Wet van 22 december 2005 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 inzake de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiëring van beschermde monumenten alsmede het wijzigen van de voorhangbepaling van artikel 34

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de rol van het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij de rijkssubsidiëring van monumenten te heroverwegen;

dat het tevens wenselijk is de voorhangbepaling van artikel 34 van de Monumentenwet 1988 te wijzigen;

dat in verband hiermee wijziging van de Monumentenwet 1988 noodzakelijk is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Monumentenwet 1988 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 34, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze minister kan subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten. Onder instandhouding wordt verstaan de onderhoudswerkzaamheden aan een beschermd monument alsmede werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die voor het herstel van het monument noodzakelijk zijn.

B

In artikel 34, derde lid, wordt de zinsnede «Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij het verstrekken van subsidie worden betrokken, en kunnen voorts betrekking hebben op» vervangen door: Deze regels kunnen betrekking hebben op.

C

Artikel 34, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Indien bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een subsidieplafond, worden daarbij regels gesteld omtrent de wijze van verdeling.

D

Artikel 34, vijfde lid, wordt vervangen door:

  • 5. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Het tijdstip van de overlegging wordt zodanig gekozen dat ten minste drie vierde deel van de termijn buiten een reces van de kamers valt.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 22 december 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Uitgegeven de eenendertigste januari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 734

Naar boven