Wet van 22 december 2005 tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting op woningen af te schaffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-GeneraaI, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Gemeentewet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 220 wordt gewijzigd als volgt:

Onderdeel a komt te luiden:

a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;.

B

Artikel 220a wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

C

Artikel 220b, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b en c worden geletterd a en b.

Ca

Na artikel 220d wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 220e

In afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

D

Artikel 220f komt te luiden:

Artikel 220f

  • 1. Het tarief wordt per volle € 2 500 van de heffingsmaatstaf niet hoger vastgesteld dan:

    a. € 6,68 voor de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a;

    b. € 6,62 voor de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreft die in hoofdzaak tot woning dienen;

    c. € 8,29 voor de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel b, voor zover het onroerende zaken betreft die niet in hoofdzaak tot woning dienen.

  • 2. Indien in de belastingverordening een tarief is bepaald boven het maximumtarief genoemd in het eerste lid, is het tarief gelijk aan het maximumtarief.

  • 3. In afwijking van het eerste lid geldt voor de gemeente die een tarief hanteert dat lager is dan het in het eerste lid genoemde maximumtarief maar hoger dan € 2,45, € 2,43 onderscheidenlijk € 3,04 voor de onder de letters a, b en c van het eerste lid genoemde belasting, dit tarief jaarlijks mag worden verhoogd met maximaal het percentage trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling. De gemeente die voor een in het eerste lid genoemde belasting een tarief hanteert dat lager is dan het in de vorige volzin voor die belasting genoemde tarief, mag dit tarief verhogen tot maximaal het in de vorige volzin voor die belasting genoemde tarief, met dien verstande dat het in de belastingverordening opgenomen tarief ten minste verhoogd mag worden met het percentage trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling.

  • 4. Indien wijziging van de heffingsmaatstaf voor de in het eerste lid bedoelde belastingen in combinatie met het door de gemeente gehanteerde tarief tot een hogere opbrengst leidt dan, behoudens de areaalontwikkeling en de verhoging van het tarief met inachtneming van het derde lid, zonder die wijziging het geval zou zijn, wordt het tarief in het daarop volgende jaar zodanig gecorrigeerd dat ten minste de meeropbrengst wordt gecompenseerd.

  • 5. De in het eerste lid genoemde tarieven kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

  • 6. De in het derde lid genoemde tarieven kunnen jaarlijks bij ministeriële regeling worden gewijzigd aan de hand van de gemiddelde waardeontwikkeling van de onroerende zaken terzake waarvan de in het eerste lid bedoelde belastingen worden geheven.

  • 7. Een krachtens het vijfde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

  • 8. De aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, kan worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Een aanvraag tot een vermindering als hier bedoeld moet worden ingediend binnen zes weken na de dag van dagtekening van de aanslag.

E

Artikel 220g komt te luiden:

Artikel 220g

  • 1. De raad kan hogere tarieven vaststellen dan is toegestaan op grond van artikel 220f als dat nodig is om te voorkomen dat de begroting voor het eerstvolgende jaar niet in evenwicht is en blijkens de meerjarenraming, bedoeld in artikel 190, niet aannemelijk is dat in de eerstvolgende jaren een evenwicht tot stand zal worden gebracht.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid treedt niet in werking dan nadat gedeputeerde staten ontheffing hebben verleend van de maximumtarieven, genoemd in artikel 220f, eerste lid, of zoals die zijn gewijzigd op grond van artikel 220f, vijfde lid, of van het maximum voor de tariefstijging, bedoeld in artikel 220f, derde lid.

  • 3. Het college zendt het besluit samen met de begroting aan gedeputeerde staten.

  • 4. De ontheffing kan slechts worden geweigerd omdat

    a. het besluit naar het oordeel van gedeputeerde staten niet voldoet aan het criterium, genoemd in het eerste lid;

    b. het besluit niet binnen de termijn, genoemd in artikel 191, tweede lid, aan gedeputeerde staten is gezonden.

  • 5. De ontheffing wordt verleend voor het eerstvolgende kalenderjaar. Voor het jaar na het kalenderjaar waarvoor de ontheffing is verleend, gelden de tarieven zoals die in het jaar van ontheffing op grond van artikel 220f zonder de verleende ontheffing maximaal waren toegestaan, onverminderd de bevoegdheid die tarieven binnen de grenzen van artikel 220f opnieuw te verhogen en opnieuw een ontheffing aan te vragen als bedoeld in het tweede lid.

  • 6. De ontheffing wordt geacht te zijn geweigerd als gedeputeerde staten niet voor 16 december van het jaar, voorafgaand aan het eerste jaar waarvoor ontheffing wordt gevraagd, een beslissing aan de raad bekend hebben gemaakt.

  • 7. Indien op grond van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet aan de gemeente een aanvullende uitkering wordt verleend, kunnen bij dit besluit tevens hogere maximumtarieven worden vastgesteld. In dat geval is het tweede tot en met zesde lid niet van toepassing.

F

Artikel 220h wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt € 11 344,51 vervangen door € 12 000.

2. In het tweede lid wordt € 9,08 vervangen door € 10.

G

Artikel 221 komt te luiden:

Artikel 221

  • 1. Ter zake van binnen de gemeente gelegen woon- en bedrijfsruimten, welke duurzaam aan een plaats gebonden zijn en dienen tot permanente bewoning of permanent gebruik, doch niet onroerend zijn, kunnen de volgende belastingen worden geheven, te weten:

    a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar de ruimten die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;

    b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van de ruimten het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid zijn de artikelen 220a, tweede lid, 220b, 220d, 220f en 220h alsmede het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, en artikel 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het tarief van de in het eerste lid bedoelde belastingen is gelijk aan het binnen de gemeente geldende tarief voor de onroerendezaakbelastingen.

  • 4. De heffingsmaatstaf voor de in het eerste lid bedoelde belastingen is de waarde van de woon- of bedrijfsruimte zoals deze met overeenkomstige toepassing van de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, en artikel 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken is bepaald.

ARTIKEL II

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 4, eerste lid, wordt «ter zake van niet-woningen, als bedoeld in artikel 220f, derde lid, van de Gemeentewet,» vervangen door: ter zake van onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen zoals bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet,.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 april 2005 ingediende voorstel van Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Kamerstukken II 2004/05 30 091, nr. 2) niet tot wet is verheven en in werking is getreden op het tijdstip dat deze wet in werking treedt, vervalt artikel II en wordt, nadat dat voorstel tot wet is verheven, die wet als volgt gewijzigd:

In artikel 4, eerste lid, wordt «ter zake van niet-woningen, als bedoeld in artikel 220f, derde lid, van de Gemeentewet,» vervangen door: ter zake van onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen zoals bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet,.

ARTIKEL IV

Indien artikel VIII van de wet van 9 december 2004, houdende wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken) (Stb. 2004, 656) in werking treedt na de inwerkingtreding van deze wet, komt artikel VIII, onderdeel D, van die wet te luiden:

D

1. In artikel 221, tweede lid, wordt «17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, en artikel 22, derde lid,» vervangen door: 17 en 18.

2. In artikel 221, vierde lid, wordt «17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, en artikel 22, derde lid,» vervangen door: 17 en 18.

ARTIKEL V

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2006. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2005, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2006, met uitzondering van artikel I, onderdeel Ca, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2007.

  • 2. Artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet vervalt met ingang van 1 januari 2007.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 22 december 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de negenentwintigste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 30 096

Naar boven