Wet van 5 juli 2006 tot wijziging van de Wet luchtvaart ter uitvoering van een viertal verordeningen van de Europese Unie op het terrein van luchtvaartuigen en de verzekering daarvan, passagiersrechten en beperking aansprakelijkheid van de luchthavencoördinator

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het nodig is de Wet luchtvaart aan te passen ter uitvoering van:

a. Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PbEG L 240),

b. Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 259/91 (PbEU L 46),

c. Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (PbEU L 138), en

d. Verordening (EG) nr. 793/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van «slots» op communautaire luchthavens (PbEU L 138);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Het eerste lid van artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduidingen a tot en met u vervallen.

2. In de alfabetische rangschikking worden ingevoegd:

EASA: het Europees agentschap, ingesteld bij de Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europese Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PbEU L 240);.

B

Artikel 3.8, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Voor het uitvoeren van een vlucht met een Nederlands luchtvaartuig is een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie afgegeven bewijs van luchtwaardigheid vereist.

C

Artikel 3.9 komt te luiden:

Artikel 3.9

  • 1. Onze Minister van Defensie geeft met betrekking tot een type-ontwerp van een militair luchtvaartuig dan wel van een voortstuwingsinrichting of propeller bestemd voor een militair luchtvaartuig, een type-certificaat af, indien wordt voldaan aan de bij regeling van Onze Minister van Defensie gestelde eisen.

  • 2. Een type-certificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd.

  • 3. Het type-certificaat geldt ten aanzien van alle militaire luchtvaartuigen, voortstuwingsinrichtingen of propellers bestemd voor een militair luchtvaartuig, die conform het onderzochte type-ontwerp zijn.

  • 4. Onze Minister van Defensie wijzigt een type-certificaat, wanneer voldaan wordt aan de bij regeling van Onze Minister van Defensie gestelde eisen.

  • 5. Onze Minister van Defensie kan een aanvullend type-certificaat afgeven. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

D

De artikelen 3.10 en 3.11 vervallen.

E

Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste tot en met het derde lid wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Defensie.

2. In het eerste en derde lid wordt «of krachtens algemene maatregel van bestuur» vervangen door: regeling van Onze Minister van Defensie.

3. Het vierde lid vervalt.

F

Artikel 3.13 komt te luiden:

Artikel 3.13

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van luchtwaardigheid Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven, alsmede de verplichtingen en de bevoegdheden, welke aan ieder bewijs verbonden zijn.

  • 2. Van overeenkomstige toepassing op niet-militaire staatsluchtvaartuigen zijn:

    a. de Verordening (EG) 1592/2002 van het Europese Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PbEU L 240),

    b. de Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PbEU L 243), en

    c. de Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PbEU L 315).

  • 3. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangegeven in welke gevallen aan de houder van een luchtvaartuig, waarvoor EASA geen type-certificaat of aanvullend type-certificaat heeft afgegeven, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een type-certificaat, aanvullend type-certificaat dan wel een bewijs van luchtwaardigheid kan afgeven of wijzigen.

  • 4. Aan een bewijs van luchtwaardigheid kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is en niet voldoet aan de eisen van EASA, een bewijs van luchtwaardigheid afgeven, mits het betrokken luchtvaartuig voldoet aan de bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot de luchtwaardigheid van dat luchtvaartuig gestelde eisen.

G

In artikel 3.14, eerste lid, onderdeel a, wordt «vierde» vervangen door: eerste.

H

In artikel 3.15, eerste lid, wordt na «wordt afgegeven» ingevoegd: voor onbepaalde tijd dan wel.

I

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:

b. het desbetreffende luchtvaartuig niet meer in het register, bedoeld in artikel 3.3, is ingeschreven;.

2. Het vierde lid vervalt.

3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

J

Artikel 3.19, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De houder van een burgerluchtvaartuig, waarvan het type-certificaat, het beperkt type-certificaat of het aanvullend type-certificaat afgegeven door de EASA is ingetrokken, dan wel het bewijs van luchtwaardigheid is geschorst of ingetrokken, levert op eerste vordering van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bewijs van luchtwaardigheid van het betrokken luchtvaartuig, terstond in bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

K

Artikel 3.19a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor het uitvoeren van een vlucht met een Nederlands burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting is vereist een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven (voorlopig) geluidscertificaat, (voorlopige) geluidsverklaring of (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring.

2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven in welke gevallen aan de houder van een burgerluchtvaartuig, waarvoor geen type-certificaat is afgegeven, door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een geluidscertificaat kan worden afgegeven.

  • 4. Een geluidscertificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd. Vooruitlopend op de afgifte van een geluidscertificaat kan een voorlopig geluidscertificaat worden afgegeven.

  • 5. Aan een geluidscertificaat dan wel een voorlopig geluidscertificaat kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden in verband met het onderhoud of het gebruik van het luchtvaartuig. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen.

  • 6. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is, geluidseisen stellen die afwijken van de door EASA vastgestelde geluidseisen.

L

Artikel 3.19b vervalt.

M

Artikel 3.19c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, vervalt: dan wel in het register van een staat of van een internationale organisatie als bedoeld in artikel 3.20.

2. In het tweede lid vervalt: , in aanvulling op het in artikel 3.19b bedoelde geluidscertificaat.

N

In artikel 3.19f, vierde lid, onderdeel c, vervalt: dan wel in het register van een staat of van een internationale organisatie als bedoeld in artikel 3.20.

O

Artikel 3.20 vervalt.

P

In artikel 3.22, vierde lid, wordt na «volgt de door» ingevoegd: EASA en door.

Q

Artikel 3.23, onderdeel e, komt te luiden:

e. hetgeen moet worden verstaan onder een ingrijpende wijziging van het type-ontwerp waarvoor een type-certificaat is afgegeven;.

R

In artikel 3.25, eerste lid, wordt na «wanneer die» ingevoegd: erkenning niet door EASA moet worden verleend en de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon.

S

Artikel 3.30, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag bewijzen van bevoegdheid afgeven:

    a. voor het zonder toezicht verrichten van onderhoud aan luchtvaartuigen;

    b. waarmee de houder in aanmerking komt om door een erkend onderhoudsbedrijf gemachtigd te worden om namens dat bedrijf werkzaamheden te mogen vrijgeven.

    De artikelen 2.1, vierde en vijfde lid, 2.2, 2.3 en 2.5 tot en met 2.10 zijn van overeenkomstige toepassing.

T

Na het opschrift van hoofdstuk 7 wordt de aanduiding van een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 7.1 MELDING VAN VOORVALLEN

U

Na artikel 7.2 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 7.2 SLOTALLOCATIE

Artikel 7.3

Een luchthavencoördinator als bedoeld in Verordening nr. 95/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van «slots» op communautaire luchthavens (PbEG L 14) die bij de uitvoering van zijn taak krachtens de verordening schade toebrengt aan luchtvaartmaatschappijen of anderen, is te dier zake niet aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of roekeloosheid.

V

Na artikel 7.3 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 7.3 VERZEKERING

Artikel 7.4
  • 1. De luchtvervoerder en de exploitant van luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen (PbEU L 138) hebben een verzekering die voldoet aan de artikelen 4, 6 en 7 van voornoemde verordening.

  • 2. Met betrekking tot niet-commerciële diensten van luchtvaartuigen met een MTOM van 2700 kg of minder bedraagt de verzekeringsdekking ten minste 100 000 BTR per passagier.

W

Artikel 11.9, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder 3° wordt «3.19a» vervangen door: 3.19a, eerste en vijfde lid, en vervalt 3.19b, vierde lid,.

2. Na 6° wordt ingevoegd:

7°. 7.4, eerste en tweede lid.

X

In artikel 11.10, eerste lid, onderdeel c, vervalt «derde en».

Y

1. Voor de tekst van artikel 11.15 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van overtreding door luchtvaartmaatschappijen van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 259/91 (PbEU L 46).

ARTIKEL II

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Luchtvaartwet komt te luiden:

b. luchtvaartuig: toestel, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart

ARTIKEL III

Artikel 1, onderdeel e, van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut komt te luiden:

e. luchtvaartmeteorologische inlichtingen: inlichtingen ten behoeve van het luchtverkeer, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart.

ARTIKEL IV

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel U, werkt voor wat betreft artikel 7.4, tweede lid, terug tot en met 1 mei 2005.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 5 juli 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de eerste augustus 2006

De Minister van Justitie a.i.,

S. M. Dekker


XHistnoot

Kamerstuk 30 456

Naar boven