Besluit van 30 maart 2006 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur betreffende het afwijken van het aantal weken van de referteperiode en van het aantal weken dat in de referteperiode moet zijn gewerkt om recht op WW-uitkering te krijgen voor bepaalde groepen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 december 2005, nr. SV/F&W/05/100629;

Gelet op de artikelen 17a, derde lid, van de Werkloosheidswet en 58, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

De Raad van State gehoord (advies van 18 januari 2006, nr. W12.05.0578/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 maart 2006, nr. SV/F&W/2006/25242;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. Ten aanzien van de werknemer die in de periode onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in een onregelmatig arbeidspatroon uitsluitend of vrijwel uitsluitend als musicus of anderszins als artiest, dan wel als filmmedewerker arbeid in dienstbetrekking heeft verricht wordt:

    a. het aantal weken waarin ten minste als werknemer arbeid moet zijn verricht, bedoeld in de artikelen 17, onderdeel a, van de Werkloosheidswet en 58, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, gesteld op 16; en

    b. de periode onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag, bedoeld in de in onderdeel a genoemde artikelonderdelen, gesteld op 39 weken.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werknemer die de in het eerste lid bedoelde artiest of musicus in zijn optreden technisch heeft ondersteund in hetzelfde of nagenoeg hetzelfde arbeidspatroon.

Artikel 2

Het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2006.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verlaagde wekeneis WW en Wet WIA.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Punta del Este, 30 maart 2006

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de eenendertigste maart 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Om in aanmerking te komen voor een recht op uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) diende men tot 1 april 2006, de datum van inwerkingtreding van de Wet van 30 maart 2006 tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis (Stb. 167) (hierna: de Wet), onder andere te voldoen aan de voorwaarde dat in de periode van 39 weken direct voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in tenminste 26 weken als werknemer in de zin van die wet arbeid was verricht (de wekeneis). In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) was tot die datum eveneens een (gelijkluidende) referte-eis opgenomen voor het ontstaan van het recht op een loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Met de inwerkingtreding van de Wet is onder meer geregeld dat de wekeneis in de WW en in de Wet WIA is aangescherpt van 26 uit 39 weken naar 26 uit 36 weken.

Artikel 17a, derde lid, van de WW en artikel 58, derde lid, van de Wet WIA bepaalden dat bij algemene maatregel van bestuur het aantal weken dat in de referteperiode gewerkt moest zijn voor bepaalde groepen werknemers op minder dan 26 kon worden gesteld. Dit was de basis voor het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: het Besluit), waarin het aantal te werken weken op 13, 16 of 20 was gesteld. Het Besluit was van toepassing op in onregelmatig arbeidspatroon werkzame artiesten, musici, diegenen die deze groepen technisch ondersteunen, filmmedewerkers en op seizoenarbeiders in bepaalde bedrijfstakken.

Ook na inwerkingtreding van de Wet bestaat op grond van artikel 17a, derde lid, van de WW en artikel 58, derde lid, van de Wet WIA de mogelijkheid om voor bepaalde groepen werknemers verlaagde wekeneisen te stellen. Nieuw daarbij is dat naast een lager aantal te werken weken, het aantal weken van de referteperiode hoger kan worden gesteld.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel1 is aangegeven dat de regering van mening is dat de verlaagde wekeneis voor seizoenwerknemers kan worden afgeschaft. Ook de Sociaal-Economische Raad (SER) heeft in het advies over de toekomstbestendigheid van de WW2 aangegeven in te kunnen stemmen met afschaffing van de verlaagde wekeneis voor seizoenwerknemers.

In het huidige tijdsgewricht met een meer dan voorheen geflexibiliseerde arbeidsmarkt en een veel grotere (arbeids)mobiliteit, zijn werknemers niet (langer) aangewezen op een bepaald soort seizoensarbeid. Naar de mening van de regering kan van de betrokken groepen werknemers thans gevraagd worden na of naast de arbeid die in het Besluit wordt genoemd ook andere arbeid te verrichten. De tijd dat iemand volstrekt was aangewezen op een bepaalde seizoensarbeid is in de huidige mobiele samenleving voorbij.

De bevoordeling van bepaalde seizoenwerknemers met een onregelmatig of onderbroken arbeidspatroon ten opzichte van andere werknemers zoals bijvoorbeeld uitzend- en oproepkrachten, die ook in onregelmatige arbeidspatronen werkzaamheden verrichten, is niet te rechtvaardigen. In het onderhavige besluit is dan ook niet opnieuw een verlaagde wekeneis voor seizoenarbeiders opgenomen.

De argumenten die in het voorgaande zijn genoemd voor afschaffing van de verlaagde wekeneis voor seizoenwerknemers gelden niet of in mindere mate voor artiesten en musici. Arbeidsrelaties in deze sector zijn vaak kortdurend en onregelmatig en hebben veelal als kenmerk dat de werkzaamheden onlosmakelijk verbonden zijn met de persoon die deze werkzaamheden verricht. De financiering van projecten vanuit cultuurfondsen is voor het grootste deel gericht op kortdurende projecten. Een deel van de artiesten is dan ook aangewezen op losse, kortdurende contracten. Uit onderzoek naar de verlaagde wekeneis blijkt ook dat het beroep op de verlaagde wekeneis door musici en artiesten, in tegenstelling tot dat van seizoenwerknemers, is toegenomen3. Afschaffing van de verlaagde wekeneis voor musici en artiesten vindt de regering vooralsnog dan ook niet in de rede liggen. Het kabinet volgt het voorstel van de SER en handhaaft voor deze groep de huidige verlaagde wekeneis van 16 uit 39 weken. De wekeneis blijft derhalve 16 uit 39 weken voor in een onregelmatig arbeidspatroon werkzame musici, artiesten, hun technische begeleiders en filmmedewerkers, voorzover zij uitsluitend of vrijwel uitsluitend deze werkzaamheden hebben verricht.

De financiële gevolgen van de wijziging zijn beschreven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 van dit besluit beoogt hetzelfde te regelen als artikel 1 van het Besluit. De afwijkingen ten opzichte van dat artikel zijn van louter technische aard. Enerzijds houdt dit verband met het feit dat niet alleen, zoals reeds nu het geval is, het aantal weken waarin ten minste als werknemer arbeid moet zijn verricht afwijkend is van de hoofdregel (namelijk 16 weken in plaats van 26), maar ook de periode onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag als bedoeld in de artikelen 17, onderdeel a, van de WW en 58, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA (namelijk 39 weken in plaats van 36). Anderzijds is beoogd het artikel beter leesbaar te maken. De wekeneis is derhalve (evenals onder het Besluit) 16 uit 39 weken voor in een onregelmatig arbeidspatroon werkzame musici, artiesten, hun technische begeleiders en filmmedewerkers, voorzover zij uitsluitend of vrijwel uitsluitend deze werkzaamheden hebben verricht. Onder de gebruikte term «vrijwel uitsluitend» in dit artikel dient te worden verstaan ten minste 90% van het totaal aantal uren als werknemer verrichte arbeid in de 39 weken van de referteperiode. Ook onder het Besluit werd deze term zo uitgelegd. Deze praktijk wordt daarmee voortgezet.

In artikel 1, onderdeel b, van dit besluit wordt verwezen naar de eerste dag, bedoeld in de artikelen 17, onderdeel a, van de WW en 58, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA. Hiermee wordt ten aanzien van de WW bedoeld de eerste dag van werkloosheid. Met betrekking tot de Wet WIA wordt bedoeld de eerste dag na de dag waarop het recht op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bezoldiging op grond van hoofdstuk IV, vierde afdeling, van de Ziektewet of het recht op ziekengeld op grond van artikel 29 van de Ziektewet is geëindigd.

Artikel 2

Dit besluit vervangt het Besluit verlaagde wekeneis Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het Besluit wordt derhalve ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2006. De Wet heeft artikel 17a, derde lid, van de WW met ingang van die datum zodanig gewijzigd dat mogelijk is bij besluit het bedoelde aantal van 36 weken hoger vast te stellen en het aantal van 26 weken lager vast te stellen. Hetzelfde is op grond van de Wet geregeld met betrekking tot artikel 58, derde lid, van de Wet WIA.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 29 738, nr. 3.

XNoot
2

SER, Advies Toekomstbestendigheid Werkloosheidswet, Publicatienummer 5, 15 april 2005.

XNoot
3

Beetwortelwerkers en bollensorteerders, Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, oktober 2002.

Naar boven