Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2006, 272 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2006, 272 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 3 maart 2006, nr. WJZ 6015750;
Gelet op richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135), richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189), en de artikelen 5, 9 en 26 van de Metrologiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 21 april 2006, nr. W10.06.0064/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 18 mei 2006, nr. WJZ 6036397;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Metrologiewet;
b. richtlijn meetinstrumenten: richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135);
c. richtlijn niet-automatische weegwerktuigen: richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189);
d. fabrikant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de overeenstemming van het meetinstrument met de bij of krachtens de wet gestelde eisen aan het instrument voordat het in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen, waarbij hij als doel heeft dat meetinstrument onder eigen naam in de handel te brengen of voor eigen doeleinden in gebruik te nemen;
e. CE-markering: markering, overeenkomstig het model van punt I.B.d) van de bijlage bij besluit nr. 93/465/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PbEG L 220);
f. instrumentspecifieke bijlage: bijlage MI-001, MI-002, MI-003, MI-004, MI-005, MI-006, MI-007, MI-008, MI-009 of MI-010 bij de richtlijn meetinstrumenten;
g. beoordelingsprocedurebijlage: bijlage A, A1, B, C, C1, D, D1, E, E1, F, F1, G, H of H1 bij de richtlijn meetinstrumenten;
h. niet-automatisch weegwerktuig: werktuig voor het bepalen van de massa van een lichaam met gebruikmaking van de werking van de zwaartekracht op dat lichaam, waarbij voor het wegen tussenkomst van een bedienaar noodzakelijk is, alsmede zodanige werktuigen die bovendien worden gebruikt voor het bepalen van met de massa verband houdende grootheden, hoeveelheden, parameters of kenmerken.
Een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet is het bij het drijven van handel, bij levering uit hoofde van beroep of bedrijf en bij het vaststellen van belastingen of van andere heffingen:
a. meten van een stromende hoeveelheid gasvormige brandstof, al dan niet onder herleiding van de onder meetomstandigheden gemeten hoeveelheid naar een hoeveelheid onder basisomstandigheden, voor huishoudelijk gebruik, handelsgebruik of licht industrieel gebruik;
b. meten van binnen een stroomkring verbruikte actieve elektrische energie voor huishoudelijk gebruik, handelsgebruik of licht industrieel gebruik;
c. continu en dynamisch meten in volume of massa van stromende vloeistoffen met uitzondering van water, al dan niet onder herleiding van de onder meetomstandigheden gemeten hoeveelheid naar een hoeveelheid onder basisomstandigheden, binnen een gesloten leiding, ten behoeve van
1°. het vaststellen van een hoeveelheid brandstof, al dan niet in de vorm van een vloeibaar gas, bij het tanken van motorvoertuigen, kleine schepen en kleine vliegtuigen;
2°. het vaststellen van een hoeveelheid cryogene vloeistoffen;
3°. het vaststellen van een hoeveelheid vloeistoffen bij het laden van schepen, of
4°. het in andere gevallen vaststellen van een hoeveelheid vloeistoffen;
d. bepalen van de massa van een lichaam op grond van de werking van de zwaartekracht op dat lichaam, zonder tussenkomst van een bedienaar en volgens een vooraf bepaald programma van automatische processen, en in het bijzonder
1°. het bepalen van de massa van vooraf samengevoegde afzonderlijke lasten of enkelvoudige lasten los materiaal, al dan niet met onderverdeling van artikelen met een verschillende massa of ter controle van voorverpakkingen;
2°. het bepalen van de massa bij het vullen van houders met een vooraf bepaalde en vrijwel constante hoeveelheid bulkgoed;
3°. het bepalen van de massa van bulkgoed door het in afzonderlijke lasten te verdelen, vervolgens de massa van de afzonderlijke last te bepalen en tenslotte de massa van de afzonderlijke lasten bij elkaar op te tellen;
4°. het ononderbroken bepalen van de massa van bulkgoed op een continue bewegende transportband;
5°. het bepalen van de massa van treinen en spoorwegwagons;
e. op basis van een door een afstandssignaalgenerator afgegeven signaal berekenen van afstand en het meten van tijdsduur in verband met het vaststellen van vergoedingen voor taxivervoer;
f. bepalen van de lengte van de randen van het kleinste omhullende rechthoekige parallellepipedum van een product.
Een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet is het
a. bij het drijven van handel,
b. bij het berekenen van een recht, heffing, belasting, premie, boete, vergoeding of soortgelijke verschuldigde bedragen,
c. bij de toepassing van wettelijke regelingen of andere besluiten van bestuursorganen of voor gerechtelijke expertise,
d. bij het bepalen van de prijs op grond van de massa voor rechtstreekse verkoop aan het publiek en voor voorverpakte artikelen,
bepalen van de massa van een lichaam met gebruikmaking van de werking van de zwaartekracht op dat lichaam, waarbij voor het wegen tussenkomst van een bedienaar noodzakelijk is, al dan niet vergezeld gaand van het bepalen van met de massa verband houdende grootheden, hoeveelheden, parameters of kenmerken.
Meetinstrumenten en onderdelen als bedoeld in de onderdelen a tot en met f voldoen voordat zij in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of voor ingebruikneming verder worden verhandeld, aan de in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten opgenomen essentiële eisen en aan de toepasselijke essentiële eisen in de hierna bij het meetinstrument vermelde instrumentspecifieke bijlage:
a. gasmeters en volumeherleidingsinstrumenten met een in artikel 2, onder a, vermelde taak: bijlage MI-002;
b. kilowattuurmeters met een in artikel 2, onder b, vermelde taak: bijlage MI-003;
c. vloeistofmeetinstallaties met een in artikel 2, onderdeel c, bedoelde taak: bijlage MI-005;
d. automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, bedoelde taak: bijlage MI-006;
e. taxameters met een in artikel 2, onderdeel e, bedoelde taak: bijlage MI-007;
f. multidimensionale meetinstrumenten met een in artikel 2, onderdeel f, bedoelde taak: bijlage MI-009, hoofdstukken I en IV.
1. Een niet-automatisch weegwerktuig met een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing als bedoeld in artikel 3 voldoet voordat het in de handel wordt gebracht, in gebruik wordt genomen, voor in gebruikneming verder wordt verhandeld of wordt gebruikt aan de fundamentele voorschriften van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.
2. Indien het niet-automatische weegwerktuig inrichtingen bevat of is aangesloten op inrichtingen die niet voor de meettaak in een specifiek toepassingsgebied als bedoeld in artikel 3 bestemd zijn, gelden de in het eerste lid bedoelde voorschriften niet voor die inrichtingen.
1. Meetinstrumenten als bedoeld in de onderdelen a tot en met g en in voorkomend geval nader geduid in de hierna bij het meetinstrument vermelde instrumentspecifieke bijlage, voldoen ten behoeve van verkrijging van een CE-markering en de aanvullende metrologische markering aan de in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten opgenomen essentiële eisen en aan de toepasselijke essentiële eisen in de desbetreffende instrumentspecifieke bijlage:
a. watermeters bestemd voor huishoudelijk, handels- en licht industrieel gebruik: bijlage MI-001;
b. warmtemeters bestemd voor huishoudelijk, handels- of licht industrieel gebruik en de in bijlage MI-004 genoemde onderdelen: bijlage MI-004;
c. lengtematen: bijlage MI-008, hoofdstuk I;
d. inhoudsmaten: bijlage MI-008, hoofdstuk II;
e. lengtemeetinstrumenten: bijlage MI-009, hoofdstukken I en II;
f. oppervlaktemeetinstrumenten: bijlage MI-009, hoofdstukken I en III;
g. uitlaatgasanalysatoren bestemd voor inspectie en professioneel onderhoud van in gebruik zijnde motorvoertuigen: bijlage MI-010.
2. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde meetinstrumenten voorzien van een CE- markering en de aanvullende metrologische markering, in de handel te brengen, in gebruik te nemen of voor ingebruikneming verder te verhandelen, indien zij niet aan de in het eerste lid bedoelde eisen voldoen.
1. Een instrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 6 wordt vermoed overeen te stemmen met de in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten en in de toepasselijke instrumentspecifieke bijlage opgenomen essentiële eisen, indien het voldoet aan:
a. de normen waarmee de in artikel 13, eerste lid, van die richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen voor het betrokken meetinstrument in Nederland ten uitvoer zijn gelegd en waarvan de referentienummers door Onze Minister in de Staatscourant zijn bekendgemaakt,
b. de normen waarmee de onder a bedoelde geharmoniseerde normen in een andere lidstaat of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ten uitvoer zijn gelegd en waarvan de referentienummers in die lidstaat of andere staat zijn bekendgemaakt, of
c. de met de voor het betrokken meetinstrument gestelde essentiële eisen overeenkomende delen van normatieve documenten en lijsten als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de richtlijn meetinstrumenten waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, alsmede zijn bekendgemaakt in de Staatscourant door Onze Minister of zijn bekendgemaakt in een lidstaat of een andere staat als bedoeld onder b.
2. Indien een meetinstrument slechts ten dele voldoet aan de in het eerste lid bedoelde normen of normatieve documenten wordt voor dat gedeelte overeenstemming vermoed met de essentiële eisen die overeenkomen met het deel van die normen of normatieve documenten waaraan het meetinstrument voldoet.
1. Een niet-automatisch weegwerktuig als bedoeld in artikel 5 wordt vermoed overeen te stemmen met de in bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen opgenomen fundamentele voorschriften, indien het voldoet aan:
a. de normen waarmee de in artikel 5, eerste lid, van die richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen in Nederland ten uitvoer zijn gelegd en waarvan de referentienummers door Onze Minister in de Staatscourant zijn bekendgemaakt, of
b. de normen waarmee de onder a bedoelde geharmoniseerde normen in een andere lidstaat of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ten uitvoer zijn gelegd en waarvan de referentienummers in die lidstaat of andere staat zijn bekendgemaakt.
2. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de eisen waar meetinstrumenten bij gebruik aan moeten voldoen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van installatie en anderszins omtrent de omstandigheden waaronder het instrument wordt gebruikt.
Een geregeld meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of een meetinstrument als bedoeld in artikel 6 ondergaat, naar keuze van de fabrikant, één van de in de instrumentspecifieke bijlage voor dat instrument aangegeven overeenstemmingsbeoordelingen volgens de beoordelingsprocedurebijlagen.
1. De fabrikant mag elke technische oplossing kiezen die voldoet aan de in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten en in de instrumentspecifieke bijlage opgenomen essentiële eisen.
2. De fabrikant hoeft de overeenstemming van het instrument met de in het eerste lid bedoelde eisen niet aan te tonen wanneer hij:
a. de in de relevante geharmoniseerde Europese normen bedoelde oplossingen voor dat meetinstrument op juiste wijze toepast;
b. hij de oplossingen toepast die in de in artikel 7, eerste lid, bedoelde normen of normatieve documenten zijn weergegeven.
3. Indien de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure voorziet in een test, wordt vermoed dat voldaan is aan die test wanneer het met die test overeenkomende testprogramma is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 7, eerste lid, bedoelde normen of normatieve documenten en de testresultaten garanderen dat aan de essentiële eisen die zijn opgenomen in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten en in de toepasselijke instrumentspecifieke bijlage, is voldaan.
1. Een niet-automatisch weegwerktuig als bedoeld in artikel 5 ondergaat naar keuze van de aanvrager een overeenstemmingsbeoordeling volgens één van de in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van die richtlijn niet-automatische weegwerktuigen bedoelde procedures.
2. De bescheiden en briefwisseling met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde procedures zijn gesteld in de Nederlandse taal of in een andere taal die door de bij de procedure betrokken aangewezen instantie is aanvaard.
1. De fabrikant verricht de werkzaamheden en komt de verplichtingen na die in verband met de overeenstemmingsbeoordeling volgens de desbetreffende beoordelingsprocedurebijlage of volgens de gekozen procedure van overeenstemmingsbeoordeling, bedoeld in artikel 12, aan hem zijn opgedragen.
2. De fabrikant kan overeenkomstig de desbetreffende beoordelingsprocedurebijlage of overeenkomstig de gekozen procedure van overeenstemmingsbeoordeling, bedoeld in artikel 12, een in de Europese Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon schriftelijk machtigen namens hem op te treden ten aanzien van bepaalde verplichtingen en werkzaamheden.
3. Indien de fabrikant niet in de Europese Gemeenschap is gevestigd en niet een machtiging als bedoeld in het tweede lid heeft verstrekt, komt degene die het instrument in de handel brengt, de verplichtingen na voor zover de beoordelingsprocedurebijlage dat voorschrijft.
1. Voor een geregeld meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 5 dat in gebruik is genomen, bestaat de overeenstemmingsbeoordeling uit een keuring.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ten aanzien van de keuring worden gesteld.
1. De aangewezen instantie die toetsende werkzaamheden verricht in het kader van een overeenstemmingsbeoordeling als bedoeld in artikel 10 of artikel 12 draagt daarbij zorg voor de uitvoering van haar met die toetsende werkzaamheden samenhangende verplichtingen die in de beoordelingsprocedurebijlage of in de gekozen procedure van overeenstemming, bedoeld in artikel 12, zijn voorzien.
2. Voor zover de beoordelingsprocedurebijlage voorziet in de verplichting tot het verstrekken van gegevens aan de lidstaat door wie de aangewezen instantie is aangewezen, dan wel aan andere lidstaten, geldt dat in Nederland de gegevens worden verstrekt aan de toezichthoudende instantie.
3. Voor zover een procedure van overeenstemmingsbeoordeling als bedoeld in artikel 12 voorziet in het verstrekken van gegevens aan de Lid-Staten van de Europese Unie, geldt dat deze verstrekking geschiedt door tussenkomst van de toezichthoudende instantie.
4. De in artikel 14 bedoelde keuring wordt verricht door een aangewezen instantie of door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 11 van de wet.
1. De overeenstemming van een in de handel te brengen of in gebruik te nemen meetinstrument als bedoeld in artikel 4 of artikel 6 met de bij of krachtens de wet gestelde eisen blijkt uit de CE-markering en de aanvullende metrologische markering, zoals beschreven in artikel 17, tweede lid, van de richtlijn meetinstrumenten.
2. De in het eerste lid bedoelde markeringen alsmede andere opschriften worden aangebracht door de fabrikant of door een andere persoon onder verantwoordelijkheid van de fabrikant overeenkomstig de artikelen 7 en 17 van de richtlijn meetinstrumenten en de toepasselijke overeenstemmingsbeoordelingsprocedure.
1. De overeenstemming van een in de handel te brengen of in gebruik te nemen weegwerktuig als bedoeld in artikel 5 met de bij of krachtens de wet gestelde eisen blijkt uit de CE-markering en de aanvullende gegevens zoals omschreven in bijlage IV, punt 1, van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.
2. De in het eerste lid bedoelde markering en gegevens worden duidelijk zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar aangebracht. Op de werktuigen mogen andere markeringen worden aangebracht, mits de zichtbaarheid en leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.
3. Indien artikel 5, tweede lid, van toepassing is, moet op elk van die inrichtingen die niet aan een overeenstemmingsbeoordeling als bedoeld in artikel 12 zijn onderworpen het beperkend gebruikssymbool, als omschreven in bijlage IV, punt 3, van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen, duidelijk zichtbaar en onuitwisbaar zijn aangebracht.
1. Een niet-automatisch weegwerktuig dat niet bestemd is voor een specifieke toepassing als bedoeld in artikel 3 wordt voorzien van de in bijlage IV, punt 2, van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen bedoelde opschriften.
2. Artikel 17, tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het is verboden niet-automatische weegwerktuigen als bedoeld in het eerste lid in de handel te brengen indien zij niet aan de in het eerste lid bedoelde vereisten voldoen.
1. Wanneer een meetinstrument als bedoeld in artikel 4, 5 of 6 met betrekking tot andere aspecten valt onder bepalingen die zijn vastgesteld krachtens een andere richtlijn van de Raad van de Europese Unie of van de Raad en het Europees Parlement en die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, geeft deze markering aan dat het meetinstrument ook geacht wordt in overeenstemming te zijn met de vereisten van die andere richtlijn.
2. De bij de toegepaste richtlijn voorgeschreven documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij het meetinstrument zijn gevoegd, vermelden de verwijzing naar het Publicatieblad van de Europese Unie waarin de toegepaste richtlijn is bekendgemaakt.
1. De overeenstemming van een in gebruik genomen geregeld meetinstrument dat ingevolge artikel 7 van de wet een overeenstemmingsbeoordeling heeft ondergaan, blijkt uit een merkteken waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen tevens regels worden gesteld omtrent de plaats en de wijze van aanbrengen van het merkteken.
2. Het in het eerste lid bedoelde merkteken wordt aangebracht door een aangewezen instantie of een persoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 11 van de wet.
Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de toepassing van een bijlage van de richtlijn meetinstrumenten of van een bijlage van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen nadere regels worden gesteld.
Artikel 127, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «IJkwet» vervangen door: Metrologiewet.
2. Onder vervanging van «en» aan het slot van onderdeel d door een komma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «, en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de instelling van de taxameter en de tijdvakken waarop een controle van de taxameter moet plaatsvinden tegen de in onderdeel b bedoelde eisen voor een in gebruik genomen taxameter. De artikelen 15, vierde lid, en 20 van het Meetinstrumentenbesluit I zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst
Uitgegeven de twintigste juni 2006
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135), hierna aangeduid als «richtlijn meetinstrumenten», is aanleiding geweest om de IJkwet te vervangen door de Metrologiewet. Deze nieuwe wet bevat, meer dan de IJkwet, een kader dat met lagere regelgeving verder wordt ingevuld. De reden hiervoor is dat een groot deel van de metrologische regelgeving op Europees niveau wordt vastgesteld en op deze wijze een snelle implementatie van wijzigingen mogelijk is. Met dit besluit worden de toepassingsgebieden vastgelegd waar de meettaak met een gekeurd meetinstrument moet worden uitgevoerd. Het besluit bevat de (basis voor) metrologische eisen aan zowel nieuwe als in gebruik zijnde meetinstrumenten die worden ingezet voor meettaken binnen de specifieke toepassingsgebieden. Dit besluit bevat regels voor meetinstrumenten die in de richtlijn meetinstrumenten zijn opgenomen. De regelgeving voor deze instrumenten moet voor de implementatiedatum 30 april 2006 tot stand zijn gebracht en per 31 oktober 2006 in werking treden.
Verder bevat het besluit opnieuw vastgestelde regels voor de niet-automatische weegwerktuigen als bedoeld in richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189), hierna aangeduid als richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Onder de IJkwet waren deze regels vastgesteld in het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen. Omdat zowel de richtlijn meetinstrumenten als de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen zogenaamde nieuwe aanpak richtlijnen zijn, wordt de implementatie van beide richtlijnen in dit besluit geregeld. De nieuwe aanpak betekent het volgende. De harmonisatie van de regelgeving in de EU-lidstaten is beperkt tot de essentiële eisen waaraan producten die op de gemeenschappelijke markt in de handel worden gebracht, dienen te voldoen om vrij te kunnen worden verhandeld. De essentiële eisen mogen de technische vooruitgang niet in de weg staan en zijn bij voorkeur prestatie-eisen. De technische specificaties waaraan producten moeten voldoen, worden vastgelegd in geharmoniseerde normen, die als basis dienen voor de nationale normen. Ook ligt er een grotere verantwoordelijkheid bij de fabrikant die voordat het product op de markt wordt gebracht, moet aantonen dat het product aan de essentiële eisen voldoet. Hij kan daarbij kiezen uit verschillende procedures van overeenstemmingsbeoordeling en kan gebruik maken van hiervoor bedoelde normen. In de paragrafen 3.2.2 en 3.2.3 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Metrologiewet (Kamerstukken II 2004/2005, 30208, nr. 3) is hier uitgebreider op ingegaan. Omdat de systematiek van de richtlijn meetinstrumenten en van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen dezelfde is, worden deze twee richtlijnen in dit besluit geïmplementeerd.
De meetinstrumenten die nog in de oude aanpak richtlijnen zijn opgenomen, zullen tezamen met andere meetinstrumenten waarvan regeling wenselijk wordt geacht, in een afzonderlijk besluit worden geregeld. De oude richtlijnen zijn anders van opzet en bevatten uitvoerig gedetailleerde technische specificaties. De overeenstemmingsbeoordeling is in deze richtlijnen vastgelegd en bestaat uit een typekeur en een keuring die door een keuringsinstantie (aangewezen instantie) moet worden uitgevoerd. Door de gedetailleerdheid van de eisen en de vastgelegde procedures van overeenstemmingsbeoordeling spelen normen geen rol.
Het besluit is op 26 januari 2006 ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangezien niet uitgesloten is dat het wetsvoorstel technische voorschriften bevat als bedoeld in richtlijn 98/34/EEG. Indicatief kan daarbij gewezen worden op artikel 14 en artikel 20. Voorzover de regeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 van het EG-verdrag bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd uit hoofde van het belang van eerlijke handel en consumentenbescherming.
In de IJkwet is bepaald dat het gebruik van geijkte maten, gewichten, meet- en weegwerktuigen en meetinstrumenten is voorgeschreven bij de volgende toepassingsgebieden: het drijven van handel, het doen van leveringen, het vaststellen van heffingen of het vaststellen van loon voor verrichte arbeid, berekend naar grondslag van maat of gewicht. Voor niet-automatische weegwerktuigen geldt dat geijkte meetinstrumenten gebruikt moeten worden bij het bepalen van de massa bij het drijven van handel, het berekenen van een recht, belasting, premie, boete, vergoeding of soortgelijke verschuldigde bedragen, voor de toepassing van wettelijke regelingen en andere besluiten van bestuursorganen of voor gerechtelijke expertise, bij rechtstreekse verkoop aan het publiek en bij voorverpakte goederen. In de IJkwet en de daarop gebaseerde regelgeving zijn autonome nationale eisen voor meetinstrumenten opgenomen. Daarnaast zijn richtlijn 71/316/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der Lid-Staten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (PbEG L 202) (kaderrichtlijn) en de daarbij behorende bijzondere richtlijnen (oude aanpak) en de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen (nieuwe aanpak) in deze wetgeving geïmplementeerd. Ten bewijze dat het meetinstrument aan de gestelde eisen voldoet wordt het ijkmerk, de EEG-ijk of de CE-markering aangebracht. De voor de meetinstrumenten relevante ijkwetgeving omvat naast de IJkwet zelf onder andere het IJkreglement, het Algemeen EEG-ijkbesluit, het besluit Kilowattuurmeter en het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen. Verder zijn in de eveneens op de IJkwet gebaseerde ijkregelingen en EEG-ijkregelingen de metrologische en technische eisen vastgelegd. Het naast elkaar voorkomen van een nationaal en Europees spoor is gelegen in het feit dat er sprake was van een optionele harmonisatie. De lidstaten mochten eigen nationale regels stellen. Dat was ook nodig omdat de bestaande richtlijnen veelal verouderd waren. In paragraaf twee van de memorie van toelichting op het voorstel voor een Metrologiewet (Kamerstukken II 2004/2005, 30 208, nr. 3) is hier nader op ingegaan.
3. Metrologiewet en implementatie nieuwe aanpakrichtlijnen
Zowel de richtlijn meetinstrumenten uit 2004 als de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen uit 1990 zijn zogenaamde nieuwe aanpak richtlijnen en komen derhalve qua systematiek in grote mate met elkaar overeen. Een vergelijking van deze twee richtlijnen laat zien dat het systeem van de nieuwe aanpak in de loop der jaren is geëvolueerd. Zo zijn in de richtlijn meetinstrumenten de beoordelingsprocedures verder uitgewerkt en is het technisch dossier meer gedetailleerd weergegeven. Verder is aangesloten bij het internationale kader door gebruik te maken van internationale aanbevelingen van de Internationale Organisatie voor wettelijke metrologie (OIML) in de vorm van normatieve documenten. In de meeste gevallen is het verschil tussen de richtlijnen niet zo groot, maar bijvoorbeeld bij de overeenstemmingsbeoordelingen biedt de richtlijn meetinstrumenten meer variatie. Op dat punt kan de implementatie van de richtlijnen niet samen genomen worden en zijn de overeenstemmingsbeoordelingen per richtlijn afzonderlijk geregeld. Onderstaand wordt eerst ingegaan op de meer gedetailleerde richtlijn meetinstrumenten en daarna op de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.
In de richtlijn meetinstrumenten is aangegeven dat uit hoofde van openbaar belang, volksgezondheid, openbare veiligheid, openbare orde, milieubescherming en consumentenbescherming of ten behoeve van eerlijke handel, van heffing van belastingen of van andere heffingen, kan worden voorgeschreven dat de meettaak moet worden uitgevoerd met meetinstrumenten die voldoen aan de eisen van de richtlijn. In artikel 5 van de Metrologiewet komen deze toepassingsgebieden terug. In de terminologie van de Metrologiewet worden deze meettaken uitgevoerd door «geregelde meetinstrumenten», dus meetinstrumenten die bestemd zijn en worden ingezet voor een bepaalde meettaak binnen een specifiek toepassingsgebied.
Dit besluit regelt in hoofdstuk 2 het koppelen van specifieke toepassingsgebieden aan meettaken. Wat betreft de implementatie van de richtlijn meetinstrumenten geldt daarbij het volgende. Bij het drijven van handel, het doen van leveringen uit hoofde van beroep en bedrijf en het vaststellen van heffingen moet de meettaak worden uitgevoerd met een geregeld meetinstrument. Deze toepassingsgebieden zijn thans ook in de IJkwet opgenomen. Uit de IJkwet is het toepassingsgebied «het vaststellen van loon voor verrichte arbeid berekend naar grondslag van maat of gewicht» niet meer afzonderlijk opgenomen. Ten behoeve van het vaststellen van heffingen, belasting en premies die over het loon worden geheven zal het gebruik van een geregeld meetinstrument toch al noodzakelijk zijn. De toepassingsgebieden drijven van handel en doen van leveringen omvatten naast het oogmerk «eerlijke handel» ook een stuk consumentenbescherming. De consument is vaak één van de partijen bij een handelstransactie of is degene aan wie de levering geschiedt.
Na de meettaken zijn in hoofdstuk 3 de meetinstrumenten vastgelegd waarmee deze meettaken kunnen worden uitgevoerd en is aangegeven aan welke eisen deze meetinstrumenten moeten voldoen. Wordt de meettaak niet uitgevoerd in het kader van bovengenoemde toepassingsgebieden dan is men niet verplicht een geregeld meetinstrument te gebruiken. Ter verduidelijking dient het volgende voorbeeld. Een automatisch weegwerktuig dat gebruikt wordt voor het afvullen van voorverpakkingen moet voorzien zijn van een CE-markering en de aanvullende metrologische markering terwijl deze verplichting niet geldt als datzelfde weegwerktuig wordt gebruikt om tijdens het productieproces de hoeveelheden toe te voegen ingrediënten te bepalen. Dit betekent dus dat op de Nederlandse markt naast geregelde ook andere meetinstrumenten zullen voorkomen. De fabrikant bepaalt of hij zijn meetinstrument al dan niet als een geregeld meetinstrument in de handel brengt. De wet bepaalt dat een meettaak in een bepaald toepassingsgebied met een wettelijk gecontroleerd meetinstrument moet worden uitgevoerd. Deze systematiek werd ook onder de IJkwet gehanteerd. Wat betreft de aan de meetinstrumenten te stellen eisen is gekozen voor een verwijzing naar de relevante bijlagen van de richtlijn meetinstrumenten waarin de essentiële eisen zijn vastgelegd. Aangezien het hier gaat om een dynamische verwijzing, zullen wijzingen in de bijlagen doorwerken in dit besluit zonder dat het besluit zelf behoeft te worden gewijzigd.
Niet alle meettaken van de in de richtlijn meetinstrumenten genoemde categorieën van meetinstrumenten worden in dit besluit gekoppeld aan een toepassingsgebied. Er worden echter wel metrologische eisen gesteld aan deze meetinstrumenten in verband met het verkrijgen van de CE-markering en de aanvullende metrologische markering. Ook hier is het uiteraard aan de fabrikant om te bepalen of hij zijn meetinstrument al dan niet van de bovengenoemde markering wil voorzien. Door de eisen voor deze meetinstrumenten in dit besluit te regelen, wordt echter de mogelijkheid geopend voor de fabrikant om één Nederlandse aangewezen instantie bij de overeenstemmingsbeoordeling van al zijn meetinstrumenten te betrekken. Dit heeft het voordeel dat de fabrikant de vereiste documenten in zijn eigen taal kan aanleveren en dat hij kan profiteren van de geografische nabijheid van de instantie. De richtlijn voorziet in deze faciliteit doordat expliciet is opgenomen dat instanties ook aangewezen kunnen worden voor meetinstrumenten waarvoor de meettaak niet gekoppeld is aan een specifiek toepassingsgebied.
Aan het opnemen van deze andere meetinstrumenten uit de richtlijn meetinstrumenten is een verbod gekoppeld om te voorkomen dat meetinstrumenten die niet aan de eisen voldoen, voorzien van een CE-markering in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of verder worden verhandeld. Artikel 26 van de wet biedt daarvoor een basis. Op deze wijze kan ook eenvoudig worden voldaan aan een verzoek van de Commissie om dergelijke meetinstrumenten uit de handel te halen en is er ook een rechtsgrond om te voorkomen dat dergelijke meetinstrumenten nog verder in de handel worden gebracht.
Bij de implementatie van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen hebben de EU-lidstaten geen bevoegdheid om te bepalen voor welke toepassingsgebieden de meettaak door een geregeld meetinstrument uitgevoerd moet worden. Dat ligt vast in de richtlijn en de toepassingsgebieden zijn derhalve van de IJkwet en het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen overgenomen.
Met betrekking tot de (metrologische) eisen waaraan de niet-automatische weegwerktuigen moeten voldoen, wordt in dit besluit verwezen naar de eisen zoals die zijn opgenomen in de fundamentele voorschriften van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Ook hier geldt dat indien de meettaak niet wordt uitgevoerd in het kader van de specifieke toepassingsgebieden het gebruik van een geregeld meetinstrument niet verplicht is. Anders dan bij de richtlijn meetinstrumenten moeten niet-automatische weegwerktuigen die niet aan de fundamentele voorschriften voldoen, voorzien worden van het fabrieksmerk of de naam van de fabrikant en het maximale weegvermogen.
Zoals al is aangegeven, is ervoor gekozen om te verwijzen naar de essentiële eisen zoals die in de richtlijn meetinstrumenten zijn opgenomen en, wat de niet-automatische weegwerktuigen betreft, naar de fundamentele voorschriften van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Deze fundamentele voorschriften bevatten de essentiële eisen. Door een directe verwijzing wordt voorkomen dat er interpretatieverschillen ontstaan tussen de nationale regelgeving en de richtlijnen. Het doel van een harmonisatie is immers dat in de gehele Europese Unie dezelfde essentiële eisen van kracht zijn, hetgeen met name voor de fabrikant van belang is.
De essentiële eisen moeten waarborgen dat het meetinstrument een hoge graad van metrologische betrouwbaarheid heeft zodat een betrokken partij vertrouwen kan hebben in het meetresultaat. Daarnaast omvatten deze eisen dusdanige waarborgen dat de meettechniek en beveiliging van de meetgegevens een hoog kwaliteitsniveau hebben.
De algemene essentiële eisen voor de meetinstrumenten die zijn opgenomen in de richtlijn meetinstrumenten zijn vastgelegd in bijlage 1 van die richtlijn. Deze eisen hebben onder andere betrekking op de toelaatbare fouten, de reproduceerbaarheid en herhaalbaarheid van het meetresultaat, de gevoeligheid, duurzaamheid en betrouwbaarheid van het meetinstrument, de geschiktheid van het meetinstrument voor het beoogde doel en op de beveiliging tegen verminking van de metrologische eigenschappen. Deze bijlage bevat ook voorschriften met betrekking tot de gegevens die op het meetinstrument moeten worden aangegeven en in de begeleidende documentatie moeten worden opgenomen. Tenslotte bevat de bijlage eisen ten aanzien van de aanwijzing van het meetresultaat en de verdere gegevensverwerking ter afsluiting van de handelstransactie.
Gezien de grote diversiteit aan meettechnieken was het niet mogelijk om de metrologische betrouwbaarheid uitsluitend te borgen via deze generieke eisen. De essentiële eisen uit bijlage I zijn derhalve aangevuld met specifieke eisen per meetinstrument. Deze eisen zijn per categorie meetinstrumenten opgenomen in de instrumentspecifieke bijlagen, de bijlagen MI-001 tot en met MI-010 van de richtlijn meetinstrumenten. Om de metrologische betrouwbaarheid te waarborgen moeten de meetinstrumenten zowel voldoen aan de eisen van bijlage I als aan de relevante instrumentspecifieke eisen. Zo moet een gasmeter naast de eisen uit bijlage I, ook voldoen aan de eisen van bijlage MI-002 gasmeters terwijl voor de taxameter de eisen uit bijlage I en die uit bijlage MI-007 taxameters van toepassing zijn.
De meetresultaten van een meetinstrument zijn in sterke mate onderhevig aan de invloed van de omgeving, vooral van de elektromagnetische omgeving. Derhalve maakt de ongevoeligheid voor elektromagnetische storingen een integraal onderdeel uit van de essentiële eisen. De richtlijn meetinstrumenten is met betrekking tot de immuniteitvoorschriften een bijzondere richtlijn in de zin van artikel 2, tweede lid, van richtlijn 89/336/EEG van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L139) (EMC-richtlijn). Een meetinstrument moet wel voldoen aan de emissievoorschriften uit de EMC-richtlijn. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet. Artikel 10.9 van die wet bepaalt dat categorieën van apparaten kunnen worden uitgezonderd van de toepassing van de bepalingen inzake elektromagnetische compatibiliteit (EMC) indien met betrekking tot de EMC van die apparaten reeds regels zijn gesteld ter uitvoering van een bindend besluit van de Europese Unie. In artikel 1, onderdeel b, van de Regeling elektromagnetische compatibiliteit is vastgelegd dat het bepaalde van hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet ter zake van EMC niet van toepassing is op apparaten waarvoor met betrekking tot EMC reeds regels zijn gesteld ter uitvoering van een bindend besluit van een orgaan van de Europese Unie. De richtlijn meetinstrumenten is een dergelijk bindend besluit met betrekking tot de immuniteitvoorschriften.
De verantwoordelijkheid om conformiteit aan de essentiële eisen aan te tonen, ligt bij de fabrikant. Hij kan zijn eigen oplossingen kiezen om te bewijzen dat zijn meetinstrument aan de essentiële eisen voldoet. Hij kan ook gebruik maken van geharmoniseerde normen dan wel normatieve documenten. De geharmoniseerde normen worden op verzoek van de Commissie door CEN/CENELEC of door ETSI opgesteld. Deze normen zijn technische specificaties die een nadere uitwerking geven van de essentiële eisen. De lidstaten moeten overeenstemming met de essentiële eisen vermoeden als het meetinstrument voldoet aan de normen. Eenzelfde vermoeden van overeenstemming is er als het meetinstrument voldoet aan normatieve documenten. In deze documenten zal aangegeven worden welke elementen uit een internationale aanbeveling van de OIML een vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen geeft. Zowel de geharmoniseerde normen als de normatieve documenten worden door de commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en vervolgens omgezet in nationale documenten waarvan de referenties eveneens bekendgemaakt zullen worden. De normen zijn verkrijgbaar bij het Nederlands normalisatie-instituut NEN, Postbus 5059, 2600 GB DELFT. De normen kunnen ook via de website besteld worden: www.nen.nl. De OIML-aanbevelingen zijn verkrijgbaar bij het Bureau International de Métrologie Légale, 11 Rue Turgot, 75009, Parijs, Frankrijk en kunnen voorts worden gedownload van www.oiml.org.
De verschillende procedures voor beoordeling van de overeenstemming van een instrument dat is opgenomen in de richtlijn meetinstrumenten met de gestelde eisen (beoordelingsprocedures) zijn opgenomen in de bijlagen A tot en met H1 van die richtlijn. De instrumentspecifieke bijlagen geven per instrument aan welke beoordelingsprocedures de fabrikant kan volgen om conformiteit aan te tonen. In de meeste gevallen zal de overeenstemmingsbeoordeling bestaan uit een typeonderzoek (module B) gevolgd door een productkeuring (module F) of kwaliteitsborging van het productieproces (module D). Daarnaast is veelal module H1 opgenomen zodat de fabrikant ook kan kiezen voor volledige kwaliteitsborging plus ontwerponderzoek. Met uitzondering van de meetinstrumenten voor het meten van water, elektriciteit, gas en warmte, wordt bij alle meetinstrumenten ook de eenheidskeuring (module G) vermeld. Deze is bedoeld voor meetinstrumenten waarvan slechts één of een beperkt aantal exemplaren wordt vervaardigd. Bij minder gecompliceerde meetinstrumenten, zoals bijvoorbeeld de stoffelijke maten, kan de fabrikant ook kiezen uit interne productiecontrole plus productcontrole door een aangewezen instantie. Het aantal opgenomen beoordelingsprocedures hangt samen met de complexiteit van het meetinstrument. Dat is goed te constateren bij de automatische weeginstrumenten. Bij de mechanische systemen kan de fabrikant uit 7 procedures kiezen, bij de elektromechanische instrumenten worden vijf procedures vermeld en bij de elektronische systemen of systemen die software bevatten, wordt de keuze van de fabrikant beperkt tot slechts vier procedures. Doordat per instrument verschillende mogelijkheden zijn opgenomen, kan de fabrikant de beoordelingsprocedure kiezen die voor hem het minst belastend is en het beste aansluit bij zijn wijze van produceren.
In de bijlagen die de overeenstemmingsprocedures omschrijven, wordt aangegeven hoe de verantwoordelijkheden tussen fabrikant en aangewezen instantie verdeeld zijn. Het merendeel van de verplichtingen geldt voor de fabrikant, de aangewezen instantie heeft slechts een toetsende rol. De fabrikant is verantwoordelijk voor het aanbrengen van de CE-markering en de aanvullende metrologische markering en het opstellen van de verklaring van overeenstemming. De fabrikant is ook verantwoordelijk voor het gekozen kwaliteitssysteem en het onderhoud daarvan. Hij dient de technische documentatie op te stellen en heeft een bewaarplicht ten aanzien van de vereiste documentatie. De fabrikant kan een aantal taken overdragen aan zijn gemachtigde, maar blijft wel zelf verantwoordelijk. Dit betreft onder andere de aanvraag voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem, het bewaren van documentatie, het opstellen van de verklaring van overeenstemming. Bij module B betreft dat ook de aanvraag van een type-onderzoek en bij module F, F1 en G het ter keuring aanbieden van meetinstrumenten.
Bij de niet-automatische weegwerktuigen zijn de procedures van overeenstemmingsbeoordeling opgenomen in bijlage II van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. De fabrikant kan kiezen uit een EG-type-onderzoek gevolgd door een EG-verklaring van overeenstemming met het product (waarborg van de kwaliteit van de productie) of een EG-keuring. Dit komt overeen met module B gevolgd door module D of door module F van de richtlijn meetinstrumenten, zij het minder gedetailleerd uitgewerkt. Daarnaast kan de fabrikant ook kiezen voor een EG-eenheidskeuring (module G). Deze procedure wordt gewoonlijk gekozen als het weegwerktuig voor een specifieke toepassing is ontworpen en er dus maar één of enkele exemplaren worden gemaakt. Evenals de richtlijn meetinstrumenten, bevat de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen een eenvoudig procedure voor weinig complexe weegwerktuigen. Voor weegwerktuigen zonder elektronische onderdelen en met een lastvereffeningsinrichting waarin geen gebruik wordt gemaakt van een veer voor het in evenwicht houden van de last is het EG-typeonderzoek niet verplicht. Tenslotte bevat bijlage II bij de richtlijn nog enkele gemeenschappelijke bepalingen die voortvloeien uit het feit dat de werking van de zwaartekracht niet overal gelijk is. Op grond hiervan kan de procedure van overeenstemmingsbeoordeling in twee fasen worden uitgevoerd.
5. Overleg met het bedrijfsleven
Op verzoek van de Federatie het Instrument is in november 2005 een voorlichtingsmiddag gehouden over de nieuwe metrologische regelgeving. Ook het voornemen ten aanzien van de meetinstrumenten is daarbij uitgebreid aan bod gekomen. Er heeft geen afzonderlijk overleg plaatsgevonden over de instrumenten waar de metrologische eisen niet essentieel zijn gewijzigd, zoals de automatische weegwerktuigen of vloeistofmeetinstallaties. Over de meetinstrumenten in de energie- en watersector is overleg geweest met Energiened, Kiwa, Gastec, Kema en Vewin. Het ontwerp-besluit is voor commentaar voorgelegd aan de leden van de Federatie het Instrument, aan VNO/NCW, FME en de Vereniging van Leveranciers van Weegwerktuigen. De door het bedrijfsleven gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het besluit.
6. Bedrijfseffecten en gevolgen voor de rechterlijke macht en de burger
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Metrologiewet (Kamerstukken II 2004/2005, 30 208, nr. 3) al is gemeld, heeft het bureau EIM Onderzoek voor bedrijf en beleid een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de nieuwe wetgeving op de administratieve lasten voor bedrijven. Uit dit onderzoek blijkt dat de omvang van de administratieve lasten zal afnemen met 7%. Deze reductie heeft betrekking op de gehele metrologische wetgeving, waarvan dit besluit een onderdeel uitmaakt.
In dit besluit worden de meetinstrumenten geregeld die onder de werkingssfeer van de richtlijn meetinstrumenten en de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen vallen. Dit besluit heeft met name betrekking op het op de markt brengen van meetinstrumenten. De overige meetinstrumenten zoals de vloeistofhoogtemeter of de meetreservoirs zullen in een afzonderlijk besluit worden geregeld.
De administratieve lasten die uit dit besluit voortvloeien komen dus geheel voort uit Europese regelgeving. In het EIM-rapport is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende meetinstrumenten. Wel kan worden aangenomen dat dit besluit het merendeel van de meetinstrumenten omvat, zowel in het aantal categorieën als in het aantal meetinstrumenten. In het EIM-rapport is berekend dat de overeenstemmingsbeoordelingen gepaard gaan met een administratieve last van € 722.616. Op grond van een inschatting van de ijkinstelling zal hiervan € 656.884, ongeveer 91%, voor rekening komen van dit besluit. Het gaat hier voornamelijk om het leveren van informatie aan de aangewezen instantie in het kader van één van de door de fabrikant gekozen beoordelingsprocedures. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Metrologiewet in paragraaf 6.1 al is aangegeven, houden de hoogste lasten verband met het samenstellen van het technisch dossier van een meetinstrument, de productkeuring en de keuringsadministratie. Het rapport van het EIM spreekt de verwachting uit dat er per jaar 350 aanvragen (± 175 bedrijven) voor een modelgoedkeuring worden ingediend, hiervan zullen ongeveer 300 aanvragen betrekking hebben op de in dit besluit geregelde meetinstrumenten. Verwacht wordt ook dat er drie nieuwe aanvragen zullen worden ingediend voor een kwaliteitssysteem en van de 20 fabrikanten die een gecontroleerd kwaliteitssysteem zullen hebben, zijn er 19 fabrikant van de in dit besluit geregelde meetinstrumenten. Verwacht wordt dat 95% van de 7 500 meetinstrumenten die per jaar een overeenstemmingsbeoordeling zullen ondergaan, geregeld zijn in dit besluit. Elk bedrijf zal naar verwachting anderhalf uur extra tijd nodig hebben om globaal vertrouwd te raken met de nieuwe wetgeving. De eenmalige kosten die hier voor de bovengenoemde 175 bedrijven uit voortvloeien, komen op een totaal van € 10 500. Er hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan die nopen tot een bijstelling van deze verwachting. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Metrologiewet is in paragraaf 6 nader ingegaan op de omvang van de administratieve lasten en op de overwogen alternatieven.
Op de handhaving en de belasting voor de rechterlijke macht van de uitvoeringsregelgeving van de Metrologiewet is in paragraaf 5.3 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Metrologiewet reeds ingegaan. De uitvoering van dit besluit valt binnen het daar geschetste kader.
Voor de burger zal dit besluit geen gevolgen hebben.
De definitie van fabrikant in onderdeel d komt overeen met de definitie van fabrikant in de richtlijn meetinstrumenten. Deze definitie komt overeen met de uitleg van het begrip fabrikant in de door de Europese Commissie uitgebrachte Gids voor de tenuitvoerlegging van de op basis van de nieuwe aanpak en de globale aanpak tot stand gekomen richtlijnen, hierna aangeduid als Blauwe Gids. Dat betekent dat ook bij de uitvoering van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen deze uitleg gehanteerd kan worden ook al bevat de richtlijn zelf geen omschrijving van «fabrikant». In de definitie van CE-markering (onderdeel e) wordt overeenkomstig artikel 17 van de richtlijn meetinstrumenten verwezen naar het Europese besluit inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering (besluit nr. 93/465/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PbEG L 220)).
In de onderdelen f en g zijn de verschillende bijlagen bij de richtlijn meetinstrumenten gedefinieerd omdat in dit besluit veelvuldig wordt doorverwezen naar de eisen die in de bijlagen zijn opgenomen.
De meetinstrumenten die in de richtlijn meetinstrumenten zijn opgenomen en waarvoor in dit besluit regels worden gesteld kunnen worden onderverdeeld in twee groepen. De eerste groep bestaat uit de meetinstrumenten die voor een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing zijn bestemd. Op deze groep heeft artikel 2, eerste lid, van de richtlijn meetinstrumenten betrekking. De andere groep bestaat uit meetinstrumenten waarvan de meettaak niet is gekoppeld aan een specifiek toepassing. Artikel 6 heeft betrekking op deze groep. Ten behoeve van de eerste groep, de geregelde meetinstrumenten, moet de meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing worden omschreven. In artikel 2 is daarin voorzien. Bij de beschrijving van de meettaak is zo nauw mogelijk aangesloten bij de taakbeschrijving die bij de meetinstrumenten in de instrumentspecifieke bijlage van de richtlijn is opgenomen.
Wat betreft de gasmeters en de kilowattuurmeters zijn alle drie in de instrumentspecifieke bijlagen (bijlagen MI-002 en MI-003) onderscheiden taken, namelijk meten ten behoeve van huishoudelijk, handels- of lichtindustrieel gebruik geregeld. De meters die hiervoor worden gebruikt zijn relatief kleine meters. Voor de afbakening met grotere meters is aansluiting gezocht bij het onderscheid tussen kleine en grote verbruikers dat in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is gemaakt. Het gaat daarbij om een jaarverbruik van gas van meer dan 170 000 m3 en wat elektriciteit betreft, om een aansluitwaarde van meer dan 3x 80 ampère. In dat licht gaat het in dit besluit om gasmeters waarover jaarlijks minder dan 170 000 m3 gas geleverd wordt. Het aantal kubieke meters is hierbij herleid naar basisomstandigheden. Bij kilowattuurmeters gaat het om direct aangesloten meters, dat wil zeggen zonder meettransformator, met een aansluitwaarde van 3x80 ampère of minder.
Binnen de vloeistofmeters wordt ook een verbijzondering gegeven naar gelang het doel waarvoor een vloeistofmeter wordt gebruikt. Zo worden binnen bijlage MI-005 meer specifieke regels gegeven die betrekking hebben op brandstofpompen of op pijpleidingen en systemen voor het laden van schepen. In de onderverdeling van de meettaak binnen onderdeel c is daarmee rekening gehouden.
In onderdeel d is rekening gehouden met de verschillende varianten van de automatische weging van goederen. De taakomschrijvingen zijn ontleend aan de definities in bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten. De definities van de verschillende meetinstrumenten omvatten tevens de meettaak.
In onderdeel e is de meting ten behoeve van de vergoeding van taxivervoer opgenomen. De meting betreft een combinatie van het meten van afstand en het meten van de tijdsduur op basis van een signaal dat afgegeven wordt door een afstandssignaalgenerator. Bijlage MI-007 heeft betrekking op de taxameter waarmee deze meettaak wordt verricht.
Tenslotte is in onderdeel f de multidimensionale meting beschreven. Bijlage MI-009 heeft betrekking op de instrumenten waarmee deze metingen worden verricht. De meting betreft het bepalen van de inhoud van een blok, het parallellepipedum, door de lengte, hoogte en breedte van dat blok te meten en vervolgens met elkaar te vermenigvuldigen. Artikel 2 bevat een drietal specifieke toepassingen waarbij de meettaak dienstig is. Het gaat daarbij om toepassingen die vallen onder de in artikel 2 van de richtlijn meetinstrumenten genoemde redenen voor wettelijke regeling. Het gaat daarbij om eerlijke handel en heffing van belasting en andere heffingen. Deze komen voorts deels overeen met de toepassingen die nu zijn geregeld in de artikelen 7 en 8 van de IJkwet. Niet elke levering valt onder drijven van handel. Daarom is de levering apart als toepassing benoemd, ook al zal de levering vaak geschieden in het kader van een handelstransactie. Deugdelijke metingen in het kader van levering dienen voorts de consumentenbescherming. Het drijven van handel en de levering kunnen zowel goederen als diensten betreffen.
In artikel 3 zijn de toepassingsgebieden die ter implementatie van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen in het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen waren opgenomen, vermeld.
Meetinstrumenten die bestemd zijn voor een geregelde meettaak – dat wil zeggen een meettaak ten behoeve van een specifieke toepassing zoals in artikel 2 omschreven – moeten voldoen aan de in dit artikel vermelde eisen. In het eerste lid gaat het daarbij om de eisen die gelden voordat meetinstrumenten in de handel wordt gebracht, in gebruik worden genomen of verder worden verhandeld voor ingebruikneming. In de aanhef van het eerste lid is aangegeven dat zij moeten voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten. Deze bijlage geldt voor alle meetinstrumenten die in artikel 3, eerste lid, zijn vermeld. Verder is in de onderdelen a tot en met f bij de verschillende instrumenten vermeld welke instrumentspecifieke bijlage voor elk instrument moet worden toegepast. De instrumentspecifieke bijlagen van de richtlijn meetinstrumenten bevatten, evenals bijlage I, essentiële eisen waaraan een meetinstrument moet voldoen, en zijn gericht op het specifieke instrument. Bijlage MI-002 heeft betrekking op de gasmeters, bijlage MI-003 op de kilowattuurmeters, bijlage MI-005 op de vloeistofmeters, bijlage MI-006 op de automatische weeginstrumenten, bijlage MI-007 op de taxameters en bijlage MI-009 op de multidimensionale meetinstrumenten. Binnen sommige instrumentspecifieke bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar verschillende types instrumenten. Met het oog daarop is in de aanhef van het eerste lid dan ook bepaald dat de instrumenten voldoen aan de toepasselijke essentiële eisen. Zo zal bijvoorbeeld een automatische weegmachine voor afwegen die behoort tot de automatische weeginstrumenten en waarvan de meettaak is beschreven in artikel 2, onder d, 2°, moeten voldoen aan de eisen die in bijlage MI-006 zijn gesteld voor automatische weegmachines voor afwegen. Dat zijn de eisen van de hoofdstukken I en III van bijlage MI-006. Voor de discontinue totalisator (totaliserende bunkerweger) waarvan de meettaak is omschreven in artikel 2, onder d, 3°, gelden de eisen van de hoofdstukken I en IV van bijlage MI-006.
In onderdeel e is de taxameter opgenomen. Dat is een inrichting die samen met de afstandssignaalgenerator een meetinstrument vormt. Het meetinstrument komt tot stand als de taxameter in een taxi is gebouwd. De taxameter moet in staat zijn het door de afstandssignaalgenerator afgegeven signaal al dan niet in combinatie met de gemeten tijdsduur op correcte wijze te verwerken tot de te betalen vergoeding.
In artikel 4 wordt volstaan met een rechtstreekse verwijzing naar de bijlagen van de richtlijn. Deze bijlagen bevatten gedetailleerde eisen die geen omzetting naar nationale uitgeschreven regels behoeven.
De niet-automatische weegwerktuigen die worden gebruikt in de in artikel 3 vermelde toepassingsgebieden moeten voldoen aan de voorschriften van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. In artikel 5 van het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen was eveneens voorzien in een directe verwijzing naar de in bijlage I van de richtlijn opgenomen eisen. In de afgelopen jaren is gebleken dat met deze wijze van implementatie goed te werken valt. Bijlage I bevat metrologische eisen zoals de nauwkeurigheidsklassen en maximaal toelaatbare fouten. Daarnaast bevat bijlage I voorschriften met betrekking tot het ontwerp en de bouw van de instrumenten. Voor werktuigen die bestemd zijn voor de rechtstreekse verkoop aan het publiek is daarbij voorzien in specifiek daarop gerichte voorschriften die bijvoorbeeld betrekking hebben op een duidelijke aanduiding van de voor een klant belangrijke informatie.
In artikel 5 wordt overeenkomstig de bewoordingen van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen het begrip fundamentele voorschriften gebruikt, in plaats van de in de richtlijn meetinstrumenten gebruikte term essentiële voorschriften. Omdat verwezen wordt naar de eisen van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen is het van belang dezelfde formulering aan te houden. Dat neemt niet weg dat fundamentele voorschriften de essentiële eisen betreffen waaraan een instrument moet voldoen.
De richtlijn meetinstrumenten regelt ook instrumenten die niet een meettaak met een specifieke toepassing in de zin van de wet hebben. Het gebruik van deze meetinstrumenten wordt niet geregeld en zij zijn niet meetinstrumenten waar artikel 2 van de richtlijn meetinstrumenten op doelt. In paragraaf 4. 2 van de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Metrologiewet is aangegeven dat onderzoeksbureau Lysias onderzoek heeft gedaan naar de behoefte aan regelgeving ten aanzien van de metrologische controle (Eindrapport Regels geven en nemen). Daaruit bleek bijvoorbeeld dat het ten behoeve van een correcte meting van watermeters en warmtemeters niet noodzakelijk is regels te stellen aan het gebruik van die instrumenten. Evenmin bleek er aanleiding te zijn tot het regelen van lengtematen en sommige dimensionale meetinstrumenten. Het is echter wel wenselijk om regels te stellen met het oog op de markering. Zie daarvoor paragraaf 3 van het algemeen deel van de nota van toelichting. In artikel 6, eerste lid, is geregeld aan welke eisen de bedoelde meetinstrumenten moeten voldoen om de CE-markering en de aanvullende metrologische markering te verkrijgen. Artikel 9 van de Metrologiewet biedt daarvoor de basis.
In het eerste lid zijn de verschillende instrumenten opgesomd. Voor sommige instrumenten geldt dat binnen de categorie nog verbijzonderingen zijn gegeven die gepaard gaan met specifieke eisen aan de onderscheiden instrumenten. Om een voorbeeld te noemen: bijlage MI-008, hoofdstuk II, van de richtlijn meetinstrumenten onderscheidt binnen de inhoudsmaten de streepmaat, de randmaat en de uitgietmaat. Voor de verschillende inhoudsmaten zijn weer verschillende maximaal toelaatbare fouten opgenomen in de specifieke eisen onder 2 van het hiervoor genoemde hoofdstuk II. De in het eerste lid opgenomen zinsnede «in voorkomend geval nader geduid in de hierna bij het meetinstrument vermelde instrumentspecifieke bijlage» heeft betrekking op dit soort onderverdelingen.
In het tweede lid is een verbod opgenomen om meetinstrumenten, voorzien van een CE-markering en de aanvullende metrologische markeringen, in de handel te brengen, in gebruik te nemen of voor ingebruikneming verder te verhandelen indien zij niet voldoen aan de eisen die in het eerste lid zijn gesteld. Artikel 26 van de Metrologiewet biedt de mogelijkheid tot het opleggen van zo’n verbod. Dit maakt het mogelijk maatregelen te nemen ter uitvoering van de zogenaamde vrijwaringsclausule van artikel 19 van de richtlijn meetinstrumenten en ter implementatie van artikel 20 van die richtlijn dat betrekking heeft op ten onrechte aangebrachte merken. Ten aanzien van het gebruik van de in artikel 6 bedoelde meetinstrumenten gelden geen regels.
Artikel 13 van de richtlijn meetinstrumenten bepaalt, kort gezegd, dat de EG-lidstaten de overeenstemming van een meetinstrument met de eisen van de richtlijn aannemen wanneer dat instrument voldoet aan de elementen van de nationale normen die zijn vastgesteld ter omzetting van geharmoniseerde Europese normen voor het instrument of wanneer het voldoet aan delen van Europese normatieve documenten en lijsten. Indien het meetinstrument slechts ten dele aan de normen of normatieve documenten voldoet dan kan ook slechts voor dat deel de overeenstemming met de gestelde essentiële eisen worden aangenomen. In artikel 7 is deze richtlijnbepaling geïmplementeerd. Uitgangsmateriaal bij de normen die voldoende waarborgen bieden dat aan de essentiële eisen is voldaan, zijn de geharmoniseerde Europese normen voor het betrokken meetinstrument. Wanneer deze normen zijn omgezet naar Nederlandse normen en de Minister van Economische Zaken de referenties van die normen heeft bekendgemaakt, kan daarvan gebruik worden gemaakt bij het bewijs dat aan de essentiële eisen is voldaan. Hetzelfde geldt ten aanzien normen die in een andere lidstaat van de EU of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Unie (EER-overeenkomst) zijn uitgevoerd en de referenties daarvan in die lidstaat of andere staat zijn bekendgemaakt. Ten aanzien van het gebruik van de in het tweede lid bedoelde normatieve documenten is eveneens vereist dat de Minister van Economische Zaken de referenties heeft bekendgemaakt in de Staatscourant of dat in een andere EU-lidstaat of in een lidstaat die partij is bij de EER-overeenkomst de referenties zijn bekendgemaakt. Voorts is het zo dat wanneer de normen of normatieve documenten slechts een deel van de voor het instrument geldende essentiële eisen beslaan, het instrument dan ook slechts voor dat deel aangenomen wordt te voldoen aan de eisen.
Artikel 8 behelst de implementatie van artikel 5 van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Wat de niet-automatische weegwerktuigen betreft, is bepaald dat zij geacht worden te voldoen aan de eisen van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen, indien zij in overeenstemming zijn met de in dit artikel bedoelde normen. Hier wordt dezelfde procedure gevolgd als in de richtlijn meetinstrumenten. Ook hier zijn de basis van de nationale normen de geharmoniseerde normen die door de CEN/CENELEC zijn opgesteld en waarvan de referenties door de Commissie in het Publicatieblad bekend zijn gemaakt. Aangezien de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen geen normatieve documenten kent, is er geen automatisch vermoeden van overeenstemming als de OIML-aanbevelingen gevolgd worden. Dat is ter beoordeling van de aangewezen instantie.
In het tweede lid is artikel 7, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. De richtlijn niet-automatische weegwerktuigen voorziet daar niet uitdrukkelijk in. Er is echter geen reden om bij niet-automatische weegwerktuigen niet de mogelijkheid te bieden van het vermoeden dat bij gedeeltelijke voldoening aan een norm aan de met dat deel overeenkomende essentiële eisen is voldaan.
Op grond van artikel 9 worden bij ministeriële regeling de eisen vastgesteld waaraan geregelde meetinstrumenten nadat zij in gebruik zijn genomen, moeten voldoen. Deze eisen kunnen verschillen van de eisen die op grond van artikel 4 of 5 aan de instrumenten worden gesteld. In de regels omtrent het gebruik kan worden aangegeven dat voor een specifiek gebruik bepaalde types van een meetinstrument gebruikt moeten worden en kan worden bepaald dat de instrumenten uitsluitend mogen worden gebruikt voor metingen overeenkomstig hun bestemming. Voorts zal het zo zijn dat bij bepaalde meetinstrumenten regels gesteld zullen worden aan de wijze van installatie ten behoeve van het juiste gebruik. Zo is voor een goede werking van een taxameter vereist dat hij op de juiste wijze in relatie tot de afstandssignaalgenerator is ingesteld.
In de instrumentspecifieke bijlagen van de richtlijn meetinstrumenten is per categorie van instrumenten aangegeven welke overeenstemmingsbeoordelingen mogen worden toegepast om de overeenstemming van de desbetreffende meetinstrumenten met de gestelde eisen aan te tonen. De fabrikant mag volgens artikel 9 van de richtlijn meetinstrumenten kiezen welke beoordelingsprocedure hij toepast. In artikel 10 wordt aan deze richtlijnbepaling uitvoering gegeven.
Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 13, derde en vierde lid, van de richtlijn meetinstrumenten. De verantwoordelijkheid voor de overeenstemming van het meetinstrument met de gestelde eisen ligt bij de fabrikant. Hij mag voor het aantonen van die overeenstemming elke technische oplossing kiezen die hem goeddunkt. Ingeval hij oplossingen toepast die in de relevante geharmoniseerde Europese normen voor dat instrument zijn opgenomen, zal hij moeten kunnen aantonen dat hij die oplossingen op juiste wijze toepast. Op die wijze toont hij de overeenstemming met de essentiële eisen aan. Hetzelfde geldt ten aanzien van de oplossingen die in de door de Minister van Economische Zaken bekendgemaakte normen of normatieve documenten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, zijn opgenomen. In voorkomend geval zal de fabrikant dat bij de overeenstemmingsbeoordeling tegenover de aangewezen instantie moeten doen, indien in de beoordelingsprocedurebijlage is voorzien in een toetsende rol van de aangewezen instantie. Volgens de interne regels van de normalisatie-instellingen moeten Europese normen worden omgezet in nationale normen. Dit betekent dat de Europese normen op identieke wijze als de nationale normen ter beschikking moeten worden gesteld en dat alle conflicterende nationale normen moeten worden ingetrokken. Deze procedure zal enige tijd vergen. De tijd die nodig is voor de aanpassing kan per lidstaat van de EU verschillen. Om fabrikanten in de gehele EU een gelijke uitgangspositie te geven, is in de richtlijn en ook in dit besluit een directe verwijzing naar de Europese normen opgenomen.
Indien een overeenstemmingsbeoordelingsprocedure voorziet in een test, geldt dat wordt vermoed dat aan de test is voldaan wanneer een daarmee overeenkomend testprogramma overeenkomstig de in artikel 7 bedoelde normen of normatieve documenten correct is uitgevoerd en de testresultaten garanderen dat aan (het betrokken deel van) de essentiële eisen is voldaan (derde lid).
Dit artikel strekt ter implementatie van artikel 8 van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. De aanvrager kan kiezen welke procedure hij wil doorlopen om aan te tonen dat het weegwerktuig aan de eisen voldoet. In paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op de verschillende mogelijkheden. Het EG-typeonderzoek houdt een onderzoek in van een niet-automatisch weegwerktuig dat representatief kan worden geacht voor de beoogde productie (vergelijkbaar met module B van de richtlijn meetinstrumenten). Kiest de fabrikant vervolgens voor de EG-verklaring van overeenstemming (vergelijkbaar met module D van de richtlijn meetinstrumenten), dan dient hij een adequaat kwaliteitssysteem voor de productie te hebben overeenkomstig punt 2.3 van bijlage II van de richtlijn en staat hij onder EG-toezicht overeenkomstig punt 2.4 van dezelfde bijlage. Met EG-toezicht wordt bedoeld het toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangewezen instantie. Bij de EG-keuring (vergelijkbaar met module F van de richtlijn meetinstrumenten) worden de weegwerktuigen onderzocht door een aangewezen instantie. De EG-keuring per eenheid (vergelijkbaar met module G van de richtlijn meetinstrumenten) wordt gewoonlijk toegepast voor niet-automatische weegwerktuigen die voor een specifieke toepassing zijn ontworpen. De verschillende procedures zijn dus vergelijkbaar met enkele modules van de richtlijn meetinstrumenten. Ze zijn niet geheel gelijk, met name op detailpunten doen zich verschillen voor. Dit heeft te maken met de verschillende tijdstippen waarop de richtlijnen tot stand zijn gekomen.
In artikel 12, tweede lid, is – ter implementatie van artikel 8, tweede lid, van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen – bepaald dat de documentatie met betrekking tot de procedures van overeenstemmingsbeoordeling in de Nederlandse taal moet zijn gesteld of in een andere taal die door de aangewezen instantie wordt aanvaard. Artikel 6, derde lid, van het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen kende een zelfde voorschrift.
De beoordelingsprocedurebijlagen van de richtlijn meetinstrumenten omvatten allerlei werkzaamheden die de fabrikant moet verrichten en allerlei door hem na te komen verplichtingen. In artikel 13 is de uitvoering en nakoming daarvan uitdrukkelijk aan hem opgedragen. De fabrikant moet bij de overeenstemmingsbeoordeling bijvoorbeeld zorg dragen voor de voorgeschreven technische documentatie. Deze informatie moet worden verstrekt aan de aangewezen instantie. De bijlagen A, A1, B, G, H en H1 van de richtlijn meetinstrumenten voorzien in een voorschrift inzake de technische documentatie die de fabrikant moet samenstellen in het kader van de overeenstemmingsbeoordeling. In artikel 10 van de richtlijn meetinstrumenten is bepaald aan welke eisen die technische informatie moet voldoen. De technische documentatie moet een begrijpelijke weergave van het ontwerp, de fabricage en de werking van het meetinstrument bevatten (artikel 10, eerste lid van de richtlijn meetinstrumenten). De documentatie moet voldoende gedetailleerd zijn en moet de integriteit van het instrument verzekeren alsmede de reproduceerbaarheid van de metrologische prestaties van de geproduceerde instrumenten wanneer die juist zijn afgesteld (artikel 10, tweede lid, van de richtlijn meetinstrumenten). In het derde lid van artikel 10 van de richtlijn meetinstrumenten is een meer gedetailleerde opsomming van de in de documentatie op te nemen gegevens opgenomen. Het gaat daarbij onder meer om ontwerp- en fabricagetekeningen (onderdeel b), beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om de werking van het instrument te begrijpen (onderdeel e), een lijst van de normen of normatieve documenten indien deze zijn toegepast (onderdeel f) en in voorkomend geval de testresultaten (onderdeel i). Volgens artikel 9, derde alinea, van de richtlijn meetinstrumenten kunnen de lidstaten voorschrijven dat de dossiers in een of meer van de officiële talen van de Europese Gemeenschap worden gesteld. Zij kunnen het echter ook aan de aangewezen instantie overlaten een dergelijke taaleis te stellen. Dit besluit gaat uit van deze laatste optie waardoor inhoudelijk voor de meetinstrumenten uit beide richtlijnen eenzelfde regime geldt.
Bijlage II van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen bevat eveneens verschillende verplichtingen voor de fabrikant of diens gevolmachtigde. Zo moet ook bij de niet-automatische weegwerktuigen de fabrikant een technisch dossier samenstellen, de technische documentatie van het ontwerp, overeenkomstig bijlage III van de richtlijn. De technische documentatie omvat onder meer een algemene beschrijving van het type, ontwerp- en fabricagetekeningen, beschrijving en toelichting om de werking te begrijpen, een lijst van normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast, een beschrijving van de oplossing die gekozen is om aan de fundamentele voorschriften te voldoen indien de normen niet gevolgd zijn, de resultaten van ontwerpberekeningen en testrapporten.
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant om er voor te zorgen dat van een CE-markering en aanvullende metrologische markering voorziene meetinstrumenten die in de handel worden gebracht, een overeenstemmingsbeoordeling hebben ondergaan en voldoen aan de essentiële eisen. Dit geldt zowel bij instrumenten vermeld in de richtlijn meetinstrumenten als bij de niet-automatische weegwerktuigen.
Het tweede lid van artikel 13 voorziet er in dat de fabrikant een in de Europese Gemeenschap gevestigde (rechts)persoon kan machtigen namens hem ten behoeve van de nakoming van bepaalde verplichtingen op te treden. In artikel 4, onderdeel g, van de richtlijn meetinstrumenten is voorzien in het bestaan van een gemachtigde. Dat is een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant is gemachtigd namens hem voor specifieke taken in de zin van en volgens de richtlijn op te treden. In de beoordelingsprocedurebijlagen is telkens aangegeven wanneer de gemachtigde een taak kan hebben. In de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen is in de procedures van overeenstemmingsbeoordeling eveneens voorzien in de mogelijkheid dat een in de Europese Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde namens de fabrikant optreedt.
In enkele beoordelingsprocedurebijlagen is ten aanzien van de documentatieverplichtingen voorzien in nakoming door degene die het instrument in de handel brengt. Het gaat daarbij om de beoordelingsprocedurebijlagen A, A1 en C. Dit geldt overigens alleen ingeval de fabrikant buiten de Europese Gemeenschap is gevestigd en geen gemachtigde heeft. Het derde lid heeft betrekking op deze situatie. De richtlijn niet-automatische weegwerktuigen voorziet hier niet in.
Een geregeld meetinstrument dat nadat het in gebruik is genomen opnieuw een overeenstemmingsbeoordeling moet ondergaan, bijvoorbeeld na een afkeuring of een reparatie, moet worden gekeurd. Dat geldt zowel voor een meetinstrument uit de richtlijn meetinstrumenten als voor een niet-automatisch weegwerktuig, Dat is de enige manier om na te gaan of het inderdaad weer (of nog) voldoet aan de (metrologische) eisen die gelden voor het instrument. Bij de keuring van een meetinstrument wordt getoetst of het meetinstrument voldoet aan de eisen voor in gebruik zijnde meetinstrumenten. Bij de keuring moet rekening worden gehouden met de specificaties zoals die door de fabrikant zijn opgegeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om de nauwkeurigheidsklasse en de nominale bedrijfsomstandigheden. In het tweede lid is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de keuring. De meetinstrumenten zullen veelal individueel gekeurd worden. Soms kan het echter praktisch zijn een zogenaamde statistische keuring uit te voeren. Daarbij wordt uit een homogene partij instrumenten een steekproef getrokken. Als de in de steekproef betrokken instrumenten aan de eisen voldoen, wordt aangenomen dat de gehele partij aan de eisen voldoet.
De beoordelingsprocedurebijlagen van de richtlijn meetinstrumenten en de procedures van overeenstemmingsbeoordeling van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen voorzien in verschillende toetsende werkzaamheden voor aangewezen instanties. In bijlage B van de richtlijn meetinstrumenten, die betrekking heeft op typeonderzoek, en bij het EG-typeonderzoek van niet-automatische weegwerktuigen is bijvoorbeeld voorzien in een grote rol van de aangewezen instantie bij de overeenstemmingsbeoordeling. De aangewezen instantie dient ten aanzien van de monsters de verstrekte documentatie te bestuderen, onderzoeken en proeven te verrichten en, ingeval de fabrikant heeft gekozen voor de oplossingen uit de relevante normen of normatieve documenten, na te gaan of deze op juiste wijze zijn toegepast. Verder onderzoekt zij de technische documentatie van het fabricageproces. Gaat het daarbij om een meetinstrument van de richtlijn meetinstrumenten dan dient van al deze activiteiten een evaluatieverslag te worden opgesteld. Indien het technisch ontwerp voldoet aan de eisen die op het meetinstrument van toepassing zijn, verstrekt de aangewezen instantie aan de fabrikant een certificaat van het EG-typeonderzoek. De instantie dient voorts de lidstaat – in Nederland de toezichthoudende instantie – in kennis te stellen van afgegeven certificaten. Bij de niet-automatische weegwerktuigen moet periodiek aan de lidstaten van de EU een lijst van de verstrekte certificaten, de aanvragen, de afgewezen aanvragen en aanvullingen op en wijzigingen van reeds verstrekte documenten worden verstrekt (bijlage II van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen). Uit praktische overwegingen is bepaald dat deze gegevensstroom via de toezichthoudende instantie loopt. Daarmee wordt bereikt dat in het kader van de uitvoering van beide richtlijnen een zelfde procedure gevolgd kan worden en dat de aangewezen instanties minder worden belast. Voorts dient de aangewezen instantie voor de geldigheidsduur van het certificaat het technisch dossier te bewaren. Op grond van artikel 15, eerste en tweede lid, is de aangewezen instantie gehouden al deze activiteiten te verrichten.
De keuring van een reeds in gebruik genomen meetinstrument wordt verricht door een aangewezen instantie of door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die overeenkomstig artikel 11 van de wet een erkenning heeft voor het verrichten van een keuring.
De CE-markering en de aanvullende metrologische markering zijn het bewijs van de overeenstemming van het instrument met de gestelde eisen. Artikel 7 van de richtlijn meetinstrumenten heeft hierop betrekking. Dat artikel bevat, evenals artikel 17 van de richtlijn verder voorschriften omtrent het aanbrengen van de merktekens. Artikel 7, tweede lid, van de richtlijn regelt dat de fabrikant of een ander onder zijn verantwoordelijkheid, de merktekens aanbrengt. Dat aanbrengen mag – als daar goede gronden voor bestaan – soms tijdens het fabricageproces gebeuren. Artikel 17, eerste lid, van de richtlijn meetinstrumenten geeft de minimale hoogte – 5 mm – van de CE-markering aan. In het tweede lid van dat artikel is bepaald hoe de aanvullende metrologische markering eruit moet zien. De markering bestaat uit een rechthoek met daarin de hoofdletter M en de laatste twee cijfers van het jaar van aanbrenging. De hoogte van de rechthoek is gelijk aan de hoogte van de CE-markering. De aanvullende metrologische markering volgt direct na de CE-markering. Daarna volgt het identificatienummer van de aangewezen instantie, indien de vermelding daarvan volgens de toepasselijke overeenstemmingsbeoordeling is voorgeschreven (artikel 17, derde lid, van de richtlijn meetinstrumenten). In artikel 17, vierde lid, van de richtlijn meetinstrumenten zijn nog enkele voorschriften opgenomen met betrekking tot het aanbrengen van de merken in verband met specifieke fysieke hoedanigheden van meetinstrumenten, zoals een geringe grootte en hoge gevoeligheid. De CE- en de aanvullende metrologische markering moet onuitwisbaar zijn en duidelijk zichtbaar of gemakkelijk toegankelijk (artikel 17, vijfde lid, van de richtlijn meetinstrumenten).
Ingevolge artikel 10 van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen moeten op een niet-automatisch weegwerktuig dat voldoet aan de gestelde eisen, markeringen en opschriften als omschreven in bijlage IV, punt 1, van de richtlijn worden aangebracht. Artikel 17, eerste en tweede lid, strekt ter implementatie van die bepaling. De CE-markering is beschreven in bijlage VI van de richtlijn. De aanvullende gegevens omvatten een groen vierkant vignet met daarop een zwarte hoofdletter M die dezelfde functie heeft als de aanvullende metrologische markering in de richtlijn meetinstrumenten. Door het groene vignet kan op eenvoudige wijze geconstateerd worden dat het niet-automatische weegwerktuig voldoet aan de eisen van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. De CE-markering alleen is hiervoor onvoldoende omdat deze ook aangebracht kan zijn ten bewijze dat het meetinstrument aan de eisen van andere richtlijnen voldoet. Daarnaast is in bijlage IV van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen aangegeven in welke gevallen het identificatienummer van de aangewezen instantie moet worden aangebracht en welke opschriften op het weegwerktuig moeten worden aangebracht. Bij de richtlijn meetinstrumenten zijn deze twee laatste aanduidingen niet afzonderlijk geregeld maar maken onderdeel uit van de beoordelingsprocedure.
In het derde lid van artikel 17 is voorzien in de implementatie van artikel 12 van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Artikel 7, tweede lid, van het EEG-IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen bevatte een vergelijkbare bepaling. Het gaat hierbij om inrichtingen die aan een niet-automatisch weegwerktuig zijn verbonden en die niet aan de overeenstemmingsbeoordeling onderworpen zijn, bijvoorbeeld afdrukinrichtingen of extra aanwijsinrichtingen. Als van die inrichtingen niet is vastgesteld dat zij aan de fundamentele vereisten voldoen, moet dat door een duidelijke markering worden aangegeven. Deze markering bestaat uit een zwarte hoofdletter M op een rode vierkante ondergrond van minimaal 25mm bij 25mm waarbij het geheel diagonaal is doorgekruist.
Niet automatische weegwerktuigen die niet bestemd zijn voor de specifieke toepassingen van artikel 3 moeten volgens artikel 10 van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen worden voorzien van enkele opschriften: het fabrieksmerk of de naam van de fabrikant en het maximale weegvermogen. Artikel 18 voorziet in de implementatie van deze bepaling. In het EEG-IJkbesluit bevatte artikel 3 een vergelijkbare bepaling.
Artikel 19 strekt tot implementatie van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn meetinstrumenten en artikel 8, derde lid, van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen. Meetinstrumenten kunnen wat betreft andere aspecten dan de metrologische eisen vallen onder andere EU-richtlijnen die eveneens voorzien in een CE-markering. De op het meetinstrument aangebrachte CE-markering geeft dan aan dat het instrument ook geacht wordt aan de andere richtlijnen te voldoen. Degene die de markering heeft aangebracht of heeft aan laten brengen, dient zich ervan vergewist te hebben dat het product met alle toepasselijke richtlijnen in overeenstemming is. De documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen bij het meetinstrument moeten de verwijzingen vermelden naar het Publicatieblad van de Europese Unie waarin de toegepaste richtlijnen zijn bekendgemaakt.
Artikel 20 regelt de markering van geregelde meetinstrumenten die nadat zij in gebruik zijn genomen bij een (herhaalde) keuring weer zijn goedgekeurd. Het model van de markering alsmede regels omtrent plaats en wijze van aanbrengen van de markering worden bij ministeriële regeling gegeven. Daarbij zal geen verandering optreden ten opzichte van de regels die terzake op grond van de IJkwet zijn vastgesteld. Degenen die bevoegd zijn tot het uitvoeren van de keuring zijn ook bevoegd tot het aanbrengen van het merkteken (tweede lid). Het CE-merk kan daarvoor niet worden gebruikt omdat dit merk alleen door de fabrikant kan worden aangebracht voordat hij het meetinstrument in de handel brengt, dus bij de eerste overeenstemmingsbeoordeling. Ten bewijze dat een reeds in gebruik genomen instrument bij keuring aan de gestelde eisen voldoet moet er dus een ander merk worden aangebracht. Deze bepaling heeft betrekking op zowel de meetinstrumenten van de richtlijn meetinstrumenten als op de niet-automatische weegwerktuigen.
De voorschriften in de bijlagen van de richtlijn meetinstrumenten zijn zodanig gedetailleerd dat daarnaar kan worden verwezen in dit besluit. Het is echter niet uit te sluiten dat in de praktijk vragen rijzen omtrent de toepassing van de bijlagen of dat het anderszins gewenst is nadere regels te stellen omtrent de toepassing. De voorschriften uit de bijlagen van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen zijn minder gedetailleerd en de fabrikanten en de aangewezen instellingen werken daar reeds lange tijd mee maar ook hier is het niet uit te sluiten dat nadere regels omtrent de toepassing gewenst zouden kunnen zijn. Artikel 21 bevat daarvoor een voorziening.
Artikel 127, eerste lid, van het Besluit Personenvervoer 2000 bevat de verplichting dat in auto’s waarmee taxivervoer wordt verricht een taxameter aanwezig is. Het tweede lid bevat een uitzondering op deze regeling. De technische eisen die nu op grond van de Metrologiewet als gevolg van de implementatie van de de richtlijn meetinstrumenten aan de taxameter worden gesteld, zijn zodanig gewijzigd dat een meer op de markt toegesneden gebruik van de taxameter mogelijk is. Dit kan uit een oogpunt van administratieve lasten voor het bedrijfsleven belangrijke voordelen bieden. Met het oog op een evenwichtige marktordening is het daarom noodzakelijk dat krachtens de Wet personenvervoer 2000 de bevoegdheid bestaat om nadere gebruiksvoorschriften te formuleren, in casu betreffende de instelling van de taxameter. Daarop ziet deze wijziging. Gezien het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met transparante tarieven voor taxivervoer (Kamerstukken II 2005/2006, 30 321, nr. 2) dat onlangs in de Tweede Kamer is ingediend, betreft het in ieder geval nadere regels omtrent de instelling van de functies die samenhangen met de tariefbepaling. Dergelijke regels kunnen worden toegesneden op het soort taxivervoer dat wordt verricht terwijl tegelijkertijd aan de consument zo optimaal mogelijk de bescherming wordt geboden die met het voorschrijven van een gekeurd instrument wordt beoogd.
Richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135) | Meetinstrumentenbesluit I |
---|---|
Artikel | Artikel |
1 | 4, 6 |
2 | 2 |
3 | 4, jo. Metrologiewet (artt. 6, eerste lid, en 23) |
4, onderdelen a, b, e en f | Metrologiewet (art.1) |
4, onderdeel d | 1, onderdeel d |
4, onderdeel c | 3, jo. 4 |
4, onderdeel g | 13, tweede lid |
4, onderdelen h en i | 7 |
5 | Metrologiewet (art. 39) |
6, eerste lid | 4 en 6 |
6, tweede lid | 10 jo. Metrologiewet (art. 6, eerste lid) |
7, eerste lid | 16 jo. Metrologiewet (art. 8, eerste lid) |
7, tweede lid | 16 |
7, derde lid | Metrologiewet (art. 24) |
7, vierde lid | 19 |
8, eerste en tweede lid | 4 en 6, jo. Metrologiewet (art. 22) |
8, derde lid en vierde lid | optioneel, wellicht implementatie in ministeriële regeling op grond van art. 14 |
8, vijfde lid | Metrologiewet (vrijstelling o.g.v. art. 22, derde lid) |
9 | 10, 13 |
10 | 13, jo. 10 |
11 | Metrologiewet (art. 12 en ministeriële regeling o.g.v. art. 10) |
12 | Metrologiewet (ministeriële regeling o.g.v. art. 10 |
13, eerste en tweede lid | 7 |
13, derde en vierde lid | 11 |
14 | Behoeft geen implementatie |
15 | Behoeft geen implementatie |
16 | Behoeft geen implementatie |
17 | 16 en Metrologiewet (art. 8) |
18, eerste lid | Metrologiewet (art. 22) |
18, tweede lid en derde lid | Metrologiewet (ministeriële regeling op grond van art. 33, tweede lid) |
19 | Metrologiewet (artt. 35, 36,) en WED maatregelen |
20 | Metrologiewet (artt. 23, 25, 35) en WED maatregelen |
21 | Algemene wet bestuursrecht (afdelingen 3.6, 3.7 en 6.2) |
22 | Intrekken uitvoeringsregelgeving o.g.v. IJkwet+ overgangsbepaling |
23 | Overgangsbepalingen |
24 | Inwerkingtredingsbepaling |
25 | Behoeft geen implementatie |
26 | Behoeft geen implementatie |
27 | Behoeft geen implementatie |
Bijlagen | Artikel |
I | 4, 6 |
A, A1, B, C, C1, D, D1, E, E1, F, F1, G, H, H1, | 1, onderdeel g, 10, 15 |
MI-001, MI-002, MI-003, MI-004, MI-005, MI-006, MI-007, MI-008, MI-009, MI-0010, | 1, onderdeel f, 4,6 |
Richtlijn 90/384 van de Raad van de Europese Gmeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgeving van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189) | Meetinstrumentenbesluit I |
---|---|
Artikel | Artikel |
1, eerste lid | 1, onderdeel h, 4, 6 |
1, tweede lid, onderdeel a | 3 |
2 | 5, 12, 17, 18, derde lid, jo Metrologiewet (art. 23 en 26) |
3 | 5, jo. Metrologiewet (art. 23) |
4 | Behoeft geen implementatie |
5 | 8 |
6 | Behoeft geen implementatie |
7 | Metrologiewet (artt. 23, 25, 36) en WED |
8, eerste lid | 12 en Metrologiewet (art. 6) |
8, tweede lid | 19 |
9 | Metrologiewet (artt. 10, 12) |
10 | 17 en Metrologiewet (art. 8,25) |
11 | Metrologiewet (art. 23, 25, 34, 35) |
12 | 17, derde lid |
13 | 9 |
14 | 3:46, 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht |
15 | Reeds geïmplementeerd in IJkwet en EEG-IJKbesluit niet-automatische weegwerktuigen |
16 | Behoeft geen implementatie |
Bijlagen | Artikel |
I | 5 |
II | Via de verwijzing in art.12, 15 |
III | Via de verwijzing in art. 12 |
IV | 17, 18 |
V | Via de verwijzing in art. 17 |
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2006-272.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.