Besluit van 20 december 2005 tot wijziging van het Bevoegdhedenbesluit WPO tot vaststelling van de bewijzen van bekwaamheid die bevoegdheid verlenen tot het geven van Duitse taal en Franse taal in het basisonderwijs en wijziging van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel om de vakleerkracht voor de onderwijsactiviteiten Duitse taal en Franse taal in het basisonderwijs te introduceren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 22 november 2005, nr. WJZ/2005/52073 (2639), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder b.1°, 32a, eerste lid, en 186, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 1 december 2005, nr. W05.05.0520/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 16 december 2005, nr. WJZ/2005/54945 (2639), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Bevoegdhedenbesluit WPO wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het tweede lid van artikel 2 tot derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2. Dit besluit bepaalt aan welke bewijzen van bekwaamheid de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de Duitse of Franse taal, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet, is verbonden.

B

Na artikel 6a worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 6b Duitse taal

De bewijzen van bekwaamheid die bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in de Duitse taal zijn:

a. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen in één der taal- en letterkundige studierichtingen van de faculteit der letteren, indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Duitse taal en indien tevens:

– het doctoraalexamen of het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

b. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie dan wel archeologie, indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Duitse taal en indien tevens:

– het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

c. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen muziekwetenschap of doctoraalexamen wijsbegeerte (filosofie), indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Duitse taal en indien tevens:

– het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

d. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen vrije studierichting als bedoeld in de artikelen 174 tot en met 179 van het Academisch Statuut 1963 (Stb. 1963, 380), indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Duitse taal en indien tevens:

– het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

e. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen volgens het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653 en Stb. 1982, 318) of van met goed gevolg afgelegd aanvullend examen als bedoeld in artikel 193 van het Academisch Statuut 1963 (Stb. 1963, 380) of artikel 54 van het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653), indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Duitse taal, behaald vóór 1 september 1986, en indien tevens:

– het doctoraalexamen of het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen of van het aanvullend examen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

f. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen als bedoeld in het Academisch Statuut 1963 (Stb. 1963, 380) waarop de aantekening, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653 en Stb. 1982, 318) is geplaatst ten bewijze dat met goed gevolg is afgelegd het examen tot leraar in het vak Duits;

g. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen als bedoeld in het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653 en Stb. 1982, 318) waarop de aantekening, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van dat Statuut is geplaatst ten bewijze dat met goed gevolg is afgelegd het examen tot leraar in het vak Duits;

h. de akte van bekwaamheid Duits B tot het geven van middelbaar onderwijs in de Duitse taal en letterkunde + Q (schoolakte Duits m.o. B);

i. de akte van bekwaamheid Duits A tot het geven van middelbaar onderwijs in de Duitse taal en letterkunde + Q (schoolakte Duits m.o. A);

j. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in Duits;

k. de akte van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs in de Duitse taal (akte m);

l. de verklaring van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen dat in de cursusjaren 1971 tot en met 1973 met gunstig resultaat de mto-applicatiecursus voor avo-leraren is gevolgd in Duits;

m. de akte van bekwaamheid van de tweede graad in twee vakken, waaronder het vak Duits, dan wel akte van bekwaamheid van de tweede graad in het vak Duits, tevens getuigschrift tot het geven van godsdienstonderwijs, uitgereikt door de instituten voor de opleiding van leraren die uit de openbare kas bekostigd zijn krachtens de Experimentenwet onderwijs (zgn. NLO’s);

n. de akte van bekwaamheid van de derde graad in twee vakken, waaronder het vak Duits, dan wel akte van bekwaamheid van de derde graad in het vak Duits, tevens getuigschrift tot het geven van godsdienstonderwijs, uitgereikt door de instituten voor de opleiding van leraren die uit de openbare kas bekostigd zijn krachtens de Experimentenwet onderwijs (zgn. NLO’s);

o. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd examen in de vierjarige voltijdse studierichting opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad, samengesteld uit twee studierichtingsdelen, waarvan de inhoud van het ene studierichtingsdeel (vak) mede is gericht op het geven van middelbaar beroepsonderwijs en de inhoud van het andere studierichtingsdeel (vak) niet mede is gericht op het geven van middelbaar beroepsonderwijs, en het vak Duits daarvan deel uitmaakt;

p. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Duits;

q. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd examen van de universitaire eerstegraads lerarenopleiding voor het vak Duits;

r. de akte van bekwaamheid van de derde graad, welke krachtens artikel III van de Wet van 4 juli 1985 (Stb. 1985, 408) tot uiterlijk 1 augustus 1989 kan worden uitgereikt, tot het geven van voortgezet onderwijs in het vak Duits;

s. de akte van bekwaamheid van de tweede graad, bedoeld in artikel 29, vierde lid, onder a, van de Wet op het voortgezet onderwijs (oud), tot het geven van voortgezet onderwijs in het vak Duits.

Artikel 6c Franse taal

De bewijzen van bekwaamheid die bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in de Franse taal zijn:

a. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen in één der taal- en letterkundige studierichtingen van de faculteit der letteren, indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Franse taal en indien tevens:

– het doctoraalexamen of het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

b. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie dan wel archeologie, indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Franse taal en indien tevens:

– het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

c. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen muziekwetenschap of doctoraalexamen wijsbegeerte (filosofie), indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Franse taal en indien tevens:

– het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

d. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen vrije studierichting als bedoeld in de artikelen 174 tot en met 179 van het Academisch Statuut 1963 (Stb. 1963, 380), indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Franse taal en indien tevens:

– het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

e. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen volgens het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653 en Stb. 1982, 318) of van met goed gevolg afgelegd aanvullend examen als bedoeld in artikel 193 van het Academisch Statuut 1963 (Stb. 1963, 380) of artikel 54 van het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653), indien in het bezit van het bewijs van p.d.v. voor de Franse taal, behaald vóór 1 september 1986, en indien tevens:

– het doctoraalexamen of het kandidaatsexamen is afgelegd in de desbetreffende taal, of

– indien de taal- en letterkunde van de taal (in volle omvang) bijvak was van het doctoraalexamen of van het aanvullend examen, en tevens blijkens aantekening van de bevoegdheid op het getuigschrift ter beoordeling van de desbetreffende subfaculteit voldoende bewijzen zijn geleverd van de kennis der hedendaagse taal en vaardigheid in het gebruik daarvan;

f. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen als bedoeld in het Academisch Statuut 1963 (Stb. 1963, 380) waarop de aantekening, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653 en Stb. 1982, 318) is geplaatst ten bewijze dat met goed gevolg is afgelegd het examen tot leraar in het vak Frans;

g. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd doctoraalexamen als bedoeld in het Academisch Statuut 1981 (Stb. 1981, 653 en Stb. 1982, 318) waarop de aantekening, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van dat Statuut is geplaatst ten bewijze dat met goed gevolg is afgelegd het examen tot leraar in het vak Frans;

h. de akte van bekwaamheid Frans B tot het geven van middelbaar onderwijs in de Franse taal en letterkunde + Q (schoolakte Frans m.o. B);

i. de akte van bekwaamheid Frans A tot het geven van middelbaar onderwijs in de Franse taal en letterkunde + Q (schoolakte Frans m.o. A);

j. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in Frans;

k. de akte van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs in de Franse taal (akte m);

l. de akte van bekwaamheid van de tweede graad in twee vakken, waaronder het vak Frans, dan wel akte van bekwaamheid van de tweede graad in het vak Frans, tevens getuigschrift tot het geven van godsdienstonderwijs, uitgereikt door de instituten voor de opleiding van leraren die uit de openbare kas bekostigd zijn krachtens de Experimentenwet onderwijs (zgn. NLO’s);

m. de akte van bekwaamheid van de derde graad in twee vakken, waaronder het vak Frans, dan wel akte van bekwaamheid van de derde graad in het vak Frans, tevens getuigschrift tot het geven van godsdienstonderwijs, uitgereikt door de instituten voor de opleiding van leraren die uit de openbare kas bekostigd zijn krachtens de Experimentenwet onderwijs (zgn. NLO’s);

n. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd examen in de vierjarige voltijdse studierichting opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad, samengesteld uit twee studierichtingsdelen, waarvan de inhoud van het ene studierichtingsdeel (vak) mede is gericht op het geven van middelbaar beroepsonderwijs en de inhoud van het andere studierichtingsdeel (vak) niet mede is gericht op het geven van middelbaar beroepsonderwijs, en het vak Frans daarvan deel uitmaakt;

o. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Frans;

p. het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd examen van de universitaire eerstegraads lerarenopleiding voor het vak Frans;

q. de akte van bekwaamheid van de derde graad, welke krachtens artikel III van de Wet van 4 juli 1985 (Stb. 1985, 408) tot uiterlijk 1 augustus 1989 kan worden uitgereikt, tot het geven van voortgezet onderwijs in het vak Frans;

r. de akte van bekwaamheid van de tweede graad, bedoeld in artikel 29, vierde lid, onder a, van de Wet op het voortgezet onderwijs (oud), tot het geven van voortgezet onderwijs in het vak Frans.

ARTIKEL II

In artikel 4.1 van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel wordt de punt aan het slot van onderdeel h vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, die luiden:

i. Duitse taal;

j. Franse taal.

ARTIKEL III

Het recht zoals dat gold voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op beschikkingen en geschillen die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan dat tijdstip.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 20 december 2005

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de zeventiende januari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met de invoering van de Wet van 8 september 2005 (Stb. 475), tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met het bieden van meer ruimte voor het invullen van expressie-activiteiten en het invoeren van de mogelijkheid dat het onderwijs mede de Duitse of Franse taal omvat, kan elke basisschool kiezen ook de Duitse en/of de Franse taal als onderwijsactiviteit aan te bieden. Daarmee wordt recht gedaan aan internationaal gemaakte afspraken. Bij de Europese top in Lissabon (2000) en vervolgens bij die in Barcelona (2002) is afgesproken dat de Europese lidstaten het aanbieden van twee vreemde talen op jonge leeftijd gaan stimuleren. De keuze voor de buurtalen Duits en Frans is gelegen in de van oudsher nauwe banden die Nederland in economische en culturele zin onderhoudt met Duitsland, België (inclusief Wallonië) en Frankrijk. Het is verder belangrijk dat leerlingen zich optimaal kunnen voorbereiden op een beroepsleven waarin zij te maken krijgen met Duits- en Franstalige handelspartners. Vroeg onderwijs in vreemde talen hoort hierbij. In het voortgezet onderwijs telt dit uitgangspunt ook: een tweede vreemde taal is naast het Engels voor bijna alle leerlingen verplicht en een groot deel van de leerlingen volgt daarnaast nog een derde vreemde taal.

Nu het onderwijs in Duits en Frans deel kan uitmaken van het onderwijsprogramma van de basisschool, dient ook de kwaliteit ervan gewaarborgd te zijn. De leraren die lessen Duits en Frans gaan aanbieden, dienen dan ook bekwaam te zijn. Daar Duits en Frans geen onderdeel zullen uitmaken van het onderwijsprogramma van alle pedagogische academies in Nederland en omwille van de kwaliteit van het personeel, wordt de bevoegdheid om bedoeld onderwijs te geven, vooralsnog voorbehouden aan bezitters van een bewijs van bekwaamheid voor dat onderwijs in het voortgezet onderwijs. De vereiste bewijzen van bekwaamheid in dit besluit zijn vergelijkbaar met die voor het basisonderwijs in Engels.

De wijziging van dit besluit strekt ertoe om, binnen de huidige wetgeving, op basis van de artikelen 3 en 186 van de Wet op het primair onderwijs, de bewijzen van bekwaamheid die een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in Duitse taal en Franse taal, vast te leggen.

Naast de in het besluit genoemde bewijzen, kunnen op basis van artikel 3 van de Wet op het primair onderwijs ook buiten Nederland verworven bewijzen, een bevoegdheid opleveren voor onderwijs in Duits of Frans.

Dit besluit geldt voor een overgangsperiode. Het geldt tot het moment waarop de bekwaamheidsvereisten voor de vakleerkrachten Duits en Frans zoals opgenomen in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel, ingaan. Het laatstgenoemde besluit is gebaseerd op de Wet op de beroepen in het onderwijs, waarvan de inwerkingtreding is beoogd met ingang van 1 augustus 2006. Overigens geldt op basis van artikel XI, eerste lid, van de Wet op de beroepen in het onderwijs dat degenen die op het moment dat die wet in werking treedt in het bezit zijn van een bewijs van bekwaamheid naar oud recht, op basis daarvan als bekwaam blijven gelden onder de Wet op de beroepen in het onderwijs.

Uitvoeringslasten

Dit besluit brengt met zich dat het basisonderwijs Duits en Frans uitsluitend mag worden gegeven door diegene die in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid volgens artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet op het primair onderwijs en ook overigens voldoet aan de vereisten van dat artikel. Het bevoegd gezag dat personeel voor Duits of Frans wil aanstellen of benoemen, ziet daarop toe. Het bevoegd gezag heeft die verplichting nu al voor het overige personeel. De uitvoeringslasten zijn dan ook nihil.

Financiële consequenties

Aan het besluit zijn geen financiële consequenties verbonden.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel B (artikelen 6b en 6c)

In dit onderdeel worden de bewijzen van bekwaamheid opgesomd die zijn ontleend aan (de bijlage bij) het Besluit onderwijsbevoegdheden W.V.O./O.W.V.O en (bijlage 1 bij) de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O, en die een bevoegdheid geven voor het (voortgezet) onderwijs in de Duitse of de Franse taal. Het gaat zowel om de bewijzen die op dit moment nog worden uitgereikt als de bewijzen waarvan dit niet meer het geval is maar die de bezitters nog wel het recht geven om bedoeld onderwijs te geven.

Artikel II

In het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel, dat zal werken onder de Wet op de beroepen in het onderwijs, was nog geen rekening gehouden met de onderwijsactiviteiten Duits en Frans in het basisonderwijs. Daarin is verandering gebracht zodanig dat ook onder die toekomstige wetgeving de vakleerkracht voor de onderwijsactiviteiten Duitse en Franse taal in het basisonderwijs kan worden geïntroduceerd.

Artikel III

Deze bepaling bevat overgangsrecht. De overgangsbepaling regelt de positie van de leraar voor Duits en Frans aan de basisscholen, welke scholen dat onderwijs met toestemming van de minister binnen schooltijd reeds mochten verzorgen (artikel 9, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs). Díe leraar Duits of Frans mag dat onderwijs op de betreffende school blijven geven conform het recht dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit. Geschillen over de bevoegdheid die gaan over het tijdvak voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, worden afgedaan naar dat oude recht.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven