Wet van 9 maart 2006, houdende wijziging van de Wet op de architectentitel in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Wet op de architectentitel dient te worden aangepast in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de architectentitel wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2, tweede lid, en 4, tweede lid, wordt «stedebouwkundige» vervangen door: stedenbouwkundige.

B

Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. in het bezit zijn van:

1°. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

2°. het getuigschrift van een opleiding bouwkunde op het gebied van de techniek verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. in het bezit zijn van:

1°. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

2°. het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie van Bouwkunst, het op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs uitgereikte getuigschrift van een opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur en stedenbouw dan wel het getuigschrift van een voortgezette opleiding bouwkunst verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

C

Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «stedebouwkundige» vervangen door: stedenbouwkundige.

2. Onderdeel a komt te luiden:

a. in het bezit zijn van:

1°. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

2°. het getuigschrift van een opleiding bouwkunde op het gebied van de techniek aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

3. Onderdeel d komt te luiden:

d. in het bezit zijn van:

1°. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

2°. het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie van Bouwkunst, het op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs uitgereikte getuigschrift van een opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur en stedenbouw dan wel het getuigschrift van een voortgezette opleiding bouwkunst verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

4. In de onderdelen e, f en g wordt «stedebouw» in de samenstellingen telkens vervangen door: stedenbouw.

D

Artikel 11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. in het bezit zijn van:

1°. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

2°. het getuigschrift van een opleiding landschapsarchitectuur op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. in het bezit zijn van:

1°. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

2°. het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie van Bouwkunst, waaraan een afdeling Landschapsarchitectuur is verbonden, het op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs uitgereikte getuigschrift van een opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur en stedenbouw dan wel het getuigschrift van een voortgezette opleiding bouwkunst verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

E

Artikel 12, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. in het bezit zijn van:

1°. het getuigschrift van een opleiding Vormgeving van het Domein Beeldende Kunst en Vormgeving verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

2°. het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet of op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie voor Beeldende Kunsten, afdeling architectonische vormgeving, dan wel het getuigschrift van een opleiding op het gebied van de architectonische vormgeving verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2002.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 9 maart 2006

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Uitgegeven de twintigste april 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 30 172

Naar boven