Besluit van 11 april 2006, houdende aanpassing van bezoldigingsbedragen van ministers en staatssecretarissen en van leden van de Hoge Colleges van Staat in verband met de aanpassing per 1 januari 2006 van de salarissen van het rijkspersoneel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 maart 2006, nr. 2006-0000086955, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op artikel 1, tweede lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, artikel 6 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) en artikel 1, derde lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman;

De Raad van State gehoord (advies van 30 maart 2006, no. W04.06.0077/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 april 2006, nr. 2006-0000107097, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

A

De bedragen € 9 422,06 onderscheidenlijk € 8 838,15 genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen worden als volgt nader vastgesteld: € 9 610,50 onderscheidenlijk € 9 014,91.

B

De bedragen € 9 422,06, € 8 838,15 onderscheidenlijk € 8 291,27, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden als volgt nader vastgesteld: € 9 610,50, € 9 014,91 onderscheidenlijk € 8 457,10.

C

De bedragen € 9 422,06 onderscheidenlijk € 8 291,27, genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden als volgt nader vastgesteld: € 9 610,50 onderscheidenlijk € 8 457,10.

D

De bedragen € 9 422,06 onderscheidenlijk, € 8 291,27 genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman worden als volgt nader vastgesteld: € 9 610,50 onderscheidenlijk € 8 457,10.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

histnoot

’s-Gravenhage, 11 april 2006

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de zevenentwintigste april 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 18 januari 2006 is de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005–2006 tot stand gekomen. Deze overeenkomst houdt onder meer in een verhoging van salarissen van het rijkspersoneel per 1 januari 2006 met 2%. De bezoldigingsbedragen van ministers, staatssecretarissen, de vice-president en de leden van de Raad van State, de president en de leden van de Algemene Rekenkamer en van de Nationale ombudsman volgen de aanpassingen van de salarissen van het rijkspersoneel. Dit besluit regelt de aanpassing van de genoemde bezoldigingsbedragen in de onderscheiden wetten.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Deze wijziging betreft de aanpassing van de maandelijkse bezoldiging van de ministers en van de staatssecretarissen.

Artikel I, onderdeel B

Deze wijziging betreft de aanpassing van de maandelijkse bezoldiging van de vice-president, van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak en van de overige leden van de Raad van State.

Artikel I, onderdeel C

Deze wijziging betreft de aanpassing van de maandelijkse bezoldiging van de president en van de overige leden van de Algemene Rekenkamer.

Artikel I, onderdeel D

Deze wijziging betreft de aanpassing van de maandelijkse bezoldiging van de Nationale ombudsman en van de substituut-ombudsman.

Artikel II

Gezien de datum van verhoging van de salarissen van het rijkspersoneel heeft deze regeling terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006. Aangezien het een verhoging van de bezoldigingen betreft, is de terugwerkende kracht niet belastend voor de betrokkenen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven