Wet van 29 juni 2006, houdende nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en daarbij de rol van de gemeente te versterken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    b. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

    c. maatschappelijke opvang: het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

    d. vrouwenopvang: het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld;

    e. openbare geestelijke gezondheidszorg: het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg;

    f. verslavingsbeleid: maatschappelijke zorg gericht op verslaafden, alle individuele geneeskundige verslavingszorg daaronder niet begrepen, en preventie van verslavingsproblemen, met inbegrip van activiteiten in het kader van de bestrijding van overlast door verslaving;

    g. maatschappelijke ondersteuning:

    1°. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;

    2°. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

    3°. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;

    4°. het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;

    5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

    6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;

    7°. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd;

    8°. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen;

    9°. het bevorderen van verslavingsbeleid;

    h. huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

    i. steunfunctiewerk: activiteiten die het uitvoeren of voorbereiden daarvan, ondersteunen van het door de gemeente te voeren beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    b. gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

    a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld,

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

§ 2. Gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders

Artikel 3

  • 1. De gemeenteraad stelt een of meer plannen vast, die richting geven aan de door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders te nemen beslissingen betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De gemeenteraad stelt het plan telkens voor een periode van ten hoogste vier jaren vast. Het plan kan tussentijds gewijzigd worden.

  • 3. Het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. In het plan wordt in ieder geval aangegeven:

    a. wat de gemeentelijke doelstellingen zijn op de verschillende in artikel 1, eerste lid, onder g, genoemde onderdelen van maatschappelijke ondersteuning;

    b. hoe het samenhangende beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning zal worden uitgevoerd en welke acties in de door het plan bestreken periode zullen worden ondernomen;

    c. welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen;

    d. welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd;

    e. welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om voor degene aan wie maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 2°, 5° en 6°, wordt verleend, keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de activiteiten van maatschappelijke ondersteuning;

    f. op welke wijze de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders zich hebben vergewist van de behoeften van kleine doelgroepen.

Artikel 4

  • 1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

    a. een huishouden te voeren;

    b. zich te verplaatsen in en om de woning;

    c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Artikel 5

  • 1. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.

  • 2. De verordening, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste de bepaling:

    a. op welke wijze de toegang tot het aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld;

    b. op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van de aanvrager worden bepaald.

Artikel 6

Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 7

  • 1. Op de persoonsgebonden budgetten en de financiële tegemoetkomingen is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 2. Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

  • 1. Een vreemdeling kan voor het verlenen van een individuele voorziening slechts in aanmerking komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te noemen gevallen, zo nodig in afwijking van artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000, bij of krachtens die maatregel aan te geven categorieën niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor bij die maatregel aan te geven individuele voorzieningen. Het in aanmerking komen voor een individuele voorziening geeft een vreemdeling geen recht op rechtmatig verblijf.

  • 3. In de in het tweede lid genoemde maatregel kan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders zorg draagt voor het verlenen van bij die maatregel aangewezen voorzieningen.

Artikel 9

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks voor 1 juli:

    a. de uitkomsten van onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen, en

    b. bij ministeriële regeling aangewezen gegevens over de prestaties van gemeenten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning betreffende het voorgaande kalenderjaar.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling de in het eerste lid omschreven gegevens.

  • 3. Onze Minister draagt er zorg voor dat op basis van de door de gemeente verstrekte gegevens voor 1 januari volgend op de in het tweede lid genoemde datum een rapportage wordt opgesteld en gepubliceerd waarin de gegevens van de gemeenten worden vergeleken.

Artikel 10

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders laat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk verrichten door derden.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders betrekt zaken die in het kader van het verlenen van maatschappelijke ondersteuning aan een persoon in eigendom worden overgedragen of in bruikleen worden gegeven, van derden, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 11

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders stelt ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen vroegtijdig in de gelegenheid zelfstandig voorstellen voor het beleid inzake maatschappelijke ondersteuning te doen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders verschaft informatie die nodig is ter uitvoering van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

  • 4. Onverminderd het eerste lid vergewist het college van burgemeester en wethouders zich bij de voorbereiding van het beleid tevens van de belangen en behoeften van ingezetenen die hun belangen en behoeften niet goed kenbaar kunnen maken.

Artikel 12

  • 1. Alvorens een voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad te doen, vraagt het college van burgemeester en wethouders over het ontwerp-plan advies aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders voegt bij de voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad tevens een motivering hoe het de belangen en behoeften van personen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, heeft gewogen.

§ 3. Provinciale staten en gedeputeerde staten

Artikel 13

Provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten dragen zorg voor het voeren van beleid betreffende het steunfunctiewerk.

Artikel 14

  • 1. De gemeenteraad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht worden voor de toepassing van artikel 13 gelijkgesteld met provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten.

  • 2. De in het eerste lid genoemde gemeenten worden ten aanzien van het beleid inzake steunfunctiewerk voor minderheden niet gelijk gesteld met een provincie.

§ 4. Eigen bijdrage

Artikel 15

  • 1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage.

Artikel 16

Een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon.

Artikel 17

Indien naar het oordeel van Onze Minister de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16, zijn in dat artikel omschreven taak niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister bepalen dat de bevoegdheden die met die taak verband houden niet langer aan die rechtspersoon toekomen. De betrokken bevoegdheden gaan in dat geval over op Onze Minister.

Artikel 18

  • 1. Gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten en de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16, kunnen het sociaal-fiscaalnummer van een persoon die een eigen bijdrage verschuldigd is, gebruiken voor zover dat noodzakelijk is ter uitvoering van artikel 19, onderscheidenlijk artikel 16, waarbij eveneens van dat nummer gebruik kan worden gemaakt:

    a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft, en

    b. in hun contacten met de personen en instanties voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ter zake van de uitvoering van deze wet op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen personen en instellingen.

§ 4a. Financiële tegemoetkomingen

Artikel 19

  • 1. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de financiële tegemoetkomingen.

§ 5. Specifieke uitkeringen

Artikel 20

  • 1. Onze Minister kan aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gemeenten een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van beleid op het terrein van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid.

  • 2. Onze Minister kan aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gemeenten een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van beleid op het terrein van vrouwenopvang.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:

    a. het bedrag van de uitkering dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    b. de aanvraag van een uitkering en de besluitvorming daarover;

    c. de aan de verlening van een uitkering verbonden verplichtingen;

    d. de vaststelling van de uitkering;

    e. de intrekking of wijziging van de beschikking tot verlening en vaststelling van de uitkering;

    f. de betaling, de terugvordering van de uitkering alsmede het verlenen van voorschotten op de uitkering.

  • 4. Een gemeente waaraan een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verstrekt en die financiële middelen verstrekt aan instellingen, draagt er zorg voor dat die instellingen overeenkomstig door Onze Minister bij ministeriële regeling te stellen regels hun werkzaamheden registreren en de geregistreerde gegevens verstrekken aan een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.

  • 5. Een gemeente die een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid ontvangt, overlegt over de besteding van die uitkering met de omringende gemeenten.

  • 6. De door gemeenten ingevolge het eerste en tweede lid bekostigde voorzieningen op het terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid zijn toegankelijk voor iedereen die in Nederland woont.

§ 6. Stimuleringsuitkeringen

Artikel 21

  • 1. Onze Minister kan aan gemeenten een uitkering verstrekken ten behoeve van de stimulering van de maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Artikel 20, derde lid, is van toepassing.

§ 7. Gegevensverstrekking

Artikel 22

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de gegevens die hij met betrekking tot deze wet nodig heeft.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde gegevens.

Artikel 23

De rijksbelastingdienst verstrekt:

a. het college van burgemeester en wethouders de persoonsgegevens die voor het college noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 19, en

b. de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16, de persoonsgegevens die voor die rechtspersoon noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 16.

§ 8. Evaluatiebepaling

Artikel 24

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

§ 9. Overige bepalingen

Artikel 25

Roerende zaken, voor de aanschaf waarvan krachtens deze wet een financiële tegemoetkoming is verstrekt, die zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget of die krachtens deze wet in eigendom of bruikleen zijn verleend, zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, zolang die roerende zaken voor de rechthebbende op die zaken nodig zijn. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

Artikel 26

  • 1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

  • 2. Bij een beslissing op het bezwaar als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en een beslissing op het beroep als bedoeld in artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

§ 10. Wijziging van andere wetten

Artikel 27

De Kaderwet volksgezondheidssubsidies wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. de maatschappelijke zorg, voor zover van landelijke betekenis;

e. de sport, voor zover van landelijke betekenis.

B. Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid vervalt onderdeel i en wordt tevens de puntkomma aan het slot van onderdeel h vervangen door een punt.

2. Een derde lid wordt toegevoegd, luidende:

3. Onze Minister kan de uitvoering van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van het nemen van besluiten op grond van deze regels, delegeren aan andere bestuursorganen.

C. Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet VWS-subsidies.

Artikel 28

Artikel 1, eerste lid, onder b, onderdeel 2° onder b, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen komt te luiden:

b. door Onze Minister op grond van Kaderwet VWS-subsidies of een gemeente op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;.

Artikel 29

De Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 1, eerste lid, onder b, onderdeel 1°, onder b, komt te luiden:

b. maatschappelijke ondersteuning wordt geboden door derden als bedoeld in artikel 10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;.

2. In artikel 1, eerste lid, onder d, tweede en derde lid, wordt «maatschappelijke zorg» telkens vervangen door: maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 30

Artikel 2, tweede lid, onderdeel f, van de Wet collectieve preventie volksgezondheid komt te luiden:

f. het bieden van psychosociale hulp bij rampen.

Artikel 31

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 255 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, vervalt de zinsnede: , als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a, van de Wet voorzieningen gehandicapten,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Onder gehandicapte in het eerste lid wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.

B. Artikel 274 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder b, vervalt de zinsnede: als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a, van de Wet voorzieningen gehandicapten.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Onder gehandicapte in het derde lid wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.

Artikel 32

1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (Kamerstukken II 2003/2004, 29 392, nrs. 1–2) (verbetering handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving), nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt artikel 15a van de Woningwet als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt de zinsnede: in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onder gehandicapte in het eerste lid wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.

2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt in het in dat lid genoemde voorstel van wet, nadat dat tot wet is verheven, in artikel I, onderdeel L, in artikel 16 van de Woningwet «de Wet voorzieningen gehandicapten» vervangen door: de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 33

Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (Kamerstukken II 2003/2004, 29 392, nrs. 1–2) (verbetering handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving), na tot wet te zijn verheven, in werking is getreden, wordt in artikel 16 van de Woningwet «de Wet voorzieningen gehandicapten» vervangen door: de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 34

In artikel 67, vierde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt «2, onder d, van de Welzijnswet 1994 (Stb. 447)» vervangen door: 1, eerste lid, onderdeel g, onder 7°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 35

Artikel 24, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers komt te luiden:

  • 4. Voor zover deze wet of de Wet educatie en beroepsonderwijs daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het bij of krachtens deze wetten bepaalde, worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld ten behoeve van een goede invoering van deze wet of de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals gewijzigd door deze wet.

Artikel 36

De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 90 komt te luiden:

Artikel 90
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders neemt in het register, bedoeld in artikel 46, de kindercentra en gastouderbureaus op die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang blijkens een door de betrokken gemeente verstrekte verklaring of vergunning voldoen aan de krachtens de Welzijnswet 1994 gestelde eisen met betrekking tot de kwaliteit, zoals deze wet luidde voor 1 januari 2005. Artikel 46 is van toepassing.

  • 2. Een houder van een kindercentrum of gastouderbureau als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college de gegevens, bedoeld in artikel 45, tweede lid. Hoofdstuk 5 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang werkzaam zijn bij een kindercentrum of bij een gastouderbureau dan wel gastouders die op dat tijdstip gastouderopvang bieden door tussenkomst van een gastouderbureau, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring over als bedoeld in artikel 50, tweede lid. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt met een verklaring als bedoeld in artikel 50, tweede lid, gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.

B

Artikel 97 komt te luiden:

Artikel 97

Ten aanzien van voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang door het Rijk en gemeenten op grond van de Welzijnswet 1994 verleende subsidies en uitkeringen aan kinderopvang, voorzover dat kinderopvang betreft waarop deze wet van toepassing is, blijft het bepaalde bij of krachtens de Welzijnswet 1994, zoals dat laatstelijk voor 1 januari 2005 luidde, van toepassing op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van die subsidies en uitkeringen.

Artikel 37

In Bijlage C van de Beroepswet wordt na onderdeel 24d een onderdeel ingevoegd, luidende als volgt:

24e. Wet maatschappelijke ondersteuning.

§ 11. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38

  • 1. Na de inwerkingtreding van artikel 20 van deze wet berust het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid op het eerste en tweede lid van dat artikel.

  • 2. Na de inwerkingtreding van artikel 21 van deze wet berusten de Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld en de Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport op dat artikel.

Artikel 39

De Welzijnswet 1994 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft:

a. op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van de Welzijnswet 1994 verleende subsidies en uitkeringen, aangevraagde en aan te vragen subsidies en uitkeringen tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet;

b. in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Welzijnswet 1994 zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie.

Artikel 40

  • 1. De Wet voorzieningen gehandicapten wordt ingetrokken, met dien verstande dat:

    a. zij van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten verleende uitkeringen, aangevraagde en aan te vragen uitkeringen tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet;

    b. artikel 9 van de Wet voorzieningen gehandicapten van toepassing blijft op roerende zaken, voor de aanschaf waarvan met toepassing van of krachtens die wet een financiële vergoeding is verleend, dan wel die met toepassing van of krachtens die wet in eigendom of bruikleen zijn verleend;

    c. andere rechten en verplichtingen dan die die voortvloeien uit artikel 9 van de Wet voorzieningen gehandicapten als bedoeld onder b, die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot een beschikking waarbij op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een voorziening is verleend, blijven gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet;

    d. zij van toepassing blijft ten aanzien van een aanvraag om een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5 van deze wet, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Indien op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onder d, met toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten bij beschikking een voorziening is verleend, blijven de andere rechten en verplichtingen dan die die voortvloeien uit artikel 9 van die wet als bedoeld in het eerste lid, onder b, met betrekking tot die beschikking gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet.

  • 3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels van toepassing, die golden voor de intrekking van die wet.

Artikel 41

  • 1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, onder h, wordt in dit artikel verstaan onder huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort, te verlenen door een instelling.

  • 2. De aanspraken op zorg, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, omvatten niet huishoudelijke verzorging ten behoeve van het behoud van zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijke verkeer.

  • 3. De rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot huishoudelijke verzorging waarvoor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding van deze wet, tenzij de verzekerde in het buitenland woont, blijven gelden gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders in de plaats treedt van de zorgverzekeraar van betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en dat betrokkene de bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, aan het college van burgemeester en wethouders is verschuldigd.

  • 4. Op een aanvraag om huishoudelijke verzorging wordt door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woont, tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, een beslissing genomen overeenkomstig de regels zoals die voor de inwerkingtreding van deze wet op deze verzorging van toepassing waren, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders optreedt als onafhankelijk indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 5. Indien op grond van het vierde lid op een aanvraag een indicatiebesluit voor huishoudelijke verzorging is afgegeven, is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten betreffende huishoudelijke verzorging die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijft, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van toepassing.

Artikel 42

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 43

Deze wet wordt aangehaald als: Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 29 juni 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

Uitgegeven de eerste augustus 2006

De Minister van Justitie a.i.,

S. M. Dekker


XHistnoot

Kamerstuk 30 131

Naar boven