Besluit van 28 juni 2006, houdende aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten in het kader van de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 15 april 2005, WV 2005/118;

Gelet op artikel 67 van de Wet op de accijns, de artikelen 15 en 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en de artikelen 23a en 30 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 24 mei 2005, nr. W06.05.0139/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 26 juni 2006, nr. DV 2006/471;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na «66a, eerste lid,» ingevoegd: 67,.

B

Na artikel 21a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22

  • 1. Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van minerale oliën, andere dan koolwaterstoffen, die zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden, wordt verleend indien degene die de minerale oliën gebruikt voor verwarmingsdoeleinden aan de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats een schriftelijke verklaring in tweevoud heeft verstrekt waarin hij vermeldt dat de aan hem te leveren accijnsgoederen worden gebruikt voor deze doeleinden dan wel, in geval van invoer, deze verklaring in tweevoud wordt overgelegd bij de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling vrij verkeer.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde verklaring wordt tevens de plaats vermeld waar het gebruik zal plaatsvinden.

  • 3. Artikel 19, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt; onderdeel d vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt; onderdeel d vervalt.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

C

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt; onderdeel d vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen vijf jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

D

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het eerste lid, onderdeel c, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel d vervangen door een punt; onderdeel e vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

E

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het eerste lid, onderdeel d, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel e vervangen door een punt; onderdeel f vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

F

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt; onderdeel d vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen zes jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

G

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het eerste lid, onderdeel a, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel b vervangen door een punt; onderdeel c vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

H

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Aan het eerste lid, onderdeel e, wordt na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «; en» aan het slot van onderdeel f vervangen door een punt; onderdeel g vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

I

Artikel 14 wordt vervangen door:

Artikel 14

De in artikel 16, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld daartoe verzoekt binnen dertien weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan en bij het verzoek worden overgelegd:

a. een afschrift van de vergunning ingevolge de Wet personenvervoer 2000 voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet;

b. een afschrift van de delen I en II, de delen I en I B of deel I A en B van het bewijs dat ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de personenauto; en

c. een afschrift van het keuringsbewijs dat ingevolge de Regeling permanente eisen taxi’s is afgegeven voor de personenauto; alsmede, indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld en de houder van de in onderdeel a bedoelde vergunning niet dezelfde persoon zijn,

d. een gezamenlijke verklaring waaruit blijkt dat het voertuig wordt gebruikt in het kader van de onderneming van degene op wiens naam de vergunning, bedoeld in onderdeel a, is afgegeven.

ARTIKEL III

Het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na «22, tweede en derde lid,» ingevoegd: 23a, eerste lid,.

B

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5aa

  • 1. Artikel 23a, eerste lid, van de wet vindt toepassing indien de personenauto een ruimte heeft, gesitueerd achter de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder, die een rechthoekig blok kan bevatten van ten minste 170 cm hoogte over een lengte van ten minste 200 cm en over een breedte van ten minste 90 cm en is voorzien van:

    – minimaal twee vaste zitplaatsen;

    – een tafel;

    – slaapaccommodatie voor twee of meer personen, eventueel gecreëerd met behulp van de zitplaatsen, niet zijnde de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder;

    – vaste en afsluitbare opbergfaciliteiten; en

    – een vast keukenblok met een minimale hoogte van het werkblad van ten minste 60 cm, voorzien van een ingebouwde uitneembare watervoorziening met een spoelbak, een kraan en een afvoer, het geheel bestemd voor gebruik in de binnenruimte.

    Artikel 23a, eerste lid, van de wet vindt mede toepassing, indien in afwijking van het hiervoor bepaalde de binnenruimte van de personenauto af fabriek geen hoogte van 170 cm maar wel van ten minste 130 cm heeft, en het dak is voorzien van een al dan niet uitklapbare, permanent aangebrachte gesloten dakconstructie waardoor de hoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van 100 cm verhoogd kan worden tot ten minste 170 cm.

  • 2. De toepassing van artikel 23a van de wet vindt plaats op verzoek.

  • 3. Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het tijdvak.

  • 4. Bij het verzoek worden bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden, alsmede een opgave van het kenteken van de personenauto.

  • 5. Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd dat indien niet meer wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden de inspecteur daarvan in kennis zal worden gesteld.

  • 6. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.

  • 7. Indien aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet langer wordt voldaan, trekt de inspecteur de beschikking in. De intrekking geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 8. Indien degene aan wie de beschikking is verleend niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in het vijfde lid, wordt de beschikking geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden niet meer wordt voldaan.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a.

2. In het eerste lid worden de onderdelen b tot en met h geletterd a tot en met g.

3. In het tweede lid wordt «toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel b» vervangen door: toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel a.

4. In het derde lid wordt «artikel 30, eerste en tweede lid, van de wet» vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de wet.

ARTIKEL IV

  • 1. Artikel I treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel D, van de Wet van 5 april 2006, houdende wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194) in werking treedt.

  • 2. Artikel II treedt in werking op het tijdstip waarop artikel II, onderdelen B, C en D, van de Wet van 5 april 2006, houdende wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194) in werking treedt.

  • 3. Artikel III treedt in werking op het tijdstip waarop artikel III, onderdelen A, B, C en D, van de Wet van 5 april 2006, houdende wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 28 juni 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de zesde juli 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Het Uitvoeringsbesluit accijns, het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Uitvoeringsbesluit BPM) en het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (Uitvoeringsbesluit MRB) worden op een aantal onderdelen aangepast in verband met een aantal wijzigingen die zijn opgenomen in de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb.194).

In deze wet wordt onder meer voorzien in een vrijstelling van accijns voor minerale oliën, andere dan koolwaterstoffen, die worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden. Dit betreft veelal biobrandstoffen. Deze vrijstelling wordt verleend onder voorwaarden en beperkingen. In het onderhavige besluit wordt voorzien in de vaststelling van deze nadere voorwaarden en beperkingen.

Daarnaast worden in dit besluit de in het Uitvoeringsbesluit BPM opgenomen artikelen met betrekking tot de eisen voor de categorieën voertuigen waarvoor een teruggaaf geldt, aangepast. Deze aanpassing houdt verband met de aangifteplicht die voor de vrijgestelde categorieën in de wijzigingswet is opgenomen indien niet langer aan de voorwaarden voor de vrijstellingen wordt voldaan. Tevens wordt in deze wet voorzien in een andere opzet van de teruggaafregeling in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor personenauto’s die worden gebruikt voor taxivervoer en openbaar vervoer. In dit besluit worden de nadere voorwaarden en beperkingen van de teruggaafregeling hieraan aangepast.

In het Uitvoeringsbesluit MRB zijn tenslotte wijzigingen opgenomen die verband houden met de introductie van een zelfstandig kwart- en halftarief voor kampeerauto’s en woonwagens.

Administratieve lasten

De wijzigingen in dit besluit vloeien voort uit de wijzigingen die zijn opgenomen in de wet houdende wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten. De effecten van deze wijzigingen op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn reeds meegenomen in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. De daar vermelde effecten zijn geraamd inclusief de effecten van met de wetswijziging samenhangende lagere regelgeving (uitvoeringsbesluiten en uitvoeringsregelingen).

Artikelsgewijs

Artikel I (artikel 22 Uitvoeringsbesluit accijns)

In het nieuwe artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit accijns worden de nadere voorwaarden en beperkingen neergelegd voor de in artikel 67 van de Wet op de accijns voorziene vrijstelling van accijns voor minerale oliën, andere dan koolwaterstoffen, die zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden. De vrijstelling van accijns wordt ingevolge artikel 67 van de Wet op de accijns verleend bij de uitslag uit de accijnsgoederenplaats of bij de invoer en aan de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats of aan de importeur. Het recht op vrijstelling dient ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit accijns te worden aangetoond door de verbruiker van de goederen die aan voornoemde vergunninghouder of importeur een verklaring verstrekt dat hij de goederen zal aanwenden voor verwarmingsdoeleinden. In deze verklaring dient hij tevens aan te geven op welke plaats dat voorziene gebruik zal plaatsvinden (artikel 22, tweede lid). In het derde lid van artikel 22 zijn de leden twee tot en met vier van artikel 19 van het Uitvoeringsbesluit accijns van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze bepalingen hebben betrekking op de bewaarplicht van de verklaring door de vergunninghouder c.q. importeur en door de gebruiker.

Artikel II, onderdelen A, B, C, D, E, F, G en H (artikelen 6 t/m 13 Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In de artikelen 6 t/m 13 van het Uitvoeringsbesluit BPM zijn de voorwaarden en beperkingen opgenomen die gelden voor de verschillende categorieën voertuigen waarvoor een teruggaafregeling geldt. Tot dusverre was daarbij steeds voorzien in een verklaring dat indien niet langer aan de bedoelde voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling wordt voldaan of de auto binnen een bepaalde termijn wordt afgestoten, daarvan opgave zal worden gedaan en het resterende gedeelte van de BPM zal worden voldaan. In het nieuwe artikel 15, vierde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) is expliciet een aangifteplicht opgenomen voor deze gevallen. Hierdoor komt de aparte verklaring te vervallen. Tevens is in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit BPM voor ambulances de termijn waarbinnen nog kan worden teruggekomen op een eerdere teruggaaf aangepast van acht jaar naar vijf jaar, zoals dit tot dusverre in het besluit van 7 februari 2001, CPP2001/344M is geregeld.

Artikel II, onderdeel I (artikel 14 Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In artikel 14 van het Uitvoeringsbesluit BPM zijn de nieuwe nadere voorwaarden en beperkingen neergelegd voor de in artikel 16 van de Wet BPM voorziene teruggaaf van BPM voor taxi’s en openbaar vervoer, nu in dit artikel 16 de teruggaaf in jaarlijkse termijnen achteraf is vervangen door een teruggaaf vooraf in één keer. De teruggaaf van BPM wordt ingevolge artikel 16 van de Wet BPM verleend indien een personenauto aan de voorwaarden en beperkingen voldoet en geheel of nagenoeg geheel gebruikt wordt voor taxivervoer of openbaar vervoer. In het eerste lid van artikel 14 worden de documenten opgesomd die bij de aanvraag voor de teruggaaf moeten worden overgelegd. De kentekenhouder moet een vergunning op grond van de Wet personenvervoer 2000 voor taxivervoer of openbaar vervoer kunnen overleggen. Het voertuig moet technisch goedgekeurd zijn voor taxivervoer op grond van de Regeling permanente eisen taxi’s. Een afschrift van het kentekenbewijs en een afschrift van de goedkeuring voor taxivervoer dienen beide te worden overgelegd. Indien de kentekenhouder niet dezelfde persoon is als degene aan wie de taxivergunning is verleend dient een gezamenlijke verklaring te worden overgelegd. Indien de kentekenhouder gedurende de in de wet gestelde periode van drie jaren niet aan bovenstaande eisen voldoet kan op grond van de wet een naheffingsaanslag worden opgelegd en dient BPM die op grond van artikel 16 van de Wet BPM is teruggegeven te worden terugbetaald.

De voorwaarden en beperkingen zijn gelijk aan de voorwaarden en beperkingen zoals die op grond van het besluit van 27 juli 2001/nr. CPP2001/2033 M gelden, met uitzondering van de voorwaarde dat de kentekenhouder en, indien dit een ander is, de houder van de taxivergunning, op het moment van de aanvraag niet in staat van faillissement of surseance van betaling verkeren. De teruggaaf kan dus mede worden verleend indien aannemelijk wordt gemaakt dat de personenauto, ondanks de staat van faillissement of surseance van betaling van kentekenhouder of vergunninghouder, binnen de voorwaarden van de teruggaaf is bestemd voor het verrichten van taxivervoer of openbaar vervoer en ook daadwerkelijk als zodanig wordt gebruikt. Dit zal zich overigens in de regel niet voordoen in de situatie dat de kentekenhouder in staat van faillissement verkeert.

Artikel III, onderdeel B (artikel 5aa Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

Dit artikel bevat de voorwaarden en beperkingen die worden gesteld aan de toepassing van het in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) neergelegde zelfstandige kwart- en halftarief voor kampeerauto’s en woonwagens. Voorheen was het tarief dat geldt voor kampeerauto’s en woonwagens neergelegd in de kwart- en halftariefregeling van artikel 30, eerste en tweede lid, van de Wet MRB.

In het eerste lid van dit artikel is een omschrijving gegeven van een kampeerauto die kwalificeert voor het zelfstandige kwart- en halftarief van artikel 23a van de Wet MRB. De genoemde vereisten voor een kampeerauto voor de toepassing van het zelfstandige kwart- en halftarief waren voorheen opgenomen in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit MRB dat nadere uitvoering geeft aan de kwart- en halftariefregeling van artikel 30 van de Wet MRB. Aangezien het kwart- en halftarief voor kampeerauto’s een zelfstandig tariefartikel is geworden en niet langer onderdeel is van de kwart- en halftariefregeling van artikel 30 van de Wet MRB, zijn de nadere vereisten opgenomen in een afzonderlijke bepaling in het Uitvoeringsbesluit MRB. Inhoudelijk zijn de vereisten niet gewijzigd.

Artikel III, onderdeel C (artikel 6 Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994)

Aangezien de vereisten voor een kampeerauto voor de toepassing van het zelfstandige kwart- en halftarief zijn opgenomen in artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit MRB, zijn deze vereisten in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit MRB vervallen.

De overige wijzigingen in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit MRB houden verband met het verletteren en vernummeren van bepalingen in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit MRB respectievelijk artikel 30 van de Wet MRB.

Artikel IV inwerkingtredingbepaling

De in het besluit opgenomen wijzigingen houden verband met de inwerkingtreding van de wijzigingen die zijn opgenomen in de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194), hierna te noemen: de wijzigingswet. De tijdstippen van inwerkingtreding van de artikelen zijn dan ook hetzelfde als die van de desbetreffende maatregelen in die wet. Het betreft hier maatregelen waarvoor de wijzigingswet voorziet in inwerkingtreding bij koninklijk besluit.

Artikel I, met betrekking tot de voorwaarden en beperkingen voor vrijstelling van accijns voor minerale oliën, andere dan koolwaterstoffen, die zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden, treedt in werking op een nog bij koninklijk besluit vast te stellen datum.

Artikel II, met betrekking tot de teruggaafregelingen en de taxiregeling in de BPM, treedt in werking met ingang van 1 oktober 2006, nu artikel II, onderdelen B, C en D, van de wijzigingswet op dat tijdstip in werking treedt bij koninklijk besluit van 20 juni 2006, nr. DV 2006/453.

Artikel III tenslotte, met betrekking tot de regeling voor kampeerauto’s in de motorrijtuigenbelasting, treedt in werking met ingang van 1 juli 2006, nu artikel III, onderdelen A, B, C en D, van de wijzigingswet op dat tijdstip in werking treedt ingevolge eerder genoemd koninklijk besluit van 20 juni 2006, nr. DV 2006/453.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 augustus 2006, nr. 152.

Naar boven