Besluit van 31 januari 2005, houdende intrekking van een aantal besluiten op de beleidsterreinen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 20 december 2004, nr. TRCJZ/2004/6394, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de Pachtwet, de Boswet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Visserijwet 1963, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Plantenziektenwet, de Zaaizaad- en plantgoedwet, de Landbouwkwaliteitswet, de Landbouwwet, de Wet van 23 mei 1990, houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake sectorvorming en vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs alsmede van enige andere wetten (Stb. 1990, 266) en artikel 89 van de Grondwet;

De Raad van State gehoord (advies van 13 januari 2005, nr. W11.04.0614/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 januari 2005, nr. TRCJZ/2005/194, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De volgende besluiten worden ingetrokken:

a. het Besluit Staatsbosbeheer 1956;

b. het Besluit van 7 augustus 1998, houdende wijziging van het Tariefbesluit Pachtwet 1995 (Stb. 517);

c. het Besluit van 30 augustus 1999, houdende wijziging van het Tariefbesluit Pachtwet 1995 (Stb. 398);

d. het Besluit van 12 juni 1998 tot wijziging van het Besluit van 20 juni 1962, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting, bedoeld in artikel 3 van de Boswet (Stb. 359);

e. het Besluit beloning plaatsvervangende inspecteurs van de Veeartsenijkundige Dienst 1973;

f. het Besluit van 23 februari 2001, houdende wijziging van het Besluit identificatie en registratie van dieren (Stb. 281);

g. het Besluit van 21 mei 1964, houdende uitvoering van artikel 74, tweede lid, van de Visserijwet 1963 (Stb. 165);

h. het Besluit van 23 september 1998, houdende wijziging van het Bestrijdingsmiddelenbesluit en het Besluit vakkennis en vakbekwaamheidseisen bestrijdingsmiddelen (invoering vergunning mollen- en woelrattenbestrijding) (Stb. 615);

i. het San José-schildluisbesluit 1977;

j. het Besluit aanbevelende rassenlijst groentegewassen;

k. het Besluit aanbevelende rassenlijst fruitgewassen;

l. het Besluit aanbevelende rassenlijst siergewassen;

m. het Besluit van 6 januari 1993, houdende wijziging van het Jaarcijnsbesluit Zaaizaad- en Plantgoedwet (Stb. 61);

n. het Landbouwkwaliteitsbesluit netto-gewichten suiker;

o. het Besluit van 27 januari 1994, houdende wijziging van het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 (Stb. 64);

p. het Landbouwkwaliteitsbesluit vervoederverbod afgebroeide bloembollen;

q. het Besluit instelling commissies van bijstand Voedselvoorzieningsin- en verkoopbureau;

r. het Besluit sociaal beleidskader inzake de vorming van agrarische opleidingscentra;

s. het Besluit van 16 december 2002, houdende wijziging van diverse besluiten op veterinair en plantenziektenkundig terrein in verband met het schrappen van attributie aan ambtenaren alsmede in verband met de instelling van de VWA (Stb. 656), en

t. het Besluit van 3 april 2000, houdende wijziging van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985, in verband met de bescherming van de zalm en de zeeforel (Stb. 165).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onderdeel t, dat in werking treedt op 1 juli 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 januari 2005

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de vierentwintigste februari 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met dit besluit wordt een aantal uitgewerkte of overbodige besluiten ingetrokken. Daarbij betreft het 19 algemene maatregelen van bestuur en een ander koninklijk besluit.

De intrekking past in het streven van dit kabinet om tot minder regels te komen zoals neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord «Meedoen, meer werk, minder regels» (Kamerstukken II 2002/03, 28 637, nr. 19). In het verlengde hiervan en van het beleidsprogramma «Vitaal en Samen» voor de jaren 2004 – 2007 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 hoofdstuk XIV, nr. 2) is in de zogenoemde Pakketbrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 april 2004 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2003/04, 29 515, nr. 2) een samenhangend pakket aan maatregelen gepresenteerd dat gericht is op het terugdringen van beleid en administratieve lasten en op het verminderen van regelgeving op de beleidsterreinen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Ook in het Programma andere overheid (PAO, Kamerstukken II 2003/04, 29 362, nr. 1) wordt aandacht besteed aan de terugdringing van regels, onder meer in het kader van het project Herijking van departementale regels.

Inmiddels is de voortgang met betrekking tot de in de Pakketbrief aangekondigde maatregelen aan het parlement gemeld (brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 november 2004, Kamerstukken II 2004/05, 29 515, nr. 46). Zo zijn tal van acties ingezet en deels inmiddels ook al gerealiseerd op het gebied van minder beleid, minder regels en minder administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Een grotere transparantie in de regelgeving is ingezet en de administratieve lasten die de LNV-regelgeving genereert zijn reeds aanzienlijk verlaagd.

Naast de intrekking van een groot aantal ministeriële regelingen en ministeriële besluiten, is in de Pakketbrief de onderhavige actie met betrekking tot algemene maatregelen van bestuur aangekondigd. De intrekking van ministeriële regelingen en ministeriële besluiten is bij de LNV-intrekkingsregeling 2004 gerealiseerd. Deze activiteit is vast onderdeel gaan vormen van het wetgevingskwaliteitsbeleid van het Ministerie van LNV. Sindsdien is tal van regelgeving ingetrokken, onder meer in het kader van de binnen het Ministerie van LNV ingezette «Grote vereenvoudiging van regelgeving» die onder meer een grotere transparantie van de regelgeving en een zo efficiënt mogelijke uitvoering en handhaving beoogt. Het onderhavige besluit strekt er thans toe om uitgewerkte algemene maatregelen van bestuur in te trekken. Een ander koninklijk besluit wordt daarbij meegenomen. Daarmee wordt een verdere bijdrage geleverd aan het samenhangende pakket van maatregelen uit de Pakketbrief. Het is de bedoeling de nog resterende maatregelen uit die brief in de periode tot in 2007 te realiseren.

Gelet op de in de in te trekken besluiten neergelegde materie is het niet noodzakelijk gebleken ter gelegenheid van de onderhavige intrekkingen in een overgangsregeling te voorzien.

Naast de 20 besluiten die bij dit besluit worden ingetrokken, is in dit verband nog een drietal correcties met betrekking tot algemene maatregelen van bestuur en andere koninklijke besluiten aan de beheerder van het Basiswettenbestand doorgegeven en verwerkt (SDU, http://www.overheid.nl). Eerder, gedurende 2004, was – naast intrekkingen in het kader van de uitvoering van het reguliere wetgevingsprogramma van het Ministerie van LNV – al een twintigtal andere correcties met betrekking tot dergelijke besluiten doorgegeven en verwerkt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

De intrekking van de in de verschillende onderdelen van artikel I genoemde besluiten wordt in het navolgende toegelicht.

Onderdeel a

De organisatorische materie met betrekking tot Staatsbosbeheer uit het Besluit Staatsbosbeheer 1956 is door de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer achterhaald en dus overbodig.

Onderdelen b en c

Voor behandeling van verzoeken tot goedkeuring van pachtovereenkomsten, gedaan bij de grondkamers, zijn tarieven gesteld bij het Tariefbesluit Pachtwet 1995. Bij wijziging van deze tarieven is voorzien in een overgangsregeling voor de nog bij de grondkamers aanhangige verzoeken. Er zijn thans geen verzoeken meer aanhangig bij de grondkamers waarop de overgangsbepalingen van artikel II van de in deze onderdelen genoemde besluiten van toepassing zijn. Deze besluiten zijn uitgewerkt en kunnen derhalve worden ingetrokken.

Onderdeel d

Intrekking van de wijziging op het Besluit van 20 juni 1962, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting, bedoeld in artikel 3 van de Boswet is mogelijk gezien het tijdsverloop sinds 1998. Artikel II van het genoemde wijzigingsbesluit bevat een overgangsregeling met betrekking tot besluiten die in de periode vanaf 1 januari 1998 tot het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, namelijk 12 juni 1998, zijn genomen door de directeur Staatsbosbeheer op basis van artikel 2 van het eerdergenoemde besluit van 20 juni 1962. Aangezien de bedoelde periode verstreken is, kan het wijzigingsbesluit worden ingetrokken.

Onderdeel e

Met artikel II, onderdeel B, van de Wet van 30 januari 2002 tot wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (veterinair complex)(Stb. 88) is de formele basis voor de Veeartsenijkundige Dienst uit de Veewet geschrapt. Genoemd artikel is per 6 december 2002 in werking getreden. In de praktijk bestond de Veeartsenijkundige Dienst reeds enige jaren feitelijk niet meer en werden de betrokken werkzaamheden verricht door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, sinds 10 juli 2002 opgegaan in de Voedsel en Warenautoriteit. Met het formeel vervallen van de wettelijke aanwijzing van de Veeartsenijkundige dienst is ook het Besluit beloning plaatsvervangende inspecteurs van de Veeartsenijkundige Dienst 1973 zinledig geworden en kan dat besluit worden ingetrokken.

Onderdeel f

Het besluit dat wijzigingen aanbracht in het Besluit identificatie en registratie van dieren wijzigde onder meer artikel 2 van dat besluit. In het wijzigingsbesluit is een overgangsbepaling opgenomen die de regelgeving op basis van het oude artikel 2 van het besluit in stand laat, totdat in de regelgeving op basis van het gewijzigde artikel 2 voorzien is. Daarin is inmiddels voorzien. Derhalve kan het wijzigingsbesluit worden ingetrokken.

Onderdeel g

Het besluit van 21 mei 1964, houdende uitvoering van artikel 74, tweede lid, van de Visserijwet 1963, stelt het maximale bedrag aan leges vast ter zake van bemoeiingen met het aanvragen of uitreiken van het in artikel 6 van de Visserijwet 1963 bedoelde consent. Aangezien artikel 6 van de Visserijwet 1963 is vervallen bij wet van 15 december 1994 tot wijziging van de Visserijwet 1963, houdende nieuwe regels voor de uitgifte van visrechten en voor de bijdrage ter verbetering van de binnenvisserij (Stb. 1995, 24), kan dit besluit worden ingetrokken.

Onderdeel h

Bij de inwerkingtreding van het in dit onderdeel genoemde wijzigingsbesluit was het nodig te voorzien in een overgangstermijn voor deskundigen met een geldig bewijs van deskundigheid op grond van artikel 14a, tweede lid, van het Bestrijdingsmiddelenbesluit. De uiterste termijn voor de geldigheid van deze bewijzen is op 1 mei 2004 verlopen. Het bedoelde wijzigingsbesluit bevat daardoor geen werkende bepalingen meer en kan worden ingetrokken.

Onderdeel i

Het San José-schildluisbesluit 1977 wordt ingetrokken omdat het niet meer noodzakelijk is de bestrijding van dit voor planten schadelijke organisme in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur te regelen. Gezien de huidige effectieve mogelijkheden tot bestrijding, is de San José-schildluis veel minder gevaarlijk dan voorheen. Op grond hiervan en vanwege de verspreiding van het organisme binnen de EU wordt de San José-schildluis in Europees kader niet meer als een schadelijk organisme beschouwd. De noodzaak van specifiek op de San José-schildluis toegesneden regelgeving is dan ook komen te vervallen, zodat het wenselijk is om het besluit in te trekken. Het huidige Besluit bestrijding schadelijke organismen biedt daarnaast voldoende mogelijkheden om zo nodig maatregelen te nemen ter voorkoming van de verspreiding en ter bestrijding van dit organisme.

Onderdelen j, k en l

De hier genoemde besluiten tot uitvoering van artikel 73 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet wijzen de cultuurgewassen of groepen van cultuurgewassen aan waarvoor een aanbevelende rassenlijst wordt ingesteld en stellen een Commissie voor de Samenstelling van de Rassenlijst in voor de in die besluiten genoemde gewassen. Nut en noodzaak voor beide zijn voor deze gewassen afwezig gebleken. De betrokken uitvoeringsregelingen zijn reeds bij de LNV-intrekkingsregeling 2004 ingetrokken. Thans worden ook de besluiten ingetrokken. Aan de identieke besluiten voor bosbouwgewassen en landbouwgewassen bestaat nog wel behoefte.

Onderdeel m

Het besluit van 6 januari 1993, houdende wijziging van het Jaarcijnsbesluit Zaaizaad- en Plantgoedwet (Stb. 1993, 61), bevat in artikel II een overgangsbepaling die niet meer van toepassing is. De wijziging is inmiddels achterhaald door een wijzigingsbesluit van 18 oktober 2001 (Stb. 2001, 490), waarbij de tarieven zijn verhoogd en veranderd van guldens naar euro’s. Het besluit wordt derhalve ingetrokken.

Onderdeel n

Dit besluit van 6 april 1977, houdende regelen betreffende gewichten waarin suiker in de handel mag worden gebracht, wordt ingetrokken omdat de Europese regelgeving waarop dit besluit berust inmiddels geheel is geïmplementeerd in het Warenwetbesluit suikers.

Onderdeel o

Het Registratiebesluit vissersvaartuigen 1964 is bij het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 ingetrokken. De zelfstandige bepaling uit een eerder wijzigingsbesluit op het besluit uit 1964 is uitgewerkt en derhalve ook overigens zonder betekenis meer. Dat wijzigingsbesluit wordt dan ook ingetrokken.

Onderdeel p

Het in dit besluit neergelegde verbod tot vervoedering van afgebroeide bloembollen wordt ingetrokken, omdat de in oktober 2004 volledig in werking getreden Kaderwet Diervoeders en de daarop berustende regelgeving in de materie voorziet.

Onderdeel q

De commissies van bijstand voor granen, aardappelen en zuivel hadden tot taak de directie van het Voedselvoorzieningsin- en verkoopbureau te adviseren over de aankoop en verkoop van interventieproducten en daarmee verbandhoudende werkzaamheden. Aangezien nationale aankoop overging in communautaire aan- en verkoop was er voor deze nationale commissies nagenoeg geen taak meer. De commissies van bijstand zijn sinds de jaren 70 van de vorige eeuw niet meer actief. Het besluit kan dan ook worden ingetrokken.

Onderdeel r

Ter gelegenheid van de vorming van agrarische opleidingscentra (AOC’s) werd in 1993 voor het aan de verschillende betrokken instellingen verbonden personeel een rechtspositioneel sociaal beleidskader vastgesteld. Aangezien de AOC-vorming reeds geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en de rechtspositionele aspecten zijn afgewikkeld, bestaat aan het in dit onderdeel genoemde besluit geen behoefte meer. Het kan dan ook worden ingetrokken.

Onderdeel s

Het in dit onderdeel genoemde besluit uit 2002 kent een overgangsbepaling met betrekking tot vóór de inwerkingtreding daarvan (1 januari 2003) genomen besluiten op het gebied van de plantenziekten. Deze bepaling is inmiddels uitgewerkt.

Onderdeel t

Het Besluit van 3 april 2000, houdende wijziging van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985, in verband met de bescherming van de zalm en zeeforel bepaalt in de thans nog resterende zelfstandig werkende bepaling dat binnen vijf jaar na de inwerkingtreding daarvan een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk aan de Staten-Generaal wordt gezonden. Deze bepaling is per 1 juli 2005 uitgewerkt. Daarom treedt dit onderdeel van artikel I van het onderhavige besluit in tegenstelling tot de overige onderdelen die daags na plaatsing in het Staatsblad ingaan, eerst per 1 juli 2005 in werking. Het bedoelde verslag is in voorbereiding en zal nog vóór het zomerreces aan de Tweede-Kamer der Staten-Generaal gezonden kunnen worden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven