Wet van 13 april 2006 tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met de aanbestedingsverplichting in het openbaar vervoer, een daarbij behorend ontheffingenregime en enkele andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet personenvervoer 2000 te wijzigen in verband met de aanbestedingsverplichting in het openbaar vervoer, de invoering van een daarbij behorend ontheffingenregime en enkele andere wijzigingen, zulks ter verbetering van de uitvoerbaarheid van de aanbestedingsverplichting en de concessieverlening door de decentrale overheden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt de zinsnede «61 tot en met 67» vervangen door: 61, en 64 tot en met 67.

B

In het eerste en tweede lid van artikel 24 wordt de zinsnede «zes jaar» vervangen door: acht jaar.

C

In artikel 42 wordt «de artikelen 62 en 66» vervangen door: de artikelen 61, vijfde lid, en 66.

D

Artikel 60a wordt vernummerd tot 62.

E

Artikel 61 komt te luiden:

Artikel 61

  • 1. Met ingang van een bij algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip verleent een concessieverlener voor het openbaar vervoer, anders dan per trein, in zijn concessiegebied slechts een concessie nadat daartoe een aanbesteding is gehouden.

  • 2. Onze Minister kan op aanvraag van een concessieverlener een ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde verplichting indien:

    a. de concessie een overbrugging vormt voor:

    1°. een wijziging van de indeling van concessiegebieden;

    2°. een samenvoeging van meerdere vervoersvormen in één concessie;

    b. onverminderd artikel 3, eerste lid, de concessie betrekking heeft op openbaar vervoer dat een vernieuwende technologie of vervoersconcept bevat dat niet tot stand komt indien de concessie zou worden aanbesteed.

  • 3. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste, tweede en derde lid.

  • 5. Een concessie voor openbaar vervoer, anders dan per trein, die is verleend zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, vervalt op het met toepassing van het eerste lid bepaalde tijdstip.

F

Artikel 63 vervalt.

G

In het tweede lid van artikel 100 wordt «in artikel 67» vervangen door: in de artikelen 61, tweede lid, en 67.

H

Artikel 109, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een gemeentelijk vervoerbedrijf als bedoeld in artikel 64, alsmede een vervoerder waarvan een gemeentelijk vervoerbedrijf één of meer aandelen in het geplaatst kapitaal bezit, voor zolang het openbaar vervoer dat op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet door het vervoerbedrijf werd verricht, niet of niet in voldoende mate is aanbesteed;.

I

In het eerste en tweede lid van artikel 143 wordt de zinsnede «de artikelen 63, 65, 66 en 67» vervangen door: de artikelen 65, 66 en 67.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 13 april 2006

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de negende mei 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 30 210

Naar boven