is van toepassing in het geval van oprichting van een SCE door ten minste twee juridische lichamen of door omzetting.
2. Indien aan de oprichting, bedoeld in het eerste lid, mede wordt deelgenomen door een of meer natuurlijke personen, wordt voor de toepassing van deze afdeling onder deelnemende juridische lichamen mede verstaan: natuurlijke personen.
3. In het geval van oprichting van een SCE door uitsluitend natuurlijke personen of door slechts één juridisch lichaam en natuurlijke personen, is deze afdeling van overeenkomstige toepassing, indien het totale aantal werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen in ten minste twee lidstaten ten minste 50 zal bedragen. Het tweede lid is van toepassing.
Indien de SCE haar statutaire zetel in Nederland zal hebben is Nederlands recht van toepassing op de in deze afdeling geregelde onderhandelingsprocedure.
1. De deelnemende juridische lichamen die voornemens zijn een SCE op te richten stellen een bijzondere onderhandelingsgroep in die representatief is voor de werknemers van de deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen, om met de vertegenwoordigers van de werknemers van de juridische lichamen in onderhandeling te treden over regelingen inzake de rol van de werknemers in de SCE.
2. De deelnemende juridische lichamen geven aan de vertegenwoordigers van de werknemers van de juridische lichamen, dan wel, bij het ontbreken daarvan, aan de werknemers, een overzicht van de deelnemende juridische lichamen, de betrokken dochterondernemingen en vestigingen en de daarin werkzame werknemers, alsmede de verdeling van deze werknemers over de lidstaten. Indien na de instelling van de bijzondere onderhandelingsgroep, bedoeld in het derde lid, wijzigingen optreden in de gegevens die zijn vermeld in het overzicht, verstrekken de deelnemende juridische lichamen zo spoedig mogelijk na deze wijziging een gewijzigd overzicht aan de bijzondere onderhandelingsgroep en, indien die situatie zich voordoet, aan de werknemers of hun vertegenwoordigers van de deelnemende juridische lichamen, de betrokken dochterondernemingen en vestigingen uit een lidstaat die nog niet in de bijzondere onderhandelingsgroep is vertegenwoordigd.
3. De instelling van de bijzondere onderhandelingsgroep en de verstrekking van het in het tweede lid bedoelde overzicht vindt plaats zo spoedig mogelijk nadat de leidinggevende of de bestuursorganen overeenstemming hebben bereikt over een voorstel tot oprichting van een SCE.
4. De deelnemende juridische lichamen dragen er zorg voor dat binnen die juridische lichamen de samenstelling van de bijzondere onderhandelingsgroep alsmede het tijdstip waarop de vergadering, bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, tweede zin, zal worden gehouden, wordt bekendgemaakt.
5. Zo spoedig mogelijk na haar instelling of na de ontvangst van een gewijzigd overzicht als bedoeld in het tweede lid, tweede zin, stelt de bijzondere onderhandelingsgroep ten behoeve van de toepassing van de artikelen 2:10 en 2:15 een overzicht vast van haar samenstelling en van de door haar leden vertegenwoordigde werknemers. Het overzicht geeft ten minste informatie over:
a. het aantal leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en de lidstaat waaruit zij zijn afgevaardigd;
b. de deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen of vestigingen welker werknemers door elk lid worden vertegenwoordigd, alsmede het aantal van die werknemers, dat tevens wordt uitgedrukt als percentage van alle werknemers die door de leden gezamenlijk worden vertegenwoordigd;
c. het deelnemend juridisch lichaam, betrokken dochteronderneming of vestiging waarin een lid als werknemer werkzaam is, dan wel over de omstandigheid dat het lid geen werknemer is.
1. De bijzondere onderhandelingsgroep bestaat uit een zodanig aantal vertegenwoordigers van de werknemers van de deelnemende juridische lichamen en de betrokken dochterondernemingen en vestigingen, dat is gewaarborgd dat per lidstaat een lid wordt gekozen of aangewezen voor elke 10%, of een deel daarvan, van de werknemers die in de betrokken lidstaat werkzaam zijn, berekend over het totale aantal werknemers dat bij de deelnemende juridische lichamen en de betrokken dochterondernemingen en vestigingen in alle lidstaten tezamen werkzaam is.
2. Indien een SCE door fusie wordt opgericht zijn er van elke lidstaat zoveel extra leden als nodig is om ervoor te zorgen, dat de bijzondere onderhandelingsgroep ten minste één extra lid telt ter vertegenwoordiging van elke in die lidstaat ingeschreven deelnemende coöperatie met daar werkzame werknemers, die ingevolge de inschrijving van de SCE zal ophouden te bestaan als afzonderlijke rechtspersoon.
3. Het aantal van de in het tweede lid bedoelde extra leden bedraagt ten hoogste 20% van het totale aantal leden op grond van het eerste lid.
4. Het tweede lid geldt niet voor zover de toepassing ervan dubbele vertegenwoordiging in de bijzondere onderhandelingsgroep tot gevolg zou hebben van de werknemers die werkzaam zijn bij een deelnemende coöperatie in een lidstaat. Van dubbele vertegenwoordiging is slechts sprake, indien de deelnemende coöperatie die op grond van het tweede lid in aanmerking komt voor een extra lid, reeds vertegenwoordigd wordt door een werknemer die werkzaam is in die deelnemende coöperatie.
5. Indien het aantal deelnemende coöperaties groter is dan het aantal extra leden dat krachtens het tweede en derde lid in de bijzondere onderhandelingsgroep zitting kan nemen, worden de extra zetels door vertegenwoordigers van de werknemers in verschillende lidstaten ingenomen in dalende volgorde van het aantal werknemers in die coöperaties.
6. Elk deelnemend juridisch lichaam met in Nederland werkzame werknemers wordt door ten minste één lid vertegenwoordigd in de bijzondere onderhandelingsgroep, tenzij het totale aantal leden daardoor zou toenemen.
7. Het aantal leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en de zetelverdeling wordt in overeenstemming gehouden met dit artikel. Indien het aantal leden uit een lidstaat wijzigt zonder dat met betrekking tot die zetels een nieuwe verkiezing of aanwijzing heeft plaatsgevonden, hebben de voor die lidstaat zitting hebbende leden, voor de toepassing van artikel 2:15, eerste, tweede, derde en vierde lid, en artikel 2:16, eerste en derde lid, samen zoveel stemmen als overeenkomt met het aantal leden dat voor die lidstaat krachtens het eerste lid is vastgesteld en vertegenwoordigen zij samen de in die lidstaat werkzame werknemers van de deelnemende juridische lichamen en de betrokken dochterondernemingen en vestigingen in een door hen te bepalen verhouding, dan wel, indien daarover geen overeenstemming wordt bereikt, naar verhouding van het aantal werknemers dat zij vertegenwoordigden voor de wijziging.
8. Indien uit de eerste zin van het zevende lid voortvloeit dat vanuit een lidstaat niet langer een lid van de bijzondere onderhandelingsgroep kan worden afgevaardigd, dan wel daaruit voortvloeit dat vanuit een nog niet vertegenwoordigde lidstaat alsnog een lid kan worden afgevaardigd, neemt de bijzondere onderhandelingsgroep geen besluiten totdat haar samenstelling en het overzicht, bedoeld in artikel 2:9, vijfde lid, zijn gewijzigd.
1. Elk lid van de bijzondere onderhandelingsgroep wordt gekozen of aangewezen overeenkomstig het recht van of de praktijk in de lidstaat waaruit hij wordt afgevaardigd. Bij de aanwijzing wordt bepaald welk deel van de in die lidstaat werkzame werknemers van de deelnemende juridische lichamen en de betrokken dochterondernemingen en vestigingen door het aangewezen lid wordt vertegenwoordigd.
2. Met betrekking tot de Nederlandse deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen worden de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep aangewezen, dan wel wordt hun aanwijzing ingetrokken, door de bij die deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen ingestelde ondernemingsraden.
3. Indien uitsluitend met betrekking tot ondernemingsraden als bedoeld in het tweede lid een of meer centrale ondernemingsraden zijn ingesteld, geschiedt de aanwijzing of intrekking door die raad of raden.
4. Indien geen centrale ondernemingsraad is ingesteld, maar wel een of meer groepsondernemingsraden, geschiedt de aanwijzing of intrekking door die raad of raden.
5. Indien niet alle ondernemingsraden of groepsondernemingsraden zijn vertegenwoordigd in een centrale ondernemingsraad of groepsondernemingsraad, geschiedt de aanwijzing of intrekking door de centrale onderscheidenlijk groepsondernemingsraad of raden en de niet-vertegenwoordigde ondernemingsraden gezamenlijk.
6. Indien er geen enkele ondernemingsraad is ingesteld, worden de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep gekozen door de gezamenlijke in Nederland werkzame werknemers van de deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen. De verkiezing geschiedt bij geheime schriftelijke stemming, waarbij elke werknemer één stem heeft. Ten behoeve van de verkiezing is een vereniging van werknemers, die bedoelde werknemers onder haar leden telt, krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen van haar leden als werknemers te behartigen en als zodanig binnen de deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen werkzaam is en voorts in het bezit is van volledige rechtsbevoegdheid, bevoegd een kandidatenlijst in te dienen, mits zij over de samenstelling van de kandidatenlijst overleg heeft gepleegd met haar leden binnen de deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen. De bevoegdheid tot indiening van een kandidatenlijst berust tevens bij een of meer van de werknemers van de deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen, die geen lid zijn van een vereniging als bedoeld in de voorgaande zin welke een kandidatenlijst heeft ingediend.
7. Bij de toepassing van het tweede tot en met vijfde lid worden werknemers van Nederlandse deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen die niet in een ondernemingsraad, groepsondernemingsraad of centrale ondernemingsraad vertegenwoordigd zijn, in de gelegenheid gesteld zich over de als lid van de bijzondere onderhandelingsgroep aan te wijzen personen uit te spreken.
8. Bij de verkiezing of aanwijzing op grond van dit artikel wordt gestreefd naar een evenwichtige verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke leden.
1. De deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep stellen in een schriftelijke overeenkomst regelingen vast over de rol van de werknemers in de SCE. Daartoe beleggen de deelnemende juridische lichamen na de oprichting van de bijzondere onderhandelingsgroep met deze een vergadering om te onderhandelen over een dergelijke overeenkomst.
2. De deelnemende juridische lichamen stellen de bijzondere onderhandelingsgroep in de gelegenheid voorafgaand aan de onderhandelingen bijeen te komen.
1. De deelnemende juridische lichamen voorzien de bijzondere onderhandelingsgroep van de gegevens die noodzakelijk zijn bij de onderhandelingen. Tot die gegevens behoren ten minste het voorstel tot oprichting van de SCE en het verloop van de oprichting tot het tijdstip van de inschrijving van de SCE.
2. De deelnemende juridische lichamen zijn niet verplicht tot het verstrekken van informatie, voor zover dat in redelijkheid het functioneren van de deelnemende juridische lichamen of haar dochterondernemingen en vestigingen ernstig zou belemmeren dan wel schaden. Zij kunnen terzake van de informatieverstrekking geheimhouding opleggen, indien daarvoor een redelijke grond bestaat. Zoveel mogelijk vóór de behandeling van de betrokken aangelegenheid wordt meegedeeld, welke grond bestaat voor het opleggen van de geheimhouding, welke schriftelijk of mondeling verstrekte gegevens onder de geheimhouding vallen, hoelang deze dient te duren, alsmede of er personen zijn ten aanzien van wie de geheimhouding niet in acht behoeft te worden genomen.
1. De bijzondere onderhandelingsgroep kan besluiten:
a. tot goedkeuring van een overeenkomst als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid;
b. af te zien van het openen van onderhandelingen of tot het beëindigen van reeds geopende onderhandelingen.
2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, beëindigt de procedure tot sluiting van een overeenkomst en heeft tot gevolg dat de regels op het gebied van informatie en raadpleging van werknemers van toepassing zijn, die gelden in de lidstaten waar de SCE werknemers heeft. Na dit besluit is afdeling 3 van dit hoofdstuk niet van toepassing.
1. Ieder lid van de bijzondere onderhandelingsgroep heeft één stem.
2. De bijzondere onderhandelingsgroep besluit, tenzij anders is bepaald, bij volstrekte meerderheid van haar aantal leden, tevens vertegenwoordigende de volstrekte meerderheid van de werknemers.
3. Een besluit van de bijzondere onderhandelingsgroep tot goedkeuring van een overeenkomst waarin het recht op medezeggenschap van de werknemers wordt ingeperkt behoeft een meerderheid van tweederde van haar aantal leden, tevens vertegenwoordigende tweederde van de werknemers en afkomstig uit ten minste twee lidstaten, indien:
a. de SCE wordt opgericht door fusie en de medezeggenschap ten minste 25% van het totale aantal werknemers van de deelnemende coöperaties bestrijkt, of
b. de SCE wordt opgericht op enige andere wijze en de medezeggenschap ten minste 50% van het totale aantal werknemers van de deelnemende juridische lichamen bestrijkt.
4. Van een inperking van het recht op medezeggenschap van de werknemers als bedoeld in het derde lid is sprake, wanneer het aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE dat door werknemersvertegenwoordigers kan worden gekozen of benoemd, dan wel waarvoor zij aanbevelingen kunnen doen of bezwaar kunnen maken, op grond van de overeenkomst lager is dan het hoogste aantal leden ten aanzien waarvan de werknemersvertegenwoordigers dat recht konden uitoefenen in de deelnemende juridische lichamen.
5. Een besluit van de bijzondere onderhandelingsgroep als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, onderdeel b, behoeft een meerderheid van tweederde van haar aantal leden, tevens vertegenwoordigende tweederde van de werknemers en afkomstig uit ten minste twee lidstaten.
6. Een besluit als bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, onderdeel b, kan door de bijzondere onderhandelingsgroep niet worden genomen indien de onderhandelingen een SCE betreffen die wordt opgericht door omzetting en er in de om te zetten coöperatie medezeggenschap bestaat.
1. Indien de bijzondere onderhandelingsgroep het besluit heeft genomen, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, onderdeel b, roept de SCE de bijzondere onderhandelingsgroep op schriftelijk verzoek van ten minste 10% van de werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen, of van hun vertegenwoordigers, opnieuw bijeen om in onderhandeling te treden over regelingen op het gebied van de rol van de werknemers in de SCE.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet gedurende twee jaren na de datum van het besluit, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, onderdeel b, tenzij met de bijzondere onderhandelingsgroep is overeengekomen de onderhandelingen vroeger te heropenen.
3. Indien de bijzondere onderhandelingsgroep opnieuw bijeen wordt geroepen zijn de artikelen 2:9, tweede, vierde en vijfde lid, 2:10, eerste, zevende en achtste lid, 2:11, 2:12, 2:13, eerste lid, eerste zin, 2:14, 2:15, eerste, tweede en vijfde lid, 2:17 en 2:19 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat verplichtingen die krachtens die artikelen rusten op de deelnemende juridische lichamen, betrekking hebben op de SCE.
4. Indien de bijzondere onderhandelingsgroep besluit tot heropening van de onderhandelingen, maar die onderhandelingen niet tot een overeenkomst leiden, is afdeling 3 van dit hoofdstuk niet van toepassing.
1. De bijzondere onderhandelingsgroep kan de vertegenwoordigers van externe organisaties, waaronder een of meer verenigingen van werknemers, in kennis stellen van het openen van onderhandelingen.
2. De bijzondere onderhandelingsgroep kan zich in de onderhandelingen doen bijstaan door een of meer deskundigen van haar keuze. De deskundigen kunnen op verzoek van de bijzondere onderhandelingsgroep bij onderhandelingsvergaderingen met de deelnemende juridische lichamen aanwezig zijn als adviseur.
3. De kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de bijzondere onderhandelingsgroep komen ten laste van de deelnemende juridische lichamen. Voor de kosten van bijstand door deskundigen of van het voeren van rechtsgedingen geldt dit slechts, indien de deelnemende juridische lichamen vooraf van de te maken kosten in kennis zijn gesteld.
1. De onderhandelingen beginnen op het tijdstip waarop de eerste vergadering, bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, wordt gehouden en kunnen worden voortgezet gedurende een periode van zes maanden.
2. De deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep kunnen in gezamenlijk overleg besluiten de onderhandelingsperiode te verlengen tot een jaar, te rekenen vanaf het in het eerste lid bedoelde tijdstip.
1. Indien de deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep overeenkomen een SCE-ondernemingsraad in te stellen, dan regelt de overeenkomst ten minste de volgende aangelegenheden:
a. de werkingssfeer van de overeenkomst;
b. de instelling van een SCE-ondernemingsraad die als gesprekspartner van de SCE fungeert in het kader van informatie en raadpleging van de werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen;
c. de omvang en samenstelling van en de zetelverdeling in de SCE-ondernemingsraad, alsmede de zittingsduur van de leden;
d. het werkterrein en de bevoegdheden van de SCE-ondernemingsraad;
e. de wijze van informatie en raadpleging van de SCE-ondernemingsraad;
f. de frequentie en plaats van de vergaderingen van de SCE-ondernemingsraad;
g. de financiële en materiële middelen waarover de SCE-ondernemingsraad kan beschikken;
h. de datum van inwerkingtreding en de looptijd van de overeenkomst;
i. de gevallen waarin opnieuw over de overeenkomst moet worden onderhandeld;
j. de procedure voor onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst en de wijze waarop de overeenkomst wordt aangepast aan wijzigingen die zich na de oprichting van de SCE hebben voorgedaan in de structuur of grootte van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen en in de aantallen werknemers die in de lidstaten werkzaam zijn;
k. de gevolgen van het niet afsluiten van een nieuwe overeenkomst.
2. In de overeenkomst kunnen de regelingen worden opgenomen betreffende het recht van werknemers om deel te nemen aan de algemene vergadering of aan de sector- of afdelingsvergadering, vastgesteld overeenkomstig artikel 2:40 juncto artikel 59, vierde lid, van de verordening.
3. De deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep kunnen overeenkomen dat in plaats van de SCE-ondernemingsraad een of meer informatie- en raadplegingsprocedures worden ingesteld. Op die overeenkomst is het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep besluiten een medezeggenschapsregeling vast te stellen regelt de overeenkomst ten minste de volgende aangelegenheden:
a. de inhoud van de medezeggenschapsregeling;
b. het aantal van de leden in het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE dat de werknemers gerechtigd zijn te kiezen of te benoemen, of met betrekking tot wier benoeming zij aanbevelingen kunnen doen of bezwaar kunnen maken;
c. de procedures voor het kiezen of benoemen van de in onderdeel b bedoelde leden door of het met betrekking tot hun benoeming doen van aanbevelingen of maken van bezwaar;
d. de rechten van de in onderdeel b bedoelde leden.
5. Indien de SCE is opgericht door omzetting voorziet de overeenkomst ten minste in dezelfde mate in elk aspect van de rol van de werknemers als bij de in een SCE om te zetten coöperatie het geval is.
6. De SCE staat in voor de naleving van rechten en verplichtingen, opgenomen in de overeenkomst.
7. De referentievoorschriften in afdeling 3 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de overeenkomst, tenzij de overeenkomst anders bepaalt.
8. De toepasselijkheid van artikel 2:20 kan in de overeenkomst geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten.
1. Indien de overeenkomst geen regels bevat als bedoeld in artikel 2:19, eerste lid, onderdelen i en j, of de daarin opgenomen regels niet inhouden, dat werknemers of hun vertegenwoordigers van ondernemingen of vestigingen, die na het sluiten van de overeenkomst tot de SCE zijn gaan behoren, binnen twee jaar worden betrokken bij de vernieuwing of aanpassing daarvan dan wel niet binnen twee jaar worden vertegenwoordigd in de SCE-ondernemingsraad of bij de andere procedure van informatieverstrekking en raadpleging, is de SCE verplicht om met de SCE-ondernemingsraad, of bij ontbreken daarvan met een nieuw samengestelde bijzondere onderhandelingsgroep, te onderhandelen over een nieuwe overeenkomst indien:
a. daarom verzocht wordt door ten minste 100 zodanige werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen of hun vertegenwoordigers, en
b. het aantal van die werknemers meer bedraagt dan 20% van het totale aantal werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen in alle lidstaten tezamen.
2. Indien de overeenkomst geen regels bevat als bedoeld in artikel 2:19, eerste lid, onderdeel k, en niet binnen een jaar na het tijdstip waarop de eerste vergadering met de SCE-ondernemingsraad of de bijzondere onderhandelingsgroep wordt gehouden, een nieuwe overeenkomst is gesloten, is afdeling 3 van dit hoofdstuk van toepassing tenzij de SCE-ondernemingsraad of de bijzondere onderhandelingsgroep de voorkeur geeft aan voortgezette toepassing van de overeenkomst.
3. De artikelen 2:9, tweede, vierde en vijfde lid, 2:10, eerste, zevende en achtste lid, 2:11, 2:12, 2:13, eerste lid, eerste zin, 2:14, 2:15, eerste, tweede en vijfde lid, 2:17 en 2:19 zijn van overeenkomstige toepassing wanneer overeenkomstig het eerste lid over een overeenkomst wordt onderhandeld, met dien verstande dat verplichtingen die krachtens die artikelen rusten op de deelnemende juridische lichamen, betrekking hebben op de SCE.
1. Deze afdeling is van toepassing in het geval van oprichting van een SCE door ten minste twee juridische lichamen of door omzetting.
2. In het geval van oprichting van een SCE door uitsluitend natuurlijke personen of door slechts één juridisch lichaam en natuurlijke personen, is deze afdeling van overeenkomstige toepassing, indien het totale aantal werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen in ten minste twee lidstaten ten minste 50 zal bedragen.
3. Artikel 2:7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Deze afdeling is van toepassing vanaf de datum van inschrijving van de SCE in Nederland indien:
a. de deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep dat overeenkomen, dan wel
b. er binnen de in artikel 2:18 gestelde termijn geen overeenkomst is gesloten, en
1°. elk van de deelnemende juridische lichamen besluit ermee in te stemmen dat afdeling 3 van dit hoofdstuk met betrekking tot de SCE wordt toegepast teneinde de SCE te kunnen inschrijven, en
2°. de bijzondere onderhandelingsgroep niet het in artikel 2:14, eerste lid, onderdeel b, bedoelde besluit heeft genomen.
1. Onverminderd artikel 2:22 is in het geval van oprichting van een SCE door omzetting paragraaf 4 van deze afdeling slechts van toepassing, indien op de in een SCE omgezette coöperatie wettelijke regels of praktijken van toepassing waren betreffende de medezeggenschap van de werknemers in het toezichthoudend of het bestuursorgaan.
2. Onverminderd artikel 2:22 is in het geval van oprichting van een SCE door fusie paragraaf 4 van deze afdeling slechts van toepassing, indien voor de inschrijving van de SCE in een of meer van de deelnemende coöperaties een of meer vormen van medezeggenschap van toepassing waren die
a. ten minste 25% van het totale aantal werknemers van die coöperaties bestreken, of
b. minder dan 25% van het totale aantal werknemers van die coöperaties bestreken en de bijzondere onderhandelingsgroep daartoe besluit.
3. In het geval van oprichting van een SCE op enige andere wijze is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in de onderdelen a en b van dat lid genoemde percentage in dat geval 50 bedraagt.
4. Indien in de deelnemende juridische lichamen meer dan één vorm van medezeggenschap bestond, besluit de bijzondere onderhandelingsgroep welke van die vormen in de SCE wordt ingevoerd. Een besluit tot invoering van een vorm van medezeggenschap waaruit zou voortvloeien dat het recht op medezeggenschap van de werknemers wordt ingeperkt behoeft een meerderheid van tweederde van haar aantal leden, tevens vertegenwoordigende tweederde van de werknemers en afkomstig uit ten minste twee lidstaten.
Van een inperking van het recht op medezeggenschap van de werknemers als bedoeld in de vorige zin is sprake, wanneer het aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE dat door de werknemers of hun vertegenwoordigers kan worden gekozen of benoemd, dan wel waarvoor zij aanbevelingen kunnen doen of bezwaar kunnen maken, lager zou zijn dan het hoogste van het aantal leden ten aanzien waarvan dat recht vóór de inschrijving van de SCE kon worden uitgeoefend in een van de deelnemende juridische lichamen.
Het besluit bevat een beschrijving van de inhoud die het recht van verkiezing of benoeming dan wel het recht van aanbeveling of bezwaar heeft in het deelnemend juridisch lichaam van welke het medezeggenschapsregime in de SCE wordt ingevoerd en van de procedure die ten aanzien van dat juridisch lichaam geldt voor de uitoefening van dat recht. De bijzondere onderhandelingsgroep deelt het besluit mede aan de deelnemende juridische lichamen.
5. Onverminderd artikel 36 van de verordening wordt bij gebreke van een besluit als bedoeld in het vierde lid, in een in Nederland ingeschreven SCE als vorm van medezeggenschap ingevoerd het recht van aanbeveling overeenkomstig de artikelen 158 en 159 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien die artikelen of de artikelen 268 en 269 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, op een of meer van de deelnemende juridische lichamen van toepassing zijn. In andere gevallen wordt bij gebreke van een besluit als bedoeld in het vierde lid, in een in Nederland ingeschreven SCE als vorm van medezeggenschap ingevoerd het recht van verkiezing of benoeming dan wel het recht van aanbeveling of bezwaar dat vóór de inschrijving van de SCE kon worden uitgeoefend in het deelnemend juridisch lichaam met het hoogste van het aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan dat door de werknemers of hun vertegenwoordigers kan worden gekozen of benoemd, dan wel waarvoor zij aanbevelingen kunnen doen of bezwaar kunnen maken.
6. Indien met toepassing van de laatste zin van het vijfde lid is vastgesteld welke vorm van medezeggenschap wordt ingevoerd, is het recht van verkiezing of benoeming dan wel het recht van aanbeveling of bezwaar alsmede de procedure voor de uitoefening van dat recht in overeenstemming met de inhoud van en de procedure voor de uitoefening van het betreffende recht ten aanzien van het deelnemend juridisch lichaam van welk het medezeggenschapsregime in de SCE wordt ingevoerd.
1. De SCE stelt een SCE-ondernemingsraad in.
2. De SCE-ondernemingsraad bestaat uit werknemers van de SCE en van haar dochterondernemingen en vestigingen. Het lidmaatschap eindigt van rechtswege wanneer het lid ophoudt werknemer te zijn.
3. Op de verkiezing of aanwijzing van de leden van de SCE-ondernemingsraad is artikel 2:11, eerste en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Met betrekking tot de Nederlandse deelnemende juridische lichamen, betrokken dochterondernemingen en vestigingen worden de leden van de SCE-ondernemingsraad aangewezen of verkozen, dan wel wordt hun aanwijzing ingetrokken overeenkomstig artikel 2:11, tweede tot en met het achtste lid, met dien verstande dat die leden zitting hebben voor de duur van vier jaren.
1. Op de samenstelling van de SCE-ondernemingsraad is artikel 2:10, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de SCE-ondernemingsraad hierbij in de plaats treedt van de bijzondere onderhandelingsgroep. Wanneer zich in de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen zodanige en blijvende veranderingen voordoen dat de samenstelling van de SCE-ondernemingsraad niet langer voldoet aan het bepaalde in de eerste zin, stelt de SCE de SCE-ondernemingsraad daarvan zo spoedig mogelijk in kennis. De SCE-ondernemingsraad wijzigt zijn samenstelling uiterlijk binnen een jaar na de kennisgeving. Zolang de samenstelling van de SCE-ondernemingsraad nog niet is gewijzigd, hebben de voor een lidstaat zitting hebbende leden, voor de toepassing van de relevante bepalingen betreffende de stemverhoudingen binnen de raad, samen zoveel stemmen als overeenkomt met het aantal leden dat na de wijziging voor die lidstaat zitting zal hebben.
2. De SCE-ondernemingsraad stelt de SCE in kennis van zijn samenstelling.
3. Ieder lid van de SCE-ondernemingsraad heeft één stem, zolang door de raad niet anders is bepaald.
4. Onverminderd artikel 2:27, tweede lid, besluit de SCE-ondernemingsraad bij volstrekte meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen, zolang door de raad niet anders is bepaald.
1. De SCE-ondernemingsraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters. De voorzitter, of bij diens verhindering de plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de SCE-ondernemingsraad in rechte.
2. De SCE-ondernemingsraad kan uit zijn midden een beperkt comité bestaande uit ten hoogste drie leden kiezen.
3. De SCE-ondernemingsraad stelt een reglement van orde vast. Alvorens het reglement wordt vastgesteld wordt het bestuursorgaan van de SCE in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Indien een beperkt comité is gekozen regelt het reglement de bevoegdheden daarvan.
1. Uiterlijk vier jaren na zijn instelling besluit de SCE-ondernemingsraad, al dan niet op voorstel van de SCE, of het wenselijk is met de SCE in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid.
2. De artikelen 2:15, eerste en tweede lid, 2:17, 2:18, 2:19 en 2:20, zijn van overeenkomstige toepassing wanneer is besloten om over een overeenkomst te onderhandelen, met dien verstande dat de SCE-ondernemingsraad hierbij in de plaats treedt van de bijzondere onderhandelingsgroep.
3. Een besluit van de SCE-ondernemingsraad tot goedkeuring van een overeenkomst waarin afdeling 3 van dit hoofdstuk niet langer van toepassing wordt verklaard, of waarin het recht op medezeggenschap van de werknemers wordt ingeperkt behoeft een meerderheid van tweederde van zijn aantal leden, tevens vertegenwoordigende tweederde van de werknemers en afkomstig uit ten minste twee lidstaten. Van een inperking van het recht op medezeggenschap als bedoeld in de eerste zin is sprake, wanneer het aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE dat door werknemersvertegenwoordigers kan worden gekozen of benoemd, dan wel waarvoor zij aanbevelingen kunnen doen of bezwaar kunnen maken, op grond van de overeenkomst lager is dan het aantal leden ten aanzien waarvan de werknemersvertegenwoordigers dat recht in de SCE reeds kunnen uitoefenen.
4. Voor de toepassing van dit artikel begint de termijn, bedoeld in artikel 2:18, op het tijdstip waarop krachtens het eerste lid is besloten met de SCE in onderhandeling te treden. Wanneer bij het verstrijken van deze termijn geen overeenkomst is gesloten blijft deze afdeling van toepassing.
1. De verstrekking van informatie door de SCE geschiedt op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat de SCE-ondernemingsraad of de vertegenwoordigers van de werknemers het mogelijke effect ervan grondig kunnen beoordelen en desgewenst raadplegingen met de SCE kunnen voorbereiden.
2. De raadpleging door de SCE van de SCE-ondernemingsraad of van de vertegenwoordigers van de werknemers geschiedt op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat de SCE-ondernemingsraad of de vertegenwoordigers van de werknemers op basis van de verstrekte informatie een mening over de door de SCE beoogde maatregelen kenbaar kunnen maken waarmee rekening kan worden gehouden in het besluitvormingsproces binnen de SCE.
3. De SCE is niet verplicht tot het verstrekken van informatie, voor zover dat in redelijkheid het functioneren van de SCE of haar dochterondernemingen en vestigingen ernstig zou belemmeren dan wel schaden. De SCE kan terzake van de informatieverstrekking geheimhouding opleggen, indien daarvoor een redelijke grond bestaat. Zoveel mogelijk vóór de behandeling van de betrokken aangelegenheid wordt meegedeeld, welke grond bestaat voor het opleggen van de geheimhouding, welke schriftelijk of mondeling verstrekte gegevens onder de geheimhouding vallen, hoelang deze dient te duren, alsmede of er personen zijn ten aanzien van wie de geheimhouding niet in acht behoeft te worden genomen.
4. De bevoegdheid van de SCE-ondernemingsraad is beperkt tot aangelegenheden die betrekking hebben op de SCE zelf, op een of meer van haar dochterondernemingen of vestigingen in een andere lidstaat, of die de bevoegdheid van de besluitvormingsorganen in een enkele lidstaat te buiten gaan. De SCE-ondernemingsraad treedt niet in de rechten en bevoegdheden van de werknemers, bedoeld in artikel 2:6, derde lid.
1. Onverminderd artikel 2:30 komen de SCE en de SCE-ondernemingsraad ten minste één maal per kalenderjaar in vergadering bijeen. De SCE stelt de leiding van plaatselijke ondernemingen of vestigingen in kennis van de vergadering. In de vergadering wordt de SCE-ondernemingsraad aan de hand van een door de SCE opgesteld schriftelijk rapport geïnformeerd en geraadpleegd over de gang van zaken bij en de vooruitzichten van de SCE.
2. De informatie en raadpleging betreft in het bijzonder de structuur van de SCE, de financieel-economische positie, de waarschijnlijke ontwikkeling van het bedrijf en van de productie en omzet, initiatieven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, de investeringen, ingrijpende veranderingen in de organisatie, de invoering van een nieuwe arbeids- of productiewijze, fusie, verplaatsing, inkrimping of sluiting van ondernemingen, vestigingen of belangrijke onderdelen daarvan, de stand en de ontwikkeling van de werkgelegenheid en collectief ontslag.
3. De SCE verstrekt de SCE-ondernemingsraad de agenda van de vergaderingen van het bestuursorgaan, of van het leidinggevend en het toezichthoudend orgaan, alsmede afschriften van alle documenten welke aan de algemene vergadering van aandeelhouders worden voorgelegd.
1. De SCE licht zo spoedig mogelijk de SCE-ondernemingsraad in over alle buitengewone omstandigheden en voorgenomen besluiten die aanzienlijke gevolgen hebben voor de belangen van de werknemers, in het bijzonder betreffende verplaatsing of sluiting van vestigingen of ondernemingen of collectief ontslag.
2. Indien de SCE-ondernemingsraad of, indien hij daartoe om spoedeisende redenen besluit het beperkt comité, dat verzoekt, komt deze met de SCE of een ander geschikter bestuursniveau binnen de SCE met een eigen beslissingsbevoegdheid op het gebied van de te behandelen onderwerpen in vergadering bijeen, om over de in het eerste lid genoemde omstandigheden nader te worden geïnformeerd en geraadpleegd. Na afloop van de vergadering of binnen een redelijke termijn na de vergadering kan een advies door de SCE-ondernemingsraad of het beperkt comité worden uitgebracht.
3. Indien de SCE besluit om het advies van de SCE-ondernemingsraad niet te volgen, wordt de raad of het beperkt comité in de gelegenheid gesteld om nogmaals met de SCE in vergadering bijeen te komen om te trachten tot overeenstemming te komen.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde vergadering vindt plaats op een zodanig tijdstip dat die informatie en raadpleging nog zinvol is. Deze vergadering doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de SCE.
5. Voor een vergadering met het beperkt comité worden mede uitgenodigd de leden van de SCE-ondernemingsraad die mede gekozen zijn door de werknemers van de vestigingen of ondernemingen die door de maatregelen rechtstreeks worden geraakt.
1. De SCE-ondernemingsraad of het beperkt comité is gerechtigd om voor elke vergadering met de SCE te vergaderen zonder dat laatstbedoelde daarbij vertegenwoordigd is. Artikel 2:30, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het voorzitterschap van een bijeenkomst als bedoeld in de artikelen 2:29 en 2:30 wordt, tenzij anders wordt afgesproken, afwisselend bekleed door de SCE en de SCE-ondernemingsraad.
3. Onverminderd enige op hen rustende verplichting tot geheimhouding informeren de leden van de SCE-ondernemingsraad de werknemersvertegenwoordigers binnen de SCE, of, bij afwezigheid van werknemersvertegenwoordigers, alle werknemers van de SCE en van haar dochterondernemingen en vestigingen over de inhoud en de resultaten van de informatie- en raadplegingsprocedure die overeenkomstig deze afdeling heeft plaatsgevonden.
1. De SCE-ondernemingsraad en het beperkt comité kunnen zich doen bijstaan door deskundigen van hun keuze voor zover dit voor het verrichten van hun taken noodzakelijk is.
2. De kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de SCE-ondernemingsraad en het beperkt comité komen ten laste van de SCE. De verplichting tot het dragen van de kosten van door de SCE-ondernemingsraad ingeschakelde deskundigen beperkt zich tot één deskundige per agendaonderwerp, tenzij anders wordt overeengekomen.
3. De eerste volzin van het tweede lid is eveneens van toepassing op het voeren van rechtsgedingen, echter onder de voorwaarde dat de SCE vooraf van de te maken kosten in kennis is gesteld.
1. In het geval, bedoeld in artikel 2:23, eerste lid, behouden de werknemers van de in een SCE omgezette coöperatie en van haar dochterondernemingen en vestigingen of hun vertegenwoordigingsorgaan alle elementen van medezeggenschap die vóór de inschrijving van de SCE bestonden in de omgezette coöperatie. Het in deze paragraaf voor de andere wijzen van oprichting van de SCE bepaalde is daartoe van overeenkomstige toepassing.
2. In de andere gevallen van oprichting van een SCE, hebben de werknemers van de SCE en van haar dochterondernemingen en vestigingen of hun vertegenwoordigingsorgaan het recht om leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE te kiezen of te benoemen, of om met betrekking tot die benoeming aanbevelingen te doen of bezwaar te maken, voor een aantal dat gelijk is aan het hoogste van het aantal leden ten aanzien waarvan dat recht vóór de inschrijving van de SCE kon worden uitgeoefend in een van de deelnemende juridische lichamen.
3. Indien vóór de inschrijving van de SCE op geen van de deelnemende juridische lichamen regels betreffende de medezeggenschap van werknemers van toepassing waren, hoeft de SCE geen voorschriften voor medezeggenschap van de werknemers in te voeren.
1. De SCE-ondernemingsraad verdeelt de zetels in het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE waarop een medezeggenschapsprocedure van toepassing is, zodanig dat de werknemers worden vertegenwoordigd naar verhouding van het aantal werknemers van de SCE en van haar dochterondernemingen en vestigingen dat in elke lidstaat werkzaam is.
2. Indien toepassing van het eerste lid ertoe zou leiden dat na toewijzing van de eerste zetel aan de werknemers van de lidstaat met het grootste aantal werknemers, de Nederlandse werknemers of die van een of meer andere lidstaten niet vertegenwoordigd worden, wijst de SCE-ondernemingsraad de tweede zetel toe aan de werknemers van de SCE die in Nederland werkzaam zijn. Een derde en volgende zetel wordt toegewezen aan de werknemers uit een van de andere nog niet vertegenwoordigde lidstaten.
3. Het recht om te bepalen welke persoon wordt verkozen of benoemd tot lid van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE, dan wel ten aanzien van welke personen ten behoeve van de benoeming of verkiezing aanbevelingen worden gedaan of bezwaar wordt gemaakt, wordt uitgeoefend door of namens de werknemers in de lidstaat aan welke dat recht is toegewezen en geschiedt volgens de in die lidstaat geldende regels of praktijken.
4. Ten behoeve van de uitoefening van de in het derde lid bedoelde rechten wordt voorafgaand aan de vervulling van een vacature in het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE aan de werknemers tijdig alle noodzakelijke informatie verstrekt met betrekking tot die vacature. Aan de werknemers wordt een redelijke termijn gegund voor de uitoefening van hun rechten.
5. Op de uitoefening van het ingevolge het derde lid aan de in Nederland werkzame werknemers toegewezen recht is artikel 2:11, tweede tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
Elk lid van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE ten aanzien van wie door de SCE-ondernemingsraad het recht op medezeggenschap is uitgeoefend, is van rechtswege lid met dezelfde rechten en plichten als de leden die de leden van de SCE vertegenwoordigen, met inbegrip van het stemrecht.
Deze afdeling is slechts van toepassing in het geval van oprichting van een SCE door uitsluitend natuurlijke personen of door slechts één juridisch lichaam en natuurlijke personen, indien het totale aantal werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen minder dan 50 bedraagt of 50 of meer in slechts één lidstaat.
1. In het geval van oprichting van een SCE als bedoeld in artikel 2:36, geldt met betrekking tot de rol van de werknemers in de SCE zelf, het recht dat in de lidstaat waarin de SCE haar statutaire zetel heeft, van toepassing is op gelijksoortige lichamen. Ten aanzien van een SCE met statutaire zetel in Nederland is dat het recht op grond van de Wet op de ondernemingsraden en de artikelen 158 en 159 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Ten aanzien van de dochterondernemingen en vestigingen van de SCE geldt met betrekking tot de rol van de werknemers het recht, dat in de lidstaat waarin deze dochterondernemingen en vestigingen zijn gevestigd, van toepassing is op gelijksoortige lichamen. Ten aanzien van in Nederland gevestigde dochterondernemingen en vestigingen is dat het recht op grond van de Wet op de ondernemingsraden.
3. Indien de statutaire zetel van een SCE, waarop regels betreffende de medezeggenschap van werknemers van toepassing zijn, verplaatst wordt naar een andere lidstaat, blijft ten minste hetzelfde niveau van medezeggenschap in die SCE van toepassing.
Indien na de inschrijving van een SCE als bedoeld in artikel 2:36,
a. ten minste eenderde van het totale aantal werknemers van de SCE en van haar dochterondernemingen en vestigingen in ten minste twee verschillende lidstaten hierom verzoekt, of
b. het totale aantal werknemers van de SCE en van haar dochterondernemingen en vestigingen in ten minste twee lidstaten 50 of meer bedraagt, zijn de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat verplichtingen die krachtens die afdelingen rusten op de deelnemende juridische lichamen en betrokken dochterondernemingen en vestigingen, betrekking hebben op de SCE respectievelijk dochterondernemingen en vestigingen van de SCE.
1. Deze afdeling is van toepassing in het geval van oprichting van een SCE door ten minste twee juridische lichamen of door omzetting.
2. In het geval van oprichting van een SCE door uitsluitend natuurlijke personen of door slechts één juridisch lichaam en natuurlijke personen, is deze afdeling van overeenkomstige toepassing, indien het totale aantal werknemers van de SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen in ten minste twee lidstaten ten minste 50 zal bedragen.
3. Artikel 2:7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Onverminderd artikel 59, vierde lid, van de verordening kunnen de werknemers van de SCE of de werknemersvertegenwoordigers deelnemen aan de algemene vergadering of aan de sector- of afdelingsvergadering en stemrecht uitoefenen, indien:
a. de deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep daartoe hebben besloten bij de overeenkomst, bedoeld in artikel 2:12, eerste lid,
b. een coöperatie, waarop een regeling als bedoeld in de aanhef van toepassing is, wordt omgezet in een SCE, of
c. in het geval van een SCE die is opgericht anders dan door omzetting, een regeling als bedoeld in de aanhef, op een van de deelnemende juridische lichamen van toepassing was, en
1°. de deelnemende juridische lichamen en de bijzondere onderhandelingsgroep niet binnen de in artikel 2:18 bedoelde termijn tot goedkeuring van een overeenkomst als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, konden besluiten,
2°. elk van de deelnemende juridische lichamen heeft besloten ermee in te stemmen dat afdeling 3 van dit hoofdstuk met betrekking tot de SCE wordt toegepast teneinde de SCE te kunnen inschrijven,
3°. de bijzondere onderhandelingsgroep niet het in artikel 2:14, eerste lid, onderdeel b, bedoelde besluit heeft genomen,
4°. paragraaf 4 van afdeling 3 van dit hoofdstuk van toepassing is, alsmede
5°. in de onder c bedoelde deelnemende coöperatie waarop de deelnemingsregeling, bedoeld in de aanhef, van toepassing was, het hoogste niveau van medezeggenschap bestond zoals dat gold in de betrokken deelnemende juridische lichamen vóór de inschrijving van de SCE.
1. Indien ter uitvoering van de richtlijn in een andere lidstaat dan Nederland een bijzondere onderhandelingsgroep dan wel een SCE-ondernemingsraad of een andere informatie- en raadplegingsprocedure wordt ingesteld, zijn op de verkiezing of aanwijzing van de Nederlandse leden de artikelen 2:11, tweede tot en met achtste lid, en 2:24, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Indien ter uitvoering van de richtlijn in een andere lidstaat dan Nederland door Nederlandse werknemers het recht, bedoeld in artikel 2:34, derde lid, kan worden uitgeoefend, is op de uitoefening van dat recht 2:11, tweede tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 670 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid, eerste volzin, onder 3°, wordt «als bedoeld in de Wet rol werknemers bij de Europese vennootschap» vervangen door «als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4°. een bijzondere onderhandelingsgroep, of een SCE-ondernemingsraad of als werknemersvertegenwoordiger lid is van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen dan wel die krachtens hoofdstuk 2 van die wet optreedt als vertegenwoordiger bij een andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers.
2. Onder vernummering van het twaalfde tot dertiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
12. Voor de toepassing van het vierde lid en artikel 670a lid 1 wordt tevens onder de SCE-ondernemingsraad verstaan: het orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt in een SCE die haar statutaire zetel heeft in een andere lidstaat, en dat is ingesteld krachtens de bepalingen in het nationale recht van die lidstaat ter omzetting van de richtlijn nr. 2003/72/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PbEG L 207).
In artikel 670a lid 1 wordt onderdeel a vervangen door:
a. geplaatst is op een kandidatenlijst voor een ondernemingsraad dan wel een personeelsvertegenwoordiging of korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad, van een centrale ondernemingsraad, van een groepsondernemingsraad of van een commissie van die raden, van een personeelsvertegenwoordiging of van een bijzondere onderhandelingsgroep of een Europese ondernemingsraad, een SE-ondernemingsraad of een SCE-ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Europese ondernemingsraden respectievelijk de hoofdstukken 1 respectievelijk 2 van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen dan wel die korter dan twee jaar geleden krachtens een van die wetten is opgetreden als vertegenwoordiger bij een andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers;.
Het tot 3:3 vernummerde artikel wordt vervangen door:
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
Uitgegeven de zeventiende augustus 2006
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Richtlijn | Wet |
---|---|
Artikel | Artikel |
1 | |
lid 1 | Behoeft geen uitvoering |
lid 2 | Hoofdstuk 2 |
2 | |
onderdelen a, b, d, g, h, i (1e deel), j (1e deel), k | Artikel 2:1, lid 1, en Artikel 2:2 |
onderdeel c juncto artikel 3, lid 2 tot en met lid 7 Richtlijn 94/45/EG | Artikel 2:1 |
onderdeel c juncto artikel 3, lid 6, 2e alinea Richtlijn 94/45/EG | Niet geïmplementeerd (Richtlijn is niet van toepassing op juridische lichamen die niet zijn onderworpen aan wetgeving lidstaat (artikel 2 SCE-verordening) |
onderdeel e | Artikel 2:3, lid 1 en lid 2 |
onderdeel f | Artikel 2:3, lid 3 en lid 4 |
onderdeel i (2e deel) en j (2e deel) | Artikel 2:28, lid 1 en lid 2 |
3 | |
lid 1 en lid 2, aanhef | Artikel 2:4, lid 8 en lid 9; Artikel 2:9 |
Artikel 2:10, lid 7 en lid 8; | |
Artikel 2:12, lid 1, 2e zin; | |
Artikel 2:13, lid 1 | |
lid 2, onder a, sub i | Artikel 2:10, lid 1 |
lid 2, onder a, sub ii | Artikel 2:10, lid 2 tot en met lid 5 |
lid 2, onder b | Artikel 2:10; Artikel 2:11; Artikel 2:41 |
lid 3 | Artikel 2:12; Artikel 2:13, lid 1 |
lid 4 | Artikel 2:15, lid 1 tot en met lid 4 |
lid 5 | Artikel 2:17, lid 1 en lid 2 |
lid 6, 1e alinea | Artikel 2:14 |
lid 6, 1e alinea, laatste zin | Artikel 2:14, lid 2; Artikel 2:22 |
lid 6, 2e alinea | Artikel 2:15, lid 5 |
lid 6, 3e alinea | Artikel 2:15, lid 6 |
lid 6, 4e alinea | Artikel 2:16 |
lid 7 | Artikel 2:17, lid 3 |
4 | |
lid 1 | Behoeft geen implementatie (overeenkomstenrecht gaat al uit van goede trouw/redelijkheid/billijkheid) |
lid 2 | Artikel 2:19, lid 1, lid 3 en lid 4 |
lid 3 | Artikel 2:19, lid 6 |
lid 4 | Artikel 2:19, lid 4 |
lid 5 | Artikel 2:19, lid 2 |
5 | Artikel 2:18 |
6 | Artikel 2:8 |
7 | |
lid 1, 1e alinea | Hoofdstuk 2, Afdeling 3 |
lid 1, 2e alinea en onderdelen a en b | Artikel 2:22 |
lid 2, onder a | Artikel 2:23 |
lid 2, onder b | Artikel 2:23, lid 2 |
lid 2, onder c | Artikel 2:23, lid 3 |
lid 2, 4e alinea | Artikel 2:23, lid 4 en lid 5 |
lid 3 | Behoeft geen implementatie (geen gebruik gemaakt van mogelijkheid om artikel 7 lid 2, onder b, SCE-Richtlijn niet te implementeren |
8 | |
lid 1 | Artikel 2:7, lid 2; Artikel 2:21, lid 2; |
lid 2, 1e alinea, aanhef | Artikel 2:36 |
lid 2, 1e gedachtestreepje | Artikel 2:37, lid 1 |
lid 2, 2e gedachtestreepje | Artikel 2:37, lid 2 |
lid 2, 2e alinea | Artikel 2:37, lid 3 |
lid 3 | Artikel 2:38 |
9 | Artikel 2:40 |
10 | |
lid 1 | Artikel 2:4, lid 4 tot en met lid 6 |
lid 2 | Artikel 2:13, lid 2; Artikel 2:28, lid 3 |
lid 3 | Behoeft geen implementatie |
lid 4 | Artikel 2:5 |
11 | Behoeft geen implementatie |
12, 1e alinea | Artikel 3:1 |
12, 2e alinea | Artikel 2:4, lid 1 tot en met lid 3 |
13 | Artikel 2:19, lid 1, onder j en k; |
Artikel 2:20 | |
14 | Artikel 2:5 (civiele handhaving) |
15 | |
lid 1 | Artikel 2:6, lid 1 |
lid 2 | Artikel 2:6, lid 2 |
lid 3 | Artikel 2:6, lid 3 |
lid 4 | Artikel 2:6 |
16 | |
lid 1 | Artikel II |
lid 2 | Considerans; Artikel 2:1, lid 1 (definitie richtlijn) |
17 | Behoeft geen implementatie |
18 | Behoeft geen implementatie |
Bijlage | |
Deel 1, aanhef | Artikel 2:24, lid 1 |
Deel 1, onder a en b, 1e alinea | Artikel 2:24, lid 2 tot en met lid 4; |
Artikel 2:41 | |
Deel 1, onder b, 2e alinea | Artikel 2:25, lid 1 juncto artikel 2:10, lid 1 |
Deel 1, onder c | Artikel 2:26, lid 2 |
Deel 1, onder d | Artikel 2:26, lid 3 |
Deel 1, onder e | Artikel 2:25 juncto 2:10, lid 1 |
Deel 1, onder f | Artikel 2:25, lid 2 |
Deel 1, onder g | Artikel 2:27 |
Deel 2, onder a | Artikel 2:28, lid 4, 1e zin |
Deel 2, onder b | Artikel 2:29 |
Deel 2, onder c | Artikel 2:30 |
Deel 2 onder d en e | Artikel 2:31 |
Deel 2, onder f en h | Artikel 2:32 |
Deel 2, onder g | Artikel 2:4, lid 3 |
Deel 3, onder a, b en c | Artikel 2:33 |
Deel 3, onder d | Artikel 2:34 |
Deel 3, onder e | Artikel 2:35 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2006-361.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.