Besluit van 20 juni 2006 tot inwerkingtreding van artikel II, onderdeel B, C en D, en artikel III, onderdeel A, B, C en D, van de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2006, nr. DV2006/453M;

Gelet op artikel V, derde en vierde lid, van de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Artikel II, onderdelen B, C en D, van de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194), treedt in werking met ingang van 1 oktober 2006.

Artikel 2

Artikel III, onderdelen A, B, C en D, van de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194), treedt in werking met ingang van 1 juli 2006.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 juni 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de zevenentwintigste juni 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Ingevolge artikel V, derde lid, van de Wet van 5 april 2006 tot wijziging van de Wet op de accijns en van enkele andere wetten (Stb. 194), treedt artikel II, onderdelen B en C, in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Ingevolge artikel V, vierde lid, van deze wet treden artikel II, onderdeel D, en artikel III, onderdelen A, B, C en D, van de wet eveneens in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Dit besluit regelt de inwerkingtreding van genoemde onderdelen.

Ingevolge artikel 1 treedt artikel II, onderdelen B, C en D, in werking met ingang van 1 oktober 2006.

In deze onderdelen worden enige wijzigingen aangebracht in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM). In onderdeel B wordt in artikel 10 van de Wet BPM voor gebruikte voertuigen de mogelijkheid opgenomen tot het leveren van tegenbewijs ingeval de feitelijke afschrijving van het voertuig afwijkt van de afschrijving volgens de forfaitaire tabel. In onderdeel C wordt voor de situatie dat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van de in artikel 15 van de Wet BPM neergelegde teruggaafregelingen een expliciete aangifteverplichting en een doorschuifregeling met gesloten beurzen opgenomen. In onderdeel D wordt de in artikel 16 van de Wet BPM opgenomen teruggaafregeling voor taxi’s en openbaar vervoer in gelijke zin aangepast, en wordt bovendien de teruggaaf in drie jaarlijkse termijnen van telkens 1/3 deel achteraf, omgezet in één voorwaardelijke teruggaaf vooraf.

Artikel 2 regelt dat artikel III, onderdelen A, B, C en D, in werking treedt met ingang van 1 juli 2006.

In deze onderdelen worden enige wijzigingen aangebracht in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in verband met de instelling van een zelfstandig kwarttarief voor kampeerauto’s en het verruimen van de delegatiebepalingen van de kwart- en halftariefregelingen.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Naar boven