Besluit van 13 april 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, mede namens Onze Minister van Justitie, van 20 februari 2006, FM 2006-00422 M, Generale Thesaurie, Directie Financiële Markten, Afdeling Integriteit;

Gelet op artikel 8, eerste lid en artikel 17t van de Wet melding ongebruikelijke transacties en artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 9° en artikel 8s van de Wet identificatie bij dienstverlening;

De Raad van State gehoord (advies van 16 maart 2006, No. W06.06.0046/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, mede namens Onze Minister van Justitie, van 7 april 2006, FM 2006-724 U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het koninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94) wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 1 wordt de volgende aanduiding ingevoegd:

§ 1. Bepalingen ter uitvoering van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 10° van de Wet melding ongebruikelijke transacties en artikel 1, eerste lid, onderdelen a, onder 7°, en b, onder 9°, en artikel 6, onderdeel d, onder 9°, van de Wet identificatie bij dienstverlening

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

e. het door personen of instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, verstrekken van belastingadvies of verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden, met uitzondering van het verzorgen van belastingaangiften en het in verband daarmee verstrekken van belastingadvies in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001 ten behoeve van natuurlijke personen die volgens de desbetreffende aangifte:

1°. geen winst uit onderneming genieten als bedoeld in afdeling 3.2. van die wet;

2°. niet meer dan € 10 000 belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden genieten als bedoeld in afdeling 3.4 van die wet;

3°. geen aanmerkelijk belang hebben in de zin van afdeling 4.3 van die wet; en

4°. niet meer dan € 4000 voordeel uit sparen en beleggen hebben als bedoeld in artikel 5.2. van die wet.

2. Onder verlettering van de onderdelen f tot en met h tot g tot en met i wordt een onderdeel f ingevoegd, luidende:

f. Het door personen of instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, verrichten van werkzaamheden in verband met het samenstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening of het voeren van administraties.

C

In artikel 3, tweede lid, onderdeel e, wordt de zinsnede «artikel 2, eerste lid, onderdelen d, e, of f» vervangen door: artikel 2, eerste lid, onderdelen d, e, f of g.

D

Na artikel 5 worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 2. Bepalingen ter uitvoering van artikel 17t van de Wet melding ongebruikelijke transacties en artikel 8s van de Wet identificatie bij dienstverlening

Artikel 5a
  • 1. De bevoegdheden die Onze Minister heeft op grond van de artikelen 17c, eerste lid, 17d, eerste lid, 17e, derde lid, en 17m van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de artikelen 8b, eerste lid, 8c, eerste lid, 8d, derde lid en 8l van de Wet identificatie bij dienstverlening, worden overgedragen aan de ingevolge artikel 17b, eerste lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties onderscheidenlijk artikel 8a, eerste lid, van de Wet identificatie bij dienstverlening aangewezen rechtspersonen.

  • 2. De artikelen 17f, 17g, 17h, 17i, derde en vierde lid, 17j, tweede lid, 17l, 17n, 17o, eerste tot en met derde lid, en 17p, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de artikelen 8e, 8f, 8g, 8h, derde en vierde lid, 8i, tweede lid, 8k, 8m, 8n, eerste tot en met derde lid, en 8o, tweede lid, van de Wet identificatie bij dienstverlening zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden door de in het dat lid aangewezen rechtspersonen.

Artikel 5b

Aan de overdracht van bevoegdheden, bedoeld in artikel 5a, worden de volgende voorschriften verbonden:

a. de rechtspersonen, bedoeld in artikel 5a, verstrekken onverwijld aan Onze Minister van Financiën op zijn verzoek alle inlichtingen die van belang kunnen zijn voor:

1°. de nakoming van internationale afspraken en verplichtingen; of

2°. een onderzoek naar de toereikendheid van de Wet melding ongebruikelijke transacties of de Wet identificatie bij dienstverlening of het toezicht op de naleving van die wetten;

b. de rechtspersonen, bedoeld in artikel 5a, dragen bij aan de totstandkoming van procedurele afspraken met betrekking tot de handhaving tussen hen en de betrokken ministeries en andere overheidsinstellingen;

c. de rechtspersonen, bedoeld in artikel 5a, en andere personen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de Wet melding ongebruikelijke transacties of de Wet identificatie bij dienstverlening, maken schriftelijke afspraken over de onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling ten behoeve van de door dit besluit overgedragen bevoegdheden.

§ 3. Bepaling ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties

Artikel 5c

De indicatoren, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties, aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie, worden vastgesteld zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

E

Voor artikel 6 wordt de volgende aanduiding ingevoegd:

§ 4. Slotbepalingen

F

Na artikel 7 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wet melding ongebruikelijke transacties en Wet identificatie bij dienstverlening.

ARTIKEL II

Ingetrokken worden:

a. het koninklijk besluit van 27 juli 1994, tot uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties (goedkeuring indicatoren) (Stb. 558);

b. het koninklijk besluit van 26 juni 1995, tot goedkeuring van de indicatoren voor casino- en creditcardtransacties (Stb. 336);

c. het koninklijk besluit van 23 april 1996 tot uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties (goedkeuring van de indicatoren zoals deze zijn opgenomen in de ministeriële regeling van 29 september 1995) (Stb. 237);

d. het koninklijk besluit van 22 april 1997 tot uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties (goedkeuring van de indicatoren zoals deze zijn vastgesteld bij ministeriële regeling van 5 november 1996) (Stb. 174);

e. het koninklijk besluit van 26 maart 1999, houdende uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties (goedkeuring van de indicatoren zoals deze zijn vastgesteld bij ministeriële regeling van 27 november 1998) (Stb. 164);

f. het koninklijk besluit van 19 september 2001, houdende goedkeuring van de indicatoren, zoals deze zijn opgenomen in de ministeriële regeling van 20 maart 2001 (Stb. 427);

g. het koninklijk besluit van 5 juni 2002 tot uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties (goedkeuring van de indicatoren zoals deze zijn opgenomen in de ministeriële regelingen van 18 december 2001, 19 december 2001 en 25 januari 2002) (Stb. 286);

h. het koninklijk besluit van 21 november 2003 tot uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties, houdende goedkeuring van de indicatoren zoals deze zijn opgenomen in de regeling van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie van 11 maart 2003 (Stcrt. 52) (Stb. 488).

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting en bijlage in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 13 april 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage bij artikel 5c

INDICATORENLIJST

I SUBJECTIEVE INDICATOR

Melding verplicht indien de meldingsplichtige oordeelt dat de volgende situatie van toepassing is.

Vermoedelijke witwastransacties of terrorismefinanciering

Transacties waarbij aanleiding is om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme.

II OBJECTIEVE INDICATOREN

Melding verplicht.

IIA Krediet-, effecten- en beleggingsinstellingen, geldtransactiekantoren

Contante wisseltransacties

Contante transacties met een waarde van € 15.000 of meer waarbij contante omwisseling in een andere valuta of van kleine naar grote coupures plaatsvindt.

Geldtransfers

Contante transacties van € 2.000 of meer waarbij de gelden ter beschikking worden gesteld in de vorm van chartaal geld of cheques of door middel van een credit- of debetcard dan wel betaalbaar worden gesteld in de vorm van chartaal geld of cheques of door storting op rekening.

Transacties met aangewezen landen

Transacties met (rechts)personen die zijn gevestigd in landen of gebieden, die door de Minister van Financiën en de Minister van Justitie zijn aangewezen als onaanvaardbaar risico voor witwassen of terrorismefinanciering.

IIB Levensverzekeraars en assurantietussenpersonen

Transacties met aangewezen landen

Transacties met (rechts)personen die zijn gevestigd in landen of gebieden, die door de Minister van Financiën en de Minister van Justitie zijn aangewezen als onaanvaardbaar risico voor witwassen of terrorismefinanciering.

IIC Creditcardmaatschappijen

Contante storting

Contante storting ten gunste van een creditcardrekening van € 15.000 of meer.

Gebruik van creditcard

Gebruik van de creditcard in verband met een transactie van € 15.000 of meer bij een aangesloten bedrijf in Nederland.

IID Casino’s

Depot

Het in depot nemen van munten, bankbiljetten of andere waarden van € 15.000 of meer.

Girale transacties

Girale transacties van € 15.000 of meer.

Verkoop van speelpenningen

Verkoop aan een cliënt van speelpenningen met een tegenwaarde van € 15.000 of meer tegen inlevering van cheques of buitenlandse valuta.

IIE Handelaren in zaken van grote waarde

Contante transacties

Transacties waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling, waarbij het contant te betalen bedrag € 15.000 of meer bedraagt.

IIF Onafhankelijke juridisch adviseurs, advocaten, notarissen, belastingadviseurs, openbare accountants, bedrijfseconomische adviseurs, bemiddelaars in onroerende zaken, trustkantoren

Contante transacties

Transacties van € 15.000 euro of meer betaald aan of door tussenkomst van de beroepsbeoefenaar in contanten, met cheques aan toonder of soortgelijke betaalmiddelen.

Procedurele aspecten rondom een melding

Voor alle indicatoren geldt dat melding verplicht is van transacties of voorgenomen transacties indien de transactie is verricht of voorgenomen bij het verlenen van een dienst in de zin van de Wet MOT.

Wat betreft de termijn waarbinnen gemeld dient te worden, wordt opgemerkt dat de transacties binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie is vastgesteld moeten worden gemeld (zie ook artikel 9 van de Wet MOT).

Verder ligt het in de rede dat transacties die in verband met witwassen aan politie of Openbaar Ministerie worden gemeld, ook aan het Meldpunt moeten worden gemeld; er is immers een vermoeden van witwassen. Dit vloeit overigens ook voort uit de (reeds aangehaalde) Europese richtlijnen op het gebied van de bestrijding van witwassen.

Uiteraard luiden de genoemde bedragen in euro of de tegenwaarde daarvan in een vreemde valuta.

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met dit besluit is het koninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94) gewijzigd.

Ten eerste is er een gedeeltelijke uitzondering gemaakt op een aangewezen dienst. Het invullen van (eenvoudige) belastingaangiften van natuurlijke personen en het in verband daarmee verstrekken van adviezen valt voortaan voor een belangrijk deel niet meer onder de Wet identificatie bij dienstverlening (Wid).

Het besluit strekt tevens tot het overdragen van sanctie- en handhavingsbevoegdheden die de Minister van Financiën heeft op basis van de recente wijziging van de Wet MOT en de Wid1 aan de rechtspersonen die met het toezicht op de naleving van de Wet MOT en de Wid zijn belast.

In de derde plaats worden indicatoren vastgesteld voor de toepassing van de Wet MOT.

Er is tevens een citeertitel toegevoegd aan het bestaande besluit en enkele oude goedkeuringsbesluiten worden ingetrokken. Voor de inzichtelijkheid is het besluit in paragrafen ingedeeld.

Administratieve lasten

Het vaststellen van de indicatoren en het overdragen van de bevoegdheid om boetes en lasten onder dwangsom op te leggen, heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. Bij de ministeriële regeling waarbij deze indicatoren reeds eerder waren vastgesteld, zijn de lasten immers al vastgesteld en het toekennen van de sanctie- en handhavingsbevoegdheden aan de aangewezen rechtspersonen schept geen verplichtingen voor het bedrijfsleven.

Het andere onderwerp van dit besluit heeft wel gevolgen voor de administratieve lasten: het uitzonderen van sommige gevallen van belastingadvies en aangiftewerkzaamheden ten behoeve van natuurlijke personen van de identificatieplicht leidt tot een vermindering van de administratieve lasten.

De versoepeling ziet op alle aangiften waarbij een natuurlijk persoon, die voldoet aan de gestelde voorwaarden, de hulp van een derde inroept. In onderstaande tabel is de vermindering van de administratieve lasten opgenomen. Er is alleen uitgegaan van het aantal aangiften ingevuld door belastingconsulenten (in 2004) aangezien de vakbonden en de Ouderenbond (de enige andere organisaties buiten de overheid zelf die geregeld dergelijke diensten verlenen) geen onderdeel uitmaken van het bedrijfsleven.

Tabel 1. Identificatie natuurlijke personen bij invullen belastingaangiften
 

Totaal aantal belastingaangiften

Kosten per identificatie

Aantal nieuwe identificaties1

Vermindering

Belastingconsulenten

1.088.953

5/60* € 100= 8.33

100.000

€ 833.000

1 Uitgaande van een verloop van 10%.

Tabel 2. Administratieve lasten voor de burger
 

Totaal aantal nieuwe identificaties

Duur per identificatie

Vermindering

 

100.000

5 minuten

8.333 uren

Overigens wordt er ten behoeve van de implementatie van de derde richtlijn witwassen2 onderzocht op welke wijze de instellingen het meest efficiënt aan de verplichtingen kunnen voldoen. Dit onderzoek wordt naar verwachting in mei 2006 afgerond. Gezien het feit dat de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend zijn, worden er in onderhavig besluit geen andere versoepelingen doorgevoerd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel B: Invullen aangiften natuurlijke personen

Met het koninklijk besluit van 24 februari 2003 tot aanwijzing van instellingen en diensten in het kader van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Stb. 94) zijn het verstrekken van belastingadvies en het verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden aangemerkt als dienst in de zin van de Wid en de Wet MOT. Dergelijke diensten worden gewoonlijk verricht door belastingadviseurs, accountants en administratiekantoren. Het verlenen van dergelijke diensten is echter niet exclusief voorbehouden aan de genoemde groepen. Daarom is in het besluit tot aanwijzing van diensten en instellingen bepaald dat «een ieder» die zulke diensten verleent, onder de reikwijdte van de Wet MOT en de Wid valt.

In de praktijk heeft de brede formulering tot gevolg dat ook organisaties als de vakbonden, de Ouderenbond maar ook de Belastingdienst onder de reikwijdte van de wet vallen. Dit is niet wenselijk gezien het feit dat de personen aan wie de genoemde organisaties dergelijke diensten verlenen in de regel als laag risico kunnen worden beschouwd voor witwassen en terrorismefinanciering. Immers het betreft hier de categorie mensen die over het algemeen in loondienst zijn, geen of weinig inkomsten uit winst of overige werkzaamheden hebben, geen aanmerkelijk belang houden en over een vermogen (Box 3) beschikken dat niet boven de € 100. 000 uitkomt (€ 4000 voordeel uit sparen en beleggen correspondeert met dat bedrag bij een verondersteld effectief rendement van 4%).

Mede hierom is besloten om in deze gevallen uit te sluiten van de identificatie- en meldplicht. Strikt genomen moet een organisatie een aanvang maken met het verlenen van de dienst om te kunnen beoordelen of deze al dan niet onder de uitzondering valt. Het spreekt voor zich dat als gedurende de dienstverlening blijkt dat de desbetreffende persoon niet aan de voorwaarden van onderhavig besluit voldoet, er alsnog geïdentificeerd (en eventueel gemeld) dient te worden.

Artikel I, onderdeel D: Overdragen bevoegdheid tot opleggen van boete of last onder dwangsom

De Minister van Financiën heeft door bovengenoemde wijziging van de Wet MOT en de Wid de bevoegdheid gekregen tot het opleggen en publiceren van boetes en lasten onder dwangsom. De Minister heeft voorts een matigingsbevoegdheid indien blijkt dat het boetebedrag in een concreet geval onevenredig hoog is. Met het onderhavige besluit zijn deze bevoegdheden overgedragen aan de rechtspersonen die krachtens de Wet MOT en de Wid zijn aangewezen.

Voor de volledigheid zij op deze plaats nog verduidelijkt dat De Nederlandsche Bank als toezichthouder fungeert voor de naleving van de Wid en de Wet MOT door kredietinstellingen, trustkantoren, verzekeraars, instellingen die creditcards uitgeven, geldtransactiekantoren en casino’s. De Autoriteit Financiële Markten is belast met deze taak voor zover het betreft de beleggingsinstellingen, effecteninstellingen en tussenpersonen die bemiddelen bij het sluiten van een verzekering. De FIOD-ECD van het ministerie van Financiën houdt toezicht op de naleving van de Wid en de Wet MOT door grootwaardehandelaren en bemiddelaars in onroerende goederen terwijl het Bureau Financieel Toezicht belast is met het toezicht als het gaat om advocaten, notarissen en gelijksoortige juridische beroepen alsmede accountants, belastingadviseurs en andere zelfstandige bedrijfseconomische of fiscale beroepsbeoefenaars.

In de wettekst wordt overigens gesproken over de rechtspersonen die met het toezicht belast zijn. De FIOD-ECD neemt derhalve een speciale positie in aangezien dit geen rechtspersoon is, maar onderdeel uitmaakt van het ministerie van Financiën. De bevoegdheden van de Minister worden derhalve aan de FIOD-ECD gemandateerd en niet overgedragen door onderhavig besluit.

Voorwaarden aan overdracht bevoegdheid tot opleggen van boete of last onder dwangsom

In onderdeel a van artikel 5b wordt gewaarborgd dat de Minister van Financiën van voldoende informatie wordt voorzien, deels met het oog op de nakoming van internationale afspraken en verplichtingen (EU, Financial Action Task Force on moneylaundering) en deels ten behoeve van de beoordeling van de toereikendheid van de Wet MOT en de Wid en de wijze waarop de toezichthouder zijn taak in het kader van deze wetten uitvoert.

Onderdeel b verplicht de rechtspersonen mee te werken aan procedurele afspraken. Hierbij moet voornamelijk gedacht worden aan afspraken tussen het OM en de rechtspersonen over de wijze van afhandeling (strafrechtelijk of bestuursrechtelijk) van geconstateerde overtredingen. Het ligt in de rede dat hierbij wordt aangesloten bij het reeds bestaande Convenant bestuurlijke boeten en strafrechtelijke sancties3.

Hoewel de subjecten op wier handelen toezicht gehouden wordt van elkaar verschillen, voorziet onderdeel c in de plicht tot het maken van afspraken omtrent samenwerking en informatie-uitwisseling. Het is namelijk goed voor te stellen dat de ene toezichthouder over informatie beschikt die voor een andere toezichthouder relevant kan zijn. Het desbetreffende onderdeel faciliteert de uitwisseling van gegevens die van belang zijn voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat met «de andere personen die belast zijn» de medewerkers van de FIOD-ECD bedoeld worden.

Artikel I, onderdeel D: Vaststellen indicatoren

Om de effectiviteit van het systeem met betrekking tot het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering te verhogen, is de indicatorensystematiek aangepast. In het verleden werd voornamelijk gemeld op basis van objectieve indicatoren (melden indien een bepaalde objectieve grens wordt overschreden); thans staat voor een groot deel van de meldplichtigen het eigen oordeel over de desbetreffende transactie voorop (melden indien er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat). Daarnaast zijn ook objectieve indicatoren gehandhaafd. Bij ministeriële regeling4 was reeds op basis van deze nieuwe systematiek een indicatorenlijst vastgesteld. Na inwerkingtreding van bovengenoemde wijziging van de Wet MOT en de Wid dienden de indicatoren echter bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld te worden. Onderhavig besluit voorziet daarin; materieel is er echter geen wijziging ten opzichte van de ministeriële regeling.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Wijziging van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie bij dienstverlening met het oog op de explicitering van de reikwijdte, versterking van het toezicht op de naleving alsmede het aanbrengen van enkele andere wijzigingen Kamerstukken II 2004/05, 29 990.

XNoot
2

Richtlijn nr. 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU L 309).

XNoot
3

Stcrt. 2004, 126.

XNoot
4

Regeling van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie van 19 augustus 2005 tot hernieuwde vaststelling van een indicatorenlijst voor ongebruikelijke transacties (Regeling indicatoren ongebruikelijke transacties 2005) (Stcrt. 2005, 164).

Naar boven