Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2006, 283 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2006, 283 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 4 april 2006, nr. WJZ/2006/15109 (2634), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 120 van de Wet op het primair onderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 24 april 2006, nr. W05.06.0090/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 16 mei 2006, nr. WJZ/2006/21718 (2634), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt de tabel vervangen door:
Leerling categorie | ||
---|---|---|
a. | Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de desbetreffende ouder of verzorger. | 0,3 |
b. | Leerling van wie een ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs, en van wie de andere ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt dat de ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs. | 1,2 |
, en wordt in de laatste volzin «Met het hebben genoten van een schoolopleiding tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs», vervangen door: Met het hebben gevolgd van een schoolopleiding op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg.
2. In het tweede lid wordt «gelijk aan 9% van het aantal leerlingen» vervangen door: gelijk aan 6,4% van het aantal leerlingen.
3. Onder vernummering van het derde tot het vierde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidend:
3. Indien het schoolgewicht hoger is dan 80% van het aantal op de teldatum ingeschreven leerlingen van de basisschool, wordt het schoolgewicht vastgesteld op 80% van het aantal op de teldatum op de basisschool ingeschreven leerlingen.
1. In het schooljaar 2006–2007 is artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO van toepassing ten aanzien van elke leerling die geboren is na 1 oktober 2000.
2. In het schooljaar 2007–2008 is artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO van toepassing ten aanzien van elke leerling die geboren is na 1 oktober 1999.
3. In het schooljaar 2008–2009 is artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO van toepassing ten aanzien van elke leerling die geboren is na 1 oktober 1998.
4. In het schooljaar 2009–2010 is artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO van toepassing ten aanzien van elke leerling die geboren is na 1 oktober 1994.
5. Indien ten aanzien van een leerling een van de eerste vier leden van dit artikel van toepassing is, wordt voor die leerling in dat betreffende schooljaar uitsluitend bij de toelating tot een basisschool dan wel bij de overgang van de toepasselijkheid van artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit naar de toepasselijkheid van artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO, een gewicht vastgesteld op grond van artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO.
6. Artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing ten aanzien van een leerling zolang voor hem niet op grond van het vijfde lid een gewicht is vastgesteld.
7. In de schooljaren genoemd in het eerste tot en met vierde lid worden, in afwijking van artikel 27, tweede lid, van het Besluit bekostiging WPO, de gewichten van de leerlingen voor wie op grond van het eerste tot en met zesde lid een gewicht is vastgesteld, bij elkaar opgeteld.
8. In de schooljaren genoemd in het eerste tot en met vierde lid wordt het schoolgewicht berekend door de som van de op grond van het zevende lid vastgestelde gewichten van de op de teldatum ingeschreven leerlingen te verminderen met een getal, gelijk aan een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van het aantal leerlingen op de teldatum. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Indien de uitkomst negatief is bedraagt het schoolgewicht nul.
9. Artikel 27, derde en vierde lid, van het Besluit bekostiging WPO zijn in de schooljaren genoemd in het eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing op het schoolgewicht zoals vastgesteld in het zevende en achtste lid.
In het Besluit bekostiging WEC worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In artikel 14, onderdeel j, wordt in de kolom Factor N voor het voortgezet speciaal onderwijs, «12» vervangen door: 7.
2. In artikel 33, onderdeel j, wordt in de kolom Voortgezet speciaal onderwijs, «0,1252» vervangen door: 0,1598.
3. In artikel 56b, tweede lid, wordt de zinsnede «voor 1 mei» vervangen door: voor 1 juli.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
Uitgegeven de zevenentwintigste juni 2006
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Doel van de nieuwe gewichtenregeling
Het hoofddoel van de in deze algemene maatregel van bestuur vastgelegde gewichtenregeling (hierna te noemen: de nieuwe gewichtenregeling) is beter aan te sluiten bij de feitelijke achterstanden van groepen leerlingen in het basisonderwijs.
Uit cijfers uit het Onderwijsverslag 2003–2004 (Inspectie van het Onderwijs, 2005) blijkt dat de allochtone achterstandsleerlingen hun achterstand geleidelijk inlopen. De autochtone achterstandsleerlingen kampen met blijvende, zelfs groeiende achterstand. Hun taalachterstand ten opzichte van de gemiddelde Nederlandse leerling neemt toe. Ook het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft hierop gewezen («Autochtone achterstandsleerlingen: een vergeten groep», SCP, 2003). Dit is de reden dat in de nieuwe gewichtenregeling autochtone achterstandsleerlingen een grotere prioriteit krijgen dan tot nu toe het geval is geweest.
Steeds duidelijker blijkt dat met het achtergrondkenmerk «etniciteit» onvoldoende wordt aangesloten bij de feitelijke achterstand van leerlingen en dat dit daarom geen goed criterium meer is voor bekostiging in het kader van de nieuwe gewichtenregeling. De Onderwijsraad heeft in zijn advies «Wat ’t zwaarst weegt... Een nieuwe aanpak voor het onderwijsachterstandenbeleid» (Den Haag, november 2001), geadviseerd het opleidingsniveau van de ouders als criterium te hanteren voor de nieuwe gewichtenregeling. Om die redenen is etniciteit geen criterium meer in de nieuwe gewichtenregeling. Gelet op artikel 18, aanhef en sub b, van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) zal etniciteit als persoonsgegeven in het kader van de toepassing van de nieuwe gewichtenregeling dan ook niet meer worden verwerkt.
Het opleidingsniveau van ouders wordt doorslaggevend voor het vaststellen van een gewicht voor een leerling, omdat dat meer zegt over de feitelijke onderwijsachterstand van kinderen dan het land van herkomst. Met de nieuwe gewichtenregeling komt het geld daar terecht waar het ’t hardst nodig is.
Inhoud van de nieuwe gewichtenregeling
Aan de hand van het opleidingsniveau van beide ouders, wordt voor elke leerling in het basisonderwijs bepaald òf en zo ja, welk gewicht voor die leerling kan worden vastgesteld.
Leerlingen voor wie een gewicht kan worden vastgesteld, komen in aanmerking voor óf het gewicht 0,3 óf het gewicht 1,2. Het gewicht 0,3 wordt vastgesteld voor een leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Het gewicht 1,2 wordt vastgesteld voor een leerling van wie één ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs, en van wie de andere ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg.
Voor de indeling in twee categorieën gewichtenleerlingen en de daarbij behorende twee leerlinggewichten is om de volgende redenen gekozen.
Bij de herijking van de gewichtenregeling is met behoud van het goede van de huidige regeling, die ook al voor een belangrijk deel gebaseerd was op de opleidingsniveaus van de ouders, een nieuwe regeling ontworpen die beter aansluit bij de feitelijke achterstanden van leerlingen. Er is gekozen voor twee categorieën gewichten om tot een indeling te komen die op de meest effectieve wijze het beschikbare gewichtenbudget verdeelt over die categorieën leerlingen. Uit onderzoek is gebleken dat de hoogte van de door de ouders genoten opleidingen voor die indeling de beste basis vormt, omdat opleidingsniveau de beste verdeelsleutel is voor het aansluiten bij feitelijke onderwijsachterstanden van leerlingen.
Bovendien blijkt uit de leerlingprestaties van achterstandsleerlingen dat de gekozen twee (combinaties van) opleidingsniveaus de beste indeling is voor het toekennen van gewichtengelden omdat zich bij die categorieën leerlingen de grootste onderwijsachterstanden voordoen. Die zijn het grootst bij leerlingen waarvan beide ouders maximaal basisonderwijs hebben genoten dan wel één van de ouders maximaal basisonderwijs en de andere ouder maximaal praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs heeft genoten.
De achterstanden van leerlingen waarvan beide ouders meer dan basisonderwijs hebben genoten, maar ook niet meer dan praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs, zijn minder groot dan die van de eerste categorie leerlingen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de nieuwe gewichten is aangesloten bij de huidige gewichten 0,25 en 0,9: het gewicht 0,25 is 0,30 geworden en het gewicht 0,9 is 1,2 geworden.
De verhouding van het laagste tot het hoogste gewicht (0,25: 0,9 en 0,3: 1,2) is hiermee ongeveer gelijk gebleven. Er is voor gekozen het geld dáár in te zetten waar de feitelijke achterstand het grootst is.
De categorie leerlingen met het gewicht 0,30 zal voor het merendeel dezelfde groep leerlingen betreffen als de huidige 0,25-leerlingen (de autochtone achterstandsleerlingen). Ook voor het gewicht 0,25 geldt dat het opleidingsniveau van beide ouders maximaal ligt op het niveau voorbereidend beroepsonderwijs. Omdat is gebleken dat de achterstanden van deze categorie leerlingen onvoldoende worden teruggedrongen, is gekozen voor verhoging naar het gewicht 0,3. Hierdoor worden (in combinatie met verlaging van de drempel), meer mogelijkheden geboden de achterstanden van leerlingen die onder deze opleidingscategorie gaan vallen, terug te dringen.
Het zware gewicht van 1,2 wordt gerechtvaardigd door het feit dat leerlingen die in aanmerking komen voor het gewicht 1,2 veelal te maken hebben met zware (taal)achterstanden. Onder deze categorie vallen ook leerlingen waarvan één of beide ouders geen enkele schoolopleiding hebben genoten. Zij vormen niet alleen een veel zwaardere categorie leerlingen dan de 0,3 leerlingen, maar hebben ook te maken met een veel zwaardere problematiek dan de huidige 0,9-leerlingen.
Op deze wijze is gewaarborgd dat er niet te veel herverdeeleffecten optreden. Na de volledige invoering van de gewichtenregeling zal worden bezien of de gekozen gewichten aanpassing behoeven.
Voor een eenoudergezin wordt voor een leerling van wie de ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs het gewicht 1,2 vastgesteld. Als de ouder of verzorger van een leerling een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg, wordt voor die leerling het gewicht 0,3 vastgesteld.
Of een leerling deel uitmaakt van een eenoudergezin, hangt af van de situatie bij inschrijving van een leerling op een basisschool. Berust de verzorging op dat moment bij één ouder, dan betreft het een eenoudergezin. Echter, als er sprake is van co-ouderschap (beide ouders zijn afwisselend belast met de dagelijkse verzorging), dan betreft het geen eenoudergezin. De informatie hierover wordt, net zoals voorheen het geval was, ontleend aan de ouderverklaring. Voor de vaststelling van het gewicht van een leerling is het opleidingsniveau van de ouder die belast is met de dagelijkse verzorging van het kind bepalend.
De drempel voor scholen om in aanmerking te komen voor bekostiging op grond van de nieuwe gewichtenregeling, wordt gedurende een periode van vier jaar verlaagd van 9% naar 6,4%. Verlaging van de drempel leidt ertoe dat een school eerder in aanmerking komt voor toekenning van middelen op grond van de nieuwe gewichtenregeling. Dit betekent dat vooral scholen met voornamelijk leerlingen voor wie een laag gewicht is vastgesteld, eerder in aanmerking komen voor toekenning van middelen op grond van de nieuwe gewichtenregeling. In verband met de door de Tweede Kamer op 6 december 2005 aangenomen motie Slob c.s. (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VIII, nr. 135) over de nieuwe gewichtenregeling, zal een maximale inspanning worden verricht om te bezien of het budgettaire kader het in de toekomst mogelijk maakt de drempel in de loop der jaren nog verder te verlagen (dan van 9% naar 6,4%).
In de nieuwe gewichtenregeling is een plafond opgenomen van 80%. Dit betekent dat voor alle leerlingen die in aanmerking komen voor een gewicht, het gewicht wordt vastgesteld en meegeteld, maar dat er een maximum in de bekostiging wordt aangebracht. Hierdoor ontvangt een school in totaal maximaal 180% van de middelen die zij zou ontvangen wanneer geen rekening zou worden gehouden met toekenning van middelen op grond van de nieuwe gewichtenregeling. De introductie van het plafond is gebaseerd op de redenering dat de problemen van de school niet meer toenemen als er meer dan een bepaald percentage van de leerlingen tot de groep van de gewichtenleerlingen behoort. Met het plafond wordt een maximum gesteld aan de inzet van extra formatie op scholen met veel gewichtenmiddelen. Verder wordt hiermee een bekostigingselement weggenomen dat kan leiden tot meer segregatie.
Kort samengevat ziet de nieuwe gewichtenregeling er als volgt uit:
Laagste gewicht: | 0,3 |
Hoogste gewicht: | 1,2 |
Drempel: | 6,4% |
Plafond: | 80% |
Opleidingsniveaus van de ouders
Om voor scholen, uitvoeringsinstanties en andere betrokkenen helder te maken in welk geval voor een leerling het gewicht 0,3 of 1,2 kan worden vastgesteld, wordt hieronder ingegaan op de diverse opleidingsniveaus.
Nederlandse opleidingsniveaus:
Met het gevolgd hebben van een schoolopleiding op maximaal het niveau basisonderwijs, wordt gelijkgesteld het gevolgd hebben van een schoolopleiding op maximaal het niveau (voortgezet) speciaal onderwijs zeer moeilijk lerende kinderen ((v)so zmlk). Wanneer binnen het overig (v)so een schoolopleiding is gevolgd, is het niveau van die schoolopleiding bepalend voor de vaststelling van het gewicht.
Onder de formulering «maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs, voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg», wordt ook verstaan het behaald hebben van een getuigschrift praktijkonderwijs, schooldiploma praktijkonderwijs of diploma vbo, voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Het gevolgd hebben van een schoolopleiding op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs, voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg, wordt gelijkgesteld met het maximaal twee jaar gevolgd hebben van onderwijs in een andere schoolopleiding in het voortgezet onderwijs. Onder een schoolopleiding op maximaal het niveau voorbereidend beroepsonderwijs, voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg vallen eveneens de volgende, inmiddels niet meer bestaande, schoolopleidingen:
lager beroepsonderwijs (lbo)
lagere agrarische school (las)
lagere technische school (lts)
lager economisch en administratief onderwijs (leao)
lager huishoud- en nijverheidsonderwijs (lhno)
ambachtsschool
huishoudschool
technische school
individueel beroepsonderwijs.
Buitenlandse opleidingsniveaus:
Van ouders of verzorgers die onderwijs in het buitenland hebben gevolgd, kan het lastiger zijn het juiste opleidingsniveau vast te stellen. Om het vaststellen van het gewicht voor de kinderen van deze groep ouders of verzorgers makkelijker te maken zijn richtlijnen opgesteld die in een voorlichtingsbrochure aan de scholen bekend zijn gemaakt.
Gefaseerde invoering van de nieuwe gewichtenregeling
In verband met de uitvoerbaarheid voor basisscholen, wordt de nieuwe gewichtenregeling gedurende een periode van vier jaar ingevoerd. Dit betekent dat scholen in vier jaar toegroeien naar het nieuwe bekostigingsniveau. Dit tempo biedt de meeste scholen voldoende gelegenheid om zorgvuldig in te spelen op de veranderingen in de bekostiging. De eerste leerlingentelling voor de nieuwe gewichtenregeling vindt plaats op 1 oktober 2006. Voor leerlingen die op 1 oktober 2006 vier en vijf jaar zijn, wordt een gewicht vastgesteld op grond van de criteria van de nieuwe gewichtenregeling. Voor de overige leerlingen blijft de oude gewichtenregeling van kracht. De financiële consequenties van deze telling werken met ingang van 1 januari 2007 door in de bekostiging voor de materiële instandhouding en met ingang van 1 augustus 2007 in de bekostiging van de formatie. Op 1 oktober 2007 wordt voor leerlingen van 4 en 7 jaar op grond van de criteria van de nieuwe gewichtenregeling een gewicht vastgesteld met bekostigingsconsequenties per 2008. De leerlingen die in dat schooljaar de leeftijd van 5 of 6 jaar hebben, nemen op grond van de nieuwe gewichtenregeling in het schooljaar 2006–2007 het voor hen vastgestelde gewicht mee in dat schooljaar en gedurende de rest van hun verblijf op die basisschool. Op 1 oktober 2008 wordt voor de leerlingen van 4 en 9 jaar op grond van de criteria van de nieuwe gewichtenregeling een gewicht vastgesteld, met bekostigingsconsequenties voor 2009 en op 1 oktober 2009 de leerlingen van 4 en 11 jaar (of ouder), met bekostigingsconsequenties voor 2010. Op deze manier zal het systeem van de nieuwe gewichtenregeling met ingang van 2010 volledig ingevoerd zijn.
De verlaging van de drempel gaat in fases, gedurende de overgangsrechtelijke periode van vier jaar. Het plafond wordt wel direct ingevoerd, omdat dit geen grote herverdeeleffecten met zich meebrengt. Het onderwijsveld vindt deze aanpak goed uitvoerbaar en haalbaar. Ook de Centrale Financiën Instellingen (CFI) is positief over het voorgestelde invoeringstraject.
MenO-risico en controle van de leerlingenadministratie
Bij de wijziging van de gewichtenregeling is gekozen voor een gewichtenregeling op basis van de opleidingsniveaus van de ouders van de basisschoolleerlingen. De argumentatie hiervoor is dat het opleidingsniveau van ouders een (wetenschappelijk) breed gedragen indicator voor onderwijsachterstanden is en hiermee een doeltreffende indicator is.
Om het risico in het kader van misbruik en oneigenlijk gebruik (MenO-risico) van de gewichtenregeling zo klein mogelijk te houden, wordt er blijvend naar gestreefd om dit risico te verkleinen.
Zo is het mogelijk om in de wijze waarop de gegevens worden verzameld verbetering aan te brengen door een meer nauwgezette gegevensverzameling aan de hand van zorgvuldig opgestelde handreikingen voor scholen. Deze handreikingen kunnen de scholen houvast bieden bij het aan de hand van de opleidingsniveaus van zowel autochtone als allochtone ouders bepalen van het gewicht van de leerling en de invoering van de nieuwe gewichtenregeling. Een goede voorlichting aan het onderwijsveld over de nieuwe gewichtenregeling en de geldende richtlijnen voor het bepalen van het gewicht van de leerling dragen bij aan het verminderen van het MenO-risico.
Overigens is het MenO-risico geen nieuw verschijnsel, want het criterium «opleidingsniveau van ouders» maakt ook deel uit van de huidige gewichtenregeling die al 20 jaar bestaat. In het Rijksjaarverslag van OCW is dit risico sinds een aantal jaren aangemerkt als «restant MenO» (restant MenO is de MenO-gevoeligheid die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle en sancties zijn getroffen). Dit wil zeggen dat het een politiek, met de Tweede Kamer afgestemd, geaccepteerd risico is.
Ook een goede controle op de leerlingenadministratie vermindert het MenO-risico.
De Departementale Auditdienst (AD) controleert bij steekproef de juistheid van de teldatumopgave, het ondertekende inschrijfformulier, de ondertekende ouderverklaring en het daarbij behorende gewicht van de leerling. Hierbij worden de gegevens uit de leerlingenadministratie van de scholen gebruikt. Voor de controle van de opleidingsgegevens van de ouders worden de bij de Informatie Beheer Groep beschikbare gegevens gehanteerd. Dit heeft een preventieve werking.
In artikel 6 van het Besluit bekostiging WPO is opgenomen dat de school er zorg voor draagt dat er een overzichtelijke administratie beschikbaar is van de gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de bekostiging van personeelskosten. Mocht bij de controle blijken dat de door de ouders opgegeven opleidingsgegevens en daarmee het voor een leerling vastgestelde leerlinggewicht en/of de teldatumopgave niet correct zijn, dan wordt dit gecorrigeerd.
De Auditdienst begint met de controle in de eerste helft van het kalenderjaar volgend op de teldatum. De uitkomsten van de administratieve controles worden gerapporteerd aan CFI.
College bescherming persoonsgegevens (CBP)
Op 14 maart 2006 heeft het CBP op grond van artikel 51, tweede lid, van de WBP, advies uitgebracht over dit besluit. Het CBP heeft geadviseerd de nota van toelichting te verrijken door hierin explicieter aandacht te besteden aan de belangen die in het geding zijn bij de gegevensverwerking in het kader van de nieuwe gewichtenregeling.
In artikel 16 van de WBP is vastgelegd dat verwerking van een aantal bijzondere gegevens niet is toegestaan, dan voor zover dat bij wet is bepaald. Tot deze gegevens behoren ook gegevens met betrekking tot de etniciteit. In de paragraaf over het doel van de nieuwe gewichtenregeling is daarom expliciet aangegeven dat etniciteit in het kader van de toepassing van de nieuwe gewichtenregeling niet meer verwerkt mag worden, omdat het geen criterium meer is in het kader van de nieuwe gewichtenregeling.
Op grond van de artikelen 33 en 34 van de WBP is vereist dat ouders door de school worden geïnformeerd over de voorgenomen verwerking van hun persoonsgegevens in de leerling-administratie en de noodzaak hiervan. Hiervoor zal aandacht gevraagd worden bij de scholen.
Het informeren van ouders over de verwerking van hun persoonsgegevens sluit ook aan bij het op 19 november 2003 gesloten Convenant bescherming leerling-, deelnemer- en studentgegevens op scholen en instellingen.
In artikel 27 van de WBP is opgenomen dat een voorgenomen verwerking van persoonsgegevens door de verantwoordelijke gemeld moet worden bij het CBP (in dit geval is dat de school). Verwerking van gegevens door onderwijsinstellingen van gegevens betreffende hun leerlingen, deelnemers of studenten kunnen op grond van artikel 19 van het Vrijstellingsbesluit (Stb. 2001, nr. 250) vrijgesteld worden van de meldingsplicht. In artikel 19, derde lid, onderdeel d, van het Vrijstellingsbesluit is opgenomen dat bepaalde gegevens van ouders verwerkt mogen worden. Tot die gegevens behoren, volgens de toelichting bij dit artikelonderdeel echter niet de opleidingsgegevens van de ouders. Niettemin kunnen naar het oordeel van het CBP de opleidingsgevens van de ouders tot de gegevens betreffende de leerlingen gerekend worden indien, voor zover en zolang deze gegevens noodzakelijk zijn voor het gerechtvaardigd belang van de school (artikel 8, sub f van de WBP in relatie met artikel 19, derde lid, onderdeel j van het Vrijstellingsbesluit WBP). In het kader van de nieuwe gewichtenregeling worden de opleidingsgegevens van de ouders gebruikt teneinde vast te kunnen stellen of een school in aanmerking komt voor extra formatie voor het bestrijden van onderwijsachterstanden bij de leerlingen van de school. In die zin is er sprake van een gerechtvaardigd belang, op grond waarvan scholen vrijgesteld kunnen worden van de meldingsplicht. Voorts zullen de scholen er op gewezen worden dat de opleidingsgegevens van de ouders uiterlijk twee jaren nadat de basisschool is afgerond, moeten worden verwijderd (artikel 19, vijfde lid, van het Vrijstellingsbesluit WBP).
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De uitkomst van de uitvoeringstoets van CFI is, dat de nieuwe gewichtenregeling goed uitvoerbaar is en beter handhaafbaar dan de huidige gewichtenregeling, maar dat er nog steeds sprake is van een rest M&O.
Uitgangspunt van de nieuwe gewichtenregeling is dat de herijking budgettair neutraal plaatsvindt. Omdat de invoering van de nieuwe gewichtenregeling budgettair neutraal plaatsvindt, hebben wijzigingen van de bestaande gewichten en verlaging van de drempel automatisch een verschuiving van de middelen over de scholen tot gevolg. Bij de gemaakte keuzes is die verschuiving vooral voelbaar voor scholen in de grote gemeenten; zij gaan er in het algemeen financieel niet op vooruit in tegenstelling tot de scholen in de overige gemeenten die er in het algemeen financieel wel op vooruitgaan. Om scholen die te maken hebben met grote negatieve herverdeeleffecten tegemoet te komen, zal voor de eerste drie jaar van invoering binnen de voor het onderwijsachterstandenbeleid beschikbare middelen een regeling worden getroffen.
Artikel I, eerste lid (artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO)
In het eerste lid wordt het opleidingsniveau van de ouders of verzorgers van een leerling in het basisonderwijs als uitgangspunt genomen voor het vaststellen van de extra bekostiging die een school voor een achterstandsleerling ontvangt. Om die reden zijn de onderdelen b, c en d uit de tabel geschrapt. Deze onderdelen hadden betrekking op leerlingen die in een internaat of in een pleeggezin verblijven en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend, leerlingen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het Besluit trekkende bevolking WPO en leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond.
In plaats van de gewichten 0,25, 0,4, 0,7 en 0,9 gelden nu nog maar twee gewichten: 0,3 en 1,2. De tabel is hierop aangepast en de schoolopleidingen zijn aangepast aan de huidige benamingen ervan. De term «niveau» is gehandhaafd: gevolgde schoolopleidingen met hetzelfde niveau maar met een andere benaming kunnen daardoor eveneens worden aangemerkt als schoolopleidingen genoemd in het eerste lid.
Artikel I, tweede lid (artikel 27, tweede lid, van het Besluit bekostiging WPO) en artikel II, achtste lid
In het tweede lid wordt het drempelpercentage aangepast. Het drempelpercentage wordt fasegewijs gedurende een periode van vier jaar gewijzigd van 9% in 6,4%. In artikel II is aangegeven dat de vaststelling van het drempelpercentage gedurende de vierjarige overgangsperiode bij ministeriële regeling plaats zal vinden. Na afloop van deze overgangsperiode zal het drempelpercentage 6,4% bedragen.
Artikel I, derde lid (artikel 27, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO)
In het derde lid van artikel 27 is een plafond opgenomen van 80%. Het percentage van 80% geldt na toepassing van artikel 27, tweede lid.
De geleidelijke invoering van de nieuwe gewichtenregeling noodzaakt tot aanpassing van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO gedurende de overgangsperiode van vier jaar.
Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid
Om voor de leerlingen die in de schooljaren 2006–2007, 2007–2008, 2008–2009 en 2009–2010 de leeftijd van respectievelijk 5, 7, 9 en 14 jaar of jonger hebben, het gewicht vast te stellen op grond van de nieuwe gewichtenregeling (welk gewicht ook 0 kan zijn), is een bepaling die toepasselijkheid van artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO gedurende de overgangsperiode in deze schooljaren mogelijk maakt, noodzakelijk. Het eerste tot en met vierde lid komen hieraan tegemoet.
Artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO bepaalt echter dat het gewicht wordt vastgesteld bij toelating tot een basisschool. Aangezien ook voor de reeds toegelaten leerlingen die overgaan van de oude regeling naar de nieuwe regeling het gewicht eenmalig opnieuw moet worden vastgesteld, is het vijfde lid opgenomen.
De combinatie van het eerste tot en met vierde lid met het vijfde lid maakt dat in de schooljaren 2006–2007, 2007–2008, 2008–2009 en 2009–2010 voor leerlingen van 4 en 5 jaar, respectievelijk 4 en 7 jaar, 4 en 9 jaar, en 4 en 11 t/m 14 jaar een gewicht vastgesteld wordt op grond van artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO.
In het vierde lid is opgenomen dat artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO van toepassing is in het schooljaar 2009–2010 voor leerlingen van 14 jaar en jonger. Op grond van artikel 39, vierde lid, van de WPO is het namelijk mogelijk dat een leerling maximaal tot en met het 14e levensjaar onderwijs aan een basisschool volgt.
Voor de leerlingen die vanwege hun geboortedatum gedurende een schooljaar tijdens de overgangsperiode niet in aanmerking komen voor het vaststellen van een gewicht op grond van het eerste tot en met vierde juncto vijfde lid, blijft de gewichtenregeling, zoals die luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, van toepassing gedurende de overgangsperiode. In het schooljaar 2006–2007 zijn dit alle leerlingen van 6 jaar en ouder, in 2007–2008 alle leerlingen van 8 jaar en ouder, in 2008–2009 alle leerlingen van 10 jaar en ouder en in 2009–2010 is dat geen enkele leerling meer.
Zevende, achtste en negende lid
Omdat gedurende de overgangsperiode enerzijds op grond van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO zoals opgenomen in dit besluit, voor leerlingen gewichten worden vastgesteld en anderzijds op grond van het vijfde lid gewichten worden vastgesteld op grond van artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, zoals dit luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, is een voorziening getroffen teneinde vast te leggen dat per schooljaar gedurende de overgangsperiode, de gewichten van de leerlingen moeten worden opgeteld om het totale schoolgewicht in dat schooljaar vast te kunnen stellen. Voor de drempel en het plafond geldt dat deze over de in de vorige volzin beschreven optelling van de gewichten moeten worden berekend.
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer is een motie aangenomen waarin wordt verzocht de groepsgrootte van het onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen te verkleinen (Kamerstukken II 2005/06, 30 300, nr. 9). Hiervoor is een bedrag van € 15 miljoen beschikbaar gekomen. De uitvoering van deze motie is toegespitst op het voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen (vso-zmlk), omdat daar een groot verschil in bekostiging is in vergelijking met andere onderwijssoorten. Hierdoor was het bijna niet mogelijk in het vso-zmlk arbeidsgerichte trajecten in te richten. Als gevolg van de motie kan nu ook in het voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen arbeidsgericht onderwijs worden verzorgd.
In artikel 2, derde lid, van het het Besluit informatievoorziening WPO/WEC (Stb. 2005, nr. 126) is opgenomen dat het bevoegd gezag, het regionaal expertisecentrum of de centrale dienst voor 1 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop het jaarverslag betrekking heeft de jaarrekening verzendt. Deze uiterste datum van verzending is in overeenstemming met de uiterste datum van verzending die in het Burgerlijk Wetboek wordt gehanteerd en in de onderwijsregelgeving is deze uiterste datum van verzending eveneens doorgevoerd. Aanpassing van artikel 56b van het Besluit bekostiging WEC is hierbij over het hoofd gezien. In dit artikellid wordt dat hersteld.
Dit besluit moet worden voorgehangen bij de Tweede Kamer op grond van artikel 119a, van de Wet op het primair onderwijs. Om die reden kan nog geen datum worden vastgesteld waarop het besluit in werking moet treden. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 augustus 2006.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 juli 2006, nr. 132.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2006-283.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.