Besluit van 21 april 2006, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Implementatiewet EG-richtlijn projectgebonden Kyoto-mechanismen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 april 2006, nr. DJZ2006255827, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel II van de Implementatiewet EG-richtlijn projectgebonden Kyoto-mechanismen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig Artikel

De Implementatiewet EG-richtlijn projectgebonden Kyoto-mechanismen treedt in werking met ingang van 1 mei 2006.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 april 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Het onderhavige besluit regelt de inwerkingtreding van de Implementatiewet EG-richtlijn projectgebonden Kyoto-mechanismen.

Deze wet regelt om te beginnen dat inrichtingen die vallen onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten (titel 16.2 van de Wet milieubeheer), ter voldoening aan de emissienorm van artikel 16.37, eerste lid, van de Wet milieubeheer, niet alleen toegewezen broeikasgasemissierechten kunnen gebruiken, maar tevens «credits» die door de projectgebonden Kyoto-mechanismen Clean Development Mechanism (CDM) en Joint Implementation (JI) zijn gegenereerd. Die credits worden emissiereductie-eenheden en gecertificeerde emissiereducties genoemd.

Het tweede onderwerp is het verlenen van instemming met deelname aan Kyoto-projectactiviteiten. Het gaat om minimumeisen die Nederland hanteert bij het verlenen van instemming met deelname aan CDM- en JI-projectactiviteiten.

De wet treedt in werking met ingang van 1 mei 2006. Tot dat tijdstip geldt voor verzoeken om instemming met deelname aan CDM-projectactiviteiten het daarvoor ontwikkelde interimbeleid (Stcrt. 2005, 241). De criteria en eisen voor het verlenen van instemming met deelname aan CDM- en JI-projectactiviteiten zullen deels bij ministeriële regeling krachtens de artikelen 16.46b, vierde, zevende en achtste lid, en 16.46c, derde lid, van de Wet milieubeheer worden uitgewerkt. Die regeling treedt tegelijk met de wet in werking.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven