Besluit van 18 juli 2006, houdende wijziging van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 juli 2006, nr. DJZ2006284528, Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Rijksgebouwendienst 1999 wordt als volgt gewijzigd:

A

Afdeling 3 vervalt.

B

Na artikel 15 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 5. HET RIJKSHUISVESTINGSBERAAD

Artikel 15a
  • 1. Er is een Rijkshuisvestingsberaad.

  • 2. Het Rijkshuisvestingsberaad overlegt over rijkshuisvestingsaangelegenheden en adviseert Onze Minister over deze aangelegenheden.

  • 3. Onze Minister geeft, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, nadere regels omtrent de taken en bevoegdheden van het Rijkshuisvestingsberaad alsmede regels omtrent de samenstelling, inrichting, en werkwijze van het Rijkshuisvestingsberaad.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 augustus 2006.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Tavarnelle, 18 juli 2006

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Uitgegeven de eerste augustus 2006

De Minister van Justitie a.i.,

S. M. Dekker

NOTA VAN TOELICHTING

Het onderhavige koninklijk besluit dient ter aanpassing van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999 (Stb. 1998, 552). Aanleiding voor de aanpassing is de evaluatie van het rijkshuisvestingsstelsel die in 2004 door een interdepartementale stuurgroep is uitgevoerd. Achtergrond van deze evaluatie is dat per 1 januari 1999 een nieuw stelsel voor de huisvesting van de rijksoverheid van kracht is geworden. Daarbij gingen de huisvestingsgelden die voordien op de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) waren toegekend aan de Rijksgebouwendienst (hierna: Rgd) over naar de ministeries. Sindsdien ligt op de ministeries de verplichting om voor de huisvestingszorg die zij van de Rgd afnemen te betalen, uitgezonderd de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie van Algemene Zaken die via inputfinanciering in hun huisvesting worden voorzien. Deze decentrale allocatie van de budgetten ging gepaard met een versterkte sturing op kosten in plaats van sturing op uitgaven. De Rgd kreeg als leverancier van huisvesting de status van batenlastendienst en ging daarbij over van een kas-verplichtingenstelsel naar een batenlastenstelsel met een leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën.

Het kabinetsstandpunt over de naar aanleiding van de evaluatie te nemen maatregelen is bij brief van de Minister van VROM van 4 juli 2005 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2004/2005, 25 449, nr. 11). Op 19 januari 2006 is door de Minister van VROM aan de Tweede Kamer het actieprogramma verbetering Rijkshuisvestingsstelsel «Sturen op efficiency en eenvoud» aangeboden (Kamerstukken II 2004/2005, 25 449, nr. 12). Het actieprogramma is een uitwerking van het kabinetsstandpunt van 4 juli 2005 en omvat een aantal actiepunten die door de interdepartementale stuurgroep moeten worden uitgewerkt en geïmplementeerd.

Een van de aanbevelingen van het kabinet in zijn brief van 4 juli 2005 is dat een helder onderscheid moet worden aangebracht in de uitvoerende en kaderstellende verantwoordelijkheden. De gezamenlijke rol van de rijksdiensten als opdrachtgever moet, aldus het kabinet in bovengenoemde brief, worden versterkt door de instelling van een zogenaamd Rijkshuisvestingberaad, dat tot doel heeft om te adviseren over de vaststelling van de strategische kaders voor de participanten in het rijkshuisvestingsstelsel. Het bij het onderhavige besluit nieuw toegevoegde artikel 15a (artikel I, onderdeel B) voorziet in de instelling van het Rijkshuisvestingsberaad. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij ministeriële regeling nadere regels omtrent de taken en bevoegdheden van het Rijkshuisvestingsberaad alsmede regels omtrent de samenstelling, inrichting en werkwijze van het Rijkshuisvestingsberaad gegeven.

Het kabinet is er in zijn brief van 4 juli 2005 van uitgegaan dat de Klantenraad, bedoeld in artikel 12 (oud) van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999, naast het Rijkshuisvestingsberaad, zou blijven bestaan. Op 7 april 2006 heeft de interdepartementale stuurgroep echter geconcludeerd dat de Klantenraad als zodanig kan verdwijnen en kan worden vervangen door een beraad waarin de gebruikers van rijkshuisvesting op meer operationeel en tactisch niveau een bijdrage leveren aan de besturing van het stelsel. Tevens heeft de interdepartementale stuurgroep aanbevolen om dit beraad geen basis te geven in het Besluit Rijksgebouwendienst 1999. In aansluiting hierop is bij het onderhavige besluit artikel 12 van het Besluit Rijksgebouwendienst 1999 vervallen. Dit volgt uit artikel I, onderdeel A, van het besluit. De op artikel 12, voornoemd, gebaseerde Regeling Klantenraad rijkshuisvesting (Stcrt. 1998, 234) is daarmee van rechtswege vervallen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven