Besluit van 19 december 2005, houdende regels inzake een vrijwillige verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden over een periode gelegen voor 1 januari 2006

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 24 november 2005, nr. SV/V&V/05/96011;

Gelet op de artikelen 40 van de Algemene Ouderdomswet en 63e van de Algemene nabestaandenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 december 2005, No. W12.05.0525/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 15 december 2005, nr. SV/V&V/05/102207;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    – ANW: de Algemene nabestaandenwet;

    – ANW-premie: de premie voor de vrijwillige verzekering ANW;

    – AOW: de Algemene Ouderdomswet;

    – AOW-premie: de premie voor de vrijwillige verzekering AOW;

    – gewezen verzekerde AOW: de gewezen verzekerde, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Ouderdomswet;

    – de gewezen verzekerde ANW: de gewezen verzekerde bedoeld in artikel 63e van de Algemene nabestaandenwet;

    – de gewezen verzekerde: de gewezen verzekerde AOW of de gewezen verzekerde ANW;

    – de verschuldigde premie: de AOW-premie of de ANW-premie;

    – de SVB: de Sociale verzekeringsbank.

  • 2. Voor de toepassing van de artikelen 4, 6, onderdeel c, 7, 8, en 9 wordt de nabestaande of een ouderloos kind, bedoeld in artikel 3, tweede lid, mede aangewezen als de gewezen verzekerde ANW.

Artikel 2. Vrijwillige verzekering AOW

  • 1. De gewezen verzekerde AOW, van 15 jaar of ouder kan zich, zolang hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit vrijwillig verzekeren over een tijdvak ingaande op de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd en eindigend uiterlijk op 31 december 2005.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen verzekerde AOW die op de dag van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en op grond daarvan recht heeft dan wel aanspraak maakt op een ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 van de AOW, met dien verstande dat de vrijwillige verzekering alleen betrekking heeft op tijdvakken gelegen voorafgaand aan de dag waarop betrokkene 65 jaar is geworden.

Artikel 3. Vrijwillige verzekering ANW

  • 1. De gewezen verzekerde ANW, kan zich overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit vrijwillig verzekeren over een periode ingaande op de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd en eindigend uiterlijk op 31 december 2005.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de nabestaande of een ouderloos kind van de gewezen verzekerde ANW, indien die gewezen verzekerde ANW op een dag gelegen voor 1 januari 2006 is overleden. Het tijdvak dat in aanmerking komt voor vrijwillige verzekering, bedoeld in de vorige zin, behelst dan de periode vanaf de eerste dag waarop de verplichte verzekering van de gewezen verzekerde ANW is geëindigd, tot en met de dag van het overlijden van de gewezen verzekerde ANW.

Artikel 4. Aanvraag

De gewezen verzekerde die van de vrijwillige verzekering, bedoeld in de artikelen 2 of 3, gebruik wil maken, dient daartoe binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag in bij de SVB.

Artikel 5. Eindigingsgronden vrijwillige verzekering AOW

De vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 2, eindigt met ingang van 1 januari 2006, dan wel indien dit tijdstip eerder ligt met ingang van;

a. de dag, waarop de gewezen verzekerde 65 jaar is geworden;

b. de dag, waarop de gewezen verzekerde AOW weer verplicht verzekerd is geworden op grond van de AOW;

c. de laatste dag van de periode waarover vanaf de dag na beëindiging van de verplichte verzekering geacht wordt premie te zijn betaald, voorzover na een door de SVB gestelde termijn waarbinnen de verschuldigde premie dient te worden betaald, de betaling niet of niet geheel heeft plaatsgevonden; of

d. de dag volgend op de laatste dag van een door de SVB gestelde termijn waarbinnen de gewezen verzekerde AOW de van hem, in verband met de toepassing van dit besluit, verlangde inlichtingen dient te verstrekken, indien de gewezen verzekerde AOW die gegevens niet heeft verstrekt, tenzij de gewezen verzekerde AOW aannemelijk maakt dat dat hem niet in overwegende mate kan worden verweten.

Artikel 6. Eindigingsgronden vrijwillige verzekering ANW

De vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 3, eindigt met ingang van 1 januari 2006, dan wel indien dit tijdstip eerder ligt, met ingang van

a. de dag, waarop de gewezen verzekerde is overleden;

b. de dag, waarop de gewezen verzekerde ANW verplicht verzekerd is geworden op grond van de ANW;

c. de laatste dag van de periode waarover vanaf de dag na beëindiging van de verplichte verzekering geacht wordt premie te zijn betaald, voorzover na een door de SVB gestelde termijn waarbinnen de verschuldigde premie dient te worden betaald, de betaling niet of niet geheel heeft plaatsgevonden; of

d. de dag volgend op de laatste dag van een door de SVB gestelde termijn waarbinnen de gewezen verzekerde ANW de van hem, in verband met de toepassing van dit besluit, verlangde inlichtingen dient te verstrekken, indien de gewezen verzekerde ANW die gegevens niet heeft verstrekt, tenzij de gewezen verzekerde ANW aannemelijk maakt dat dat hem niet in overwegende mate kan worden verweten.

Artikel 7. Mededeling SVB inzake premie

De SVB deelt de gewezen verzekerde bij beschikking op diens aanvraag tot gebruikmaking van de vrijwillige verzekering mee:

a. de hoogte van de verschuldigde premie;

b. de termijn waarbinnen de premie dient te worden betaald; en

c. de wijze waarop de betaling van de premie aan de SVB dient plaats te vinden.

Artikel 8. Vaststelling premietarief, premie-inkomen en premiebetaling

  • 1. De gewezen verzekerde AOW en de gewezen verzekerde ANW, die door de SVB is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 2 of artikel 3, is voor die verzekering AOW-premie respectievelijk ANW-premie verschuldigd.

  • 2. De verschuldigde AOW-premie en ANW-premie, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk II, paragraaf 3, van de Wet financiering volksverzekeringen bepaalde, zoals dit hoofstuk luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet financiering sociale verzekeringen, met dien verstande dat die verschuldigde premie wordt vastgesteld, in rekening gebracht en geïnd door de SVB.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder het premie-inkomen, bedoeld in hoofdstuk II, paragraaf 3, van de Wet financiering volksverzekeringen, zoals dit hoofstuk luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet financiering sociale verzekeringen, verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning van de gewezen verzekerde, bepaald overeenkomstig hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4. De verschuldigde AOW-premie van de gewezen verzekerde AOW, bedoeld in artikel 2, tweede lid, kan in mindering worden gebracht op het bruto-ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9 van de AOW.

  • 5. De verschuldigde ANW-premie van de gewezen verzekerde ANW, bedoeld in artikel 3, tweede lid, kan in mindering worden gebracht op de bruto-nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17 van de ANW, dan wel op de bruto-wezenuitkering, bedoeld in artikel 29 van de ANW.

Artikel 9. Premierestitutie

  • 1. Indien de gewezen verzekerde op de datum van inwerkingtreding van dit besluit vrijwillig verzekerd is of vrijwillig verzekerd is geweest op grond van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW of het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001, zijn de artikelen 5, 6, 8 en 12 op die verzekering van toepassing.

  • 2. Indien bij toepassing van het eerste lid blijkt, dat de premie lager wordt vastgesteld dan de premie die is betaald en verschuldigd op grond van die besluiten, wordt het verschil door de SVB terugbetaald.

  • 3. Terugbetaling van eenmaal betaalde premie vindt niet plaats indien de vrijwillige verzekering is geëindigd op grond van de artikelen 5, onderdeel c of d, dan wel 6, onderdeel c of d.

Artikel 10. Evenredige vermindering

Voorzover de premiebetaling slechts betrekking heeft op een gedeelte van een kalenderjaar ondergaat de premie een naar tijdsruimte evenredige vermindering.

Artikel 11. Voortzetting vrijwillige verzekering vanaf 1 januari 2006

Op de gewezen verzekerde die zijn vrijwillige verzekering wil voortzetten over een periode gelegen vanaf 1 januari 2006 zijn de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk IV van de AOW, hoofdstuk 5 van de ANW, hoofdstuk 6, afdeling 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen, respectievelijk hoofdstuk 3 van het Besluit Wfsv van toepassing.

Artikel 12. Duur van de vrijwillige verzekering

Op de gewezen verzekerde, bedoeld in artikel 11, is de periode van maximaal tien jaar, bedoeld in de artikelen 35, eerste lid, van de AOW dan wel 63a, eerste lid, van de ANW, niet van toepassing.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 19 december 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negenentwintigste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In deze algemene maatregel van bestuur op basis van de wet van 22 december 2005, tot wijziging van enige socialeverzekeringswetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden (Stb. 2005, 718, Kamerstukken II 2005/06, 30 223, nr. 2) (hierna: Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland) zijn bepalingen opgenomen waarbij een beperkte groep personen alsnog een vrijwillige verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW) kan afsluiten onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering voor de AOW en de ANW over een periode gelegen in het verleden vanaf het moment van beëindiging van hun verplichte verzekering in verband met het feit dat betrokkenen woonachtig zijn in het buitenland tot en met 31 december 2005. Verder geeft dit besluit ook nabestaanden de mogelijkheid om voor deze periode een vrijwillige ANW-verzekering af te sluiten.

Aanleiding hiervoor is de op 7 juli 2005 door het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ) gedane uitspraak in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën (hierna: Van Pommeren-Bourgondiën)1. Als gevolg daarvan moet over een periode gelegen in het verleden voor degenen op wie de uitspraak van toepassing is, een vrijwillige verzekering beschikbaar zijn tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. In verband hiermee is met de Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland een bepaling in de AOW en de ANW opgenomen op grond waarvan voor deze groep personen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld waarbij kan worden afgeweken van de toepassing van het hoofdstuk vrijwillige verzekering van de AOW en de ANW.

Dit besluit voorziet hierin.

De Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft een uitvoeringstoets uitgebracht over dit besluit. De Inspectie werk en inkomen (hierna: IWI) heeft een toezichtbaarheidstoets uitgebracht over dit besluit.

2. Doelgroep

De Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats is geregeld het schrappen van de nog resterende verplichte verzekeringsgrondslagen voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. In de tweede plaats is de mogelijkheid gecreëerd dat degenen op wie bovengenoemde uitspraak van het HvJ van toepassing is over een in het verleden gelegen periode kunnen deelnemen aan een vrijwillige AOW en/of ANW-verzekering tegen even gunstige voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering.

Het schrappen van de nog resterende verplichte verzekeringsgrondslagen voor de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden vloeit voort uit de met ingang van 1 januari 2000 doorgevoerde maatregel in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). De achterliggende gedachte hierbij was de wens strakker vast te houden aan de oorspronkelijke bedoeling van de volksverzekeringen, namelijk dat alleen degenen die in Nederland wonen, verzekerd zijn. Deze maatregel zag op alle in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen personen binnen de EU of erbuiten.

Zoals vermeld in de memorie van toelichting is de aanleiding voor de Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland dat er in weerwil van het hierboven genoemde uitgangspunt voor een aantal verzekeringen uitzonderingen zijn gemaakt voor bepaalde categorieën in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. Hierdoor zijn zij voor ten minste één Nederlandse socialeverzekeringswet verzekerd gebleven. De Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland schrapt deze resterende verzekeringsgrondslagen alsnog, teneinde volledig recht te doen aan het kabinetsbeleid wat ten grondslag ligt aan KB 746.

Het creëren van de mogelijkheid om over een in het verleden gelegen periode te kunnen deelnemen aan een vrijwillige AOW en/of ANW-verzekering tegen dezelfde voorwaarden als voor de verplichte verzekering vloeit voort uit de uitspraak van het HvJ in de zaak van Pommeren-Bourgondiën. Dat betekent dat de kring van personen aan wie deze mogelijkheid zal worden aangeboden beperkt is tot uitkeringsgerechtigden die binnen de EU (EER of Zwitserland) wonen en die na hun vestiging in een andere lidstaat (of EER-land dan wel Zwitserland) nog voor tenminste één Nederlandse socialeverzekeringswet verzekerd zijn gebleven.

Op personen op wie een Verdrag inzake sociale zekerheid met een land buiten de EU van toepassing is, is dit besluit niet van toepassing. Dit komt in de eerste plaats doordat het HvJ een uitleg geeft van bepalingen van EU-regelgeving. Door de Centrale Raad van Beroep wordt in sommige situaties zgn. reflexwerking aangenomen, waardoor de uitleg die het HvJ geeft aan bepalingen van EU-regelgeving, ook effect heeft op de toepassing van (gelijkluidende) bepalingen uit andere internationale verdragen. Dit kan zich hier echter niet voordoen aangezien de bepalingen die hier in het geding zijn (artikel 39 EG-Verdrag en artikel 13, tweede lid, onderdeel f, Verordening nr. 1408/71) niet voorkomen in bilaterale socialezekerheidsverdragen. Bilaterale socialezekerheidsverdragen bevatten alleen aanwijsregels voor werknemers en eventueel voor zelfstandigen, maar niet voor personen die geen werkzaamheden meer verrichten, zoals uitkeringsgerechtigden. Daarbij is door de Hoge Raad bepaald dat deze aanwijsregels geen enkele vorm van nawerking hebben (HR 17 april 1996, RSV 1996/212).

3. Uitspraak van het Hof van Justitie (EG) in de zaak van Pommeren-Bourgondiën

Per 1 januari 2000 is door de invoering van KB 746 de verplichte verzekering voor de volksverzekeringen van in het buitenland wonende Nederlandse uitkeringsgerechtigden beëindigd. Betrokkenen kregen wel de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren. Mevrouw Van Pommeren-Bourgondiën heeft de beëindiging van haar verplichte verzekering aangevochten en de rechtbank Amsterdam stelde het Hof prejudiciële vragen over de verenigbaarheid van de Nederlandse regeling met het communautaire recht. Volgens het Hof regelt artikel 13, lid 2, sub f van Verordening 1408/71 slechts welke nationale wetgeving van toepassing is. Uit dit artikel vloeit voort dat de wetgeving van de woonstaat van toepassing is, indien geen enkele andere wetgeving (meer) van toepassing is. Doordat mevrouw van Pommeren voor een aantal Nederlandse socialeverzekeringswetten verzekerd is gebleven, is zij onderworpen gebleven aan de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving. De omstandigheid dat een deel van die verzekering voortaan vrijwillig is, staat niet in de weg aan een dergelijke voortgezette onderworpenheid aan het Nederlands stelsel. Het HvJ merkt verder op dat de bevoegdheid van lidstaten om hun stelsel van sociale zekerheid naar eigen goeddunken in te richten, onverlet laat dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid wel het gemeenschapsrecht, en met name de vrij verkeersbepalingen moeten worden geëerbiedigd. Volgens het HvJ is een regeling op grond waarvan postactieve niet-ingezetenen voor sommige takken van sociale zekerheid verplicht verzekerd blijven, maar zich voor andere takken slechts vrijwillig kunnen verzekeren slechts verenigbaar met het vrije verkeer van werknemers, als de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering voor niet-ingezetenen niet ongunstiger zijn dan die voor de verplichte verzekering voor dezelfde takken van sociale zekerheid voor ingezetenen. Nu dit niet het geval is, oordeelt het HvJ dat artikel 39 EG in de weg staat aan de toepassing van een regeling zoals die in Nederland is vormgegeven.

Het kabinet leidt hieruit af dat een stelsel waarbij aansluiting bij een deel van de socialeverzekeringswetgeving niet meer een verplicht, maar een vrijwillig karakter draagt, in overeenstemming is met de EU-regelgeving, mits de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering even gunstig zijn als die van de verplichte verzekering.

Voor de toekomst worden de gevolgen van het arrest opgeheven door de Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland, waarbij voor de buiten Nederland woonachtige personen de nog aanwezige verzekeringsgrondslagen worden opgeheven. De voorwaarden die het HvJ stelt aan de vrijwillige verzekering zijn hierdoor met ingang van 1 januari 2006 niet meer relevant.

Om de gevolgen van het arrest voor het verleden op te heffen is in de Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland een bepaling opgenomen op grond waarvan voor degenen op wie de uitspraak van het HvJ van toepassing is, over een in het verleden liggende periode tot en met 31 december 2005, kan worden afgezien van de toepassing van het hoofdstuk vrijwillige verzekering van de AOW en de ANW. Door middel van het onderhavige besluit worden regels gesteld waarbij de huidige verschillen tussen de vrijwillige verzekering en de verplichte verzekering worden opgeheven. Ook wordt het mogelijk gemaakt dat de betreffende groep personen over de betreffende periode alsnog een vrijwillige verzekering kan afsluiten, onder even gunstige voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Voor een goed begrip van dit besluit wordt benadrukt dat het in dit besluit alleen gaat om die gewezen verzekerden voor de AOW dan wel de ANW die niet langer verplicht verzekerd zijn voor de AOW dan wel de ANW maar, gelet op de uitspraak Van Pommeren-Bourgondiën, in aanmerking komen voor een aanbod van een vrijwillige verzekering AOW en ANW conform dit besluit.

Artikelen 2 en 3. Vrijwillige verzekering AOW en ANW

In deze artikelen wordt de gewezen verzekerde de mogelijkheid geboden zich opnieuw vrijwillig te verzekeren voor de AOW dan wel voor de ANW. In plaats van de bestaande wettelijke bepalingen over de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW waaronder, het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW2 én het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 20013, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op deze gewezen verzekerden. Deze bepalingen zijn niet ongunstiger dan die van de verplichte verzekering. De gewezen verzekerde kan zowel degene zijn die zich in het verleden vrijwillig verzekerd heeft voor de AOW of de ANW (en van wie de vrijwillige verzekering is beëindigd, maar wel tot de doelgroep voor dit besluit behoort) dan wel kan degene zijn die om welke gronden dan ook niet gekozen heeft zich vrijwillig te verzekeren. De gewezen verzekerde kan zich volgens dit artikel vrijwillig verzekeren over het tijdvak dat aanvangt vanaf de dag na beëindiging van de verplichte verzekering in verband met het feit dat betrokkene woonachtig is in het buitenland. tot uiterlijk tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De vrijwillige verzekering op grond van dit Besluit dient aan te sluiten op de dag waarop de verplichte verzekering AOW of ANW is geëindigd. Als de vrijwillige verzekerde de premie niet kan betalen wegens betalingsonmacht, wordt verzekering aangenomen over het tijdvak waarover wel premies zijn betaald.

artikel 2, eerste lid:

In het eerste lid wordt de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering voor de AOW geboden aan de gewezen verzekerde die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit nog geen 65 jaar is.

artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid:

De dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd in verband met het feit dat betrokkene woonachtig is in het buitenland is de eerste dag waarop betrokkene niet langer verplicht verzekerd is voor de AOW dan wel de ANW. Die dag ligt voor de gewezen verzekerde in alle gevallen vóór 1 januari 2006, omdat de Wet beëindiging verzekeringsplicht buitenland met ingang van deze datum alle nog resterende verzekeringsgrondslagen voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden schrapt.

artikel 2, tweede lid:

Ook degene die ouder is dan 65 jaar kan er belang bij hebben zich op grond van dit besluit opnieuw vrijwillig te verzekeren voor de AOW over een in het verleden gelegen periode. Diegene kan immers geconfronteerd zijn met een korting op het ouderdomspensioen als gevolg van niet verzekerde jaren, dan wel kan in aanmerking komen voor premierestitutie omdat de onderhavige vrijwillige verzekering goedkoper blijkt te zijn dan de – voorheen – bestaande vrijwillige verzekering voor hem was. Als de vrijwillige verzekerde de premie niet kan betalen wegens betalingsonmacht wordt verzekering aangenomen over het tijdvak waarover wel premies zijn betaald.

artikel 3, tweede lid:

Dit besluit beoogt tevens de mogelijk nadelige gevolgen weg te nemen voor de nabestaande dan wel het ouderloos kind van de gewezen verzekerde. Aangezien in het geval dat de – voorheen – gewezen verzekerde inmiddels overleden is, raken de nabestaanden in een nadeliger positie dan in het geval waarin betrokkene niet vrijwillig verzekerd was. De nabestaande dan wel het ouderloos kind treedt voor toepassing van dit besluit in de plaats van de overledene. Deze overledene dient te voldoen aan de eisen van het arrest Van Pommeren-Bourgondiën. Vandaar dat aan de nabestaande dan wel het ouderloos kind, bedoeld in dit lid, niet de voorwaarde wordt gesteld dat hij in een andere lidstaat van de Europese Unie c.a. moet wonen.

Artikel 4. Aanvraag

Aangezien er enige tijd overheen kan gaan voordat betrokkene op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid zich op grond van dit besluit alsnog vrijwillig te verzekeren wordt een aanvraagtermijn van twee jaar gesteld. De SVB zal zich inspannen om zoveel mogelijk personen uit de doelgroep actief te benaderen en zal voor het overige op brede schaal voorlichting geven. In bijzondere omstandigheden zou dan wellicht het nog nodig zijn van deze aanvraagtermijn af te wijken. De SVB zal dit dan per individueel geval moeten beoordelen. Het zal om omstandigheden moeten gaan, die niet aan betrokkene te verwijten zijn.

Artikel 8. Vaststelling premietarief, premie-inkomen en premiebetaling

Met dit artikel wordt de belangrijkste afwijking ten opzichte van de bestaande vrijwillige verzekering vormgegeven. Verondersteld mag immers worden dat voor betrokkenen de hoogte van de premie van doorslaggevend belang is (geweest) om al dan niet een vrijwillige verzekering af te sluiten. De premie voor de vrijwillige verzekering wordt conform de premie voor de verplichte verzekering berekend.

De premiegrondslag die in het derde lid van dit artikel is opgenomen, is gelijk aan die van de verplichte verzekering. Dit houdt in dat de vrijwillig verzekerde op grond van dit besluit in tegenstelling tot de vrijwillig verzekerde op grond van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW en het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001 wel in aanmerking komt voor de bijzondere heffingskortingen. Als gevolg hiervan verkeert de vrijwillig verzekerde op grond van dit Besluit voor de premieheffing in een gelijke positie als degene die verplicht verzekerd is.

De premies voor de vrijwillige verzekering op grond van dit besluit kunnen in mindering worden gebracht op het ouderdomspensioen of op de op basis van dit besluit toegekende nabestaandenuitkering/wezenuitkering. Reden hiervoor is dat betrokkene de voorkeur kan geven aan een andere wijze van betalen of dat er sprake kan zijn van een ontoereikend pensioen om de premies op in mindering te brengen. De SVB kan in overleg met betrokkene tot een betalingsregeling komen.

Artikel 9. Premierestitutie

Personen, die tot de doelgroep van dit besluit behoren, kunnen er al voor gekozen hebben zich vrijwillig te verzekeren. Het eerste lid van dit artikel regelt dat in dat geval de «gunstiger» voorwaarden van dit besluit van toepassing zijn. Voor die verzekerden zal met name een nieuwe premie moeten worden vastgesteld.

Diegenen die voorheen een vrijwillige verzekering hadden afgesloten op grond van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW en het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001 kunnen als gevolg daarvan te veel premie hebben betaald. In dat geval vindt op grond van het tweede lid door de SVB premierestitutie van het verschil plaats als de premies voor de vrijwillige verzekering op grond van dit besluit lager zijn dan op grond van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW en het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001. Ingeval van premierestitutie gaat de SVB over tot vergoeding van geleden renteschade (zie SVB-beleidsregels 2005).

Artikel 11. Voortzetting vrijwillige verzekering vanaf 1 januari 2006

De voorwaarden waaronder vrijwillige verzekering tot stand kan worden gebracht op grond van dit besluit gelden voor perioden gelegen in het verleden tot en met uiterlijk 31 december 2005. Wil betrokkene ook nog in aanmerking worden gebracht voor een vrijwillige verzekering over perioden gelegen na die datum, dan is het bestaande regime van vrijwillige verzekering weer op betrokkene van toepassing.

Artikel 12. Duur van de vrijwillige verzekering

Op degene die zich op grond van dit besluit vrijwillig verzekert wordt niet de beperking tegengeworpen van het maximaal voor een periode van tien jaar vrijwillig verzekerd mogen zijn. Met dit artikel wordt in technische zin artikel 35, derde lid, van de AOW dan wel artikel 63a, derde lid, van de ANW van overeenkomstige toepassing verklaard.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

C-227/03.

XNoot
2

Besluit van 2 januari 1990, Stb. 1990, 38.

XNoot
3

Besluit van 8 mei 2001, Stb. 2001, 224.

Naar boven