Besluit van 30 juni 2006 tot wijziging van onder meer het Bekostigingsbesluit WHW in verband met wijzigingen in de bekostiging van universiteiten en hogescholen per 2006 en 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, van 20 april 2006, nr. WJZ/2006/17709 (4825), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 2.5, derde lid, 2.6, eerste lid, 2.10a en 7.4a, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 19 mei 2006, nr. W05.06.0123/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, van 27 juni 2006, nr. WJZ/2006/25849 (4825), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING IN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT WHW PER 1 JANUARI 2005

In artikel 5.28 van het Bekostigingsbesluit WHW wordt «artikel 2.6c» vervangen door: de artikelen 2.6a en 2.9.

ARTIKEL II. WIJZIGINGEN IN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT WHW PER 1 JANUARI 2006

Het Bekostigingsbesluit WHW wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.3. Controleprotocol

  • 1. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld over de uitvoering van de controle door de accountant van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen.

  • 2. De voorschriften hebben betrekking op de controle op de rechtmatigheid van de verkrijging en de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de rijksbijdrage, de controle op de bekostigingsgegevens, bedoeld in dit besluit, en de controle op de studievoortganggegevens, bedoeld in de artikelen 7.9a en 7.9d van de wet.

B

De artikelen 2.12 en 2.13 komen te luiden:

Artikel 2.12. Verdeling component onderzoekscholen

De landelijke component onderzoekscholen, vastgesteld op grond van artikel 2.4, wordt verdeeld op basis van de volgende percentages per universiteit:

 

a.

de openbare universiteit te Leiden:

9,153%,

 
 

b.

de openbare universiteit te Utrecht:

12,809%,

 
 

c.

de openbare universiteit te Groningen:

9,662%,

 
 

d.

de openbare universiteit te Rotterdam:

5,279%,

 
 

e.

de openbare universiteit te Maastricht:

3,814%,

 
 

f.

de openbare universiteit te Amsterdam:

11,851%,

 
 

g.

de openbare universiteit te Delft:

14,802%,

 
 

h.

de openbare universiteit te Enschede:

6,228%,

 
 

i.

de openbare universiteit te Eindhoven:

8,000%,

 
 

j.

de bijzondere universiteit te Amsterdam:

8,036%,

 
 

k.

de bijzondere universiteit te Tilburg:

2,291%,

 
 

l.

de bijzondere universiteit te Nijmegen:

8,075%.

 

Artikel 2.13. Verdeling landelijke component toponderzoekscholen

  • 1. Uit de landelijke component toponderzoekscholen, vastgesteld op grond van artikel 2.4, verdeelt Onze minister na advies van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek bedragen over universiteiten ten behoeve van toponderzoekscholen. Bij haar advies betrekt de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek in ieder geval de kwaliteit van het onderzoek.

  • 2. Van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, wordt een bedrag verdeeld op basis van de volgende percentages per universiteit:

     

    a.

    de openbare universiteit te Leiden:

    7,492%,

     
     

    b.

    de openbare universiteit te Utrecht:

    19,408%,

     
     

    c.

    de openbare universiteit te Groningen:

    22,104%,

     
     

    d.

    de openbare universiteit te Rotterdam:

    2,908%,

     
     

    e.

    de openbare universiteit te Maastricht:

    0,000%,

     
     

    f.

    de openbare universiteit te Amsterdam:

    12,397%,

     
     

    g.

    de openbare universiteit te Delft:

    5,078%,

     
     

    h.

    de openbare universiteit te Enschede:

    0,000%,

     
     

    i.

    de openbare universiteit te Eindhoven:

    22,780%,

     
     

    j.

    de bijzondere universiteit te Amsterdam:

    6,066%,

     
     

    k.

    de bijzondere universiteit te Tilburg:

    0,000%,

    en

     

    l.

    de bijzondere universiteit te Nijmegen:

    1,767%.

     
  • 3. Indien in een begrotingsjaar het totaal van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, kleiner is dan de landelijke component toponderzoekscholen, wordt het resterende bedrag over de universiteiten verdeeld volgens de in artikel 2.12 genoemde percentages.

C

Artikel 3.3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de formule wordt «(1+BNF)» vervangen door: 1,35, «NBA» door: 4,5 x S, «NBU» door: 1,35, en «– BNF» door: – 0,35.

2. De omschrijvingen van BNF, NBA en NBU vervallen.

3. Na de omschrijving van U wordt een nieuwe omschrijving ingevoegd, luidende:

S: de factor studielast, waarbij S gelijk is aan het quotiënt van de studielast van de opleiding en 240.

4. In de omschrijving van Ja, onder a, worden de zinsneden «de peildatum direct voorafgaande aan de uitreiking van het getuigschrift» en «de peildatum van het studiejaar waarin het getuigschrift is uitgereikt» telkens vervangen door: 1 oktober van het derde kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

D

Artikel 3.3, zevende lid, vervalt.

E

Artikel 3.7 komt te luiden:

Artikel 3.7. Berekening exploitatiedeel hogescholen

  • 1. Uit het landelijk beschikbare exploitatiedeel kan aan hogescholen met opleidingen op het gebied van de kunst, lerarenopleidingen op het gebied van de kunst of opleidingen op het gebied van de gezondheidszorg een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag worden toegekend. Het resterende landelijk beschikbare exploitatiedeel wordt evenredig met de in het tweede lid bedoelde gewogen onderwijsvraag verdeeld over de hogescholen.

  • 2. De gewogen onderwijsvraag van een hogeschool is gelijk aan het totaal van de uit de artikelen 3.3 tot en met 3.6 voortvloeiende onderwijsvraag van de door de desbetreffende hogeschool aangeboden opleidingen, nadat deze voor bij ministeriële regeling aangewezen opleidingen is vermenigvuldigd met 1,28.

F

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 4.2. Vaststelling basisvoorziening en prestatiegebonden deel

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «waaronder is begrepen de voorziening voor de door de Open Universiteit in stand gehouden regionale studiecentra,» vervangen door: en.

3. In het eerste lid vervallen de onderdelen c en d onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel b door een punt.

G

De artikelen 4.4, 5.2, 5.27, 5.32, 5.33 en hoofdstuk 5, paragrafen 2 en 4, vervallen.

ARTIKEL III. WIJZIGINGEN IN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT WHW PER 1 JANUARI 2007

Het Bekostigingsbesluit WHW wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 2, paragraaf 3, wordt voorafgaand aan artikel 2.8 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.7a. Reikwijdte

In deze paragraaf wordt onder universiteit verstaan een universiteit als bedoeld in de onderdelen a, b en h van de bijlage van de wet.

B

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Voor de bepaling van het aantal getuigschriften, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van de in het Centraal register inschrijving opgenomen gegevens die de desbetreffende universiteit uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande begrotingsjaar aan Onze minister verstrekt, vergezeld van een verklaring van een accountant. Artikel 2.6e is van overeenkomstige toepassing.

2. Na het vijfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd luidende:

  • 6. In afwijking van het vijfde lid wordt voor de bepaling van het aantal getuigschriften, bedoeld in het eerste lid, van de Open Universiteit, uitgegaan van de opgave die de Open Universiteit uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar aan Onze minister verstrekt, vergezeld van een verklaring van een accountant.

C

Na artikel 2.16a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.16b. Innovatie hoger onderwijs Open Universiteit

De Open Universiteit ontvangt jaarlijks vanwege de bijdrage aan de innovatie van het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.3, derde lid, van de wet, een bedrag van 6,9 miljoen euro.

D

In artikel 2.26, derde lid, onderdeel e, wordt «110.834» vervangen door: 121.102.

E

Artikel 3.1 komt te luiden:

Artikel 3.1. Reikwijdte

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op de algemene berekeningswijze voor het exploitatiedeel, het huisvestingsdeel en het deel ontwerp en ontwikkeling hbo van de rijksbijdrage van de hogescholen.

F

In artikel 3.3, tweede lid, vervalt in de omschrijving van U de zinsnede «, tenzij het een student betreft die in deze periode is overleden» en wordt onder vervanging van de puntkomma door een punt de volgende zin toegevoegd:

Niet tot U wordt gerekend:

1°. de student die in deze periode is overleden;

2°. degene die:

a. als student was ingeschreven voor een opleiding die in deze periode is overgegaan naar een andere hogeschool en

b. die op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar voor de desbetreffende opleiding bij die andere hogeschool als student is ingeschreven;.

G

In artikel 3.4a wordt «maatschappelijke gezondheidszorg» vervangen door: maatschappelijke gezondheidszorg, de opleidingen management in de zorg.

H

Na hoofdstuk 3, paragraaf 2, wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3 Deel ontwerp en ontwikkeling hbo

Artikel 3.9. Vaststelling en verdeling landelijk beschikbaar deel ontwerp en ontwikkeling hbo
  • 1. In overeenstemming met het desbetreffende onderdeel van de voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde rijksbegroting, wordt jaarlijks door Onze minister de omvang vastgesteld van het landelijk voor de hogescholen beschikbare deel ontwerp en ontwikkeling hbo.

  • 2. De toevoeging aan de rijksbijdrage van een hogeschool vanwege het verrichten van ontwerp en ontwikkeling geschiedt naar rato van het in bijlage 3 voor de desbetreffende hogeschool opgenomen deel ontwerp en ontwikkeling hbo.

I

Na bijlage 2 van het Bekostigingsbesluit WHW wordt een nieuwe bijlage toegevoegd, luidende:

Bijlage 3 bij artikel 3.9, derde lid (Verdeling deel ontwerp en ontwikkeling hbo)

Het landelijk beschikbare deel ontwerp en ontwikkeling hbo dat door Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is vastgesteld, wordt verdeeld over de hogescholen op basis van de percentages van onderstaande tabel in de kolom OCW, het deel dat door Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vastgesteld, op basis van de percentages van onderstaande tabel in de kolom LNV :

Hogeschool

OCW

LNV

Saxion Hogeschool IJselland

1,528%

 

Katholieke PABO Zwolle

0,217%

 

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

1,530%

 

Christelijke Hogeschool Windesheim

4,134%

 

Gerrit Rietveld Academie

0,425%

 

Hotelschool Den Haag

0,509%

 

Design Academy Eindhoven

0,249%

 

Hogeschool Helicon

0,179%

 

Avans Hogeschool Breda-Tilburg

3,408%

 

Pedagogische Hogeschool De Kempel

0,292%

 

Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente

0,366%

 

Hogeschool Domstad

0,319%

 

Iselinge Hogeschool

0,231%

 

Marnix Academie

0,408%

 

Fontys Pabo Eindhoven

0,466%

 

Codarts, Hogeschool voor de Kunsten

0,777%

 

Christelijke Hogeschool De Driestar

0,398%

 

Fontys Hogescholen Eindhoven

4,157%

 

Fontys Pabo Limburg

0,297%

 

Hogeschool voor Economische Studies

1,008%

 

Hogeschool Drenthe

0,665%

 

Hogeschool Zeeland

1,058%

 

Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

2,093%

 

Avans Hogeschool ’s Hertogenbosch

1,887%

 

Hogeschool van Amsterdam

6,534%

 

Hogeschool Leiden

1,501%

 

Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar

0,563%

 

NHTV internationale hogeschool Breda

1,624%

 

Noordelijke Hogeschool Leeuwarden

2,524%

 

Fontys Hogescholen Venlo

0,550%

 

Fontys Hogescholen Tilburg

3,962%

 

Fontys Pabo ’s-Hertogenbosch

0,257%

 

Fontys Hogescholen Sittard

0,273%

 

Christelijke Hogeschool Nederland

1,774%

 

Gereformeerde Hogeschool

0,367%

 

Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool

0,542%

 

Hogeschool Rotterdam

5,839%

 

Saxion Hogeschool Enschede

3,638%

 

Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans

1,174%

 

Christelijke Hogeschool Ede

0,931%

 

Hanzehogeschool Groningen

5,669%

 

Hogeschool Utrecht

8,385%

 

Hogeschool Zuyd

4,315%

 

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

6,313%

 

ArteZ Hogeschool voor de kunsten

1,572%

 

Hogeschool INHOLLAND

10,317%

10,03%

Haagse Hogeschool

4,775%

 

Stoas Hogeschool

 

9,30%

Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten

 

15,86%

HAS Den Bosch

 

19,46%

Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein

 

26,80%

Van Hall Instituut

 

18,54%

J

Artikel 5.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van artikel 2.14, vijfde lid, ontvangt de Open Universiteit in het begrotingsjaar 2007 4,1 miljoen euro als bedrag strategische overwegingen plus.

K

Na artikel 5.34 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 5.35. Verdeling van het bedrag basisvoorziening onderwijs plus in 2007

In het begrotingsjaar 2007 wordt, na toepassing van artikel 2.6c, vijfde lid, het bedrag basisvoorziening onderwijs plus van de openbare universiteit te Amsterdam verhoogd met 0,5 miljoen euro.

ARTIKEL IV. WIJZIGING IN HET UITVOERINGSBESLUIT WHW

Bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit WHW wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel 2, onder A, wordt na «Ecology» ingevoegd: Educatie en Communicatie in Wiskunde en Natuurwetenschappen.

B

Onderdeel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder A wordt na «Mathematics and Science Education» ingevoegd: Medische Informatiekunde.

2. Onder B wordt na «Nederlandse letterkunde» ingevoegd: Philosophy: Rationality.

3. Onder B vervalt «Wijsbegeerte».

C

Onderdeel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. «Animal Sciences and Aquaculture» wordt vervangen door: Animal Sciences.

2. Na «Animal Sciences» wordt ingevoegd: Aquaculture and Fisheries.

D

Onderdeel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voorafgaand aan «Grondslagen en methoden van de rechtswetenschap» wordt de letter B. geplaatst.

2. In dit onderdeel wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:

A.

Medische Psychologie.

ARTIKEL V

Het Besluit van 25 november 1996, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het wachtgeldarrangement hbo 1996–2004 (Stb. 597), alsmede het Besluit van 16 november 2001, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het niet meer afzonderen van de uitkeringen na ontslag van de rijksbijdrage aan hogescholen (Stb. 599), worden ingetrokken.

ARTIKEL VI

  • 1. Artikel I treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

  • 2. Artikel II treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

  • 3. Artikel III treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 4. Artikel IV treedt in werking met ingang van 1 september 2006, met uitzondering van onderdeel C, tweede lid, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst, en terugwerkt tot en met 1 september 2005.

  • 5. Artikel V treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 30 juni 2006

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de twintigste juli 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De aanleiding voor deze wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW (hierna: het Besluit) vormen het besluit om de bekostiging van de Open Universiteit op dezelfde wijze vorm te geven als bij de andere universiteiten, de introductie van de bekostiging van ontwerp en ontwikkeling hbo en enkele aanpassingen van technische aard.

De wijzigingen van het Besluit hebben betrekking op de begrotingsjaren 2006 en 2007.

Een deel van de wijzigingen die worden aangebracht zijn technische wijzigingen, die worden ingevoerd om het aantal regels te verminderen of om de uitvoering te vereenvoudigen.

Eén wijziging betreft een kleine tekstuele correctie die terugwerkt tot 1 januari 2005.

Tevens omvat dit besluit enkele wijzigingen van bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit WHW.

Tot slot wordt het Besluit van 16 november 2001, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het niet meer afzonderen van de uitkeringen na ontslag van de rijksbijdrage aan hogescholen (Stb. 599), ingetrokken. Hetzelfde geldt voor het Besluit van 25 november 1996, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het wachtgeldarrangement hbo 1996–2004 (Stb. 597).

Het betreft twee besluiten die geen gelding meer hebben.

Deze nota van toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

1. Integrale herziening Bekostigingsbesluit WHW

In deze wijziging van het Besluit wordt nog geen invulling gegeven aan de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek op basis van leerrechten in het hoger onderwijs (Kamerstukken II 2004/05, 30 387, nr. 2); de desbetreffende herziening van het Besluit geschiedt separaat. Deze integrale herziening is voorzien voor het begrotingsjaar 2008. Met de inwerkingtreding van het nieuwe bekostigingsbesluit zal het bestaande Bekostigingsbesluit WHW vervallen.

De technische wijzigingen voor 2006 en 2007 staan de invoering van bekostiging op basis van leerrechten niet in de weg. Een voorbeeld is de wijziging van artikel 3.7, waarin de systematiek met vaste bedragen per onderwijsvragende («bekostigingsniveaus»), gecorrigeerd met een factor om het totaal gelijk te maken aan het beschikbare budget («budgetfactor»), wordt vervangen door een echte verdeelsystematiek, analoog aan de verdeelsystematiek op basis van leerrechten zoals die is voorzien in het nieuwe bekostigingssysteem. De universiteiten kennen voor het onderwijsdeel al een dergelijke systematiek.

Andere wijzigingen zullen integraal worden overgenomen bij de integrale herziening. Het gaat daarbij om de wijzigingen in de onderzoekbekostiging en de wijzigingen in de bekostiging van de Open Universiteit.

2. Bekostiging Open Universiteit

In overleg met de Open Universiteit (OU) wordt vanaf 2007 de bekostiging van deze instelling herzien. Doelstelling van deze herziening is gedeeltelijke harmonisatie van de berekeningswijze van de rijksbijdrage van de OU met die van de andere universiteiten. De huidige berekeningswijze, die als een vaste voet kan worden gekwalificeerd, wordt afhankelijk gemaakt van gerealiseerde prestatiegegevens. Hierdoor ontvangt de OU in principe dezelfde doelmatigheidsprikkels als de andere universiteiten.

Vanaf 2007 ontvangt de OU een bijdrage voor onderzoek en voor innovatie. De bijdrage voor innovatie is een vast bedrag. De bijdrage voor onderzoek zal op dezelfde manier berekend worden als voor de overige universiteiten. Dit houdt in dat voor de OU een bedrag strategische overwegingen plus zal worden vastgesteld en dat het onderzoekdeel van de OU zal afhangen van de aantallen getuigschriften en promoties. Een deel van het OU-budget zal worden overgebracht naar het landelijke onderzoekdeel.

Vanaf 2008 zal ook de onderwijsbekostiging van de OU op dezelfde manier worden berekend als voor de overige universiteiten. De OU zal dan worden bekostigd op basis van leerrechten.

3. Ontwerp en ontwikkeling hbo

De ontwikkeling van een systematiek van kwaliteitszorg met betrekking tot kennisontwikkeling en -uitwisseling (ontwerp- en ontwikkelfunctie) is een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van hogescholen naar kennisinstellingen. Dit is niet alleen van belang met het oog op het transparanter maken van deze functie naar potentiële kennispartners zoals het MKB en andere kennisinstellingen, maar ook voor het stimuleren van hogescholen om hun ontwerp- en ontwikkelfunctie goed af te stemmen op de maatschappelijke behoeften. Hogescholen moeten aangesproken kunnen worden op de behaalde resultaten en het maken van de omslag naar een kennisinstelling. Het blijft daarbij van groot belang dat hogescholen lectoren blijven benoemen en in functie houden. Om consequenties te kunnen verbinden aan de inzet van de middelen en de behaalde resultaten zal er sprake moeten zijn van kwaliteitsborging van (ontwerp- en ontwikkel)activiteiten. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zullen ieder periodiek de middelenverdeling herijken. Ik heb in verband met het voorstel van de Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO) overleg gevoerd met het hbo-veld over de precieze vormgeving van de herijking.

In de Beleidsbrief financiering in het hoger onderwijs van 29 oktober 2004 (bijlage bij Kamerstukken II, 2004/05, 29 853, nr. 1) is aangegeven dat in het Besluit een bepaling wordt opgenomen met een bijbehorende aparte budgetreeks in de rijksbegroting, in verband met de structurele bekostiging van de ontwerp- en ontwikkelfunctie. Deze inbedding van de ontwerp- en ontwikkelfunctie in de structurele bekostiging van hogescholen is gerechtvaardigd aangezien het gaat om een kerntaak van hogescholen, waarbij incidentele subsidiëring niet langer passend is. Het verder faciliteren en verder ontwikkelen van de inbedding van de ontwerp- en ontwikkelfunctie binnen hogescholen is daarbij een belangrijk oogmerk. Bijkomstig voordeel is dat met deze systematiek de bureaucratie en administratieve last voor hogescholen vermindert.

Dit voornemen haakt aan bij eerdere ontwikkelingen vanwege het convenant Lectoren en kenniskringen 2001–2005. In het vernieuwde convenant «Lectoren en Kenniskringen in het hoger beroepsonderwijs» van 6 december 2004 is vastgelegd dat gewerkt wordt aan een systeem van kwaliteitszorg en een verdelingssystematiek van de middelen. De beschikbare middelen worden vanaf het begrotingsjaar 2007 verdeeld over de hbo-instellingen overeenkomstig de verdeling van de rijksbijdrage 2006 vanwege het verzorgen van hoger onderwijs.

4. Bedragen numerus fixus en component dynamisering Smart Mix in 2007

Over de verhoging van de bedragen numerus fixus geneeskunde, werkplaats tandheelkunde, werkplaats diergeneeskunde en klinische technologie in 2007 en over de gegevens die in 2007 de grondslag zullen vormen voor de verdeling van de in 2006 geïntroduceerde component dynamisering Smart Mix vindt nog overleg met de universiteiten plaats. Deze aanpassingen zullen in een apart wijzigingsbesluit worden geregeld.

5. Technische aanpassingen

Bij een aantal componenten in de wo-bekostiging, waarvoor tot nu toe was bepaald dat de verdeling over de universiteiten dezelfde was als in het voorgaande begrotingsjaar, is de verdeling nu expliciet in het Besluit opgenomen. Verder is een aantal parameters in de hbo-bekostiging, waarvan het Besluit de vaststelling naar een ministeriële regeling had gedelegeerd, nu in het Besluit opgenomen of is het Besluit zo aangepast dat die parameters niet langer nodig zijn. Vaststelling bij ministeriële regeling is daardoor niet langer nodig.

Verder is in de WHW sinds 1 augustus 2004 een artikel opgenomen (artikel 2.10a), waarin is bepaald, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent de controle van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen. Het nieuwe artikel 1.3 van het Besluit geeft daaraan invulling.

Ten slotte is een groot aantal artikelen die betrekking hebben op de vaststelling van de rijksbijdrage voor voorbije begrotingsjaren vervallen.

6. Wijzigingen bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit WHW

Bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit WHW wordt uitgebreid met een drietal opleidingen. Opname van een opleiding in deze bijlage heeft tot gevolg dat voor de student een extra jaar studiefinancieringsrechten ontstaan. De NVAO heeft positief geadviseerd over het opnemen van deze masteropleidingen in deze bijlage. Deze wijzigingen treden in werking met ingang van 1 september 2006. Dit is de startdatum van de desbetreffende opleidingen. Hiermee is verzekerd dat de extra rechten voor de studenten tijdig ontstaan. Eén wijziging werkt terug tot en met 1 september 2005 omdat de desbetreffende opleiding is gestart in 2005.

Voorts zijn twee naamswijzigingen doorgevoerd. Deze aanpassingen treden eveneens in werking met ingang van 1 september 2006.

7. Gevoerd overleg

Een voorontwerp van dit besluit is aan de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de HBO-Raad voorgelegd. De VSNU heeft geen bezwaar tegen de wijzigingen. De wijzigingen in de bekostiging van de Open Universiteit zijn in overleg met de Open Universiteit tot stand gekomen. De HBO-Raad had met name bezwaar tegen het in elkaar schuiven van bekostigingsniveaus en budgetfactor. Aan dat bezwaar is in de eerste rijksbijdragebrief 2006 tegemoetgekomen.

8. Uitvoeringstoets

Een voorontwerp van dit besluit is aan Centrale financiën instellingen, de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en aan de Informatie Beheer Groep voor de uitvoeringstoets voorgelegd. Beide organisaties hebben aangegeven dat de wijzigingen uitvoerbaar zijn.

9. Financiële gevolgen

Aan dit besluit zijn geen financiële gevolgen verbonden voor de rijksbegroting.

Het bedrag, genoemd in artikel 2.26 (artikel III, onderdeel D), is afkomstig uit de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld voor de zorg. Het bedrag, genoemd in artikel 5.35 (artikel III, onderdeel K), komt ten laste van het algemene middelenkader voor het wetenschappelijk onderwijs.

10. Voorhang ontwerpbesluit

Overeenkomstig artikel 2.6, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het ontwerpbesluit voorafgaand aan de advisering door de Raad van State aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal voorgelegd. Ter kennisgeving is het ontwerpbesluit tevens aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal gezonden.

Artikelsgewijs

Artikel I (wijziging Bekostigingsbesluit WHW per 2005)

In artikel 5.28 is abusievelijk een onjuiste verwijzing naar artikel 2.6c (in plaats van de artikelen 2.6a en 2.9) opgenomen. Met deze wijziging wordt dat gecorrigeerd. Het artikel is tot nu toe toegepast conform de correcte verwijzing. Aangezien artikel 5.28 geldt vanaf 1 januari 2005 is voor de inwerkingtredingsdatum van deze wijziging daarbij aangesloten.

Artikel II (wijzigingen Bekostigingsbesluit WHW per 2006)

Onderdeel A (artikel 1.3)

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10a van de WHW. De regeling voor de inrichting en de uitvoering van de controle door de accountant van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen, wordt ook wel aangeduid met de verzamelnaam: controleprotocol.

Het controleprotocol bevat aanwijzingen voor de controle die ten grondslag ligt aan het afgeven van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 2.9 van de WHW, en andere accountantsverklaringen zoals bij de studievoortgang en de bekostigingsgegevens. Het kent afgezien van een beschrijving van de toegestane tolerantiegrenzen (zie hieronder) geen voorschriften van controletechnische aard. Die worden vanuit het vakgebied van de instellingsaccountants bekend verondersteld. De aandacht gaat met name uit naar de juiste naleving van de richtlijnen voor de verslaggeving. De controlepunten, genoemd in het protocol, hanteert de instellingsaccountant binnen de geldende algemene controlerichtlijnen en controletoleranties, tenzij is aangegeven dat een andere intensiteit en diepgang van de controle wordt verwacht.

Het controleprotocol voor het hoger onderwijs heeft betrekking op de controle op de rechtmatigheid van verkrijging en besteding van de rijksbijdrage via de jaarstukken, de controle op de bekostigingsgegevens en daarnaast op de studievoortganggegevens.

Met de jaarstukken worden bedoeld: het jaarverslag, de jaarrekening, de overige gegevens en de relevante bijlagen daarbij. Het controleprotocol geeft daarbij een verplicht te hanteren leidraad voor de tenminste door de accountant bij zijn werkzaamheden te betrekken controleaspecten en aandachtspunten Tevens bevat het de tekst voor de goedkeurende accountantsverklaring bij de jaarrekening van universiteiten en hogescholen.

Vanwege de wijziging van de bekostigingssystematiek van de Open Universiteit vervallen de hiervoor in het protocol opgenomen specifieke controlepunten. Dit betreft onder meer de controle op de besteding van de tot en met het begrotingsjaar 2007 vanwege en voor de vernieuwing van het hoger onderwijs verstrekte middelen.

Onderdeel B(artikelen 2.12 en 2.13)

Met deze aanpassing wordt de verdeling van de componenten onderzoekscholen en toponderzoekscholen expliciet in het Besluit opgenomen, in plaats van te verwijzen naar de verdeling in het voorafgaande begrotingsjaar. In de op advies van NWO tot stand gekomen verdeling voor de toponderzoekscholen is rekening gehouden met de gewijzigde verdeling voor de toponderzoekschool Katalyse (brief HO/CBV/05/23734 d.d. 10 juni 2005 aan de in deze toponderzoekschool deelnemende universiteiten).

Onderdelen C en D (artikel 3.3)

De wijzigingen in artikel 3.3, met uitzondering van de wijziging van de omschrijving van de factor Ja, behelzen een vereenvoudiging van de regelgeving. Tot nu toe was geregeld dat de in de formule voor de onderwijsvraag gebruikte factoren NBA (de factor afgestudeerden), NBU (de factor uitvallers) en BNF (de dempings- of ophogingsfactor) bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Deze factoren zijn echter niet aan verandering onderhevig. Daarom worden de waarden van deze factoren expliciet in het Besluit opgenomen. De waarden van BNF en NBU zijn respectievelijk 0,35 en 1,35. Voor bacheloropleidingen heeft NBA de waarde 4,5; voor de nu nog bestaande opleidingen met een lagere studielast is NBA evenredig kleiner. Om deze evenredigheid in de formule te kunnen verwerken is de factor S geïntroduceerd. Voor bacheloropleidingen met een studielast van 240 studiepunten is de waarde van S gelijk aan 1. Voor opleidingen met een afwijkende studielast is de waarde van S gelijk aan de studielast gedeeld door de studielast van een bacheloropleiding. Door de expliciete vermelding in het Besluit is het niet langer nodig de factoren NBA, NBU en BNF in een aparte ministeriële regeling vast te stellen en kan het zevende lid vervallen.

De bedoeling van de wijziging van de omschrijving van de factor Ja (het (fictieve) aantal jaren dat de afgestudeerden bij de instelling werden bekostigd) is dat de instelling in alle gevallen voor afgestudeerden, die op de peildatum voorafgaand aan hun afstuderen geen student waren, maar in het verleden zonder diploma bij de instelling waren vertrokken, het verschil tussen de diploma- en de uitvalbekostiging ontvangt. In de onderwijsvraagformule (artikel 3.3, tweede lid) uit zich dit door een verhoging van de teller met 4,5 (verhoging van A met 1) en van de noemer met 1,35 (bijdrage aan Ja). De formulering zoals die oorspronkelijk in dit artikelonderdeel was opgenomen leidde ertoe dat de bijdrage aan de factor Ja voor de bekostiging in jaar t van iemand die in september t-2 is afgestudeerd 4,5 in plaats van 1,35 zou zijn, ook als hij niet eerder een diploma had behaald. Door expliciet de peildatum 1 oktober van het derde aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar te noemen wordt bereikt dat dit artikelonderdeel werkt zoals het is bedoeld.

Onderdeel E (artikel 3.7)

In het oorspronkelijke artikel 3.7 was bepaald dat het exploitatiedeel van een hogeschool werd berekend door de berekende onderwijsvraag te vermenigvuldigen met een bedrag, dat afhing van de opleiding (het bekostigingsniveau). Er waren twee bekostigingsniveaus, aangeduid met «hoog» en «laag», die bij ministeriële regeling werden vastgesteld. Na optellen van alle bedragen en toevoegen van de bedragen die niet afhangen van studentenaantallen (kunst en gezondheidszorg) resulteert een bedrag dat ongelijk is aan het landelijk beschikbare exploitatiedeel. De exploitatiedelen van de instellingen werden ten slotte berekend door deze te vermenigvuldigen met de zogenoemde budgetfactor, het quotiënt van het landelijk beschikbare exploitatiedeel en de som van de berekende exploitatiedelen. Deze methodiek wordt nu verlaten en vervangen door een puur verdeelmodel zoals dat al jaren in het wetenschappelijk onderwijs gebruikelijk is en zoals dat ook in het nieuwe ho-bekostigingssysteem in verband met de herziening per 2008 zal worden gebruikt. De methode is als volgt: eerst worden de opslagen voor de kunst- en gezondheidszorgopleidingen aan de hogescholen toegekend. De rest van het landelijk beschikbaar exploitatiedeel wordt over de instellingen verdeeld op basis van de onderwijsvraag, nadat deze per opleiding is vermenigvuldigd met een wegingsfactor. Voor de laagbekostigde opleidingen is die factor 1, voor de hoogbekostigde opleidingen is die factor gelijk aan de verhouding van de bekostigingsniveaus in 2005 (1,28). De vaststelling van de bekostigingsniveaus in de ministeriële regeling komt hiermee te vervallen. Dit leidt tot een verlichting van de uitvoeringslast bij het ministerie.

Onderdeel F (artikel 4.2)

Deze wijziging is voorzien als aanzet tot de modernisering van de bestuurlijke verhoudingen met de Open Universiteit Nederland (OU), in elk geval voorzover deze een vertaling kennen in de bekostigingssystematiek. Dit laatste betreft de vervallen bepaling dat de overheid de rijksbijdrage van de OU neerwaarts kan bijstellen indien de OU het aantal regionale studiecentra terugbrengt (artikel 4.4). De basisvoorziening in de rijksbijdrage, zoals geformuleerd in artikel 4.2, is expliciet gekoppeld aan het instandhouden van deze studiecentra. Daarmee kan de overheid direct ingrijpen in de bedrijfsvoering van deze instelling, hetgeen bij de overige instellingen van hoger onderwijs niet het geval is. Gegeven de invulling van de overheidsverantwoordelijkheid in het HOOP 2004 is deze mogelijkheid niet langer opportuun. Indachtig dit perspectief vervallen eveneens de afzonderlijke bepalingen over huisvesting of wachtgelden. Deze bijdragen maken voortaan deel uit van het basisdeel.

Onderdeel G (artikelen 4.4, 5.2, 5.27, 5.32, 5.33 en hoofdstuk 5, paragrafen 2 en 4)

Het vervallen van artikel 4.4 houdt verband met de wijziging van artikel 4.2 (zie de toelichting bij onderdeel F).

Artikel 5.9 in paragraaf 2 van hoofdstuk 5 regelde dat de universiteiten tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum de aantallen eerstejaarsstudenten en getuigschriften rechtstreeks aan de minister leverden en niet via het Centraal register inschrijving. Bij koninklijk besluit van 3 januari 2002 (Stb. 2002, 57) is deze datum vastgesteld op 1 oktober 2001. Artikel 5.9 is daardoor overbodig geworden en kan vervallen.

De overige te vervallen artikelen zijn van toepassing op begrotingsjaren in het verleden en hebben voor de komende jaren hun betekenis verloren.

Artikel III (wijzigingen Bekostigingsbesluit WHW per 2007)

Onderdelen A, B en J (artikelen 2.7a, 2.9 en 5.34, tweede lid)

Zoals in paragraaf 2 van de algemene toelichting al is aangegeven, ontvangt de Open Universiteit vanaf 2007 onderzoekbekostiging. Het begrip «universiteit» in paragraaf 3 van hoofdstuk 2 (Onderzoekdeel) wordt door het toevoegen van artikel 2.7a uitgebreid met de Open Universiteit.

De component basisvoorziening onderzoek hangt af van het aantal getuigschriften. Omdat de Open Universiteit studenten en getuigschriften niet in het CRIHO registreert, is in artikel 2.9 een lid toegevoegd, waarin wordt geregeld dat de Open Universiteit de aantallen getuigschriften rechtstreeks aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap levert.

Door het toevoegen van het tweede lid aan artikel 5.34 wordt de component strategische overwegingen voor de Open Universiteit in het begrotingsjaar 2007 vastgesteld. In de jaren na 2007 houdt de Open Universiteit volgens artikel 2.14, vijfde lid, hetzelfde aandeel in het landelijke totaal van deze component als in 2007.

Onderdeel C (artikel 2.16b)

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemene deel van de toelichting.

Onderdeel D (artikel 2.26)

Sinds 1997 is de Daniel den Hoedkliniek (DDHK) gefuseerd met het academisch ziekenhuis Rotterdam (AZR) en maakt nu onderdeel uit van het Erasmus MC (het universitair medisch centrum Rotterdam).

De oncologische functies van de DDHK zijn geleidelijk geïntegreerd in de functies van het Erasmus MC. Dit betreffen zowel zorgfuncties als onderwijs- en onderzoekfuncties op het gebied van de oncologie. Bekostiging van een beperkt deel van de te academiseren oncologische functie van de DDHK heeft bij wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in 2004 plaatsgevonden (Stb. 2004, 547). Daarbij is het aantal vierkante meters van het Erasmus MC, bedoeld in artikel 2.26, derde lid, verhoogd met één vierde deel van de vierkante meters van de DDHK.

Deze bijstelling blijkt een te gering budgettair effect te hebben om de lasten van het oncologisch onderzoek en van de werkplaatsfunctie van de DDHK op te kunnen vangen. Om die reden zal nog éénmaal een verhoging van het aantal vierkante meters van het Erasmus MC met twee vierde deel van het aantal vierkante meters van de DDHK plaatsvinden. Daartoe strekt deze wijziging van artikel 2.26 van het Besluit.

Onderdelen E, H en I (artikel 3.1 en hoofdstuk 3, paragraaf 3 en bijlage 3)

Artikel 3.9 (onderdeel H) en de bijbehorende bijlage 3 (onderdeel I) zijn in het Besluit toegevoegd waarin wordt geregeld op welke wijze het deel ontwerp en ontwikkeling hbo over de hogescholen wordt verdeeld. De strekking en betekenis van de nieuwe paragraaf 3 van hoofdstuk 3 van het Besluit is toegelicht in paragraaf 3 van de algemene toelichting. Artikel 3.1 is hierop aangepast.

De in bijlage 3 vermelde percentages zijn zowel voor het OCW- als voor het LNV-deel berekend op basis van de exploitatie- en huisvestingsdelen voor het begrotingsjaar 2006, zoals die in september 2005 voorlopig zijn vastgesteld.

Onderdeel F (artikel 3.3)

De toevoeging onder 2° in de omschrijving van factor U in het tweede lid van artikel 3.3 is het complement van het bepaalde in het derde lid. Daar is geregeld dat studenten, die bij de overgang van een opleiding naar een andere hogeschool met die opleiding mee overgaan, hun bekostigingshistorie (aantal bekostigde jaren) «meenemen» naar die nieuwe hogeschool. Door de hogescholen is gewezen op de asymmetrie in de regeling: de oude hogeschool ontvangt voor de student die meegaat met de opleiding een eindafrekening voor die student als uitvaller. Bij de nieuwe hogeschool komt de student binnen met zijn complete historie en niet als eerstejaars of herinstromer. Daarbij is dus geen rekening gehouden met het feit dat hij bij de eerste hogeschool al was «afgerekend». De totale bijdrage van een overgedragen opleiding aan de bekostiging van de twee hogescholen tezamen wijkt dus af van de bekostiging die de eerste hogeschool ontvangen zou hebben als de opleiding niet overgedragen zou zijn. Door de voorgestelde wijziging verdwijnt dit verschil. Gezamenlijk ontvangen de hogescholen voor deze studenten voortaan hetzelfde als wanneer de opleiding niet zou zijn overgegaan. De verrekening tussen de hogescholen in de periode tussen het moment dat de opleiding wordt overgedragen en het moment dat de ontvangende hogeschool de eerste rijksbijdrage voor deze opleiding ontvangt (gevolg van de t-2 bekostiging), is daardoor gemakkelijker uit te voeren.

Onderdeel G (artikel 3.4a)

Met ingang van het studiejaar 2005–2006 zijn de opleidingen van kader in de gezondheidszorg omgezet in opleidingen management in de zorg. De opleidingen management in de zorg zijn daarom toegevoegd aan de opsomming in artikel 3.4a. Deze opleidingen hebben, door de aanvullende eisen, het karakter van een voortgezette opleiding en worden, omdat het onderwijsvraagmodel tot ongewenste uitkomsten kan leiden als studenten deze opleiding volgen als tweede opleiding bij dezelfde hogeschool, per ingeschrevene bekostigd.

Onderdeel K (artikel 5.35)

In artikel 5.35 wordt de basisvoorziening onderwijs van de Universiteit van Amsterdam vanaf 2007 structureel verhoogd met een half miljoen euro in verband met de overdracht van de restauratorenopleiding door het Instituut Collectie Nederland aan deze universiteit.

Artikel IV (wijzigingen Bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit WHW)

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6 van het algemene deel van de toelichting.

Artikel V (intrekken uitgewerkte Besluiten)

Het Besluit van 16 november 2001, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het niet meer afzonderen van de uitkeringen na ontslag van de rijksbijdrage aan hogescholen (Stb. 599) wordt ingetrokken. Het betreft een besluit dat geen gelding meer heeft en derhalve kan vervallen.

Voorts wordt het Besluit van 25 november 1996, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het wachtgeldarrangement hbo 1996–2004 (Stb. 597) ingetrokken. Ook hier betreft het een besluit dat is uitgewerkt.

Artikel VI (Inwerkingtreding)

De wijziging in artikel I treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2005. Aangezien het artikel tot nu toe is toegepast conform de bedoeling daarvan, bestaat er tegen de terugwerkende kracht geen bezwaar.

De wijzigingen in artikel II hebben betrekking op het begrotingsjaar 2006 en werken daarom terug tot en met 1 januari 2006. De wijzigingen hebben, op een na, geen gevolgen voor de verdeling van de budgetten over hogescholen en de universiteiten. De uitzondering betreft de gewijzigde verdeling van de component toponderzoekscholen. Deze wijziging heeft met instemming van de betrokken colleges van bestuur van de universiteiten en NWO plaatsgevonden. Terugwerkende kracht zal daarom geen aanleiding geven tot bezwaren van instellingen.

De wijzigingen in artikel III en artikel IV treden in werking op respectievelijk 1 januari 2007 en 1 september 2006, met uitzondering van artikel IV, onderdeel C, tweede lid, dat met terugwerkende kracht in werking treedt per 1 september 2005. Terugwerkende kracht levert geen bezwaar op aangezien de wijziging voor de betrokken studenten gunstig is.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 augustus 2006, nr. 152.

Naar boven